In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Antoon Coolen

· NIEUWE AFLEVERING VAN DE PARELDUIKER (2016/1): GROETEN UIT DUITSLAND · Jan Gielkens: Alles · Over Jan Naaijkens en Anton Eijkens · Ton van Reen: Vroeg in de ochtend komt er bloed uit de pomp · Toon Kortooms: Laat de dokter maar verzuipen · Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren · Walter Breedveld over Antoon Coolen

NIEUWE AFLEVERING VAN DE PARELDUIKER (2016/1): GROETEN UIT DUITSLAND

PARELDUIKER_2016-1De Parelduiker 2016/1
‘Groeten uit Duitsland’

Een literaire Rijnreis
Zet 70 schrijvers op een boot en laat ze 5 dagen lang een tocht van Bazel naar Rotterdam over de Rijn maken, dan zal de literatuur vanzelf gaan stromen. Dat dachten de organisatoren van het ‘internationaal literair experiment’ Das Narrenschiff in juni 1984 schrijvers. Een van de Nederlandse auteurs, Bob den Uyl, vond de gedachte ‘onzin’. Maar hij ging wel, net als Harry Mulisch, Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, J. Bernlef, C. Buddingh’, Louis Ferron en Jan Eijkelboom. Buddingh’-biograaf Wim Huijser beschrijft de tocht van dit Narrenschip en z’n steeds ongemakkelijker wordende opvarenden.

Nederlandse en Vlaamse schrijvers in Duitsland, 1940-1942
Na de machtsovername door Hitler in 1933 bleven Nederlandse en Vlaamse schrijvers Duitsland bezoeken.
In Weimar werden onder auspiciën van de nazi’s jaarlijks literaire bijeenkomsten gehouden voor schrijvers, boekhandelaren en uitgevers. Rintsje Sybesma, Henri Bruning, Jan H. Eekhout en dr. Jan de Vries kwamen op uitnodiging en voor Vlaanderen kwamen Felix Timmermans, Ernest Claes, Filip de Pillecyn, Wies Moens en Ferdinand Vercnocke.

Tussen goed en kwaad
Stijn Streuvels werd tijdens en na de Tweede Wereldoorlog enige Duitsgezindheid verweten. Goede vriend Antoon Coolen vroeg Streuvels daar na de bevrijding in een merkwaardig-harde brief opheldering over. Zelf was Coolen tijdens de bezetting heel duidelijk anti-Duits geweest en had hij acties ondernomen die hem en zijn familie in gevaar hadden gebracht. Streuvels gaf een klaar antwoord op dit requisitoir van Coolen.

PARELDUIKER_ADVDe Parelduiker
De Parelduiker is een tijdschrift over schrijvers en literatuur. Op een toegankelijke, niet-academische manier doet het verslag van enerverende, vaak amusante speurtochten naar de verborgen schatten van onze literatuurgeschiedenis. Onder het mom van het aan Multatuli ontleende motto ‘Een parelduiker vreest den modder niet’ belichten de medewerkers aan dit blad niet alleen de verborgen zijde van bekende auteurs, maar halen zij ook vergeten schrijvers boven water. De rubrieken ‘Laagwater’, voor de faits divers in de letterkunde, en ‘Seinpost’, waarin vanuit de pleisterplaatsen van literaire auteurs wordt bericht, maken De Parelduiker tot een bij uitstek prettig leesbaar blad, dat bij een groot aantal lezers en literatuurjournalisten gretig aftrek vindt.

De Parelduiker is een uitgave van Uitgeverij Bas Lubberhuizen en wordt financieel ondersteund door het P.O. van Gennep Fonds en de Stichting Vrienden van De Parelduiker

Redactie
De Parelduiker bestaat sinds 1996 en verschijnt vijf keer per jaar. De lay-out is van Piet Gerards, de opmaak wordt uitgevoerd door CeevanWee.
De redactie van De Parelduiker wordt gevormd door Hein Aalders, Marco Daane, Marco Entrop, Marsha Keja, Menno Voskuil en Thijs Wierema.

# Meer info op website van De Parelduiker

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Lovers, Antoon Coolen, Art & Literature News, Galerie Deutschland, LITERARY MAGAZINES


Jan Gielkens: Alles

Jan Gielkens

Alles

De Koninklijke Bibliotheek wil tot 2030

alle Nederlandse publicaties digitaal beschikbaar stellen.

Zou het lukken?

Zo gemakkelijk is dat niet, zoals ik aan een voorbeeld uit mijn eigen boekenkast kan demonstreren. In die boekenkast staat een serie van her en der gekochte boekjes, dertien in getal, van uitgeverij De Klyne Librye in Edam.


Ik weet niets over deze uitgeverij, behalve wat ik voor me zie: met zorg gemaakte boekjes, klein van stuk (ca. 12×16 cm), met proza van auteurs die in de jaren twintig, toen de boekjes werden uitgegeven, bekend waren en dat nog steeds zijn (Marie Schmitz, Kees van Bruggen, Antoon Coolen, Ernest Claes, Herman de Man e.a.) of toen misschien wel veelbelovend waren maar nooit zijn doorgebroken (Amelie de Man, Clara van Lidth de Jeude, Cora Westland e.a.). De boekjes zijn tussen de 40 en de 128 pagina’s dik en hebben omslagtekeningen van soms bekende kunstenaars (Joan Collette, Wam Heskes, Johan van Hell etc.).

Hoeveel van deze boekjes heeft de KB? Tien. Dat is alvast drie minder dan ik. De KB  heeft, hoewel ze graag de indruk wekt dat dat wel zo is, niet alles, ze zullen dus ook elders moeten gaan zoeken willen ze ‘alles’ digitaliseren. Dat kan bijvoorbeeld bij de bij Picarta aangesloten bibliotheken. Daar zitten nog eens acht Klyne Librye-boekjes te vinden. Zijn we nu compleet? Op mijn met enig zoek en typewerk gemaakte bezit- en zoeklijstje staan 23 titels. Vier ervan staan in de KB-catalogus noch in Picarta, maar wel op mijn kleine Klyne Librye-plankje. En één titel is alleen te vinden in lijstjes van verschenen titels achterin de boekjes en in een recensie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant in 1929. Die ik via de KB-website vind. Dat dan weer wel.


Als dit een algemeen beeld is, en ik durf te beweren dat dat zo is, dan heeft de KB nog heel veel werk te verzetten. Ze zijn met hun eigen collectie Klyne Librye nog zestig procent verwijderd van ‘alles’. Omdat ik bij een eerder onderzoek, naar Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe (zie Filter 2007/3 en Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 2008), op een nog ongunstiger percentage uitkwam, vrees ik dat de digitale weg naar ‘alles’ nog ver is.

Jan Gielkens over bibliofiele vondsten en typografische bijzonderheden

Eerder gepubliceerd op: www.teksteditie.org

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Lovers, - Book Stories, Antoon Coolen, Jan Gielkens


Over Jan Naaijkens en Anton Eijkens

‘Hier wil ik begraven worden in het zand’

Over Jan Naaijkens en Anton Eijkens

Door Jef van Kempen

Jan Naaijkens (1919) en Anton Eijkens (1920) zijn al bevriend vanaf het begin van de jaren veertig. Ze werkten samen in de redacties van Brabantia Nostra en Edele Brabant. In die tijd leerden zij Walter Breedveld kennen en een groot aantal andere coryfeeën van de Brabantse letteren.

Jan Naaijkens, vijfentwintig jaar lang organisator van de Groot-Kempische Cultuurdagen, ontmoette Walter Breedveld voor het eerst in 1954 toen diens roman Hexspoor werd bekroond met de literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek. De auteur was gevraagd was om uit zijn werk voor te lezen en Breedveld deed dat tamelijk goed. “Hij had een nogal mooie, donkere, fluwelige stem. Maar hij wist van geen ophouden. We hadden een kwartier afgesproken, wat vrij lang is om naar een lezing te luisteren, maar Breedveld las maar door. Op een gegeven moment begon Van Duinkerken met zijn ring, quasi speels, op de tafel te tikken. Maar niemand had de moed om in te grijpen. Toen er na een half uur voor een stampvolle zaal eindelijk een eind aan kwam, slaakte iedereen een zucht van verlichting. Dat vond ik toch wel typisch voor Breedveld, die ging altijd door. Ik denk dat hij ook zo schreef”.

Frans Babylon heeft nog regelmatig bij Anton Eijkens op zolder gelogeerd. “Hij was een beetje de Poèt Maudit en omdat ik in die tijd veel Verlaine en Rimbaud las, konden we daar heerlijk over praten.” Hij erkent dat Frans Babylon, ondanks zijn zwakheden, iemand was waar je graag mee had te doen. Als Anton Eijkens moest gaan werken, zei Babylon: “Ga jij maar, ik kom mijn dag wel door. Hij ging dan overal buurten onder het genot van een fles wijn.” Als Eijkens ‘s avonds thuis kwam zat Babylon op hem te wachten.

Anton Eijkens had een grote bewondering voor Antoon Coolen. “Ik heb ooit intensief contact met hem gehad over de publicatie van een novelle in het boek Land en volk van Brabant, dat verschenen is in 1949. Maar wij konden het niet eens worden over mijn bijdrage. Hij vond een aantal dingen niet waarachtig genoeg en hij probeerde mij er toe te bewegen om die passages te herschrijven. Dat weigerde ik, schrijverstrots van een aankomend auteur, maar ik denk achteraf dat hij volkomen gelijk had.”

Jan Naaijkens leerde Coolen kennen in de eerste jaren van de oorlog. “Antoon Coolen gaf heel veel lezingen over het Brabantse en Nederlandse volkskarakter. Dat deed hij bijzonder goed, vooral in die oorlogsomstandigheden kreeg dat extra gewicht. Toen merkte ik al de merkwaardige discrepantie op tussen de man die De Peel en de mensen van De Peel beschrijft en daarbij hun taalgebruik hanteert en de zeer precieuze, keurig onberispelijk Nederlands sprekende schrijver met zijn bekende lavallière.”

Jan Naaijkens beschouwde Anton van Duinkerken als een soort halfgod. “Ik bewonderde hem om zijn werk en als mens. Als Van Duinkerken in Hilvarenbeek was, sliep hij bij mij thuis. Toen hij een keer de hele dag door had gedronken, zeulde ik met hem over straat en kwamen we langs de toren. Daar stond hij plotseling stil en zei: ‘Hier wil ik begraven worden: in het zand, in het zand, in het zand, niet in dat stinkende veen.”

Gerard Knuvelder was als persoon volkomen anders geaard dan Van Duinkerken. Hij was, net als Coolen, heel formeel. Je hoefde bij hem niet op bezoek te komen als je dat niet had aangekondigd en je werd ontvangen vanachter een bureau. Knuvelder had iets patriarchaals over zich. Als je hem beter leerde kennen, bleek het ook een hartelijke man te kunnen zijn. Op Anton Eijkens en Jan Naaijkens hebben zijn vroege geschriften veel invloed gehad, met name zijn boek Vanuit wingewesten.

Ook Pieter van der Meer de Walcheren maakte indruk op beide auteurs, vooral in de jaren dertig en veertig. Anton Eijkens: “Zoals hij schreef en de gloed van zijn geloofsovertuiging heeft toen op veel jongeren in Brabant indruk gemaakt. Je kreeg iets van die heilige aandrift mee om iets te betekenen als katholiek en als auteur. (…) Ik kijk nog wel eens naar oude foto’s, albums en zo. Maar als ik er een tijdje in zit te bladeren, denk ik bij mezelf, waar ben je nu eigenlijk mee bezig. Ik wordt er niet echt verdrietig van, maar het is wel allemaal heel erg melancholisch voor een zwakke ziel als ik.”

(Eerder gepubliceerd in: Brabants Dagblad – foto jef van kempen)

Jef van Kempen over Jan Naaijkens en Anton Eijkens

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Eijkens, Anton, Jan Naaijkens, Jef van Kempen, Literaire sporen


Ton van Reen: Vroeg in de ochtend komt er bloed uit de pomp

 VROEG IN DE OCHTEND

KOMT ER BLOED UIT DE POMP

door Ton van Reen

 

‘Opstaan, het is tijd!’

De stem van moeder aan mijn oor, zacht. Ze wil mijn broer die naast me slaapt niet wakker maken. Hij heeft tot lang na middernacht op de boerenveiling asperges gesorteerd, voor een kwartje per uur. We hebben het geld hard nodig. Sinds de dood van vader is het armoe troef. Bij ons vallen de muizen van honger dood van de trap. Als ik op zondag naar de kerk loop, ruik ik het braadvlees van de keukens van het knapzakvolk in de Kerkstraat, dat staat bij die lui al vanaf zaterdagavond te sudderen, zodat op straat iedereen kan ruiken dat ze rijk zijn, maar wij eten op zondag spek. Lekker doorregen spek. Ik lust dat dure vlees dat de kinderen van dat fijne volk moeten eten niet eens. Op dinsdag krijgen we gebakken hersens met zwart brood, en dat is lekker vet. Het ruikt beter dan biefstuk waarvan je, ondanks dat het zo duur is, enge ziektes krijgt. Die knapzakkinderen liggen vaak in het ziekenhuis of ze gaan dood aan tering of typhus of aan de blinde darm, maar wij hebben niet eens een blinde darm. Ons in de Ringovenstraat gebeurt nooit iets. Als je elke dag moet vechten, word je sterk. En door varkenshersens te eten, krijg je er het verstand van de varkens bij, en dat is niet niks. Varkens zijn de meest intelligente dieren. De Amerikaanse soldaten hadden varkens die ze gebruikten als speurhonden, dat zegt mijn grootmoeder, en die waren er op afgericht om Duitsers te ruiken. Dat was niet zo moeilijk, want elke mof die in ons dorp gelegerd is geweest was een angsthaas die al in zijn broek scheet als hij het woord Amerikaan hoorde. Als ik met mijn grootmoeder zit te kaarten, vertelt ze vaak over de Duitsers die de oorlog wilden winnen, maar de soldaten die bij ons ingekwartierd waren, hadden oude geweren met kromme lopen die gevaarlijk waren voor henzelf. De kogels die ze op de Amerikanen afvuurden, kwamen met een boog bij hen terug, als boemerangs. Ricochet-kogels zegt Hartje van Stein, maar waar hij deze wijsheid weer vandaan heeft gehaald? De meeste Duitsers stierven door eigen vuur. Bij ons in het dorp hebben ze zich rot gelachen over die Duitsers die dachten dat ze de wereld de baas waren, maar ze hadden soldaten van tachtig jaar oud. Dat zegt opoe. Die waren zo versleten dat ze de H van Hitler niet uit konden spreken en dan zeiden ze: ‘eil ittele’, dat was om je dood te lachen. Mijn grootmoeder was erbij, jammer dat ik toen nog zo klein was. Als er iets gebeurt, maar hier gebeurt nooit iets, maar toen er echt iets gebeurde, toen was ik er niet bij. Maar ik weet wel alles. Iedereen die hier woont, weet dat Ittele een Italiaans wijf is, die in een café in Meyel de hoer speelt. Nog steeds, ook al heeft ze in de oorlog goed geld verdiend door met hoge Duitse officieren naar bed te gaan. Seyss-Inquart, die hier de Führer was, had op zijn kantoor haar onderbroek naast de Duitse vlag hangen, dat zeggen ze in Meyel. Met de een of andere Feldwebel is ze ook nog getrouwd geweest, dat zeggen ze ook in Meyel, daar weten ze meer van Ittele dan wat zij over zichzelf weet, toen heeft ze zich tijdelijk mevrouw Gräfin von Schaesberg laten noemen, omdat die Feldwebel van adel was. Maar toen de moffen de oorlog verloren hadden, heeft ze Feldwebel Graf von Schaesberg vlug laten vallen. Protestantse turfstekers die in het Noorden van Nederland wonen, maar zelden naar huis gaan omdat het daar zo koud is dat er niet eens kersenbomen groeien, zoeken Ittele op zondag op en gaan met haar naar haar kamertje boven de bar. De gräfin laat zich niet naaien, ze trekt die geile kerels allemaal af, dat weet Hartje van Stein ons te melden, maar op haar beurt naait ze iedereen. Dat zeggen die van Meyel ook. Gek dat die altijd alles zo goed weten, die mummelmondjes van Meyel. Het is net of ze allemaal zonder gebit zijn geboren, of dat ze hele kleine muizentandjes hebben. Het zal wel door inteelt komen. Ittele verdient veel geld, dat zegt Hartje van Stein, die het kan weten omdat zijn moeder ook een hoer is. Maggie noemden de Amerikaanse soldaten haar. Ze pooiert voor de soldaten in de kazerne van Blerick, de Limburgse jagers, die bekend staan als hoerenlopers. Soldaten kunnen beter naar de hoeren gaan dan naar de kerk, zegt Hartje altijd, want tegen een hoer kun je praten en van de kerk krijg je alleen wijwater terug. Hartje is wijs.Veel wijzer dan wij, ook al is hij meer dan een jaar jonger. Wij zijn z’n vriendjes omdat hij zoveel meemaakt, dat maakt hem voor ons interessant.. Bij ons gebeurt nooit wat. Wij werken, eten en slapen, wij zouden net zo goed konijnen kunnen zijn, maar de moeder van Hartje brengt altijd vreemde kerels mee naar huis en dan is het daar nachten lang feest. ‘Geld moet een bestemming hebben,’ dat is ook zo’n gezegde van Hartje. Hij zegt het wel tien keer per dag. Waarom? Omdat zijn moeder alle geld voor zichzelf nodig heeft en hem als een stuk vuil laat rondlopen? Hij eet altijd bij stoker Wismans van de steenfabriek, en die eten daar elke dag bloedworst omdat dat maar een dubbeltje per kilo kost en de uien die ze erbij bakken kosten maar een paar cent.. Een mond meer of minder maakt bij ons niks uit, zegt Wismans, die zelf acht dochters heeft en het spijtig vindt dat hij geen zoon heeft. In Hartje heeft hij een plaatsvervangende zoon, al is het dan maar een hoerenjong. Wie Hartjes vader is? Misschien wel Seyss-Inquart, want Hartje heeft net zo’n smalle kop als die beul die ze in Neurenberg hebben opgehangen. Hartjes moeder geeft alles uit aan whiskey en dure kleren, maar haar huis is een rattenhol. Als er geen vreemde kerels zijn, zit ze in de keuken tussen de rommel te grienen. Soms als we op zoek zijn naar Hartje en binnenlopen, het maakt haar geen moer uit dat we door het hele huis rennen en de blote meiden zien die in de slaapkamer zijn opgeprikt, zit ze maar naar buiten te kijken, en op de vloer rond haar liggen een hoop lege Chief Whip doosjes, ze rookt zich kapot. En flessen whiskey. Als ze ons ziet, maar meestal ziet ze ons niet, of ze doet alsof ze ons niet ziet, roept ze ‘het leven is een avontuur!’ En toch vind ik haar mooi. Ik weet niet waarom, misschien is het de wildheid die uit haar ogen spreekt. Ik zou haar best als moeder willen hebben. Waarom niet? Waarom niet, klootzakken dat jullie zijn, en dat jullie allemaal moeders hebben die zich te barsten werken en die elke dag boven de kookpot met bonte was hangen en die ook nooit naar jullie kijken! Ook al krijg je elke dag brood met reuzel, dat wil nog niet zeggen dat ze van je houden! Ik denk dat Hartjes moeder meer van hem houdt dan de meeste moeders in de Kerkstraat die speelgoed voor hun kinderen kopen en knakworst met witte broodjes op zondagochtend. Ze kopen hun kinderen om. Dat doet Hartjes moeder niet. Ik wil wel in dat kot van haar gaan wonen, dan ruim ik de rotzooi op, dan kan Hartje hier wonen en bij mijn broer slapen en ’s nachts zijn scheten tellen. Als Maggie tegen de avond met de bus naar Blerick gaat, loopt ze kaarsrecht, ook al heeft ze de hele dag gedronken. In haar witte bontjas schrijdt ze naar de bushalte bij de winkel van de Coöperatie en stapt in alsof ze de koningin is. Ze heeft schijt aan al dat volk hier. Net als ik. Jammer dat ze haar geld over de balk gooit. Gräfin Ittele uit Meyel is wijzer. Ze spaart haar geld. Pas heeft ze het huis van de notaris gekocht, dat is een half kasteel, en dat aan de Boerenleenbank verhuurd. Nou heeft ze haar zwarte geld gewit, zeggen de mensen uit Meyel. Wat een klotevolk zeg, dat ze zoveel over anderen te vertellen hebben, terwijl het zelf allemaal stropers en landlopers en daglonders zijn. Peelvolk, net als de Rowwen Heze en Grard Sientje en Klotje Tiktik, die langs de deuren kwam om boterhammen te bedelen, die hij aan elke deur kreeg, zodat hij ’s avonds met een barstende maag in de sloten rolde en zodoende op een kwade dag verzopen is. Omdat mannen vergevingsgezind worden als er ergens goud schittert, zijn er in de Peelrand genoeg kerels te vinden die met Gräfin Ittele willen trouwen. Mijn grootmoeder zegt: altijd: geld dat krom is, maakt recht wat stom is.

Ik had best zes jaar ouder willen zijn, dan had ik de oorlog ook meegemaakt en had ik misschien zelf gezien hoe die dameshoeren met hun Duitse officieren bij Hotel-restaurant Denbach op het terras zaten feest te vieren en grote maaltijden lieten serveren, terwijl de mensen die langs kwamen rammelden van de honger. Jan Horsten, die vaandrig bij de padvinders is en altijd aan ons zit te pullukken, vertelt vaak dat hij gezien heeft dat een granaat die was afgevuurd door de Amerikanen Gefreiter Hermanns van de straat veegde. Sommigen zeggen dat niet de bevrijders die maanden later in tanks het dorp binnenrolden en de hond van Kapringele overreden, maar de mensen van het verzet Gefreiter Hermanns hebben vermoord. Verzetsmensen noemden ze zichzelf, maar het was een stelletje pummels die de mensen in ons dorp in gevaar brachten met het vermoorden van Duitsers en van NSB-ers, omdat ze na de oorlog bij de overwinnaars wilden horen en helden wilden zijn. Grootmoeder weet er alles van. Voor elke moord kregen wij de rekening betaald. Het bloed van Gefreiter Hermanns zat op de ruiten van de Végé winkel, en dat hebben ze, bang om het bloed van een mens aan te raken, laten zitten tot het eraf geregend was. Maar ik denk dat Graad Stevens, de winkelier van de Végé, een winkel in koloniale waren en slachtafval dat nog net geschikt is voor menselijke consumptie en dat door de vrouwen van de arbeiders van de steenfabriek wordt gekocht omdat ze zelfs geen spek kunnen betalen, de mensen naar zijn etalage wilde lokken, om ze met aanbiedingen naar binnen te halen. Daar kots ik van. Stevens heeft altijd van die gruwelijke dingen in de aanbieding, zoals griesmeel, kopvlees, zult zeggen ze in Holland en voorgebakken uier, dat nog goedkoper is dan lever en niertjes. Nadat die Duitser is ontploft, en de SS-ers wraak namen door een paar mannen van de Kerstraat uit huis te halen en dood te schieten, hebben de Amerikanen de oorlog gewonnen, maar grootmoeder zegt nog vaak dat het helemaal niet nodig was geweest om Gefreiter Hermanns op te blazen. De man woonde in Kaldenkirchen en sprak ons dialect. Hij wilde niets weten van d’n Hietteler en was blij dat de Amerikanen de oorlog gingen winnen, want hij wilde naar huis. Maar thuis kregen ze alleen een haarlok van hem en zijn rechterschoen in een vijfkilo suikerzak van de Végé. Net als bij Greijn, daar kreeg de familie van Jan Greijn de soldatenmuts en een militaire onderscheiding vanwege zijn prestaties als scherpschutter uit de tijd toen hij nog soldatenrekruut in Nederland was, maar van zijn tijd in Indonesië, vanaf zijn aankomst met het troepentransport De Grote Beer, die de familie zelf uit de haven van Amsterdam heeft zien vertrekken om Jan na te wuiven, tot het moment dat hij op een mijn liep ergens in de buurt van een kampong waar de Nederlanders alle ploppers wilden gaan afschieten, kregen ze niks, waarschijnlijk omdat er niets meer van hem over was. En toch heeft zijn broer Har vrijwillig dienst genomen in het detachement van Nederlandse militairen die nu in Korea tegen de communisten vechten. Bij Greijn luisteren ze nooit naar de radio. De ouders van Har willen nooit iets over Korea horen en in de nieuwsberichten gaat het juist altijd over Korea, het gele gevaar, en hoe gruwelijk die kleine Koreaanse mannetjes hun gevangenen martelen.

Zelf werk ik ook vaak op de boerenveiling, na schooltijd en op zaterdagmiddag, als we vrij zijn van school. Als de kinderen van de Kerkstraat boeken lezen of op hun blinkende fietsen met bokkenstuur door onze straat fietsen om ons de ogen uit te steken: ze weten dat wij nooit nieuwe fietsen zullen krijgen. Klootzakken zijn het. ‘Er komt niks terecht van die knapzakkinderen,’ zegt mijn moeder altijd ‘Ze zijn lui geboren en zullen nooit weten wat werken is.’ En mieten zijn het ook. Ze staan altijd te kotsen als wij, de jongens van de Ringovenstraat, jonge groene kikkers uit de poelen van de steenfabriek scheppen en opblazen met een strootje in hun kont en ze dan aan het prikkeldraad van de paardenwei van de directeur van de steenfabriek hangen en met een katapult lek schieten. We lachen ons altijd kapot over die kikkers, hoe ze met hun poten trekken, het is net Circus Sarrassani. En dan zingen wij ‘wir werden nach England fahren.’ En die kikkers maar dansen. Laat ze maar pijn hebben, dat hebben wij ook. Vaak kom ik thuis met de blaren in mijn handen van de bezemstelen maar vooral van de riek, die veel te zwaar voor me is. Ik moet het afval van de asperges op karren laden. Het is mannenwerk, maar ik klaag niet, geld is goed voor alles en ik heb het graag over voor mijn moeder. Jezus klaagde ook niet toen hij aan het kruis hing, maar hij had makkelijk praten want hij wist dat hij zo naar de hemel ging en wij blijven maar in de kou zitten. Waarom hangt Jezus overal aan het kruis? Op elke straathoek, in elke huiskamer, is dat niet wat overdreven? Dat lijden van hem heeft toch maar een paar uur geduurd en hier in de straat zijn er die een heel leven lang verrekken. Jezus wíst toch dat hem niets kon gebeuren, maar als je niets te eten hebt, zelfs geen hersens en geen uier en de aardappels met schil moet eten zodat ze ruiken als varkensvoer, dan lijdt je altijd pijn.

De hallen vegen, kuipen uitwassen, het schijthuis schrobben, wat niet helpt omdat de meeste boeren geen schijthuis hebben, thuis schijten ze gewoon tussen de varkens. Ze weten niet eens dat de bril op de pot naar boven en naar beneden kan. Ze zeiken altijd de bril en de muur vol. Ze snappen niet dat je ook in de pot kunt pissen. Vaak ligt de stront naast de pot. Dat moet ik allemaal schoon spuiten. En alles voor een dubbeltje per uur, waar veilingmeester Grubben ook nog vaak een cent van aftrekt omdat ik eigenlijk te klein ben voor dat zware werk, terwijl hij er juist een cent bij zou moeten doen omdat ik dat werk tóch doe ondanks dat ik klein ben. Maar elf dubbeltjes is een gulden en een gulden is veel geld. Je kunt er drie en half grijsbrood voor kopen, of twee witte vloerbroden, maar dat eten wij niet, dat is alleen voor fijne lui met papiergeld in hun kontzak.

‘Hee,’ fluistert moeder aan de deur, ‘lig je nog te prakkezeren, kom op, eruit.’

Ik hoor hoe moeder over de overloop loopt, voorzichtig, om geen lawaai te maken, maar haar blote voeten zuigen aan het zeil en dat maakt juist een rot geluid, net als wanneer je per ongeluk met een gepokte vork langs je tanden trekt, of als je de kurk uit de azijnfles draait. Daar krijg ik altijd rillingen van. Net als nu. Ik voel me altijd koortsig als ze me zo vroeg wakker maakt. Omdat ik nog wil slapen. Omdat ik eindelijk lekker warm ben. Buiten het bed is het altijd koud en krijg ik kippenvel, ook al is het hoogzomer. Moeder vindt dat aanstellerij en mijn broer zegt dat ik de konijnenziekte heb. Konijnen kunnen ook niet tegen de kou. In het hok kruipen ze allemaal op een hoop. Zeker weten dat ze weten dat ze worden opgevreten.

Het is elke dag zo vroeg. Net vijf uur. Om half zes moet ik de mis dienen in het nonnenklooster. Het is de schuld van moeder. Stom dat ze me nooit gevraagd heeft of ik wel misdienaar wilde worden.Ze heeft me bij zuster-overste aanbevolen en gezegd dat ik een nette jongen was die missionaris wilde worden, maar tegen mij zegt ze vaak dat ik iets van de duivel weg heb, omdat ik zo lang naar mensen kan kijken. En ze zegt soms dat als ze me vroeger aan de borst had, dat ik haar dan altijd recht in de ogen keek. Dan zeg ik, ‘ja maar dat was omdat ik zo veel van u hou.’ ‘Ja maar’, zegt ze dan, ‘de andere kinderen van mij deden dat niet.’ ‘Omdat het klootzakken zijn,’ zeg ik dan. ‘Die houden alleen van berini’s’. En elke keer als het weer gezegd wordt, schopt ze me de deur uit en dan ga ik maar wat zitten huilen bij de konijnen. En die kruipen dan nog dichter bij elkaar omdat ze aanvoelen dat ik dood wil.

Moeder weet dat ik altijd een paar minuten nodig heb om aan de dag te wennen. Om over van alles na te denken. Over wat er allemaal misgaat omdat ik toevallig een kind van haar ben, maar ik had ook het kind van een hoer kunnen zijn. Dan was het leven veel spannender geweest, dan had ik net als Hartje nu nog een paar uur kunnen slapen. Hartje gaat alleen op zondag naar de kerk in Blerick, want hij en zijn moeder komen er hier in de parochie niet in.

Het licht van de overloop schijnt binnen, drijft de monsters uit mijn nachtmerrie die zich onder de dekens verschuilen naar de kant van mijn broer. Goed zo. Dat ze hem nu maar een tijdje gaan pesten. Vannacht hebben de duivels me laten zweten.

De afschuwelijke droom over de brandstapel waarop ik levend in brand stond, heb ik zeker te danken aan de brand die er midden in de nacht was bij de steenfabriek. Ik werd wakker van de loeiende sirene, het sein voor de mannen van de vrijwillige brandweer om uit te rukken. Even later het lawaai van de blusauto en het geschreeuw van kerels in de straat. En het gepraat van veel volk dat op de brand afkwam.

In de buitenste ovenring was een muur ingestort. Dat gebeurt wel vaker, als de hitte te groot wordt en de druk in de oven geen uitweg vindt. Soms, als de druk hoog oploopt, springen de deksels van de vulgaten. Ik heb met eigen ogen gezien, vaak moet ik de stokers op de oven helpen met het sjouwen van kolen, dat in de stookvloer boven op de overkapte oven stalen deksels die ik niet eens kan tillen meters omhoog sprongen. Als dat gebeurt, slaan de stokers een kruis, laten de hitte af door de schuif van de schoorsteen verder open te trekken en als het goed afloopt danken ze God omdat een ramp is voorkomen en omdat ze nog in leven zijn. In België is het wel eens gebeurd dat de hele oven ontplofte en dat de stokers in de vuurzee wegzakten.

Ik heb een tijd achter het raam staan kijken naar hoe de mannen van de brandweer probeerden de hitte binnen de oven te houden. Dat is nodig. Daalt de temperatuur te vlug, dan trekken alle stenen in de oven kapot. Als dat gebeurt, hoor je dagenlang geschreeuw op de fabriek, dan is er weken voor niks gewerkt. De oven moet helemaal worden leeggehaald en weer opnieuw worden gevuld. De mislukte stenen brengen weinig op, ze zijn nog net goed genoeg voor varkensstallen. Jan Goutman, de schilder, stond bijna tot in het vuur, om het gat in ovenmuur te dichten. Hij stelt zich altijd aan. Hij wil altijd gezien worden. Bij elk feest staat hij voorop. Met carnaval staat hij naast de prins. Bij elke begrafenis staat hij naast de kist.

Het is al eens eerder gebeurd dat alle stenen in de oven misbaksels waren. Meer dan honderdduizend stenen waren naar de kloten. Werkbaas Violier schold de arbeiders verrot, terwijl ze nergens schuld aan hadden. Die week kregen ze allemaal strafkorting op hun loon omdat ze te veel slechte stenen hadden gevormd, dat zei de werkbaas. Alles wat mis gaat, wordt afgeroomd op de arbeiders maar de directeur gaat gewoon op vakantie naar Houffalize en koopt er een paar springpaarden bij en laat ze zegenen door de pastoor. Als er iets mis gaat hebben de arbeiders het altijd gedaan, vooral die uit België, omdat dat lui volk is volgens de werkbaas, omdat ze in eigen land niks kunnen verdienen. Het is uitschot dat naar hier komt. Ze mogen blij zijn dat ze hier voor een hongerloon mogen werken, omdat ze anders in eigen land kapot zouden gaan. Ze zouden met de zweep moeten krijgen. Als het niet verboden was zou Violier ze afranselen, zo’n man is het wel. Zijn kinderen slaat hij ook, ze komen met blauwe plekken op school. Nou ja, ik snap wel dat hij ze slaat, het zijn rotkinderen. Ze hebben kort haar omdat ze knalrood zijn. Duvelsjongen zijn het. Het zouden Belgische kinderen kunnen zijn.

Een paar maal per dag roept Violier tegen de Belgen dat ze harder moeten werken of dat ze anders gekort worden op hun loon. Violier zal wel gelijk hebben, want ze zijn allemaal een beetje anders dan de arbeiders uit ons dorp en ze lachen een beetje vreemd en als ze schaften hebben ze dikke stukken worst die ze met vlijmscherpe messen in schijven snijden. Ze hebben messen zat om de werkbaas te vermoorden als ze het zouden willen. Waarom ze het niet doen snap ik niet, misschien zijn ze er te laf voor. Elke dag komen ze met een paar Volkswagenbusjes. Ik mocht een keer met ze meerijden, tot bakkerij Broekmans in Everlo beloofden ze, maar toen we daar waren hielden ze me vast en hebben ze me pas ver achter Meyel vrij gelaten. Toen heb ik vier uur gelopen om thuis te komen. Mijn moeder dacht dat ik was verdronken in de Snep, omdat ik vaak bij het grauwe water naar vogels ga kijken. Maar grootmoeder zei dat het goed was dat ik ook eens wat van de wereld had gezien. Verder dan Meyel hoeft niet. Daar achter ergens begint België en daar hoef ik niet te komen, want daar zijn de mensen allemaal net zo raar als die arbeiders. Het stikt er van de gestichten voor gekken, zeggen ze. Belgen zijn niet te vertrouwen. Wat wil je. Het stikt er van de hoeren. De jonge boeren van ons dorp zijn vorig jaar naar de grotten van Remouchamps geweest en op de terugweg zijn ze gestopt in Maaseyk en toen zijn ze zelf in die hoerententen geweest. Elk huis is daar een hoerentent. De pastoor heeft de jonge boeren, toen hij er van hoorde dat ze zich hadden ingelaten met Belgische meisjes, op retraite gestuurd bij de paters Dominicanen in Venlo, die bekend staan als duiveluitdrijvers en die hebben hen zo met de hel en het vuur gedreigd dat ze er alle verlangen naar vakantie mee uit de jonge boeren hebben geranseld. Dat zegt mijn broer. Hel en verdoemenis. Dat krijg je als je naar kroegen gaat waar meiden komen die niet eens onderbroeken dragen. Mijn broer heeft het allemaal gehoord van Sjaak Mertens, een van de jonge boeren die ook altijd tot na middernacht op de boerenveiling werkt. Hij gaat er prat op dat hij met een van die Belgische hoeren zonder onderbroek heeft gedanst.

De brand in de oven van de steenfabriek was te voorzien. De stokers zeggen dat de directeur de kolen te goedkoop inkoopt, dan zitten er kolen uit België tussen die vetter zijn dan die van de mijn Emma, en dan gaat alles mis. In België gaat er veel mis, maar wat wil je als er zo’n volk woont als die lui uit Lommel en Hamont die bij ons op de fabriek werken. De stokers zeggen dat er in België regelmatig steenovens ontploffen doordat de kolen te vet zijn, dat is ook gebeurd met de Poeder in Opoeteren, waar ze kruit maakten voor kogels en kanonnen. Die is pas geleden de lucht in gegaan en toen zijn er meer dan vijftig mensen omgekomen van wie niks terug gevonden is. Misschien is dat helemaal niet erg. Het zijn toch maar Belgen, dat zeggen ze hier in de straat, maar ik weet niet of ze gelijk hebben. Belgen moeten toch ook mensen zijn die verdriet hebben? Maar Sjaak Wilders van de Heuvelhoek, die overal opgravingen doet op zoek naar verdwenen schatten van de Romeinen en de Vikingen, zegt dat de Belgen van Neanderthalers afstammen en daarom geen echte mensen zijn. Het zijn mensen die zo’n beetje horen tussen de apen en de mensen zoals wij, zegt Sjaak. Kunnen ze dan wel net als wij in de hemel komen. Is daar plaats voor mensen die halve dieren zijn?

In de Belgenhoek van de Grashoek wonen ook Belgen, lui die er vanaf stammen, dat wordt hier gezegd. Die zijn ook raar, misschien is het toch waar dat er iets mis is met dat volk. Die in de Grashoek stammen af van Belgen die zo arm waren dat ze het land zijn uitgezet en in de Peel, een moeras dat vergeten en van niemand was, zijn achtergelaten met niks. Sommigen zijn er verhongerd, anderen hebben plaggenhutten gebouwd. Maar hun nazaten hebben een bleke huid en rossig haar. Het zijn kinderen van de duivel en ze schooien de buurten af voor oud ijzer. Ze zijn brutaal als de neten en ze lijken op de kinderen van de peelwerkers uit de boeken van Antoon Coolen. Ik vraag me wel eens af of die echt zo hebben geleefd, kale ratten die zelfs te min voor de duivel waren.

Het gelige licht van de overloop schijnt warm. Dat is verraderlijk want daardoor lijkt het minder koud dan het in werkelijkheid is.

Op de overloop schiet moeder de sloffen aan die vroeger van vader zijn geweest en loopt de trap af naar beneden. Ze wil geen herrie maken, maar de sloffen die haar een paar maten te groot zijn, flappen met een rot lawaai waarvan iedereen wel wakker moet worden, zelfs de ratten in het konijnenschuurtje. Ze is een keer naar beneden gevallen, omdat de sloffen te glad zijn en ze de trap te vaak boent, maar ik denk dat het kwam omdat haar ogen dik waren omdat ze de hele nacht had gehuild, dat zag ik toen ik naar beneden rende om haar overeind te helpen, maar zelf bijna naar beneden schoot, ik kon me nog net aan een spijl vastgrijpen. Waarom moeten verdomme die treden zo vaak worden geboend? Waarom poetst mijn moeder de vloeren en de trap zo vaak dat ze altijd spekglad zijn? Het is net of ze wil dat er ongelukken gebeuren en dat iemand zijn nek breekt. Ik ben al vaak uitgeschoten over de matten in de kamer die los liggen op de spekgladde vloer. Ze doet het erom. Soms lijkt het wel of ze ons dood wil hebben.

Het licht in de gang gaat aan, de keukendeur piept, het licht in de keuken schijnt de tuin in en werpt een flauw schijnsel door de gordijnen van mijn slaapkamer. Buiten is er nog altijd lawaai. Nog steeds heel veel mannen die opgewonden praten. Zeker weten dat die brandweermannen aan het zuipen zijn. Na elke brand krijgen ze een krat bier als dank.

Ik ren naar beneden, om me te wassen aan de gootsteen. De pomp hoest. Zijn keel zit dicht. Hij rochelt en spuwt vlokken water, meer komt er niet. Soms wil de pomp niet, dan moet er eerst water in worden gegoten, er staat altijd een volle emmer. Drinken mag je het niet. Het is te vuil. Bij de gemeente zeggen ze dat het komt van de lagen turf die hier en daar nog in de grond zitten. Ze zeggen dat er waterleiding komt en dat we dan water uit de Maas gaan drinken. Mij niet gezien. Ik weet dat de schippers gewoon in het water schijten. Het zijn geen schone mensen: ze komen uit Rotterdam en ze zijn protestant.

Ik gooi de emmer leeg in de pompenhals en pomp als bezeten. Eindelijk komt er een golf bruinrood water. Vroeg in de ochtend komt er bloed uit de pomp.

Ton van Reen:
Vroeg in de ochtend komt er bloed uit de pomp

Foto: jef van kempen fdm

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Stories, Antoon Coolen, Archive Q-R, Reen, Ton van, Ton van Reen, WAR & PEACE


Toon Kortooms: Laat de dokter maar verzuipen

LAAT DE DOKTER MAAR VERZUIPEN

Het succes van Toon Kortooms

door Jef van Kempen

Het was allemaal begonnen als een grap, als een poging om zijn idool Antoon Coolen te evenaren. Toen de jonge onderwijzer Toon Kortooms in 1937 in navolging van Coolen een lezing hield voor de leden van een plaatselijke voetbalclub, had hij nog geen letter gepubliceerd. Maar zijn lezing over Brabantse humor bleek onverwacht een succes en hij zou er in zijn lange leven nog duizenden houden. Humor bleef altijd zijn handelsmerk.

De in 1916 in Deurne geboren Toon Kortooms zou een van Nederlands meest succesvolle auteurs worden. Hij publiceerde meer dan vijftig romans en kinderboeken. Zijn roman Beekman en Beekman is met meer dan twee miljoen verkochte exemplaren de meest verkochte Nederlandse roman ooit. Help, de dokter verzuipt! stond in 1969 ruim een half jaar lang op de eerste plaats van de lijst van bestsellers.

Kortooms heeft zijn leven lang gevochten tegen het gebrek aan literaire erkenning dat zijn boeken kregen. “Laat de dokter maar verzuipen”, had een leerlinge van een middelbare school van haar lerares Nederlands te horen gekregen op haar vraag om Help, de dokter verzuipt! op haar literatuurlijst te mogen zetten. Dat was geen literatuur.

Kortooms spuwde zijn gal: “Docenten die het werk van een serieus schrijver afdoen met ‘waardeloos!’ tonen onmenselijke minachting voor de vele uren van concentratie, discipline, tobben, zweet, tranen -ook vreugde- van de auteur. In negen van de tien gevallen blijkt dat de met de botte bijl hakkende docent of docente nooit iets van mij of een andere terechtgestelde schrijver heeft gelezen”.

Hoewel Kortooms in 1954 naar Bloemendaal was ‘geëmigreerd’, zoals hij dat zelf noemde, had hij zijn leven lang zijn hart aan Brabant verloren. “ ‘Dus u komt uit de Peel?’ riep ze verrast uit. Ja, ik kwam inderdaad uit dat mooiste land, zei ik. ‘Ik ook! Uit Helenaveen!’ Met Griedtsveen het fraaiste dorp op deze aarde! Opeens waren wij geen vreemden meer voor elkaar, doch familie.” Toen Kortooms in 1999 overleed, werd hij overeenkomstig zijn wens begraven in Griendtsveen, het geboortedorp van zijn ouders. De ironie van het lot wil dat de begraafplaats net over de grens in Limburg ligt.

(Brabants Dagblad, 21 december 2004)

• fleursdumal.nl magazine

More in: Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Literaire sporen


Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

story z

D E   V R O U W 

DEZE SCHERF UIT HET PARADIJS

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

Door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Pieter van der Meer de Walcheren.

“Zeker zijn er mannen geweest met avontuurlijker ondervindingen eer de avond kwam of de dood hun leven sloot. (…) Maar het is wel een grandioos avontuur geweest in spirituele betekenis”, schreef Walter Breedveld naar aanleiding van zijn bezoek aan de toen tachtigjarige monnik Pieter van der Meer de Walcheren in de Paulusabdij in Oosterhout.

Hij doelde daarbij op het curieuze levensverhaal van Pieter van der Meer, die in 1880 in Utrecht werd geboren in een protestants gezin. In 1904 deed Van der Meer van zich spreken door zijn socialistische roman Licht en duisternis. In die tijd balanceerde hij, zoals hij zelf zei, op de rand van krankzinnigheid, zelfmoord en christendom. Onder invloed van de katholieke Franse schrijver Léon Bloy bekeerde hij zich in 1911 tot het katholicisme. Zijn bekeringsverhaal legde hij vast in zijn dagboeken, die door een groot lezerspubliek werden gewaardeerd.

Pieter van der Meer had als redacteur van het tijdschrift De Nieuwe Eeuw en als medeoprichter van Roeping en De Gemeenschap grote invloed op een nieuwe generatie jonge katholieke schrijvers, zoals Antoon Coolen, Anton van Duinkerken en Jan Engelman.

In 1933 trad Pieter van der Meer in bij de orde van de Benedictijnen, zijn vrouw Christine bij de Benedictinessen. Ze konden deze zelfgekozen scheiding niet aan en twee jaar later kwam het echtpaar weer samen. In 1953 overleed de vrouw waar hij meer dan veertig jaar zielsveel van had gehouden. Het jaar daarna trad Pieter van der Meer de Walcheren opnieuw in bij de Benedictijnen; in 1956 werd hij tot priester gewijd.

“De zon kan nauwelijks binnendringen in de rustige sfeervolle spreekkamer van de abdij en toch is haar licht helder en weldadig warm. Dom Pieter van der Meer is nog dezelfde als toen wij hem ruim tien jaar geleden een bezoek brachten in zijn fraaie woning aan de rand van het Mastbos in Breda. Verouderd weliswaar, witter geworden, doch nog even beweeglijk en tierig.
(…) Hij vertelt uit zijn leven en keert telkens terug tot God”.

Ter gelegenheid van zijn priesterwijding zei Pieter van der Meer over zijn vrouw Christine: “Zij lag in die laatste nacht diep te ademen als klom zij de bergen in. Het was alsof haar lichaam langzaam zich verwijderde, van mij weg ging, terwijl haar ziel duidelijk zichtbaar werd…Ik dacht in dit hoge nachtelijke uur: de vrouw, deze scherf uit het paradijs, het enig fragment uit het verloren paradijs dat de man mee kon nemen uit Gods tuin naar de woestenij van de wereld. In de vrouw leeft heviger voort de onverdelgbare herinnering van het verloren paradijs, het is immers haar geboortegrond; zij, en niet de man, is door de Schepper tot het leven geroepen in het paradijs. Maar zij heeft het verloren laten gaan en hààr priester faalde. Sindsdien klinkt uit de diepte de roep van de vrouw om de priester…”

Op 15 december 1970 volgde de priester zijn vrouw. Hij werd begraven op het kloosterkerkhof bij de abdij in Oosterhout.


(Brabants Dagblad 4 oktober 2001)

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Walter Breedveld over Antoon Coolen

Z I N G E N D   P R O Z A 

Door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Antoon Coolen.

“De roman is van alle vormen der woordkunst de meestomvattende manifestatie.” Walter Breedveld moet zichzelf een spiegel hebben voorgehouden in zijn artikel over de door hem zeer bewonderde romanschrijver Antoon Coolen. Breedveld is ronduit lyrisch over Coolen, in zijn ogen een van onze grootste woordkunstenaars.

“Zijn proza stijgt uit boven de koelheid van het woord dat alleen aanduidt en verklaart. Het heeft de muzikaliteit van de klank, doch meer om de wijze waarop het meezingt in het landschap dat hij beschrijft. De bomen zingen in het proza van Coolen, de murmelende beek zingt, de zon zingt als ze ‘s morgens uit het Oosten begint haar glanzen uit te schijnen over het magere peelland, zij zingt als ze ‘s avonds bloedrood in het Westen ondergaat.”

In de romans van Antoon Coolen zijn de mensen van de Peel één geworden met het landschap. “Hun armoede had hetzelfde kenmerk als de turf, die snel verbrandt. Het moeizame zware zwoegen om de kost te winnen was gebonden aan de weerspannige grond en het zwarte stinkende water dat overbleef als zij het schrale brood van de aarde hadden losgerukt. In hun behoedzame duldende geest was geen plaats voor opstand tegen het lot. Hier was hun plaats, hun werk en brood.”

Antoon Coolen (1897-1961) begon zijn loopbaan als journalist en was in de jaren dertig medewerker van het vernieuwende katholieke letterkundige tijdschrift De Gemeenschap. Zijn romans, zoals Kinderen van ons volk (1928) en De goede moordenaar (1931) worden door kenners gerekend tot de mooiste werken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Dorp aan de rivier (1934), zijn bekendste boek, was geïnspireerd door verhalen over de Deurnse huisarts Hendrik Wiegersma. Het werd later verfilmd. Grote indruk maakte zijn verzet tegen de Kultuurkamer tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog bestreed hij oorlogscollaborateurs en keerde hij zich tegen de in zijn ogen te snelle industrialisatie van Noord-Brabant. Dat werd hem niet door iedereen in dank afgenomen.

Met betrekking tot zijn dood zijn veel vragen altijd onbeantwoord gebleven. Op 11 oktober 1961 viel Antoon Coolen uit de trein van Amsterdam naar Eindhoven. Enkele weken later overleed hij. Hij werd begraven in zijn woonplaats Waalre.

(Brabants Dagblad, 20 september 2001)

Walter Breedveld over Antoon Coolen

• fleursdumal.nl magazine

More in: Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature