In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

NONFICTION: ESSAYS & STORIES

«« Previous page · Jan Gielkens: Een Mei van Melle · Ed Schilders over Annie M.G. Schmidt · Lauran Toorians: ‘Walewein van Melle’ en de Vlaams-Keltische contacten · Jan Gielkens: Zeldzaam · Ed Schilders over Ingmar Heytze · Jan Gielkens: De papieren cirkel · Ed Schilders: Brieven Simon Vinkenoog & Hugo Claus · Hanneke van Kempen over de klankpoëzie van Antony Kok · Lauran Toorians: De zalmsprong van Cú Chulainn · New website: Museum of Lost Concepts · Ed Schilders over Hans Warren · Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

»» there is more...

Jan Gielkens: Een Mei van Melle

J a n  G i e l k e n s

 

E e n  M e i  v a n  M e l l e


‘Jô – ik kan toch zó prachtig schilderen, hè.’

Herman Gorter vond dat de bundels met zijn eigen gedichten simpel en dus mooi moesten zijn. Zolang hij er het toezicht op had waren ze dat.  Alleen de eerste druk van Mei in 1889 had een traditionele negentiende-eeuwse band met een bloemversiering. Vanaf Verzen, dat een jaar later verscheen, hadden Gorters boeken bruinrode of rode linnen banden of crèmekleurige papieren omslagen.

Saai, zal menigeen denken, en er komen dan ook exemplaren voor waaraan een bezitter heeft zitten knutselen. Zo bezit ik een zesde druk van Mei uit 1921, die van zichzelf in rood linnen gebonden is, met daarop subtiele zwarte strepen. Maar iemand heeft stroken zwart papier over de goudstempeltjes met auteursnaam en titel op de rug geplakt en bovendien zowel over het voor- als het achterplat nog eens net zulke stroken papier in de vorm van kruizen, en wel zo dat titel van het boek (er staat geen auteursnaam op het voorplat) verborgen blijft. Waarom? Wellicht is het na 1927 gedaan ter herinnering aan de toen overleden dichter? Of gebeurde het tijdens de Duitse bezetting om een boek van een bekende socialist onherkenbaar te maken?


Bijzonder is het exemplaar van de achtste druk van Mei uit 1940, dat ik voor weinig geld kocht bij een handelaar op de wekelijkse Haagse boekenmarkt. Het is er een met een crèmekleurig omslag, zoals die bij een aantal drukken naast de roodlinnen exemplaren verschenen. Op het voorplat staat een tekening. De handelaar dacht misschien wel: Gorter is toch al geen auteur om geld mee te verdienen, en dan een zoveelste druk, en iemand heeft dit exemplaar bovendien verpest met gedoedel, het moet dus maar op de tafel met de goedkope boeken.

Ik kocht het boek vanwege de curiositeit, zonder te weten wat het precies was, zoals ik ook dat exemplaar met de kruizen had gekocht. Wát het was stond op een briefje dat in het boek lag en dat al snel na de aankoop te voorschijn kwam: de doedel op het voorplat is een originele pentekening van de surrealistische tekenaar en schilder Melle Oldeboerrigter (1908-1976). Het is een landschapje. Misschien is het wel een illustratie bij Mei-regels als deze: ‘als in een droom / Schijnt hoog gegroeid riet heen en weer te wiegen / Met schaarse starren barnend als vuurvliegen.’ De Melle-kenners laten bij navraag weten dat ze dit soort praktijken van de kunstenaar niet kennen.

Waar komt dit boek vandaan? Er zit een exlibris op het schutblad, en dat is van de Amsterdamse arts en boekenverzamelaar Bob Luza, die in 1980 overleed en wiens bibliotheek in 1981 bij Van Gendt werd geveild. Maar in de catalogus van deze veiling komt deze Gorter niet voor.

Er zit nog iets in het boek: een krantenknipsel met de Kronkel ‘Vaarwel’ uit Het Parool van 28 mei 1976, vier dagen na het overlijden van Melle. Simon Carmiggelt vertelt over enkele ontmoetingen met de kunstenaar. Tijdens een van die ontmoetingen zei Melle volgens Carmiggelt: ‘Jô – ik kan toch zó prachtig schilderen, hè.’ En Carmiggelt antwoordde terecht: ‘Vind ik ook’.

Eerder gepubliceerd op: www.teksteditie.org

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: - Book Stories, Gorter, Herman, Jan Gielkens


Ed Schilders over Annie M.G. Schmidt

A N N I E   M. G.   S C H M I D T

Kon Annie M.G. Schmidt goed zeuren? Je vraagt het je af nu een nieuwe bloemlezing van haar liedteksten (waarvan 114 nooit eerder gepubliceerd) verschenen is onder de titel Zeur niet!, het lied dat Conny Stuart zong in de musical Heerlijk duurt het langst. In de uiterst precieze aantekeningen die samensteller Henk van Gelder bij de teksten maakte, krijgen we één keer een doorkijkje naar het antwoord, als Schmidt zich bij regisseur Paddy Stone beklaagt over het gebrek aan verstaanbaarheid zodra er gelijktijdig gezongen en gedanst moet worden. ‘Ik hoop,’ roept de verbolgen tekstschrijfster, ‘dat jouw dansjes nog eens voor de radio komen!’ Van Gelder schaart het onder de ‘korzelige kanttekeningen’, en mogelijk is hier dus even de ‘Lagere Annie’ aan het woord, een type dat Schmidt zelf bedacht heeft in een van haar ‘stukjes’ uit Het Parool in Impressies van een simpele ziel: Lagere Annie is ‘kribbig en zeurderig’, Hogere Annie is daarentegen ‘zonnig’. Van de andere kant gewaagt Van Gelder ook van ‘knetterende ruzies’ tussen Schmidt en Stone, en dat is precies wat Schmidt ons, of in ieder geval de dames, met ‘Zeur niet!’ voor ogen houdt zodra het even tegenzit:

Huil in je bed

Bijt in je laken

Vloek tegen iedereen

Schreeuw van de daken

Maar zeur niet

Trap om je heen

Wees nooit een dame

En gooi het theeservies

Dwars door de ramen

Maar zeur niet

De Hogere Annie was een verklaard tegenstandster van zeuren. Soms heel letterlijk. Mannen die net gestopt zijn met roken, krijgen van gezeur weer trek in een sigaret (in ‘Roken’), en alleen sterke vrouwen kunnen met Hetty Blok meezingen: En as ik dik wor nou dan mot dat maar gebeure/ Ik zal beslist niet over kallerieën zeure. Blok zong het in een aflevering van de legendarische radioserie De familie Doorsnee. Dat was in 1956, en het is treffend dat zo’n ogenschijnlijk onbeduidend voornemen – het liedje heet ‘Dan maar dik’ — na meer dan vijftig jaar nog steeds even dwars is als het toen geweest moet zijn, misschien zelfs nog tegendraadser, in deze tijd waarin Schmidt, ware zij nog onder ons, ongetwijfeld geschreven zou hebben: En as ik dik wor nou dan mot dat maar gebeure/ Ik zal beslist niet over Sonja Bakker zeure. Omdat we nog steeds met ons allen een familie Doorsnee zijn.

De actualiteiten van de dagen waarin Schmidt schreef, komen we veelvuldig met name tegen (de spoetnik, de Algerijnse oorlog, het tweede Vaticaans concilie) maar ze zijn de teksten in al die jaren niet gaan hinderen. Hun echte betekenis is heel dicht bij huis gebleven. Een van de allereerste teksten die Schmidt schreef — ‘Monsieur Maurice’, voor het journalistencabaret De Inktvis – is een mooi voorbeeld van de onverwoestbare actualiteit die ze feilloos wist op te sporen in onze comédie humaine. Maurice, vroeger een ‘kapperszaakje bij de Magere Brug’, heeft nu een trendy schoonheidssalon:

Ik moet mevrouw Van Knottenbelt nog kneden

Die komt zo om een uur of kwart voor drie

Haar avant-coeur helt ietwat naar beneden

Dat wordt dan opgevijzeld hè, compris?

Het is satire, er wordt gehekeld, het kan cynisch zijn, maar er wordt nooit gezeurd. Zelfs niet in ‘Was dat nou alles?’, als seks de eerste keer wat lijkt tegen te vallen:

Wat al die boeken vanaf Genesis

Ook mogen schrijven

Je leert er niet van wat een penis is

Je voelt het pas wanneer het menes is

Aan den lijve

Schmidt was een (strenge) meesteres in het relativeren van de waan van de dag en de grote illusies die het menselijk bedrijf beheersen. Omdat alles, zoals ze in ‘Ligt het aan hem?’ schreef, ‘niet precies als in het damesblad’ is. Het hoeft allemaal niet klein gemaakt te worden, maar wel leefbaar. En als het even kan, zelfs ten koste van de verstaanbaarheid, dansbaar:

Trek de stoute schoenen aan en dans met mij

Wees zo goed om op te staan en dans met mij

Heb geen remmen, heb geen angsten

Heerlijk, heerlijk duurt het langste.

Ed Schilders

Zeur niet! (met dvd met tv-opnames uit 1962) – Annie M.G. Schmidt – Onder redactie van Henk van Gelder – Nijgh & Van Ditmar – ISBN 978 90 388 6963 6

Eerder gepubliceerd in De volkskrant


Ed Schilders over Annie M.G. Schmidt

fleursdumal.nl magazine

More in: Annie M.G. Schmidt, Archive S-T, Ed Schilders


Lauran Toorians: ‘Walewein van Melle’ en de Vlaams-Keltische contacten

W a l e w e i n   v a n   M e l l e

door Lauran Toorians

I n l e i d i n g

Walewein van Melle is een historisch persoon. Zijn naam komt voor in de getuigenlijst van een oorkonde van de Sint-Pietersabdij in Gent die werd opgesteld in 1118. Dat betekent dat hij rond 1100 of eerder werd geboren. Onder specialisten die zich bezighouden met de literatuur in het Middelnederlands, en meer in het bijzonder met de literatuur over koning Artur en zijn hof, is Walewein van Melle bekend en veel bediscussieerd. De vermelding van zijn naam is namelijk ouder dan de vroegst bekende Arturtraditie buiten de Brits-Keltische talen en de gebieden waar die talen werden gesproken. Dat suggereert – impliceert, menen velen – een Middelnederlandse Arturtraditie die ouder is dan elders in West-Europa (buiten de genoemde Brits-Keltische taalgebieden). Het is deze lang aanhoudende discussie waarnaar het ‘nogmaals’ in de titel van het hier volgende artikel verwijst.

Dit artikel verscheen eerder onder deze zelfde titel in 1995 in Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. De tekst van het artikel is hier slechts op enkele minieme (niet-inhoudelijke) punten aangepast. Wel werden in enkele gevallen de noten aangevuld met verwijzingen naar relevante literatuur die sinds 1995 verscheen. Naar absolute volledigheid is daarbij niet gestreefd. Als aanvulling is een korte slotbeschouwing toegevoegd die vooral ingaat op kritiek die op dit artikel werd geleverd.

Nogmaals ‘Walewein van Melle’

en de Vlaams-Keltische contacten

door Lauran Toorians


1. Het probleem: Walewein is Gwalchmai niet

‘Ronduit raadselachtig,’ noemt Maartje Draak het voorkomen van een aantal historische Waleweinen in Vlaanderen die geboren moeten zijn vóór de verschijningsdatum van Galfried van Monmouths Historia Regum Brittanniae (1138). De mogelijke oplossing, die zij voorzichtig oppert voor het probleem dat hierdoor bestaat, is dat deze naam via de Vlamingen die zich sinds 1108 in het zuiden van Wales hadden gevestigd naar de Nederlanden zou kunnen zijn gekomen. Deze voorzichtige suggestie werd later door W.P. Gerritsen in een artikel uitgewerkt, en leidde hem tot de conclusie dat er mogelijk al rond 1100 een Nederlandse Arturtraditie heeft bestaan. Sinds het verschijnen van dit uitputtende artikel, wordt deze kwestie wel aangeduid met de benaming ‘Walewein van Melle’. Naamgever is de Walewein van Melle die optrad als één van de getuigen in een schenkingsoorkonde uit 1118.

Deze conclusie van Gerritsen, dat er in de Nederlanden een zogenaamde pre-Galfridische Arturtraditie zou hebben bestaan, is – evenals de door Maartje Draak uitgesproken verbazing van vele Arturisten – evenwel gebaseerd op de veronderstelling dat Walewein (evenals Gauvain, Gawain, enz.) niet alleen dezelfde verhaalpersoon representeert als de Middelwelse held Gwalchmai, maar dat beide namen ook in taalkundig opzicht aan elkaar verwant zijn. Dit laatste is echter niet het geval. De verhaaltechnische gelijkstelling van beide namen berust op hun (toevallige) overeenkomst in klank, en dit opent opnieuw de vraag naar de herkomst van de naam Walewein. Tevens betekent dit, dat het voorkomen van de naam Walewein rond 1100 niet als een argument kan gelden voor het bestaan van een pre-Galfridische Arturtraditie in de Nederlanden.

Desalniettemin blijft de Vlaamse aanwezigheid in het zuidwesten van Wales een context bieden waarin Vlamingen met de Welse Arturtraditie in aanraking konden komen. Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat het daar is geweest dat de namen Walewein en Gwalchmai voor het eerst aan elkaar werden gelijkgesteld. Mogelijk kan de naam Walewein dan wel worden beschouwd als een Vlaamse bijdrage aan het namenbestand in de Arturromans.Om dit alles aannemelijk te maken – bewijzen zal hier nauwelijks mogelijk zijn – wil ik in dit artikel allereerst de naam Walewein in zijn taal- en naamkundige context nader bezien. Bij wijze van zijsprong volgt daarop ook een korte beschouwing over de naam van een andere Arturheld, Bedevere. Over de Vlamingen in Pembrokeshire (Zuidwest-Wales) valt weinig nieuws te zeggen. Een groot aantal van hen nam deel aan de Anglo-Normandische verovering van Ierland, en het zijn de Vlamingen die zich rond 1200 in Dublin bevonden die een verrassend licht werpen op de vraag wat dit eigenlijk voor mensen waren. In een laatste paragraaf zal tenslotte worden gewezen op het culturele belang van enerzijds de waarschijnlijk vrij algemene meertaligheid in Pembrokeshire, en anderzijds de rol van beroepsmatige tolken in deze multi-culturele samenleving. De uitwisseling van zowel verhaalstof als van persoonsnamen zal in deze omgeving zeker tot de mogelijkheden hebben behoord.

2. Walewein

De oorspronkelijke vorm van de naam Walewein, zoals Galfried die kende toen hij zijn Historia schreef, lijkt Gualguainus te zijn geweest. De (verhaal)persoon is een neef van koning Artur, en hij speelt in de latere Arturtraditie een belangrijke rol. Het is duidelijk en onomstreden dat Galfrieds Gualguainus de rol speelt van de figuur die in de Welse Arturliteratuur Gwalchmai heet, ook al is over die rol feitelijk erg weinig bekend. Het gegeven dat beide verhaalpersonen elkaars equivalent zijn, impliceert echter nog niet dat beide namen ook taalkundig aan elkaar verwant zijn.

Het is algemeen aanvaard dat alle naamvormen waaronder deze persoon in de Arturromans in verschillende talen figureert, direct zijn afgeleid van Galfrieds Gualguainus. We hebben het dan over vormen als bijvoorbeeld Gawain (Engels), Gauvain (Frans) en Gawan (Duits). Bovendien vormt deze naam een goed Romaans equivalent voor het Vlaamse Walwain(us). Dit deel van het verhaal levert dan ook geen proble­men op. Dat ligt anders met de relatie tussen de taalvor­men Gwalchmai en Gualguainus. Hier kan met geen enkele bekende vorm van fonemische aanpassing of vervanging aannemelijk worden gemaakt dat het in dit geval om een rechtstreekse ontlening gaat. Het is dan ook veel waarschijnlijker dat we hier een tamelijk willekeurige gelijkschakeling zien van twee reeds bestaande namen. Daarbij zal dan wel een associatieve klankovereenkomst een rol hebben gespeeld. Als motief voor een dergelijke vervanging moeten we waarschijnlijk denken aan zoiets als uitspraakproblemen bij de ‘doorsnee’ Anglo-Normandiër. Vergelijkbaar is de vervanging van het onwelgevoeglijk klinkende Myrddin (dat teveel klonk als Frans merde) door Merlinus, of de vervanging van de inheems Welse naam Peredur door Perceval, en misschien ook Owain / Yvain, waar mogelijk de klankovereenkomst met Ivo(nis) de doorslag gaf voor de vorm met Y. Wel is het zo dat Galfrieds werk direct na verschijnen erg populair werd, waardoor ook in Wales zelf de vorm Gualguainus algemeen werd geaccepteerd als equivalent voor Gwalchmai………………………

Lees  de volledige tekst van Lauran Toorians over Walewein van Melle


Lauran Toorians over Walewein van Melle

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians


Jan Gielkens: Zeldzaam

J a n  G i e l k e n s :

Z e l d z a a m

Hoe zeldzaam is een eerste druk van On the Origin of Species? 

NOS-Teletekst meldde op 23 november 2009, dat bij veilinghuis Christie’s in Londen, op de datum dat honderdvijftig jaar geleden On the Origin of Species van Charles Darwin voor het eerst verscheen, een ‘zeldzaam’ exemplaar van de eerste druk van dit baanbrekende boek onder de hamer zou komen. De opbrengst werd geschat op 67.000 euro. Uiteindelijk bracht het ‘stokoude boek’ 114.000 euro op.

Maar is een eerste druk van On the Origin of Species wel zo zeldzaam? Er zijn er 1250 van gedrukt, en dat is een behoorlijk aantal. Als ik even de grote zoekmachines voor antiquarische boeken laat werken, vind ik er binnen tien seconden negen die te koop zijn, in de Verenigde Staten, in Japan en in het Verenigd Koninkrijk.

Het duurste exemplaar kost 225.000 pond, maar dat is dan ook een exemplaar met een opdrachtje van Darwin en met aantekeningen van William Benjamin Carpenter, die als recensent van het boek een belangrijke rol speelde. Twee handelaren in Engeland bieden goede exemplaren aan voor 30.000 pond, en dat is aanmerkelijk goedkoper dan dat van Christie’s. Maar dat heeft iets dat andere exemplaren niet hebben: het stinkt vermoedelijk. Het werd, volgens het Teletekst-berichtje, gevonden op een plank op de wc van een huis in Oxford, waar het veertig jaar heeft gestaan, laat het veilinghuis weten.

Zo’n berichtje verschijnt natuurlijk alleen maar als een belanghebbende een goed persbericht maakt, en in dit geval is dat het veilinghuis. Zou Teletekst ook een bericht maken als iemand een eerste druk van de Nederlandse vertaling uit 1860 door T.C. Winkler zou vinden? Want te koop is zo’n eerste druk niet. En ook niet te vinden in alle Nederlandse bibliotheken die via de Picarta-catalogus te raadplegen zijn.

Ook niet in de Koninklijke Bibliotheek, die onlangs op haar website een dossier aan On the Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life heeft gewijd. De KB, staat daar, bezit de derde editie uit 1869 van de Nederlandse vertaling. ‘U vindt meer dan u zoekt in de KB!’ staat ergens op de website van onze nationale bibliotheek, maar in dit geval toch wat minder dan je zou verwachten. De eerste druk van de Nederlandse vertaling van een van de beroemdste boeken ter wereld: die is dus pas zeldzaam. Wie er een wil inzien moet heel lang zoeken of naar Toronto, want daar hebben ze er een in de universiteitsbibliotheek.

Eerder gepubliceerd op: www.teksteditie.org

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: - Book Stories, Archive C-D, Jan Gielkens


Ed Schilders over Ingmar Heytze

INGMAR HEYTZE GEDICHTEN

Je rijdt in een auto en de weg wordt je gewezen door de stem van de dame uit het navigatiesysteem. Zulke stemmen hebben namen (bijvoorbeeld Eva en Lucie bij TomTom), zelfs een silhouetje, en de automobilist vormt onvermijdelijk zijn eigen beeld achter het ‘hou links aan’, en ‘neem de afslag’. Ingmar Heytze beoogt in het poëto-prozaïsche ‘TomTom’ echter een ander soort intimiteit. De damesstem zegt dan: ‘Links voorsorteren. Beleg in Nederlandse wijn. Je vaatwasser gaat binnen afzienbare tijd kapot. Kies de middelste deur bij de spelshow.’ Wie het leest, zal nooit meer onbevangen naar Eva of Lucie – of Bram – luisteren, en zich misschien, net als Heytze in de slotregel, ‘een eenzame cowboy’ gaan voelen.

De titel zegt het al. Ingmar Heytze’s dichtbundel, Elders in de wereld is een poëtisch navigatiesysteem door een werkelijkheid die steeds werkelijker wordt dankzij, of door toedoen van de TomToms en Google Earths onder ons. Het is geen aanklacht maar een pleidooi. Om die eenzame cowboy te blijven als Eva zegt: ‘Probeer om te draaien’, en dan toch rechtdoor te rijden. Heytze laat de lezer omdraaien naar de nostalgie van de jeugdjaren, naar de romantiek van prille liefde op de linker rijbaan. Zijn favoriete ‘Bestemming bereikt’, is ‘Toch weer een verhaaltje over de dood’. In ‘Bruiloft’ navigeert er iemand die ‘het bos/ in loopt, glas in de hand, en nooit/ meer wordt gezien.’ In de zwart-romantische fabel ‘Ober’ worden de gasten van een grand café door een personeelslid omgeleid: ‘geen idee ook wie zich later naar de keel grijpt,/ de toiletten zoekt, de kelder in verdwijnt.’

Heytze’s beste gedichten zijn spannende gedichten. Omdat hij ons welbewust laat omrijden door zijn fabuleuze werkelijkheid. En omdat daar altijd hoop blijkt te zijn. Zelfs voor de gangster die in beton wordt ingemetseld, en die tegen zijn liefje zegt: ‘…ooit rijd je/ langs, dan breek ik vrij, zien wij elkaar terug.’
Ed Schilders

Elders in de wereld – Ingmar Heytze – Podium – ISBN 978 90 5759 049 8

Eerder gepubliceerd in De Volkskrant

Ed Schilders over Ingmar Heytze

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive G-H, Ed Schilders, Heytze, Ingmar


Jan Gielkens: De papieren cirkel

J a n   G i e l k e n s :

 D e   p a p i e r e n   c i r k e l

Een ‘cultureel rampje’ aan de onderkant van de boekenmarkt

Het overkomt altijd anderen, en in dit geval is dat ook zo, maar toch weer niet helemaal. Op 26 november 2009 ging het gebouw van City Box in Amsterdam-Noord helemaal in vlammen op. Negenhonderd mensen verloren hun spullen, en onder hen was collega H., die in een box zijn verzameling populaire lectuur, pulp, realistische romans, de onderkant van de boekenmarkt kortom, had opgeslagen.

Dat is een cultureel rampje, want de meeste van deze – duizenden – boeken, zijn zeldzaam, veel zeldzamer dan, wat zullen we eens noemen, een eerste druk van On the Origin of Species van Darwin. Deze boeken werden nooit via officiële kanalen verspreid, vaak werden ze onder de toonbank verkocht of, als het onderwerp wat onschuldiger was, als bijlage van geïllustreerde tijdschriften. Ze zijn nooit bewaard door bibliotheken en ze worden zelden serieus genomen in het tweedehandsboekencircuit. Wie ze wil vinden moet er oog voor hebben en veel rommelmarkten en kringloopwinkels bezoeken. En als je ze vindt moet je ze ook kopen, want de kans dat je zo’n boek nog een keer tegenkomt is klein. En omdat dat zo is, zocht ik jarenlang mee voor collega H. Veel van de boeken waren dus gevoelsmatig ook een beetje van mij.

Collega H. verzamelde deze boeken om het fenomeen populaire lectuur etc. gestructureerd in kaart te brengen en er uiteindelijk iets wetenschappelijks over te publiceren. De meeste boeken heeft hij wel geregisteerd, maar beschrijvingen alleen zijn niet genoeg. Het uiterlijk van deze boeken vertelt hele verhalen over herkomst, productie, enzovoort. Nu moet er weer een nieuwe collectie worden opgebouwd. En die collectie zal dus heel anders zijn dan de verbrande. Zal ik mijn eerste donatie dan maar doen? De kans dat ik te horen krijg: die heb ik al, is helaas nog veel kleiner geworden.


Eerder gepubliceerd op:
www.teksteditie.org

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: - Book Stories, Jan Gielkens


Ed Schilders: Brieven Simon Vinkenoog & Hugo Claus

Brieven Vinkenoog & Claus

door Ed Schilders

Lezen in de door Georges Wildemeersch bezorgde briefwisseling (1951-1956) tussen Simon Vinkenoog en Hugo Claus, is vaak ook hinkelend lezen. Heel veel wat indertijd voor de twee correspondenten vanzelfsprekend en helder was, is na een halve eeuw en voor buitenstaanders vaak duister en moeilijk toegankelijk geworden. Bovendien behoort Wildemeersch tot de categorie letterkundigen die de puzzels liever opzoekt dan dat hij eraan voorbijgaat. Het mooiste voorbeeld daarvan speelt zich af rond de dichter-wandelaar Bertus Aafjes, die in 1953 in Elseviers Weekblad een reeks essays publiceerde over de nieuwe, experimentele poëzie. Aafjes, geen liefhebber van de experimentelen, citeerde daarin uitgebreid uit de poëzie van Hugo Claus, en maakte daarbij acht grove fouten. Claus schreef Vinkenoog daar bijna terloops over, maar hij sloot een doorslag van zijn brief aan Elseviers in: ‘om je te laten weten dat dit protest van mij bestaat’. Het protest is door Wildemeersch opgenomen als bijlage bij de brief aan Vinkenoog. In een van de voetnoten daarbij zijn de exacte vindplaatsen van de fout geciteerde dichtregels aangegeven. Maar het mooiste is dat Wildemeersch ook de reactie van Aafjes in Elseviers heeft opgespoord en als bijlage heeft opgenomen. Het is ronduit hilarisch hoe Aafjes in feite beweert dat hij zijn werk goed gedaan heeft door Claus onjuist te citeren. Het was geen ‘slordigheid’, maar ‘overconcentratie’. Daarnaast, en dan moeten we in de inleiding zijn, zet Wildemeersch het relletje (Lucebert publiceerde een open brief aan het adres van Aafjes in De Groene Amsterdammer) in een sociaal perspectief: de hechtheid die aanvankelijk het kenmerk was van de groep experimentele dichters begint de eerste scheurtjes van het individualisme te vertonen. Met andere symptomen daarvan neemt Wildemeersch ons mee naar andere brieven, andere voetnoten, en andere raadsels.

De titel, Laat nooit deze brief aan iemand lezen, is enigszins misleidend in de gewekte verwachting. Claus deed dat verzoek halverwege een brief omdat hij meende in het voorgaande een nieuw persoonlijk record ‘taalfouten’ te hebben gevestigd. Wat best meevalt. De meest opvallende is de ‘pereversiteit’ als Claus verslag doet over de wijze waarop Juc Cohen, Vinkenoogs toenmalige echtgenote, van wie hij echter gescheiden leefde, een dansdemonstratie had gegeven, met veel nadruk op de beweging van de ‘liesen’. Claus: ‘Bert Schierbeek was er ook bij. Gegeneerd natuurlijk.’ Maar meestal is het Vinkenoog die zo onbevangen schrijft over vrienden en vriendinnen, en is Claus, zoals hij veertig jaar later in een vraaggesprek zei, ‘nooit spontaan’. Vinkenoog deelt correspondentie graag met derden. Hij heeft zo zijn eigen discretie als hij Claus schrijft dat hij een brief van Hans Andreus wel zal laten rondslingeren als Claus in de buurt is, zodat Claus er ‘toevalligerwijze’ een blik op kan werpen. Wildemeersch typeert zijn correspondenten als ‘de verheimelijkende Claus’ en ‘de openhartige Vinkenoog’. En dan hinkelen we weer met Wildemeersch mee naar een citaat en een bron waarin Andreus aan Vinkenoog schrijft: ‘Jij bent een ouwehoer.’

Vinkenoog steelt de show in deze correspondentie. In zijn onbevangenheid, zijn ondertussen legendarisch geworden gedrevenheid, oprechtheid, en ongebreidelde belangstelling. De mooiste zin is van hem. Als Claus vanuit Rome enigszins gedeprimeerd schrijft, antwoordt Vinkenoog: ‘Tijd om Stendhal te herlezen, amigo?’

Met Laat nooit deze brief aan iemand lezen heeft Wildemeersch dit deel van de (auto)biografieën van Claus en Vinkenoog met een hoogst leesbare nauwkeurigheid in de geschiedenis van de letteren geplaatst.

Laat nooit deze brief aan iemand lezen – De briefwisseling tussen Hugo Claus en Simon Vinkenoog 1951-1956 – Bezorgd door Georges Wildemeersch – De Bezige Bij – ISBN 978 90 234 2683 7

Eerder gepubliceerd in De Volkskrant

Ed Schilders over Vinkenoog & Claus

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, Ed Schilders, Hugo Claus, Simon Vinkenoog


Hanneke van Kempen over de klankpoëzie van Antony Kok


De klankpoëzie van Antony Kok

door Hanneke van Kempen


De gedichten die mijn jeugd kleurden, kwamen niet uit een boek. Ze hingen in grote reproducties aan de muur, en werden voorgelezen. Ik raakte al vroeg vertrouwd met de gedichten van dichter Antony Kok, met hun mysterieuze klanken, charme – en humor. Maar in de boekenkast stonden ze niet. Pas in 2000 werd een deel ervan in boekvorm verzameld en uitgegeven door Jef van Kempen – inderdaad mijn vader -in de bundel Gedichten & Aforismen.

Antony Kok (1882-1969) werd in zijn dichterschap gestimuleerd door zijn vriend Christian Emil Marie Küpper – beter bekend als beeldend kunstenaar, schrijver en dichter Theo van Doesburg (1883-1931). Kok werkte vanaf 1908 bij de spoorwegen in Tilburg, de stad waar ik opgroeide. Eind 1914 leerde hij daar Van Doesburg kennen, die dat jaar vanwege de oorlogsdreiging als sergeant met zijn divisie in Brabant werd geplaatst. De mannen sloten een vriendschap voor het leven, onder meer op basis van hun beider liefde voor muziek. Via Van Doesburg raakte Kok, naast bijvoorbeeld Piet Mondriaan, betrokken bij de plannen voor een eigen tijdschrift voor hun ideeën over moderne kunst en literatuur. Het verschijnt in oktober 1917 voor het eerst met de door Kok bedachte titel: De Stijl.

Koks liefde voor muziek kreeg hij van huis uit mee via zijn vader – zoals ik mijn liefde voor poëzie voor een groot deel aan de mijne te danken heb. Koks vader trad naast zijn werk als onderwijzer in zijn vrije tijd op als zanger en als dirigent van een operettekoor. Kok was een begaafd pianospeler, een talent dat hij in de praktijk bracht tijdens de twee Soirées Intime die hij en Van Doesburg in 1915 organiseerden in Tilburg. Tijdens deze voorstellingen speelde Kok op de piano muziek van Wagner, Beethoven en Schumann. Maar hij had ook zijn best gedaan om moderner werk, de ‘Heeresmarsch’ van Herwarth Walden te bemachtigen, in 1914 in het tijdschrift Der Sturm uitgegeven. Vriend Maurits Manheim zong liederen van Méhul, Schubert en Mendelssohn. Van Doesburg las voor uit werk van Nietzsche, Oscar Wilde en Lodewijk van Deyssel en droeg verzen voor van zichzelf en van zijn eerste echtgenote, Agnita Feis. In 1917 en 1918 is Kok Van Doesburg per trein achterna blijven reizen om Van Doesburgs lezingen over moderne kunst en architectuur, die hij door het hele land gaf, muzikaal te omlijsten met pianomuziek van moderne componisten als Satie en Debussy.

Kok bouwde gedurende zijn leven een uitgebreide collectie bladmuziek op. Hij genoot misschien nog wel het meest van de muziek van anderen, en betaalde tot op hoge leeftijd muzieklessen voor getalenteerde kinderen uit de buurt. Die mecenas-rol (ondanks de beperkte middelen waarover hij beschikte, Kok had een goedbetaalde vaste baan bij de spoorwegen, maar kon niet zoals veel mecenassen teren op familiegeld) was ook mede bepalend voor zijn verhouding met onder meer Piet Mondriaan, die zijn artistieke succes financieel gezien voor een deel dankte aan de vrijgevigheid van Kok.

In de brieven van Kok en Van Doesburg keerde de muziek als thema regelmatig terug. Zoals in de brief van 7 juni 1915 waarin Van Doesburg aan Kok schrijft: ‘Wat echter een veel grootere plaats in mijn muzikaal begrip heeft ingenomen is vorm. Denk eens aan die bomen zwart, tegen witte achtergrond, welke wij op een nacht in de Willem II straat bewonderden. Niets kwam het abstracte begrip van muziek zoo dicht nabij als die kleurlooze bomen.’

Muziek en literatuur waren geen gescheiden entiteiten, klank en woord waren voor Kok en Van Doesburg eerder nauw met elkaar verbonden. Op 11 februari 1916 schrijft Van Doesburg aan Kok: ‘Verzen lezen is verzen luisteren. Men leest de woorden en luistert naar den zin er van in zijn binnenste. Zoo heb ik je verzen gelezen: beluisterd’.

In 1915 had Kok mede onder invloed van zijn vriend zijn eerste experimentele klankgedichten geschreven, zoals het gedicht ‘Nachtkroeg’, dat pas in 1923 voor het eerst zou worden gepubliceerd in De Stijl. :


NACHTKROEG

        Stil_       
        Stap        
        Steen        
        Stil_        
        Stap        
        Steen        
        Stil_ _    

        Dà        
        Domb_    
        Dà
        Domb_    
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_

        Drusch

        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_

        Drisch

        Dà
        Domb_
        Rusch
        Domb_
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_

        Stil_

(zeer
snel)
        Hé
        rom    
        mm mm            
        oemmenoem oemmenoem
        oemm                
        tjaa                
        doemezoem            
        bomb doem            
        homb oem            
        hei ha            
        hehehe            

        hei zoem m m        
        haaa houw            
        doemenoemenoemenoem    
        zoemhoem            
        rusj oemenoem rek
        rusj oemenoem        
        rink kink            
        hakala            
        noemenoemenoemezoem
        kreuh_zoemm m        
        hakala aa            
        oemenoemenoem        
        oemenoemenoemzoem    
        hakaha             
        romb domb            
        domb
        zoemenoem            
        bomm
        zoemm m                    
        hei roemenoem
        zoem m
        zoe m
        oem m
        oem
        m m
        m
        m
        m
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_
        
        Rîss

        Domb_
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_
        Dà
        Domb_
        
        Sjrih_ _
        
        DEUR

 

Het gedicht verbeeldt het geluid van een man die afgaat op het geroezemoes (‘oemenoemenoemzoem’) van een café, en is geschreven als een fonetisch hoorspelscript, inclusief het vallen van het doek (in dit geval: ‘DEUR’). ‘Nachtkroeg’ werd in De Stijl door Van Doesburg geroemd als begin van een nieuwe dichtkunst: ‘Nimmer kwam in Holland een dichter tot zoo sober en zuiver gebruik van zijn uitdrukkingsmateriaal. Dit alles zijn symptomen van een nieuwe versconstructie in Holland.’ Die erkenning kreeg Kok ook later toen het gedicht werd opgenomen in Rodenko’s belangrijke avantgardische bloemlezing Nieuwe griffels, schone leien uit 1954.


De ‘nieuwe versconstructie’ was geen lang leven beschoren, ook niet in het werk van Kok. In het gedicht ‘Trein’ uit 1921 hanteerde Kok hetzelfde principe nog een tweede keer, met als belangrijkste verschil dat het hier de geluidenkakofonie van een trein betrof. Let wel: dit was in de hoogtijdagen van de stomme film, die begonnen met de beelden van een aankomende trein door de gebroeders Lumière in 1896. Voor spoorbeambte Kok was de trein een voor de hand liggend onderwerp.

Er werden van Kok slechts twee gedichten gepubliceerd in De Stijl. Naast ‘Nachtkroeg’ verscheen twee jaar eerder, in oktober 1921, het klankvers ‘Stilte + stem (vers in w)’. De titel van het gedicht doet denken aan een muziekcompositie. De eerdere titel ‘Stem in de stilte’ was op aandringen van Van Doesburg vervangen, deze deed ‘[. . .] nog wat sentimenteel aan’. Van Doesburg was verder erg enthousiast over het gedicht. Dat gold niet voor de recensent van de Limburgsche Koerier van 21 december 1921 die over de publicatie schreef: ‘Er zijn verschillende manieren om zich beroemd te maken. Alcibiades sneed den staart van zijn hond af; de heer Antony Kok schrijft verzen in De Stijl. Het laatste is erger dan het eerste. Want de hond kan hoogstens gejankt hebben.’ Het gedicht vond meer weerklank bij Kurt Schwitters, die het in 1923 publiceerde in het eerste nummer van zijn tijdschrift Merz.

Kok publiceerde na het overlijden van zijn vriend en inspirator Van Doesburg in 1931 tot zijn eigen dood in 1969 vrijwel geen poëzie meer. Bij leven werden zes gedichten gepubliceerd, een aantal andere werd na zijn dood gebundeld – enkele tientallen bleven ongepubliceerd. Ook de duizenden aforismen die Kok schreef bleven grotendeels ongebundeld en werden deels zelfs door hem vernietigd. Een deel van het overgebleven materiaal vind je als lezer op de website www.antonykok.nl. Maar het verzameld werk van en over Antony Kok in boekvorm moet nog verschijnen. In mijn boekenkast is alvast een plaatsje ingeruimd.

 

Hanneke van Kempen over

de klankpoëzie van Antony Kok

Gepubliceerd in Vooys,

Tijdschrift voor letteren

Themanummer: Muziek en literatuur

Jaargang 27, nr 2, 2009


 

 KEMP=MAG – kempis poetry magazine

More in: Antony Kok, Archive C-D, Archive K-L, Hanneke van Kempen, Kok, Antony


Lauran Toorians: De zalmsprong van Cú Chulainn

De zalmsprong van Cú Chulainn

door Lauran Toorians

 

Helden in Oudierse verhalen beheersen vaak ‘trucs’ of vaardigheden met mysterieuze namen, waarvan wij de betekenis niet meer kunnen achterhalen. Zo somt Emer in een gedicht in Het feestgelag van Bricriu een hele reeks vaardigheden op die haar echtgenoot Cú Chulainn beheerst. In de vertaling die Maartje Draak en Frida de Jong van dit verhaal maakten (Amsterdam 1986) vinden we zo op pagina 24 ondermeer de adem-truc, de appel-truc, de spook-truc en de buig-truc.

Een vaakgenoemde truc van Cú Chulainn, die overigens door Emer in bovengenoemd gedicht niet wordt vermeld, is de ‘zalmsprong’, of in het Oudiers ích n-erred (de nominatief van het Ierse woord voor zalm is ). Ook van deze ‘truc’ is niet bekend wat die inhield. Misschien kan hier echter de moderne folklore helpen, want de term ‘zalmsprong’ bestaat in de Keltische wereld nog steeds, en wel in de context van de traditionele dans. Ik vond twee beschrijvingen, een van de Arran-eilanden in Galway Bay, een andere van het Eiland Man. Zij lijken zo sterk op elkaar dat een gemeenschappelijke oorsprong voor de hand ligt.

De Ierse ‘zalmsprong’ wordt door de Ierse auteur John Millington Synge (1871-1909) beschreven in het verslag van de bezoeken die hij in 1898 aan de Aran-eilanden bracht. Synge beschrijft daar hoe hij zich verbaast over de lichamelijke capaciteiten van de eilandbewoners, terwijl zij niet in staat blijken zijn ‘gymnastische toeren’ die hij hen voordoet, na te doen. Hij vervolgt dan met:

Er was echter één man, de danskampioen van het eiland, die na een poosje opstond en de zalmsprong – hij lag plat op zijn buik en sprong, horizontaal, hoog de lucht in – demonstreerde en nog een aantal bijzonder behendige toeren uithaalde. Maar hij is niet jong meer en we konden hem niet overhalen te dansen.

De beschrijving van de Manxe ‘zalmsprong’ is te vinden in de verzameling Rinkaghyn Vannin / Dances of Mann (published by Sleigh gyn Thie, z.j.). Deze collectie muziek en dansbeschrijvingen werd grotendeels verzameld door Mona Douglas (1898-1987), een markante dame die zich op politiek en cultureel gebied sterk maakte voor een Manx Man en die gedurende lange tijd de drijvende kracht is geweest achter de Manx Language Society (opgericht in 1899). Van haar hand verschenen ondermeer ook twee verzamelingen liederen van het Eiland Man. Onder haar vrienden telde Mona Douglas zulke beroemde Ieren als Éamonn de Valera, Douglas Hyde en W.B. Yeats.

 Lees verder…….

 

Lees de volledige tekst van Lauran Toorians:

 De zalmsprong van Cú Chulainn

Inleidend essay van Lauran Toorians:

De Keltische talen

en hun literaturen

 kemp=mag poetry magazine

© Lauran Toorians

More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians


New website: Museum of Lost Concepts

New website:

Museum of Lost Concepts

curated by Jef van Kempen

a project of fleursdumal.nl

More in: Jef van Kempen, Jef van Kempen Photos & Drawings, Kempen, Jef van, MUSEUM OF LOST CONCEPTS - invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung


Ed Schilders over Hans Warren

Ed Schilders over Hans Warren

EEN LITERAIRE WANDELING DOOR ZEELAND

Het was al weer lang geleden dat ik door Zuid-Beveland en op Walcheren gewandeld had. Dat was met Victor Hugo, die op 18 augustus 1868 in Antwerpen de boot naar Wemeldingen nam voor een uitstapje van vier dagen. Zijn voetspoor is vrij gedetailleerd vastgelegd in het boekje Victor Hugo en Zélande. ‘Hij voelde zich gelukkig’, schrijft Charles Hugo over zijn vader, ‘in dit eenvoudigweg met appetijtelijk groen uitgedoste land.’

En nu dus wandelen met Hans Warren. Een grotere tegenstelling met de jubelstemming van Hugo is niet denkbaar. Waar de routes van Hugo en Warren elkaar kruisen neemt het contrast welhaast een symbolische vorm aan. Bijvoorbeeld in Goes, waar beiden lunchen in de nabijheid van het stadhuis. Volgens tafelgenote Mensje van Keulen bestelde Warren preisoep, maar kreeg hij vissoep geserveerd. Victor Hugo bestelt niets, maar krijgt een ‘excellente Rijnwijn’ aangeboden en een sigaar die hij mag opsteken waar de dames bij zijn. Toch was Warren er gelukkig. Zozeer zelfs dat hij zijn geboortegrond, de streek rond Borssele, slechts zelden verliet, ook al zag hij de schoonheid van het landschap — die de schoonheid van zijn jeugdjaren was — steeds verder aangetast worden. Hij had, blijkbaar, zo zijn eigen strategie om er gelukkig te blijven. Als hij preisoep bestelde en vissoep kreeg, bestelde hij gewoon nog een vissoep.

Ronny Boogaart en Eric de Rooij hebben in Hart van mijn land ik ben terug (de eerste regel van het gedicht ‘Thuiskeer in Zeeland’) drie routes uitgezet door Warrens leven, met Borssele, Goes, en Middelburg als vertrekpunt. Ze voeren de wandelaar, of de thuislezer, met enige regelmaat langs plekken die je in geen geval nog appetijtelijk kunt noemen, ook al doen oude veldnamen als De Noordnol, De berg van Troje, en De Kaloot anders vermoeden. De Noordnol bijvoorbeeld, waar Warren als jongen vogels ging kijken, en die hij later moest typeren als ‘een onnozel pad aan de voet van de beruchte kerncentrale’. Over De Kaloot schreef hij in 1941 in zijn dagboek dat hij die wel eens ‘over een jaar of vijftig’ zou willen zien. Het was hem al veel eerder gegund. Twintig jaar later luidt een dagboeknotitie: ‘Het was een van de rijkste gebieden van ons hele land.

Er is niets, maar dan ook niets van over. Vanaf de kerncentrale bij Borssele tot aan Vlissingen-Oost is het een cultuursteppe vol fabrieken en stank’. Boogaart en De Rooij doen er nog een schepje bovenop: ‘Op dit moment wordt ook het laatst overgebleven stukje van de Kaloot bedreigd doordat de provincie Zeeland precies op deze plek de Westerschelde Containerterminal wil bouwen.’

Waarom zou je in zoveel lelijkheid willen wandelen, of zelfs lezen? Omdat Boogaart en De Rooij gidsen zijn met een buitengewoon grote kennis van leven en werk van de schrijver. Nergens is het decor zo ‘verlelijkt’ of aan de einder gloort toch nog een appetijtelijk gedicht. Geen cultuursteppe zo bar of er bloeien passages uit de dagboeken. Tot en met de soep die genuttigd werd. En de mosselen die Warren en Van Keulen aten. Wie er kookte is niet duidelijk, maar het zal niemand meer verwonderen: ‘Veel zand, een vieze, weeë smaak, droog ondanks de korte kooktijd.’

Hart van mijn land ik ben terug

Een literaire wandeling door het Zeeland van Hans Warren

Ronny Boogaart en Eric de Rooij

Bas Lubberhuizen; 136 pagina’s; EURO 14,90

ISBN 978 90 5937 151 4


(Ed Schilders over Hans Warren, eerder gepubliceerd in De Volkskrant)


fleursdumal.nl magazine

More in: Archive W-X, Ed Schilders, Warren, Hans


Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

DE KUNST VAN HET DICHTEN

door Jef van Kempen


Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Harrie Kapteijns (1917-1987).

“De dichter is veel meer individualist dan de romanschrijver, niet in de zin dat hij in een glazen huisje wenst te wonen, afkerig van het normale gemeenschapsleven, doch hij is individualist omdat ieder vers eigenlijk een reflectie is van zijn eigen wezen, geschapen voor zich zelf.”

Zo introduceert Walter Breedveld de letterkundige Harrie Kapteijns. Kapteijns was een dichter, maar een die vooral naam zou maken als essayist.

Hij promoveerde in 1949 met zijn proefschrift Autonome dichters: typen van ‘poètes maudits’ en oogstte veel lof voor zijn in 1964 verschenen studie over het katholieke letterkundige tijdschrift De Gemeenschap. Maar misschien wel zijn belangrijkste publicatie is de in 1951 verschenen becommentarieerde bloemlezing: Hedendaagse Brabantse dichters. Er passeren gevestigde namen de revue van dichters uit de kring van Roeping, De Gemeenschap en Brabantia Nostra, zoals Anton van Duinkerken en Paul Vlemminx. Maar er is ook veel aandacht voor de jonge nieuwe talenten zoals Frans Babylon, Anton Eijkens, Bert Voeten en Harriet Laurey.

Kapteijns neemt in zijn bloemlezing een duidelijke ontwikkeling van de Brabantse dichtkunst onder de jongeren waar. Volgens Kapteijns: “blijken de jonge dichters anders georiënteerd; hun werk is niet expliciet Brabants, al publiceerden ze in Brabantia Nostra, en soms niet expliciet katholiek, al debuteerden of publiceerden ze in Roeping. Bij de artistieke vormgeving van hun liefde, hun problemen, hun levensinzicht steunen ze niet op de waarden van het gewestelijke”.

Acht jaar later, in een gesprek met Walter Breedveld, is Harrie Kapteijns opmerkelijk minder optimistisch. “Er is weinig eigentijds talent in Brabant. (…) Al wat oudere dichters als Anton van Duinkerken, Frank Valkenier en Lucas van Hoek zwijgen. Hebben ze hun tijd gehad? Verstaan zij de dynamiek van onze dagen niet?” Wat de jongeren betreft blijken de verwachtingen te hoog gespannen te zijn geweest: “In tegenstelling tot de westelijke provincies waar nieuw eigentijds talent aanwijsbaar is. De belangrijkste reden zal ongetwijfeld te vinden zijn in de gemoedelijkheid en de traagzaamheid van de Brabantse aard.”

“De gave van het dichterschap is slechts aan weinigen gegeven” merkt Walter Breedveld op. “De kunst van het dichten is onder de kunsten dan ook wel de moeilijkste, de meest persoonlijke en de minst begrijpelijke vorm van artistiek vermogen.” Breedveld roemt daarna Harrie Kapteijns als een van de meest betekenende Brabantse dichters.


Er zijn in mijn leven

enkele onbenutte kansen

als stille open vijvers,

niet met wrangheid toegevroren,

en niet benaderde,

ongeschonden cijfers,

die tot geen getal behoren.

 

Jef van Kempen: De kunst van het dichten. Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

(Brabants Dagblad, 15 november 2001)

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Babylon, Frans, Brabantia Nostra, Eijkens, Anton, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature