Or see the index
In Memoriam
schrijver en dichter Michel van der Plas
De schrijver Michel van der Plas is zondag 21 juli 2013 op 85-jarige leeftijd overleden. Hij was al geruime tijd ziek.
Michel van der Plas, een pseudoniem van Ben Brinkel, werd bekend als tekstschrijver voor cabaretiers, zoals Wim Sonneveld, Wim Kan en Frans Halsema.
Verder was hij actief als journalist (Elseviers Weekblad), vertaler, dichter en biograaf. Zijn biografieën over katholieke figuren als Guido Gezelle, Joseph Alberdingk Thijm en Anton van Duinkerken, kregen onvoldoende waardering.
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Archive O-P, Gezelle, Guido, In Memoriam
‘Hier wil ik begraven worden in het zand’
Over Jan Naaijkens en Anton Eijkens
Door Jef van Kempen
Jan Naaijkens (1919) en Anton Eijkens (1920) zijn al bevriend vanaf het begin van de jaren veertig. Ze werkten samen in de redacties van Brabantia Nostra en Edele Brabant. In die tijd leerden zij Walter Breedveld kennen en een groot aantal andere coryfeeën van de Brabantse letteren.
Jan Naaijkens, vijfentwintig jaar lang organisator van de Groot-Kempische Cultuurdagen, ontmoette Walter Breedveld voor het eerst in 1954 toen diens roman Hexspoor werd bekroond met de literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek. De auteur was gevraagd was om uit zijn werk voor te lezen en Breedveld deed dat tamelijk goed. “Hij had een nogal mooie, donkere, fluwelige stem. Maar hij wist van geen ophouden. We hadden een kwartier afgesproken, wat vrij lang is om naar een lezing te luisteren, maar Breedveld las maar door. Op een gegeven moment begon Van Duinkerken met zijn ring, quasi speels, op de tafel te tikken. Maar niemand had de moed om in te grijpen. Toen er na een half uur voor een stampvolle zaal eindelijk een eind aan kwam, slaakte iedereen een zucht van verlichting. Dat vond ik toch wel typisch voor Breedveld, die ging altijd door. Ik denk dat hij ook zo schreef”.
Frans Babylon heeft nog regelmatig bij Anton Eijkens op zolder gelogeerd. “Hij was een beetje de Poèt Maudit en omdat ik in die tijd veel Verlaine en Rimbaud las, konden we daar heerlijk over praten.” Hij erkent dat Frans Babylon, ondanks zijn zwakheden, iemand was waar je graag mee had te doen. Als Anton Eijkens moest gaan werken, zei Babylon: “Ga jij maar, ik kom mijn dag wel door. Hij ging dan overal buurten onder het genot van een fles wijn.” Als Eijkens ‘s avonds thuis kwam zat Babylon op hem te wachten.
Anton Eijkens had een grote bewondering voor Antoon Coolen. “Ik heb ooit intensief contact met hem gehad over de publicatie van een novelle in het boek Land en volk van Brabant, dat verschenen is in 1949. Maar wij konden het niet eens worden over mijn bijdrage. Hij vond een aantal dingen niet waarachtig genoeg en hij probeerde mij er toe te bewegen om die passages te herschrijven. Dat weigerde ik, schrijverstrots van een aankomend auteur, maar ik denk achteraf dat hij volkomen gelijk had.”
Jan Naaijkens leerde Coolen kennen in de eerste jaren van de oorlog. “Antoon Coolen gaf heel veel lezingen over het Brabantse en Nederlandse volkskarakter. Dat deed hij bijzonder goed, vooral in die oorlogsomstandigheden kreeg dat extra gewicht. Toen merkte ik al de merkwaardige discrepantie op tussen de man die De Peel en de mensen van De Peel beschrijft en daarbij hun taalgebruik hanteert en de zeer precieuze, keurig onberispelijk Nederlands sprekende schrijver met zijn bekende lavallière.”
Jan Naaijkens beschouwde Anton van Duinkerken als een soort halfgod. “Ik bewonderde hem om zijn werk en als mens. Als Van Duinkerken in Hilvarenbeek was, sliep hij bij mij thuis. Toen hij een keer de hele dag door had gedronken, zeulde ik met hem over straat en kwamen we langs de toren. Daar stond hij plotseling stil en zei: ‘Hier wil ik begraven worden: in het zand, in het zand, in het zand, niet in dat stinkende veen.”
Gerard Knuvelder was als persoon volkomen anders geaard dan Van Duinkerken. Hij was, net als Coolen, heel formeel. Je hoefde bij hem niet op bezoek te komen als je dat niet had aangekondigd en je werd ontvangen vanachter een bureau. Knuvelder had iets patriarchaals over zich. Als je hem beter leerde kennen, bleek het ook een hartelijke man te kunnen zijn. Op Anton Eijkens en Jan Naaijkens hebben zijn vroege geschriften veel invloed gehad, met name zijn boek Vanuit wingewesten.
Ook Pieter van der Meer de Walcheren maakte indruk op beide auteurs, vooral in de jaren dertig en veertig. Anton Eijkens: “Zoals hij schreef en de gloed van zijn geloofsovertuiging heeft toen op veel jongeren in Brabant indruk gemaakt. Je kreeg iets van die heilige aandrift mee om iets te betekenen als katholiek en als auteur. (…) Ik kijk nog wel eens naar oude foto’s, albums en zo. Maar als ik er een tijdje in zit te bladeren, denk ik bij mezelf, waar ben je nu eigenlijk mee bezig. Ik wordt er niet echt verdrietig van, maar het is wel allemaal heel erg melancholisch voor een zwakke ziel als ik.”
(Eerder gepubliceerd in: Brabants Dagblad – foto jef van kempen)
Jef van Kempen over Jan Naaijkens en Anton Eijkens
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Eijkens, Anton, Jan Naaijkens, Jef van Kempen, Literaire sporen
‘Vliegensvlug gaan zijn gedachten’
Walter Breedveld over Anton van Duinkerken
Door Jef van Kempen
Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Anton van Duinkerken (1903-1968).
In zijn biografie over Anton van Duinkerken schrijft Michel van der Plas: “Het publiek dat zijn boeken echt las was eerder klein dan groot. Des te ‘bekender’ was hij als gestalte, als vertegenwoordiger van een zuidelijke levensaard, als belijder van een religie, als boegbeeld van een bevolkingsgroep, als vrijwel alom aanvaarde ‘doorbraak’-figuur, als onontkoombare bestuursfunctionaris, als alomtegenwoordige redenaar”.
Anton van Duinkerken was een strijdbare schrijver, dichter en journalist. Hij was een charismatische levensgenieter, die grote indruk heeft gemaakt op zijn tijdgenoten. Ook op Walter Breedveld: “Dan rijst voor ons op de boeiende figuur van de geleerde, de wetenschapsman, de romantische dichter, de diepe denker, die in een schitterend heel duidelijk en zuiver proza leraart, getuigt en belijdt, en soms scherp hekelt. (…) In zijn stem beluisteren wij de hoogleraar, even later de Brabander met zijn gemoedelijkheid en zijn humor. Vliegensvlug gaan zijn gedachten, hij onderbreekt zijn betoog met plotselinge invallen om dan weer moeiteloos naar het onderwerp terug te keren”.
Als medewerker van Roeping en medeoprichter van De Gemeenschap heeft Van Duinkerken een belangrijke bijdrage geleverd aan de doorbraak naar een nieuw katholiek levensbesef.
“Zelfs als hij verder zou zwijgen zal hij de eeuwen ingaan als een der grootsten – misschien de belangrijkste- katholieke emancipators van de twintigste eeuw” schrijft Breedveld. “De meest waardevolle bijdragen tot de letterkunde in meer persoonlijke zin heeft hij gegeven in zijn vaak omvangrijke boekrecensies. (…) Op de achtergrond van zijn recensies stond altijd de persoon van de auteur van het werk, die ongeacht het literaire peil van zijn boek, een soeverein mens is, die gerespecteerd diende te worden”.
In een gesprek met Breedveld maakt Van Duinkerken een opmerkelijke vergelijking tussen de experimentele gedichten van nieuwkomer Lucebert en de experimentele gedichten van Vondel. Veel van Vondels gedichten werden door zijn tijdgenoten ook niet begrepen. Volgens Breedveld is het medeleven van Van Duinkerken met de jongeren van zijn tijd diep en intens: “Hij kent hun innerlijke moeilijkheden en is bezorgd om hen. Toch zullen zij deze atoomtijd, die misschien voorafgaat aan een interplanetaire gemeenschappelijkheid, zèlf moeten bouwen. Want wij zien hun artistieke bouwsels wel; hun woordkunst, hun beeldende kunst; wij horen hun muziek wel en hun ritme, doch we ondergaan het min of meer als outsiders.”
(Eerder gepubliceerd in: Brabants Dagblad)
Walter Breedveld over Anton van Duinkerken
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Lucebert, Vondel, Joost van den, Walter Breedveld
Walter Breedveld over Harrie Kapteijns
DE KUNST VAN HET DICHTEN
door Jef van Kempen
Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Harrie Kapteijns (1917-1987).
“De dichter is veel meer individualist dan de romanschrijver, niet in de zin dat hij in een glazen huisje wenst te wonen, afkerig van het normale gemeenschapsleven, doch hij is individualist omdat ieder vers eigenlijk een reflectie is van zijn eigen wezen, geschapen voor zich zelf.”
Zo introduceert Walter Breedveld de letterkundige Harrie Kapteijns. Kapteijns was een dichter, maar een die vooral naam zou maken als essayist.
Hij promoveerde in 1949 met zijn proefschrift Autonome dichters: typen van ‘poètes maudits’ en oogstte veel lof voor zijn in 1964 verschenen studie over het katholieke letterkundige tijdschrift De Gemeenschap. Maar misschien wel zijn belangrijkste publicatie is de in 1951 verschenen becommentarieerde bloemlezing: Hedendaagse Brabantse dichters. Er passeren gevestigde namen de revue van dichters uit de kring van Roeping, De Gemeenschap en Brabantia Nostra, zoals Anton van Duinkerken en Paul Vlemminx. Maar er is ook veel aandacht voor de jonge nieuwe talenten zoals Frans Babylon, Anton Eijkens, Bert Voeten en Harriet Laurey.
Kapteijns neemt in zijn bloemlezing een duidelijke ontwikkeling van de Brabantse dichtkunst onder de jongeren waar. Volgens Kapteijns: “blijken de jonge dichters anders georiënteerd; hun werk is niet expliciet Brabants, al publiceerden ze in Brabantia Nostra, en soms niet expliciet katholiek, al debuteerden of publiceerden ze in Roeping. Bij de artistieke vormgeving van hun liefde, hun problemen, hun levensinzicht steunen ze niet op de waarden van het gewestelijke”.
Acht jaar later, in een gesprek met Walter Breedveld, is Harrie Kapteijns opmerkelijk minder optimistisch. “Er is weinig eigentijds talent in Brabant. (…) Al wat oudere dichters als Anton van Duinkerken, Frank Valkenier en Lucas van Hoek zwijgen. Hebben ze hun tijd gehad? Verstaan zij de dynamiek van onze dagen niet?” Wat de jongeren betreft blijken de verwachtingen te hoog gespannen te zijn geweest: “In tegenstelling tot de westelijke provincies waar nieuw eigentijds talent aanwijsbaar is. De belangrijkste reden zal ongetwijfeld te vinden zijn in de gemoedelijkheid en de traagzaamheid van de Brabantse aard.”
“De gave van het dichterschap is slechts aan weinigen gegeven” merkt Walter Breedveld op. “De kunst van het dichten is onder de kunsten dan ook wel de moeilijkste, de meest persoonlijke en de minst begrijpelijke vorm van artistiek vermogen.” Breedveld roemt daarna Harrie Kapteijns als een van de meest betekenende Brabantse dichters.
Er zijn in mijn leven
enkele onbenutte kansen
als stille open vijvers,
niet met wrangheid toegevroren,
en niet benaderde,
ongeschonden cijfers,
die tot geen getal behoren.
Jef van Kempen: De kunst van het dichten. Walter Breedveld over Harrie Kapteijns
(Brabants Dagblad, 15 november 2001)
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Babylon, Frans, Brabantia Nostra, Eijkens, Anton, Jef van Kempen, Walter Breedveld
D E V R O U W
DEZE SCHERF UIT HET PARADIJS
Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren
Door Jef van Kempen
Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Pieter van der Meer de Walcheren.
“Zeker zijn er mannen geweest met avontuurlijker ondervindingen eer de avond kwam of de dood hun leven sloot. (…) Maar het is wel een grandioos avontuur geweest in spirituele betekenis”, schreef Walter Breedveld naar aanleiding van zijn bezoek aan de toen tachtigjarige monnik Pieter van der Meer de Walcheren in de Paulusabdij in Oosterhout.
Hij doelde daarbij op het curieuze levensverhaal van Pieter van der Meer, die in 1880 in Utrecht werd geboren in een protestants gezin. In 1904 deed Van der Meer van zich spreken door zijn socialistische roman Licht en duisternis. In die tijd balanceerde hij, zoals hij zelf zei, op de rand van krankzinnigheid, zelfmoord en christendom. Onder invloed van de katholieke Franse schrijver Léon Bloy bekeerde hij zich in 1911 tot het katholicisme. Zijn bekeringsverhaal legde hij vast in zijn dagboeken, die door een groot lezerspubliek werden gewaardeerd.
Pieter van der Meer had als redacteur van het tijdschrift De Nieuwe Eeuw en als medeoprichter van Roeping en De Gemeenschap grote invloed op een nieuwe generatie jonge katholieke schrijvers, zoals Antoon Coolen, Anton van Duinkerken en Jan Engelman.
In 1933 trad Pieter van der Meer in bij de orde van de Benedictijnen, zijn vrouw Christine bij de Benedictinessen. Ze konden deze zelfgekozen scheiding niet aan en twee jaar later kwam het echtpaar weer samen. In 1953 overleed de vrouw waar hij meer dan veertig jaar zielsveel van had gehouden. Het jaar daarna trad Pieter van der Meer de Walcheren opnieuw in bij de Benedictijnen; in 1956 werd hij tot priester gewijd.
“De zon kan nauwelijks binnendringen in de rustige sfeervolle spreekkamer van de abdij en toch is haar licht helder en weldadig warm. Dom Pieter van der Meer is nog dezelfde als toen wij hem ruim tien jaar geleden een bezoek brachten in zijn fraaie woning aan de rand van het Mastbos in Breda. Verouderd weliswaar, witter geworden, doch nog even beweeglijk en tierig.
(…) Hij vertelt uit zijn leven en keert telkens terug tot God”.
Ter gelegenheid van zijn priesterwijding zei Pieter van der Meer over zijn vrouw Christine: “Zij lag in die laatste nacht diep te ademen als klom zij de bergen in. Het was alsof haar lichaam langzaam zich verwijderde, van mij weg ging, terwijl haar ziel duidelijk zichtbaar werd…Ik dacht in dit hoge nachtelijke uur: de vrouw, deze scherf uit het paradijs, het enig fragment uit het verloren paradijs dat de man mee kon nemen uit Gods tuin naar de woestenij van de wereld. In de vrouw leeft heviger voort de onverdelgbare herinnering van het verloren paradijs, het is immers haar geboortegrond; zij, en niet de man, is door de Schepper tot het leven geroepen in het paradijs. Maar zij heeft het verloren laten gaan en hààr priester faalde. Sindsdien klinkt uit de diepte de roep van de vrouw om de priester…”
Op 15 december 1970 volgde de priester zijn vrouw. Hij werd begraven op het kloosterkerkhof bij de abdij in Oosterhout.
(Brabants Dagblad 4 oktober 2001)
Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld
DE TAAL VAN DE LEZER
over Walter Breedveld
Door Jef van Kempen
Op 25 juli is het honderd jaar geleden dat de schrijver Walter Breedveld in Den Bosch werd geboren. Walter Breedveld was het pseudoniem van Petrus Martinus Franciscus van den Bogaert. Na een opleiding aan de handelsavondschool ging Piet van den Bogaert bij Vroom & Dreesman werken. Hij trouwde in 1928 met Helena de Kort. Ze kregen negen kinderen: zes dochters en drie zonen. In 1946 verhuisde het gezin naar Tilburg, waar Van den Bogaert door V&D tot personeelschef was benoemd. Maar zijn ambities reikten verder. In 1938 debuteerde hij met de roman De avond van Rogier de Kortenaer. Walter Breedveld bleek over een grote schrijf- en verteldrang te beschikken; er zouden nog meer dan dertig boeken volgen. Hij vond dat hij zich als auteur van volksboeken tot zijn lezers diende te richten in een taal, die was aangepast was aan de taal van een groot publiek.
Het verschijnen van De avond van Rogier de Kortenaer bleef niet onopgemerkt. Het is opvallend dat juist literatuurcriticus Menno ter Braak, iemand die er geen moeite mee had om zowel debutanten als gevestigde reputaties te breken, als eerste een lans brak voor de jonge Brabantse schrijver: ‘Het romandebuut van de katholieke schrijver Walter Breedveld lijkt mij typisch het debuut van een natuurtalent. Deze schrijver mag een natuurtalent heten, omdat hij een natuurlijke aanleg voor het vertellen heeft; hij is ook niet belast met een voorkeur voor ingewikkelde speculaties of psychologische subtiliteiten, hij heeft kijk op mensen en weet daarvan boeiend verslag te doen in zijn stijl, die eenvoudig is en ongecompliceerd, maar ‘van nature’ geenszins grof of bot’.
Breedveld had zich dan ook laten kennen als een rasverteller: ‘De Kortenaer stond in het gele, natte zand en keek in den kuil. Hij zag de blanke, eiken kist en het zwaar vernikkelde beslag. In zijn hoofd was het kalm en zijn hart klopte rustig. Daar lag de oude Verhoeven in zijn onvergankelijke rust, zijn uitgeleefde lichaam omsloten door sterk, geurend hout. Hoelang zou het weerstand bieden? ‘t Kwam er niet op aan.’
Anton van Duinkerken, de literaire voorman uit het katholieke kamp, deelde de mening van zijn opponent Ter Braak. Hij vond De avond van Rogier de Kortenaer: ‘het meest verrassende roman-debuut, sedert de eerste romans van Anton Coolen en de eerste novelle van Albert Kuyle het licht zagen’. Volgens Van Duinkerken leek Walter Breedveld de aangewezen man om de goede katholieke volksroman in ere te herstellen. Walter Breedveld maakte die belofte uiteindelijk niet waar.
Achterstand
Al in het begin van de jaren dertig had Piet van den Bogaert het ene verhaal na het andere gepubliceerd, onder meer in de Katholieke Illustratie. Dankzij Gerard Knuvelder kreeg hij de gelegenheid om in het katholieke culturele tijdschrift Roeping te publiceren. Hij zou de invloedrijke literatuurhistoricus Knuvelder altijd dankbaar blijven, ook al omdat die hem in contact had gebracht met andere Brabantse schrijvers. In Roeping verscheen in afleveringen de novelle Een schip vergaat en het verhaal waarop zijn romandebuut zou worden gebaseerd: De avond van Rogier de Kortenaer. Zijn uitgever vond het pseudoniem Reinier de Muntel, dat Piet van den Bogaert tot op dat moment gebruikte, niet aansprekend genoeg. Daarom bedacht Van den Bogaert zelf zes nieuwe pseudoniemen, waaruit de vrouw van zijn uitgever de naam Walter Breedveld koos.
Walter Breedveld was een onvermoeibaar werker. Hij vertelde eens dat het niet het belangrijkste was om zijn werk gedrukt te zien, maar om te voldoen aan zijn grote schrijf- en verteldrang. Tussen 1938 en 1972 publiceerde hij dertig romans, een kinderboek onder het pseudoniem Han Serro, een boek over de Witte Paters en vele honderden artikelen en verhalen voor verzamelbundels, tijdschriften en kranten. Het archief Breedveld, dat is ondergebracht in het Stadsarchief van Den Bosch, telt zes meter manuscripten en knipsels.
Zijn romans, die veelal gesitueerd zijn in dorpen in de buurt van zijn geboortestad Den Bosch, zoals Heusden, Bokhoven, Vught en St. Michielsgestel, kenden een grote populariteit. Een schip vergaat (1941), De Kieviten (1952), Hexspoor (1954) en Meerwijk (1965) werden keer op keer herdrukt. Verschillende van zijn romans werden in het Duits en in het Pools vertaald. De menselijke thema’s die Breedveld behandelde, hebben altijd een groot publiek aangesproken. Er is eigenlijk maar één thema: de strijd tussen recht en onrecht en het geloof dat de mens van nature tot het goede is geneigd.
Vanaf het begin van zijn schrijverscarrière was hij zich bewust van de achterstand die zijn voornamelijk katholieke lezerspubliek had; een publiek dat niet gewend was om te lezen. In sommige streken in Zuid-Nederland had de geestelijkheid generaties lang geprobeerd te verhinderen dat gewone mensen de krant lazen, laat staan zoiets verderfelijks als een roman. Walter Breedveld gaf in de jaren vijftig al zijn eigen grenzen aan, toen hij schreef dat zijn verantwoordelijkheidsgevoel anders gericht moest zijn dan bij de meer literaire auteurs. Als auteur van volksboeken diende hij zich tot zijn lezers te richten in een taal, die was aangepast was aan de taal van een groot publiek. En de inhoud van zijn romans moest nooit aan het niveau van de geestelijke ontwikkeling van zijn lezers voorbijgaan.
Censuur
Zijn romans Gerda Göppertz (1939) en Gerda Castel-Göppertz (1940) werden door de katholieke censuur aangemerkt als ‘streng voorbehouden’. Dat betekende dat die boeken in de Brabantse bibliotheken alleen verkrijgbaar waren voor gevormde volwassenen. De reden voor het voorbehoud was, dat in deze romans sprake was van een buitenechtelijk kind.
Breedveld heeft wel meer problemen gehad bij het publiceren van een roman, zoals in 1956 met Hall en Hefferley. In deze roman komt een zelfmoord voor en pas nadat deze passage werd geschrapt kon de Duitse vertaling verschijnen. De houding van Breedveld ten opzichte van de in katholieke kringen heersende opvattingen over wat geschikte literatuur was, werd in de loop van de jaren steeds kritischer. In een lezing die hij in de jaren zestig hield over de romankunst, gaf hij onomwonden zijn mening: ‘Er zijn zoveel zaken waar thans openlijk over gepraat wordt, waar vroeger hoogstens binnenskamers over gefluisterd werd. Wat de pastoor zei was goed, wat de bisschop zei stond boven iedere twijfel en wat de paus zei was heilig. Zo is het niet meer en is dat goed of fout? Ook in de literatuur gebruikt men woorden, z.g. schuttingwoorden, die vele mensen vroeger niet eens kenden. Nu weet men alles, men wordt geconfronteerd met homosexualiteit, met bloedschande, met lesbische vrouwen, met lustmoorden en met allerlei ander kwaad in de wereld op een openlijke manier. Is dat goed of is dat fout? Ik geloof dat het ondanks de tegenzin die het soms oproept niet fout is. De tijd van de halve waarheden is voorbij, men wil nergens meer omheen draaien. Een modern mens dient het ganse leven te kennen en dan oordelen hoe hij zelf wil leven. Dat zal voor de een heel anders zijn dan voor de ander.’
Portretten
In 1959 nam Walter Breedveld een drastisch besluit: hij nam ontslag bij V&D. Omdat er in die tijd nog geen sprake was van vervroegd pensioneren moest hij zien te leven van de inkomsten van zijn publicaties en van subsidies uit letterenfondsen. Hij ging meer lezingen houden en zijn verhalenproductie voor tijdschriften en kranten werd groter dan ooit tevoren. Daarbij sloeg Breedveld af en toe interessante zijwegen in. ‘Ik heb eens een groot aantal kunstenaars geïnterviewd om daarna een psychologisch portret van hen te schrijven. Er was van alles bij: beeldende kunstenaars, componisten, dichters en schrijvers, van allerlei leeftijd en levensovertuiging.’ Breedveld doelde op de ruim vijftig kunstenaarsportretten, die hij in 1959 en 1960 voor het dagblad De Gelderlander schreef. Deze serie geeft een aardig tijdsbeeld van het Brabantse kunstleven van toen. Er kwamen mensen aan bod als dichter Frans Babylon, fotograaf Martien Coppens, architect Jos Bedaux, schilder Theo Swagemakers en componist Louis Toebosch. Soms leek het wel om een zelfportret te gaan, zoals zijn bijdrage over Anton Coolen.
‘De prozaïst, de verteller van verhalen en romans, betrekt het leven in zijn werk in al haar aspecten: de humor, de apartheid van het individu, de kleine mens en het grote sterke karakter, de haat en de liefde, de gebondenheid aan de natuur, de religieuze innigheid en de ongodsdienstigheid, de sociale structuur en vooral de psyche van de mens. De invloed van de literatuur op het leven in het algemeen en op de enkele mens in het bijzonder, is dan ook onmeetbaar groot.’ Op die laatste uitspraak kwam hij aan het eind van zijn leven toch terug. In een interview ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag gaf hij toe dat hij zijn opvatting, mensen met zijn schrijven te kunnen bekeren, had opgegeven. De moderne mens maakt en vormt zichzelf. Daar komen geen romans aan te pas.
Miskenning
Zijn latere romans en met name In den Soeten Boterbabbel (1970) en De majorette van Eereberg (1971) hebben zijn reputatie als schrijver geen goed gedaan; de kritiek was soms genadeloos. Gebrek aan zelfkritiek en het gebruik van cliché-romantiek waren de belangrijkste verwijten. In zijn allerlaatste roman De Meiers (1972) die gaat over een warenhuis, een wereld die hij als geen ander kende, revancheert hij zich: ‘In zo’n warenhuis hing een eigenaardig prettige geur. Een mengeling van reukzeep, eau de cologne – op zeer warme dagen werd eau de cologne gespoten wat erg in de smaak viel bij de winkelende dames, want het was heerlijk fris – mahoniehout, manufacturen en verder alles wat geur verspreidt. Thans snuift men deze geur nergens meer op. Het is voorbij, zoals zoveel is voorbij gegaan’. Die laatste woorden waren bijna profetisch, want er kwam met zijn boek De Meiers ook een einde aan zijn schrijverschap. De laatste vijf jaar van zijn leven leed hij in steeds ernstiger mate aan de ziekte van Parkinson. Niet meer kunnen schrijven was zo ongeveer het ergste wat hem had kunnen overkomen. Op 18 december 1977 overleed Walter Breedveld. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Bredaseweg in Tilburg, achter de calvarieberg.
In zijn bidprentje stond: ‘Hij was geen romanticus die heen en weer geworpen werd tussen uitersten. Nog minder was hij de man, die koos voor het een of ander, met de vuist op tafel, van het eeuwige gelijk. Integendeel, hij heeft in zijn persoon uitersten kunnen samenbrengen. En juist dit vermogen maakte hem tot een man die hield van zijn medemensen.’
Walter Breedveld heeft zich miskend gevoeld door de literatuurkritiek en dat heeft hem veel pijn gedaan. Maar er was één troost: zijn lezers hebben hem nooit in de steek gelaten. En zijn boeken worden ook nu nog steeds gelezen en verzameld.
(Uit: Het Brabants Dagblad, 21 juli 2001)
Jef van Kempen: De taal van de lezer. Over Walter Breedveld
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Archive A-B, Archive K-L, Jef van Kempen, Walter Breedveld
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature