Lauran Toorians: De Keltische talen en hun literaturen
Lauran Toorians:
The Celtic languages
and their literary traditions
K e l t i s c h
Sinds ongeveer 1990 publiceert Lauran Toorians met enige regelmaat over de Keltische talen en hun literaturen. Vaak verschenen deze artikelen in weinig gangbare tijdschriften die alleen bij kenners en fijnproevers bekend zijn. Een aantal van deze artikelen over aspecten van literatuur in Keltische talen wordt hier (als pdf-bestanden) opnieuw gepubliceerd. Zij zijn in mindere of meerdere mate (al naargelang nodig en wenselijk) aangepast en aangevuld met verwijzingen naar recentere literatuur. Ter inleiding volgt hieronder een essay over deze boeiende talen en hun rijke literaire tradities. Daarin opgenomen is een (niet uitputtend) overzicht van vertalingen van literatuur uit Keltische talen in het Nederlands.
Since about 1990 Lauran Toorians is publishing about aspects of the Celtic languages and their literary traditions. In many instances these articles appeared not only in Dutch, but moreover in journals and magazines not well known to the wider public. A number of these articles is published here again (still in Dutch) in pdf-format. All articles have been more or less revised and updated, as far as seemed necessary or desirable at the time being. The following essay introduces the general reader to the Celtic languages and their literary traditions, with reference to translations available in Dutch.
De tekst van het bekende Oudierse gedicht ‘Pangur bán’ in het handschrift Codex Sancti Pauli, bewaard in het klooster van St Paul in Karinthië, Oostenrijk. Het gedicht werd in de late achtste of in de negende eeuw in het handschrift toegevoegd door een Ierse monnik in het klooster van Reichenau (een eilandje in het Bodenmeer). Voor de tekst en een Nederlandse vertaling, zie www.cubra.nl/auteurs/laurantoorians/pangur.htm
De Keltische talen en hun literaturen
Door Lauran Toorians
De Keltische talen vormen een groep verwante talen en zijn als zodanig vergelijkbaar met bijvoorbeeld de groep Slavische talen of de Germaanse talen waartoe ook het Nederlands behoort. Samen met nog een aantal andere taalgroepen vormen deze drie genoemde groepen de Indo-europese taalfamilie. Deze taalfamilie omvat een groot aantal talen die (vóór de grote Europese expansie die begon in de zestiende eeuw) werd gesproken in een gebied dat zich uitstrekt van India en Centraal-Azië tot aan de Europese kusten van de Atlantische Oceaan en die we tegenwoordig (voornamelijk vertegenwoordigd door het Engels, Spaans, Portugees en Russisch) verspreid over de hele wereld aantreffen.
Al deze talen gaan terug op een ‘oertaal’ die al vele eeuwen geleden is uitgestorven en die we ook niet kennen uit oude geschriften, maar waarvan we in elk geval de klank- en de vormleer (fonologie en morfologie) in behoorlijk detail kunnen reconstrueren. Deze oertaal staat bekend als Proto-Indo-europees (of ook wel Indogermaans). Naast deze Indo-europese taalfamilie kennen we een aantal andere taalfamilies die nog niet allemaal in even groot detail onderzocht en bekend zijn.
De verschillende Keltische talen ontwikkelden zich uit een gezamenlijke voorloper die door taalkundigen Proto-Keltisch wordt genoemd (dit geldt mutatis mutandis ook voor de Slavische en de Germaanse talen en voor de andere leden van Indo-Europese taalgroepen). Ook dit Proto-Keltisch is ons niet overgeleverd en kan uitsluitend worden gekend op basis van reconstructie.
Dit alles betekent dat we geen literatuur hebben in ‘het Keltisch’ – evenmin als we literatuur kennen in het Germaans of in het Slavisch. ‘Het’ Keltisch is namelijk een taalkundige abstractie waarmee we enerzijds de hele groep van Keltische talen bedoelen en anderzijds – als het over literatuur zou moeten gaan – het Proto-Keltisch zou kunnen worden aangeduid. Wie literatuur in het Iers ‘Keltisch’ noemt, doet hetzelfde als wanneer hij de teksten van Shakespeare of van Multatuli ‘Germaans’ zou noemen, wat overduidelijk een onzinnige omschrijving is. Wat wel bestaat is literatuur in Keltische talen.
De Keltische talen waarin we literatuur kennen, zijn het Iers (ook wel Gaelisch) in Ierland het (Schots-)Gaelisch in Schotland en het Manx(-Gaelisch) op het Eiland Man. Het feit dat deze talen alle drie Gaelisch worden genoemd, geeft al aan dat zij onderling nauw verwant zijn. In de middeleeuwen vormde dit drietal nog één taal die zich vanuit Ierland verbreidde naar Schotland en het Eiland Man en die rond het einde van de middeleeuwen ‘uiteenviel’ in een aantal dialecten die zich in Schotland en op Man uiteindelijk ontwikkelden tot afzonderlijke talen. Een tweede groep Keltische talen ontwikkelde zich eveneens uit een gemeenschappelijke voorouder die we aanduiden als Brits (vooral niet te verwarren met het Germaanse Engels!). Dit Brits werd gesproken in Groot-Brittannië ten tijde van de Romeinse overheersing. Na die periode brachten de volksverhuizingen Germaanstalige groepen (de latere Engelsen) naar het eiland, waardoor de sprekers van het Brits gemarginaliseerd raakten. Door snel groter wordende dialectverschillen begonnen zich in de loop van de tijd uit deze ene taal in afzonderlijke delen van Brittannië verschillende talen te ontwikkelen. In Groot-Brittannië zijn het Wels in Wales en het Cornisch in Cornwall afstammelingen van dit Brits. Een deel van de Britse bevolking stak na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk het Kanaal over en vestigde zich op de westelijke schiereilanden van het huidige Frankrijk. Hun taal leeft voort als het Bretons.
Naast deze zes genoemde talen kennen we nog enkele oudere Keltische talen die in de late prehistorie en ten tijde van het Romeinse Rijk werden gesproken in grote delen van Europa, van de Zwarte Zee tot aan de Noordzee en van Spanje en Noord-Italië tot in Tsjechië en Zuid-Polen. Ook de Galaten in Centraal-Anatolië – bekend door Paulus’ Brief aan de Galaten in het Nieuwe Testament – waren Kelten. Deze talen gingen verloren in het proces van romanisering in het Romeinse Rijk de daarop volgende volksverhuizingen. We kennen deze talen dan ook deels slechts uit losse namen en woorden die werden overgeleverd door Klassieke auteurs en uit plaatsnamen waarin zich een Keltische oorsprong laat herkennen. Waar de sprekers van deze Keltische talen in aanraking kwamen met het schrift van bijvoorbeeld de Etrusken, de Grieken of de Romeinen hebben zij in een aantal gevallen ook inscripties in hun eigen taal nagelaten.
De oudste inscripties die onmiskenbaar zijn gesteld in een Keltische taal (het Lepontisch), kennen we uit het gebied rond het Meer van Lugano in Noord-Italië. Zij dateren uit de periode tussen ongeveer 700 en 400 voor het begin van de jaartelling. Grotere aantallen en ook langere inscripties kennen we uit Frankrijk (in het Gallisch) en uit Spanje (in het Keltiberisch). Nog afgezien van vaak niet geringe interpretatieproblemen gaat het echter te ver om bij deze inscripties van literatuur te spreken.
Voor literatuur in Keltische talen moeten we dus op de Britse Eilanden en in Bretagne zijn. Daar vloeit de bron rijkelijk, want hoewel de Keltische talen nu allemaal minderheidstalen in een min of meer benarde positie zijn, was dat in het verleden niet zo en werd en wordt er in deze talen volop geschreven. Het kan zelfs zonder al teveel overdrijving worden gesteld dat het beste en mooiste wat de sprekers van deze talen aan de Europese cultuur hebben bijgedragen literatuur is, en dan met name poëzie (inclusief liederen). Ook het enorme corpus aan literatuur rond koning Artur en zijn hof vindt zijn oorsprong in de Britse talen.
Een ander belangrijk gegeven is dat de oudste literatuur in met name het Iers en het Wels ouder is dan welke andere literatuur in een Europese volkstaal ook. De oudste Ierse teksten dateren mogelijk al uit de late zesde eeuw na Christus, terwijl het begin van de literaire traditie van het Wels rond 600 ligt. De laatste jaren woedt onder Keltologen een discussie over deze vroege dateringen, maar van enkele Ierse teksten is een zevende of eventueel zelfs zesde-eeuwse oorsprong toch nog zeker aannemelijk. En ook wanneer de Welse traditie niet ouder is dan de achtste of negende eeuw dan is dat altijd nog beduidend ouder dan het begin van bijvoorbeeld de Nederlandse literatuur.
Zowel in het Iers als in het Wels kennen we uit de middeleeuwen en daarna een enorme hoeveelheid teksten in alle denkbare genres. Naast proza en poëzie – dus literatuur in de meer strikte zin van het woord – kennen we zo ook een groot corpus aan wetteksten, geschiedschrijving, religieuze werken, medische verhandelingen en dergelijke meer. Gedurende de middeleeuwen en ook nog wel in de vroegmoderne tijd was deze literatuur het werkterrein van specialisten (‘barden’, verhalenvertellers, juristen etc.). Later overleefde de traditie in handen van vaak gedreven liefhebbers die hun taal en cultuur voor de ondergang hebben behoed en die ervoor hebben gezorgd dat deze talen ook nu nog zowel dagelijkse omgangstaal als voertuig van een literaire productie zijn.
Sinds de onafhankelijkheid is het Iers formeel de eerste taal van de Republiek Ierland en is het ook een verplicht schoolvak, wat niet heeft kunnen verhoeden dat het Iers in Ierland nog slechts zo’n tienduizend moedertaalsprekers telt en een geringe rol speelt in het openbare leven. Desalniettemin wordt er nog steeds proza en poëzie (en goede poëzie) in het Iers geschreven. Wie met de middeleeuwse literatuur uit Ierland kennis wil maken, kan in het Nederlands uitstekend terecht bij de mooie vertalingen door Maartje Draak en Frida de Jong: Van helden, elfen en dichters. De oudste verhalen uit Ierland (Amsterdam 1979), Het feestgelag van Bricriu. Een heldenverhaal (Amsterdam 1986) en De lastige schare, gevolgd door Vijf anekdoten over dichtergeleerden (Amsterdam 1990). Marianne Harbers vertaalde het verhaal De slopende slaap van Cú Chulainn (Amsterdam 1983) en vertaalde poëzie is – behalve gedichten die zijn ingebed in deze vertaalde prozaverhalen – te vinden in de tweetalige bloemlezing door Peter Schrijver & Lauran Toorians, De oudste Keltische poëzie. De Lantaarn 43 (Leiden 1986).
Zoals al gezegd ontstonden het Schots-Gaelisch en het Manx als dialecten van het Iers. Dit betekent dat de middeleeuwse literatuur van grote delen van Schotland en van het Eiland Man in het Iers is geschreven en zich niet naar herkomst laat kennen. Op het Eiland Man ging in de loop van de zestiende eeuw de geleerde literaire traditie verloren, waardoor het Manx ook lange tijd geen schriftaal was. Dit veranderde pas met de Bijbelvertaling die in de loop van de achttiende eeuw tot stand kwam en werd gedrukt tussen 1771 en 1775. Doordat het eiland in cultureel opzicht geïsoleerd was geraakt van de zustertalen werd voor deze Bijbelvertaling een nieuwe spelling ontworpen die nu nog steeds in gebruik is voor het Manx en die sterk afwijkt van de gangbare spellingen voor het Iers en het Schots-Gaelisch. Een nadeel hiervan is dat deze spelling de nauwe verwantschap tussen deze drie talen verhult (ook voor de sprekers van de talen zelf). Wel leidde deze nieuwe spelling op bescheiden schaal tot een nieuwe traditie om literatuur niet langer uitsluitend mondeling over te leveren, maar ook te noteren. Omvangrijk is deze literatuur in het Manx nooit geworden en zij bestaat vrijwel geheel uit religieuze liedteksten (zogenaamde carvals) en enkele volksliederen. De laatste moedertaalspreker van het Manx, Ned Maddrell, overleed in 1974. Doordat er nog sprekers waren die de taal al jong als tweede taal hadden geleerd en omdat het Manx een bescheiden, maar prestigieuze rol speelt in het bestuur van het eiland – dat een eigen parlement heeft – kwam een beweging op gang die ertoe heeft geleid dat het Manx nu op scholen wordt onderwezen en een rol speelt in het openbare leven op het eiland. (Zie ook Mick van Rootseler & Lauran Toorians (red.), Manx; Keltische taal en cultuur van het Eiland Man. Utrecht 1997.)
Het Schots-Gaelisch bleef in de vroegmoderne tijd functioneren als omgangtaal en cultuurtaal op de westelijke eilanden in de hooglanden van Schotland. Hier ontwikkelde zich een literatuur – vooral poëzie en liedteksten – die in vele opzichten parallel is aan die van Ierland. De doodsteek kwam hier in de achttiende eeuw met de zogenaamde Highland Clearances. Daarbij verdreven grootgrondbezitters de kleine boeren van hun grond om ruimte te maken voor economisch meer lucratieve schapen en jachtwild. Wat hierbij ook een rol speelde is dat door moderniseringen in de oorlogsvoeringen deze grootgrondbezitters niet langer behoefte hadden aan een boerenleger (en dus ook niet maar aan de boeren). Als gevolg hiervan werden de traditionele sociale structuren in de hooglanden totaal ontwricht, waardoor – vaak met steun van de kerk – de volkscultuur verloren ging. De verdreven pachters emigreerden massaal naar Amerika en elders waar zij soms (zoals in Cape Breton, Nova Scotia) hun taal en cultuur behielden, maar meestal snel opgingen in de Engelstalige massa. Op de Hebriden bestaan nog steeds Gaelischtalige gemeenschappen en ook in grote steden als Glasgow en Stirling zijn sprekers van het Schots-Gaelisch te vinden. Het totale aantal sprekers beloopt ongeveer tien tot twaalfduizend en recent speelt het Gaelisch ook in Schotland een rol in het onderwijs en in de media. De literaire productie in het Schots-Gaelisch van de afgelopen eeuw is redelijk omvangrijk en alleen al met een dichter als Somhairle MacGill Eain (Sorley MacLean, 1911-1996) van topniveau.
Het Wels verkeert tegenwoordig van de Keltische talen in de meest gunstige positie. Er is in Wales onderwijs op alle niveaus in het Wels, er zijn Welse media en de burger kan (in principe) overal met de overheid, bank- en verzekeringswezen en dergelijke meer communiceren in het Wels. Bovendien kent Wales traditioneel een bloeiend verenigingsleven waarin muziek en literatuur centraal staan. Toch is de realiteit ook hier dat het aantal sprekers gerekend in procenten van de totale bevolking nog steeds daalt. Toch wordt er nog steeds volop in het Wels geschreven, ook literatuur in zowel moderne vormen als voortbouwend op een eeuwenoude en bijzonder rijke traditie. Lady Charlotte Guest vertaalde een groep middeleeuwse verhalen uit die tussen 1838 en 1849 voor het eerst in druk verschenen onder de titel Mabinogion. Deze prozaverhalen werden erg bekend en er bestaan tegenwoordig vele vertalingen en bewerkingen in vele talen. Een Nederlandse vertaling door een team van vertalers verscheen – in een helaas te kleine oplage – in 2001 bij uitgeverij De Keltische Draak (Utrecht). Eerder verscheen van Lauran Toorians, Dafydd ap Gwilym (ca. 1315-1350). Bloemlezing uit het werk van de meest gevierde dichter van Wales, ingeleid en vertaald uit het Middelwels. (= Kruispunt 167 (Brugge), december 1996.)
Met het Cornisch is het triester gesteld. Deze taal werd al in de middeleeuwen steeds verder teruggedrongen naar de uiterste zuidwestpunt van Groot-Brittannië en lijkt al in de loop van de zestiende eeuw alle status te hebben verloren. Uit de middeleeuwen zijn een aantal teksten overgeleverd die vrijwel geheel religieus van aard zijn, maar wel interessant en soms ook erg mooi. Opmerkelijk is bovendien dat deze teksten voor een groot deel theaterteksten zijn, dus (religieus) drama. In de zeventiende en de achttiende eeuw schreven enkele geïnteresseerde liefhebbers nog wat stukjes in het Cornisch en rond 1800 overleden de laatste moedertaalsprekers en werd het Cornisch een dode taal. Daar bleef het echter niet bij, want in 1904 deed Henry Jenner, taalkundige en Cornishman, het voorstel om de taal nieuw leven in te blazen. Dit leidde tot een Revival die in de jaren ’30 vaart kreeg en tot op heden stand houdt. Dit betekent dat er twintigste-eeuwse literatuur – hoofdzakelijk poëzie – in het Modern Cornisch bestaat die in enkele gevallen zelfs best goed mag heten. Sinds 1987 is binnen de groep sprekers van dit moderne Cornisch een nog steeds voortdurende strijd losgebarsten over (voornamelijk) de spelling en deels ook over de uitspraak, met als gevolg dat een groep van nog geen driehonderd mensen die zich inzetten voor het behoud van het Cornisch als een gesproken taal nu verdeeld is in minstens zes elkaar bestrijdende partijen…
En dan is er nog het Bretons. Hoewel we weten dat er al in de achtste en negende eeuw Bretons werd geschreven, is hiervan niets overgeleverd wat literatuur mag heten. Noormannen en andere invallers zorgden ervoor dat veel verloren ging. Bovendien vond de Bretonse adel in de volle en latere middeleeuwen (tot 1582 was het hertogdom Bretagne geen deel van Frankrijk) in sterke mate aansluiting bij de culturele ‘mainstream’ in Europa en vormde bood niet langer een patronaat of mecenaat voor de inheemse ‘Keltische’ tradities. In Bretagne was het vooral de kerk die zich voor prediking en onderwijs van het Bretons bleef bedienen en daarmee de taal onderhield. Ook hier is dus het overgrote deel van de oudere literatuur religieus van aard. Bijzonder is dat de drukkunst al zeer vroeg ingang vond in Bretagne, waardoor we vrijwel al deze literatuur kennen uit oude drukken en niet uit handschriften. (Dit in scherpe tegenstelling tot Ierland, waar de oude traditie van het kopiëren van handschriften tot eind negentiende eeuw onafgebroken is doorgegaan en de drukpers voor het Iers pas zeer laat van enig belang werd.) De verzameling traditionele Bretonse volksliederen die onder de titel Barzaz Breiz (‘liederen van Bretagne’) in 1839 voor het eerst werden gepubliceerd door Théodore Hersart de la Villemarqué werd in de negentiende eeuw erg populair en inspireerde Elizabeth du Quesne-van Gogh – een zuster van de Vincent van Gogh – tot tamelijk vrije bewerkingen in het Nederlands. In Bretagne maken de teksten en melodieën van de Barzaz Breiz nog steeds deel uit van de levende traditie, van volksmuziek tot pop en hardrock.
De Franse Revolutie – waarvoor nota bene de basis mede werd gelegd door het parlement van Bretagne te Rennes – betekende een zware klap voor het Bretons. De kerk verloor haar macht en allesoverheersende invloed op het volk en de revolutionaire leuze ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’ werd al snel (en wordt nog steeds) zo uitgelegd dat gelijkheid betekent dat iedereen ook dezelfde taal (dus Frans) moet spreken. Onder invloed van het opkomende nationalisme in Europa ontstond eind negentiende eeuw ook in Bretagne een hernieuwd streven naar onafhankelijkheid. In en na de Eerste Wereldoorlog leidde dit tot een ontvoogdingsstrijd die sterk vergelijkbaar is met die in Vlaanderen en die ook gepaard ging met een culturele emancipatie. In deze kring werden literaire tijdschriften opgericht die zeer invloedrijk waren en die tal van discussies over moderne literatuur in het Bretons op gang brachten. De traditie van moderne literatuur in het Bretons die hiermee op gang kwam, leeft in feite nog steeds en heeft geleid tot een brede en rijke – en kwalitatief waardevolle – literatuur die voor het Nederlandse taalgebied uitstekend is ontsloten door de vertalingen en inleidingen van Jan Deloof: Verhalen van het eind van de wereld. Kortkunst uit Bretagne. Een bloemlezing uit de bretoense literatuur (= Kruispunt 117 (Brugge), september 1988), Voor een stem in het koor. Bretonse gedichten van Tugdual Kalvez, Reun Ar C’halan, Koulizh Kedez en Paol Keineg (eigen beheer, 1990), ‘Bretonse oefenstonde’ [essays en vertalingen], Kruispunt 144 (juni 1992) 153-231, Ik heb geen ander land / N’em eus lec’h ebet. Bretonmse poëzie uit de twintigste eeuw (= Kruispunt 174 (Brugge), maart 1998). Verder vertaalde Jan Deloof ook het lange gedicht Mojennou gwir (‘ware verhalen’; uit 1973) van Paol Keineg, gepubliceerd in Kruispunt 113 (maart 1988) 84-101.
Een handige website met een bibliografisch overzicht en vele links is die van de Stichting A.G. van Hamel voor Keltische Studies:
http://www.vanhamel.nl
Lauran Toorians: The Celtic languages and their literary traditions
Miniatuur uit een Bretons evangeliehandschrift uit de negende eeuw, geschreven in het klooster van Landevennec in het noordwesten van Bretagne en nu bewaard in de Bibliothèque Municipale de Boulogne. De evangelist Marcus kon worden afgebeeld met een paardenhoofd, omdat zijn naam hetzelfde klinkt als het Bretonse woord voor ‘paard’ (marc’h in het Modern Bretons).
© Lauran Toorians
fleursdumal.nl – magazine for art & literature
More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians