In this category:

    FICTION & NON-FICTION - books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
    EXPRESSIONISM, DADA & DE STIJL, SURREALISM
    Antony Kok
    FICTION & NON-FICTION - books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
    NONFICTION: ESSAYS & STORIES
    Marco Entrop

New on FdM

  1. Bluebird by Lesbia Harford
  2. Prix Goncourt du premier roman (2023) pour “L’Âge de détruire” van Pauline Peyrade
  3. W.B. Yeats: ‘Easter 1916’
  4. Paul Bezembinder: Nostalgie
  5. Anne Provoost: Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers
  6. J.H. Leopold: O, als ik dood zal zijn
  7. Paul Bezembinder: Na de dag
  8. ‘Il y a’ poème par Guillaume Apollinaire
  9. Eugene Field: At the Door
  10. J.H. Leopold: Ik ben een zwerver overal

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE (12)
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV (217)
  3. DANCE & PERFORMANCE (60)
  4. DICTIONARY OF IDEAS (202)
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc. (1,515)
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets (3,870)
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc. (4,780)
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence (1,616)
  9. MONTAIGNE (110)
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung (54)
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter (184)
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST (144)
  13. MUSIC (222)
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY (4)
  15. PRESS & PUBLISHING (91)
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS (112)
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens (17)
  18. STREET POETRY (46)
  19. THEATRE (186)
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young (356)
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women (229)
  22. WAR & PEACE (127)
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION (22)
  24. · (2)

Or see the index



  1. Subscribe to new material: RSS

Marco Entrop over het gedicht De Wisselwachter

Marco Entrop

Antony Kok: de spoorwegbeambte als dichter

‘Heb 42 jaar bij de spoorwegen moeten werken en altijd hard moeten klerken.’ Een bondiger typering van zijn maatschappelijk leven heeft de dichter Antony Kok niet nagelaten. Er staat geen datum bij, maar het zal in of kort na 1942 zijn geweest dat hij dit aforisme schreef. Net zestig geworden, was Kok op 1 mei van dat jaar vroegtijdig op pensioen gesteld, nadat hij daar ‘wegens leeftijd’ zelf om had verzocht. In zijn aforisme liet Kok er geen twijfel over bestaan dat hij met weinig plezier op zijn ambtelijke loopbaan terugzag.

Sinds 1899 was Kok onafgebroken bij het spoor in dienst geweest. Evenals zijn vader had hij, enkele jaren later daarin gevolgd door zijn jongste broer, voor een carrière bij het spoor gekozen. Kok was zeventien toen hij op het centraalbureau van de Staats spoorwegen te Utrecht als ‘hulpschrijver’ werd aangesteld. Uit zijn personeelstaat blijkt dat het aanvankelijk om een tijdelijke benoeming ging, die op 12 september 1900, precies zes maanden nadat hij het surnumerairsexamen met goed gevolg had afgelegd, werd omgezet in een vaste aanstelling als klerk-telegrafist 3e klasse op het station van het Limburgse Reuver. In de daaropvolgende jaren promoveerde Kok binnen deze functie naar de hoogste rang, waarbij het jaarsalaris opliep van f 450 in 1900 tot f 600 in 1908. In die periode verwisselde Kok vrijwel jaarlijks van standplaats: na Reuver volgden Eindhoven, Venlo, Emmerik, ‘s-Hertogenbosch, Oisterwijk en ten slotte Tilburg, waar hij nog verder in de ambtenarenhiërarchie opklom tot commies en zelfs korte tijd chef-commies was, maar die positie na een conflict met zijn superieuren eind 1923 weer verloor, en in de rang van commies zijn pensioen bereikte.

Voor Kok mocht het kantoor leven dan een weinig opwekkend bestaan hebben betekend, Mondriaan had hem er ooit nog om benijd. Op 5 december 1922 schreef hij vanuit Parijs aan Kok: "t Is altoos prettiger en rustiger iets geld te hebben voor voorkomende gelegenheden en voor tijden van gebrek; […]. Ik had veel liever dat ‘t buiten kunst was zooals jij werk hebt dat betaalt, buiten kunst. Maar ik heb voor niets anders geleerd: Kok had wel een vak geleerd, maar waarschijnlijk liever een leven in en voor de kunst geleid. Leven van de pen bleek voor Kok helaas niet weggelegd. En dat is ook een beetje wat in zijn aforisme doorklinkt: spijt omdat door het jarenlange dagelijkse, en voorzeker eentonige en geestdodende werk op kantoor zijn literaire ambities er te veel bij waren ingeschoten.

Na een bescheiden explosie van creativiteit in de jaren rond 1920, waarin Kok zich had begeven in de artistieke avant-garde van De Stijl, bevriend was geweest met Theo van Doesburg en ook met andere kunstenaars uit de kring van dit tijdschrift had verkeerd als Piet Mondriaan en Kurt Schwitters, was zijn poëtisch elan zo goed als gedoofd. Anno 1942 was ook de rest inmiddels tot herinneringen verstild: De Stijl bestond niet meer, Van Doesburg was dood en de vriendschappen met Mondriaan en Schwitters waren in de loop der jaren verwaterd. Schrijven deed Kok nog wel, vrijwel uitsluitend aforismen die hij tot op hoge leeftijd is blijven maken, overigens zonder er één te publiceren.

Toen Kok in 1969 overleed, was hij als dichter nagenoeg vergeten. Zijn poëzie heeft de herinnering aan hem ook nauwelijks vast kunnen houden. Bij zijn leven zag Kok slechts zes van zijn gedichten gepubliceerd. De in De Stijl opgenomen verzen ‘Stilte + stem (vers in W)’ en ‘Nachtkroeg’ hebben in kleine kring nog enige bekendheid gekregen. ‘Nachtkroeg’ beleefde sinds 1954 zelfs enkele herdrukken, dank zij de plaats die het gedicht kreeg in Paul Rodenko’s bloemlezing uit de Nederlandse avant-gardepoëzie Nieuwe griffels, schone leien. De andere verzen verdwenen in de anonimiteit van thans vrijwel onvindbaar geworden tijdschriftjes. Een van die gedichten is aardig genoeg om op deze plaats terug te halen, omdat dit het enige in druk overgeleverde gedicht van Kok is geweest dat op de spoorwegen is geïnspireerd.

Zonder Theo van Doesburg zou Koks dichterschap waarschijnlijk nooit van de grond zijn gekomen. Ze leerden elkaar kennen in de herfst die volgde op het uitbreken van de oorlog in augustus 1914, toen Van Doesburg als gemobiliseerd dienstplichtige in de buurt van Tilburg was gelegerd. De vriendschapsrelatie die uit dit contact ontstond, is ongetwijfeld de meest hechte in Van Doesburgs leven geweest. Dat de in zijn vriendschappen nogal grillige Van Doesburg de duurzaamheid van deze relatie al vroeg moet hebben voorvoeld, blijkt wel uit de brief die hij op oudejaarsdag 1915 vanuit Utrecht aan Kok verzond: ‘Onze vriendschap is […] onverwoestbaar niet alleen, maar onpeilbaar diep: Kok en Van Doesburg zouden voor het leven met elkaar bevriend blijven.

Niet alleen stimuleerde Van Doesburg Kok tot dichten, in hem vond Kok ook een belangrijk oriëntatiepunt en zijn literaire mentor. Via de door Van Doesburg aangedragen lectuur maakte hij kennis met het werk van de literaire avant-garde van zijn tijd, zoals dat van de Duitse expressionisten en de futuristen in Italië, naar welke voorbeelden Kok verzen begon te schrijven die regelmatig aan Van Doesburg ter beoordeling werden voorgelegd.

Tussen beide vrienden kwam een intensieve literaire uitwisseling op gang, waarin weldra ook Van Doesburgs eerste vrouw Agnita Feis werd betrokken. Van hen zou Feis als enige al vroeg met haar vernieuwende poëzie naar buiten treden. Eind 1915 bracht zij in eigen beheer een bundeltje kubistisch-expressionistische gedichten uit onder de titel Oorlog. Verzen in staccato, dat door Albert Verwey in De Beweging van oktober 1916 lovend werd besproken.

Kok zou pas in 1917 voor het eerst publiceren. Aan het einde van dat jaar verschenen de eerste twee afleveringen van het mede door hem opgerichte tijdschrift De Stijl, waarin ook een artikel van zijn hand was opgenomen. In januari werden er twee gedichten van hem in Eenheid gepubliceerd. Van dit ‘Weekblad voor maatschappelijke en geestelijke stroomingen’ waren Van Doesburg en Feis al sinds enige jaren zeer regelmatige medewerkers.

Eenheid zou in januari 1918 opnieuw een gedicht van Kok plaatsen. Pogingen zijn poëzie bij de destijds toonaangevende literaire tijdschriften onder te brengen, liepen echter op niets uit. Zowel de redactie van De Beweging als die van Het Getij stuurde zijn verzen terug. Als dichter was en bleef Kok aangewezen op de meer marginale periodieken, zoals Eenheid en Holland Express dat zijn "gedicht ‘De wisselwachter’ publiceerde. Het Van Doesburg-archief, waar Koks poëtische nalatenschap goeddeels berust, bevat over die publikatie enige correspondentie.

Naast ‘Spoorweggoederenwagens’, geschreven in 1915 en ‘Trein’, een geheel uit klanknabootsingen opgebouwd gedicht uit 1921, is ‘De wisselwachter’ het enige van Kok bewaard gebleven gedicht dat aan zijn verleden als spoorwegbeambte herinnert.

Met de mededeling ‘Zoo juist geschreven’ kreeg Van Doesburg op 15 augustus 1917 een afschrift van ‘De wisselwachter’ per briefkaart toegestuurd -het handschrift zoals dat hier is afgedrukt. Dat Kok zich bij het schrijven van zijn gedicht had laten inspireren door de poëzie van Feis, sterker: de vorm van haar staccatoverzen zelfs letterlijk had nagevolgd, vond Van Doesburg kennelijk geen bezwaar. Via zijn toenmalige echtgenote Lena Milius liet hij per omgaande weten dat hij het gedicht ‘zeer goed’ vond.

Kok besloot het gedicht onmiddellijk te publiceren. Waarschijnlijk op aanraden van Van Doesburg zond hij het gedicht naar het geïllustreerde Rotterdamse weekblad Holland Express, het eenmanstijdschrift van de letterkundige, schilder en toneelschrijver Bernard Canter. Van Doesburg had Kok al eerder het advies gegeven iets naar Canter te sturen. Op 19 mei 1917 schreef hij hem: ‘Zeg dat je nieuwe moderne denkbeelden over mystiek, kunst enz. te ontwikkelen hebt. Noem mij gerust. Zeg b.v. dat ik je gezegd heb tot de Holl. Express te wenden, dan weet hij waarvanuit den wind waait: Voor Canter zal de naam Theo van Doesburg beslist geen aanbeveling zijn geweest. Hoewel Canter zeker niet onwelwillend tegenover de nieuwe stromingen in de beeldende kunst stond, gezien de mate waarin hij deze in zijn blad aan bod liet komen, lagen hij en Van Doesburg elkaar volstrekt niet. In september 1917 raakten die twee nog in een heftige polemiek verwikkeld naar aanleiding van de dood van de schilder Matthijs Maris, wiens kunstenaarschap door Van Doesburg toen fel werd verdedigd.

Holland Express was geen letterkundig maar meer een algemeen cultureel tijdschrift dat, zo blijkt uit de ondertitel, naast ‘Kunst’ en ‘Cultuur’, ook een orgaan wilde zijn voor ‘Handel’, ‘Nijverheid’ en ‘Verkeer’. De literaire bijdragen in het blad stonden op een bijzonder laag peil en bleven beperkt tot wekelijks één gedicht, duidelijk afkomstig van dichters van het tweede garnituur, en een enkel verhaal dat meestal was geschreven door Canter zelf, die trouwens voor de meeste artikelen in Holland Express tekende.

Canter zegde toe Koks inzending te zullen publiceren, al zou het nog enige tijd duren, zeker tot begin oktober 1917, alvorens de dichter een bevestiging daarvan ontving. Van Doesburg, die toen zojuist met Canter de degens had gekruist, had er zo zijn twijfels over. "t Zal me benieuwen of dat Joodje het opneemt; antwoordde hij op 5 oktober smalend aan Kok.

Toen ‘De wisselwachter’ na maanden eindelijk in het nummer van 28 november 1917 in Holland Express verscheen, was misschien daarmee wel Koks geduld, maar zeker niet zijn dichterlijke prestatie beloond. Plaatsgebrek – voor het gedicht was onderaan de pagina een ruimte over twee kolommen gereserveerd – had de opmaker van het blad gedwongen tot het nemen van een rigoureuze beslissing. Hij knipte het gedicht simpelweg doormidden en drukte de beide helften naast elkaar af, waardoor het tweede en het derde drietal strofen van plaats werden verwisseld en het vers niet meer te volgen was.

‘De wisselwachter’ was het enige experimentele gedicht dat Kok buiten De Stijl publiceerde en het zou tot oktober 1921, toen zijn eerste poëtische bijdrage aan dit tijdschrift verscheen, ook het enige gedrukte bewijs van zijn modernistische overtuiging als dichter zijn. Toen Van Doesburg in maart 1921 in het Franstalige, Antwerpse maandblad Ça Ira! de balans opmaakte van de literaire avant-garde in Nederland, kon hij voor Kok eigenlijk niet anders dan naar dit ene gedicht verwijzen. In Eenheid had Kok zich verre van het extreme gehouden en drie uiterst conventionele verzen afgeleverd. Omdat Van Doesburg één publikatie blijkbaar niet overtuigend genoeg vond, dichtte hij zijn vriend er maar wat meer toe en schreef: ‘Antony Kok publiceerde kubistische verzen in "Holland Express" (1917).’ Aan Canter zal Kok echter nooit meer een gedicht hebben toevertrouwd.

(Het Oog in het Zeil, juni 1989)

Marco Entrop: Antony Kok, de spoorwegbeambte als dichter

kemp=mag poetry magazine

More in: Antony Kok, Marco Entrop

Previous and Next Entry

« | »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature