Or see the index
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 56:
Er zyn dichters die verzen maken.
kempis.nl poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 41
Ik leg me toe op ‘t schryven van levend Hollands. Maar ik heb schoolgegaan.
kempis.nl poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 632
De artist bespiedt, beloert, beluistert de Natuur. Zy is de geliefde die hy wil bezitten. Zy is ‘t koninkryk dat-i veroveren wil.
Vóór alles wil hy verstaan wat ze zegt.
Daarna – liefhebben is: goed-zyn – wil hy anderen deelgenoot maken van wat hy gehoord heeft.
Na veel vergeefsche pogingen – ze is geen courtisane! – na lang en moeielyk hof-maken, meent hy eindelyk ‘n glimlach te hebben opgevangen…
Helaas, ze meesmuilde slechts!
Daar klinkt iets! Zou ‘t ‘n aanmoedigend woord zyn?
Nog niet!
Ze boudeert…
Wàt toch heeft de vurige minnaar misdaan?
Ik zal ‘t u zeggen! Meent ge dat zy, de heerlyke, de machtige… meent ge, dat zy zich overgeeft na zoo korte verdediging? Na zoo lichten stryd? Na zoo weinig offer?
Ze werpt haar handschoen in ‘t dierenperk der maatschappy, en wyst daarop, als vragend: durft ge myn pand terughalen uit die arena?
En hy schrikt!
Want ze eischt veel, de trotsche gebiedster van z’n hart! Maar… indien ze minder eischte, hy zou haar minder liefhebben.
Was ‘t niet reeds ‘n eer, dat ze hem hoop gunde haar ridder te worden, wanneer hy zal hebben blyk gegeven van den moed die noodig wezen zal om ‘r schildknaap te zyn? Is niet z’n liefde zelf – onbekroond ook – reeds ‘n gave van hààr hand? Ligt er niet reeds genot in de smart van ‘t vruchteloos pogen?
O gewis!
Met ‘n sprong waagt hy zich onder ‘t gediert, dat van den muil ‘t bloed lekt der slachtoffers die ‘m voorgingen. Ze verslonden al wat liefhad, al wat dacht, al wat streefde, al wat offerde, al wat gebonden werd weggeleid van Jeruzalem’s poorte naar Calvarië. Hyenen en jakhalzen…
Ik spreek van u, Publiek! Luister, en betaal wat ge leest – al is ‘t dan op z’n hollandsch! – en krimp in-een, en wees dankbaar toe, en bluf er op tegen den vreemdeling, dat er zoo’n mooischryver werd geboren in uw land, en maak uw geld gereed voor ‘n standbeeld, uw rhetoriek voor posthume apologie!
…jakhalzen en hyenen vergasten zich voorbatig op den nieuwen buit… den nieuwen dwaas die ‘t waagt zich te geven tot middagmaal, nadat ‘t ontbyt wat schraal was. * Op den dwaas die moed had…
Uw klauwen en slagtanden te trotseeren, meent ge?
Och neen! Indien hy bevreesd was of is, hy die zich wapende met schoonheidsgevoel, en dus pyn weet te dragen maar walging schuwt, geloof me ‘Publiek’ hy is of was bevreesd voor uw stank.
En de eer was te groot, u te vergelyken met jakhals en hyena – vergeving, o woudrekels! – uw naam is: weegluis.
kempis.nl # kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 78
Twee personen die pas gestorven waren, ontmoetten elkaar. Voor hun sterven hadden ze veel getwist over “zyn” of “niet zyn”.
De wyze — de weter — zei: ‘Welnu, had ik niet gelyk? Ge ziet, we zyn er. Dat vervelende citaat uit Hamlet heeft afgedaan.’
De onwetende, die generaal geweest was, scheen geen lust te hebben in diskussie. Althans hy antwoordde niet op de uitnodiging tot voortzetten van de stryd die afgebroken was door de dood. Ik gis dat hy ‘t doelloos vond, en beneden de waardigheid van onsterfelyken, vooral nu ‘t niet langer te doen was om waarheid — dit was tot weerzyds genoegen uitgewezen in z’n nadeel — maar over de prioriteit van het vinden dier waarheid. Hierin scheen de gewezen generaal geen belang te stellen.
Maar wél was hy verdrietig over ‘t verlies van z’n laatste veldslag.
‘Verbeeld u, vriend onsterfelyke, ik was gewond. Men bracht me in een kamer en te bed. Ik lag de ganse dag te ylen, en kon geen bevelen geven.
Maar ‘s avends werd m’n geest helder. Ik liet my de kaarten van de situatie voorleggen, bestudeerde positiën, sterkte, snelheid van beweging. Ik gaf orders, en zond m’n adjudanten rechts en links. Dát korps moest hierlangs…’t andere daarheen… men zou de vyand aantreffen op dát punt… zie!’
En met onsterflyke vinger wees hy ‘n punt aan op de kleine aarde.
‘Welnu, werden uw bevelen niet goed uitgevoerd?’
‘Ja… maar… luister! Na alles te hebben geregeld, sliep ik in. ‘s Nachts werd ik wakker. Myn wakers hadden my alleen gelaten, vertrouwende op m’n gerusten slaap. Ik hoorde niets dan ‘t eentonig stappen van de schildwacht, onder m’n venster…’
‘Wat is dat… ‘n schildwacht?’
‘Definitiën zyn moeielyk. Nadenkende over myn bevelen, bedacht ik dat er iets verzuimd was. De kolonel P… kent ge die?
‘Is-i dood?’
‘Ik weet niet…’
‘Levenden ken ik niet.’
‘Dat ‘s waar… ik vergat dat we dood zyn. Ik ken hem ook niet meer. Maar toen scheen ik hem te kennen.
Welnu, ik bedacht dat P. misschien te laat zou komen met z’n kolonne, als ik niet spoedig… “Hoe laat is ‘t?” riep ik met schrik.
‘Hoe laat? … Schrik?… wat is dat?’
‘Definitiën zyn moeielyk. Laat of vroeg is iets van tyd…’
‘Wat is dat… tyd?’
‘Dat weet ik niet meer, maar val me niet telkens in de rede. Ik wil u vertellen, waarom ik zo
verdrietig hier ben aangekomen. Ik riep “Hoe laat is ‘t?”
Niemand antwoordde.
Ik hoorde maar altyd door dat eentonige stappen van den schildwacht, en riep nog eens: ”Hoe laat is ‘t?” zo luid ik kon.
Maar opstaan kon ik niet. Ik was zwaar gewond, en kon ‘t hoofd niet keren naar de pendule. Die wond aan de hals…’
‘Ik zie uw wond niet, en uw hals niet.’
‘ ‘t Is waar, we hebben geen hals hier, en geen wonden. Dat moet wennen. Maar toen had ik een hals, en aan die hals een wond die me belette te zien hoe laat het was. Ik riep weer: “Hoe laat is ‘t?” Geen antwoord.
Maar ik hoorde altyd de tred van die schildwacht.
En ik hoorde hem hoesten, ja, ik hoorde z’n ademhaling Maar als ik riep: ”hoe laat is ‘t?” hoorde hy my niet. Dit ergerde my, maar ik begreep het wel. Die schildwacht was pas rekruut geweest, en had de stiptheid van iemand die iets weet, maar die ‘t nog niet lang weet: hy mocht niet spreken op z’n post. Wist ge dat? ‘
‘Neen, ik was spreker van beroep, en heb dus wel eens gezwegen op myn post, waar ‘t spreken plicht was. En toch ben ik hier!’
‘Nu, myn schildwacht komt zéker hier. Hy deed zyn plicht met rekrutige domheid. Ik riep… ik riep!
Ach, altyd te vergeefs !
Ik kreeg de koorts van ergernis. De volgende morgen kwam men my berichten dat de slag verloren was, omdat kolonel P. te laat was gekomen.
“En, zeiden velen — die nooit ‘n slag verloren, omdat ze nooit slag leverden — ‘t zou anders afgelopen zyn, als Generaal X heden nacht vóór vier uren een estafette had gezonden.”
De domme kwaadaardigheid…’
‘Wat is dat?’
‘Definitiën zyn moeielyk. Val me niet in de rede. De kwaadaardige domheid redeneerde ditmaal juist. Het was wáár! Inderdaad, als ik die nacht een estafette had gezonden…!
Begryp eens hoe verdrietig ik was
Terstond na ‘t bericht van de verloren slag, liet een der manschappen verzoeken by my toegelaten te worden. Men liet hem binnen:
“Generaal, ik ben de schildwacht die op post stond onder uw venster, deze nacht van twee tot vier.”
“Hm!…” zei ik.
“Generaal, ‘t was half drie.”
“O God, riep ik, waarom dat niet eerder gezegd toen ‘t weten my nodig was! “
Daarop ben ik gestorven.
Multatuli Ideën
kempis poetry magazine
More in: Archive M-N, DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 428 Het voorbeeld voor de kinderen? Hoe, gyzelf gelooft niet ‘aan die gekheid’ – dat is de term – en toch zendt ge uw kinderen naar kathechizatie of biechtstoel? Hoe, ge schimpt op de ‘zwartrokken’ ge yvert voor ‘t gescheiden houden van Kerk en Staat, ge verwerpt pausdom, theokratie, priester-regeering, en toch laat ge uw kinderen biologeeren door die priesters? Ge verwerpt de wonderen van Tobias, van Paulus, van Elias, of hoe al die goochelaars heeten mogen, en ge gaat voort de kerken te bezoeken die in-stand worden gehouden door ‘t vertellen, uitleggen, kommentarieeren van die wonderen? Hoe, ge spot met de wawelary van dominee of pastoor die ‘n broodwinning maakt van ‘t uitrekken eener zinledige fraze tot ‘n preek, en zonder protest gaat ge voort de belasting optebrengen waarmee dat gewawel betaald wordt? Duizendmaal liever is my de eenvoudige geloovige. Hy verkracht niet het gezond verstand dat-i niet heeft. Doch wie, daarmee wèl begaafd, toch den weg opgaat van die arme zinneloozen, begaat ‘n moord aan z’n denkvermogen. |
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 19
Wanneer ik heden iets beweer dat me morgen anders toeschynt, zal ik u dat zeggen vóór overmorgen. Ja, ik zal een tekening die me onjuist voorkomt, uitwissen met meer spoed dan ik maakte in ‘t tekenen.
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 16
Als ik ‘t woord “ziel” noem, doe ik dat by wyze van spreken. Als ik iets stel tegenover stof, doe ik dat by wyze van spreken. Als ik zeg “God”, doe ik dat by wyze van spreken.
Want ik weet niet wie God is. Ik weet niet wat ziel is. En wat er is buiten stof, weet ik niet.
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 1096
Ik zal wel genoodzaakt wezen soms terugtekomen op eenige byzonderheden in de werking van zekere boeken op Wouter’s gemoed. Evenals dokter Holsma vroeg wat de familie gewoon was te eten, toen-i geraadpleegd werd over de menigvuldige kwalen van Petrò, heeft de lezer eenig recht op de kennis van wat er al zoo aan Wouter werd ingegeven in die leesbibliotheek op den Zeedyk. En ik zou ‘n slordige geschiedschryver zyn als ik daarvan geen melding maakte.
Daar waren drie, vier, planken, die met ‘r allen één schryver torschten…
O!
Voor-als-nog voel ik me onbekwaam den indruk te schetsen van die… vier planken! Ik zou daartoe meer kans zien wanneer ik alleen bejaarde menschen onder m’n gehoor had, personen by wie ‘tmeminisse me kon te-hulp komen…
Ach!
Maar om nu, nu, in 1873…
na ‘t wonderjaar ’48…
na en gedurende de toepassing van stoom en elektriciteit…
na ‘t uitvinden van debating-clubs en kieskollegien…
na de verheffing der Industrie tot ‘n generale agentuur ter bevordering der sofistikatie van levensmiddelen…
na ‘t oprichten van hoogere-burgerscholen en de schrikbarende vermenigvuldiging van knappe kinderen…
na ‘t meedoogenloos uitroeien van het naïve…
na, na… na alles dus wat het tegenwoordig geslacht zoo oneindig hoog verheft boven ‘t voorlaatste…
Ik wil maar zeggen dat ik niet den moed heb, den naam te noemen van ‘n schryver die zestig jaar geleden zooveel planken buigen, en zooveel harten kloppen deed, tot brekens en berstens toe.
Toch hoop ik ‘t eenmaal te doen, en wel zoodra ik mezelf betrap op ‘n vleugje van excentriciteit.
Maar vooraf heb ik behoefte aan ‘t opfrisschen van m’n herinnering. Al beleefde ik den bloeityd der hier bedoelde soort van litteratuur niet, toch ligt de kennismaking te lang achter my, om zonder opzettelyke studie den toenmaligen smaak te kunnen toetsen aan m’n tegenwoordig oordeel. Ik moet eerst ‘n gedeelte van die werken – godbewaarme voor de heele vier planken! – met aandacht weder lezen. De my opgelegde taak heeft iets van ‘n geestbezwering, en de veelschryvende vriend van m’n jeugd zal wel genoodzaakt wezen ter-zyner tyd de rol te spelen van revenant.
Dit weet ik, en ‘t verwonderde my dus in ‘t minst niet by onderscheiden gelegenheden te bemerken dat z’n naam uit het geheugen gewischt is van de kleinkinderen zyner vereerders niet alleen, maar zelfs van bekwame boekhandelaars en bibliofilen! Ach – en: O! – sic transit!
Die naam was toch eenmaal ‘t pas- wacht- en heiligwoord, waaraan legioenen eenzame kluizenaars in afgelegen dalen en ongenaakbare wildernissen, elkaar herkenden! Er bestond ‘n tyd, dat het portret van dien man in armband of halssieraad, het uitsluitend bevoorrecht embleem was, hetshibboleth van modieuze gevoeligheid en sentimenteelen goeden toon. Verloofden zwoeren dure eeden dat ‘s mans helden en heldinnen – nu ja, één of twee uit den groep – peet wezen zouden van de eerste – en volgende – vruchten hunner ‘bekroonde’ liefde, en menig trouwverbond werd gesloten onder aanroeping van de… aandoeningen – ‘beginselen’ mag ik niet zeggen – die hy had opgewekt in de harten!
Om me voortebereiden tot de nauwkeurigheid die ik hoop in-acht te nemen by de behandeling van dien schryver, moet ik reeds nu de opmerking maken dat dit: ‘opwekken van aandoeningen’ slechts in zeer betrekkelyken zin juist gezegd is. Op de individuen die zich overgaven aan de betoovering van z’n stem, moge deze uitdrukking nagenoeg toepasselyk zyn, over ‘t geheel echter was de door my bedoelde voorganger van één dag, slechts de uitdrukking van z’n tyd, een der trompetten waarop de logika der feiten ‘t mondstuk zet.
Voorloopig echter wil ik dit voorbyzien. Hy oefende grooten invloed uit, en is in zekeren zin een der hoofdbewerkers van ‘t hedendaagsch materialismus, geenszins in theologischen zin – j’en suis! – maar in zedelyke en artistieke beteekenis. Ik bedoel het materialismus der geldmakery, en van de jacht op plomp genot.
De lezer zal aan ‘n drukfout denken, of – met ‘n krant die me dezer dagen onder de oogen kwam – meenen dat ‘de oorlog met Atjin me in ‘t hoofd geslagen is’ wanneer-i, na deze bewering, te weten komt dat de O! ‘s en Ach! ‘s waarmee ik zoo-even ‘n paar zinsneden verfraaide, aan dien schryver ontleend zyn. O- en Ach-auteurs en… materialismus?
Ja. O! Ach! en materialismus!
Om nu den lezer nog verder van den weg te helpen…
Reklame! Onder al de dertienhonderd millioen aardbewoners is niemand dan ik in-staat hem er weer behoorlyk op te brengen. En alzoo:
… om ‘t verband tusschen die eenzame kluizenaars, halssieraden, peetschappen en trouwbeloften met materialismus, nog ontastbaarder te maken…
O!
…en den lezer te dwingen op myn bon plaisir te wachten voor-i den sleutel vindt, waarmee deze mysterie kan ontraadseld worden…
Ach!
…daarom hier ‘n citaat uit onzen schryver. Men bedenke dat ik z’n boeken niet by-de-hand heb, en uit het geheugen aanhaal.
‘En zuchtte zy: Ergoteles,
Dan lispte hy: Theone!’
Zie-zoo, m’n ‘knoop’ is gereed! De lezer is nu wel genoodzaakt m’n schryfheld onder verzenmakers te zoeken: éérste dwaling. Hy moet hem voor ‘n graecus houden: Ergoteles…?????! Theone…????! Dit is duidelyk, niet waar? Zeer duidelyk, en de tweede dwaling. Hy was ‘n schoolmeester, en plaatste ‘t woord: Ergoteles in de maat, om z’n leerlingen te waarschuwen tegen ‘n lapsisch: èrregotélis. Ook dit lydt geen tegenspraak, en vormt alzoo de derde dwaling die ik in ‘t leven roepen wilde.
Quaeritur nu: welke graecizeerende verzenmakende schoolmeester heeft met behulp van: O! en:Ach! meegewerkt aan ‘t veroorzaken van het thans heerschend materialismus op ‘t gebied van Smaak, Kunst en Zeden?
O? Ja! Ach? Ja! En men durft spreken van Göthe’s Werther! Van ‘t onnoozel liefdeheldje dat de schuld dragen zou van zooveel zelfmoorden? Gekheid! Noch Göthe, noch een van z’n scheppingen waren ooit zoo populair als de man van m’n raadseltje en die vyf planken – misschien waren ‘t er zeven of acht! – en wat al die zelfmoorden aangaat, lezer, ik geloof er niet aan. Mocht ik hierin ongelyk hebben, dan nog beweer ik dat één held van myn gevoelsman, des-verkiezende zou in-staat geweest zyn meer kerkhoven te bevolken dan tien Werthers… met de misteekende Mignon er by. Maar dit deden die helden niet, waarlyk niet! Zonder deze pryzenswaardige onthouding toeteschryven aan diskretie alleen… geloof me, lezer, dat sterven aan ongelukkige liefden is ‘n boosaardig uitstrooisel van ‘bekroonde’ echtparen die zich vervelen, en die niet verdragen kunnen dat anderen ‘t romantisch geluk hebben zoo belangwekkend ongelukkig te zyn.
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 1
Misschien is niets geheel waar,
en zelfs dát niet.
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 526
Juistheid van uitdrukking… o, ‘t is zoo moeielyk! Ik zie nu reeds dat ik in 522 niet juist zeide, wat ik bedoelde. Ik beweer niet, een der beste schryvers te zyn – of de beste – maar geloof dat er weinigen of geenen zyn, die zoo goed schryven als ik, juist omdat ik geen schryver ben. De gil der moeder in dat sprookje uit de minnebrieven, was ‘zoo mooi,’ juist omdat zy geen actrice was. Zoo ‘mooi’ zou iedere welgeaarde moeder gillen, als ze haar kind in nood zag, maar ze zou ‘t weldra verleeren op de planken, als ze gillen moest op de maat. En zonder gillen – want, onder ons, ik houd er niet van – zelfs de meest gewone uitdrukking van ‘t dagelyksch leven, gaat het meest geroemd schryverstalent te-boven in waarheid. Wie ‘t minst schryver is, schryft het best, en m’n betuiging dat ik zoo hoog loop met myn schryvery, komt eigenlyk hierop neêr, dat ik erken geen schryver te wezen. Die Havelaar – ik meen ‘t boek – is my een walg, en ik kan dit niet beter uitdrukken dan – zoo als ik mondeling meermalen deed – hun die my verzekeren: dat werk ‘met zooveel genoegen te hebben gelezen’ te antwoorden:
– Dan ben je een ellendeling!
En waar een heel publiek zich schuldig maakt aan ‘t scheppen van ‘genoegen’ in zooveel leed… daar antwoord ik, zoo-als ik deed in ‘t eerste werk dat er van my verscheen, nà dien opgang:
‘Publiek, ik veracht u met groote innigheid.’
Die impresario uit het sprookje wachtte nog met z’n gemeen mooi-vinden, tot het kind gered was.
Hy stoorde de moeder niet in ‘t redden. Hy vergenoegde zich met niet-helpen, met stompzinnige hardhartigheid… en, après tout, hy bood de vrouw wat aan, al was ‘t dan ook niet wat zy noodig had. De man was alleen schuldig aan miskenning van gevoel, en z’n wreedheid was maar dom.
Maar wanneer-i z’n bewondering over ‘t gillen gebruikt had als beweegreden om moeder en kind onder water te houden? Indien hy gezegd had:
– Je gilt ‘mooi’ dus: verzuip, jy en je kind!
Hoe zoudt ge dàt hebben gevonden, gy ééne lezer?
Nederlanders, als ge ‘t woord ‘verzuipen’ plat vindt – een woord dat nooit over myn lippen kwam, want ik ben zoo grof niet – bedenkt dat ik tot u spreek, tot u, gy die erger dingen kunt verduwen dan gemeene woorden. Gemeene daden storen de digestie uwer zielen niet, en daarop o.a. doelde ik in 338, toen ik de Natuur bedankte voor de wyze regeling der spysvertering. Ik leende u niet gaarne de maag van myn ziel.
Ieder ziet hier, dat ik geen schryver ben. Een schryver legt zich toe op behagen. Een schryver is coquet. Een schryver is ‘n hoer. En wie nu, als ik, zich toelegde op eenvoudige meêdeeling van wat er omgaat in z’n gemoed, zonder te denken aan schryvery, zou weldra ‘even mooi’ schryven als ik. ‘Greift nur hinein, in ‘s volle menschenleben!’ Juist, Göthe!
Goed. Maar daarby behoort, dat men dat ingrypen dan ook doe in oogenblikken waarin ‘t ons schikt, in stemmingen die ons bekwaam maken om dezen of genen indruk optevangen en weêrtegeven. Het zit niet alleen in de keus van ons onderwerp – dat volle menschenleven! – maar tevens in ons ‘grypen.’ Daar ik nu op eenmaal geen lust had, langer te grypen in de volheid van ‘t avendje by den weduwnaar, laat ik hèm, Klaas, juffie-Laps, Sertrude en de bywyven van David los, ga wat wandelen, en geef u hier den herdruk van een betoog der stelling dat ik geen schryver ben. Denk nu maar onder ‘t lezen, dat ik bezig ben met vloeken tegen al de 999 lezers, die ook dàt betoog alweêr niet hebben begrepen. Maar eenmaal zal men ‘t begrypen, en inzien dat het myn verachting rechtvaardigt. (122)
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 600 ‘t Weinige dat ik er van weet, was me steeds een der rykste en zuiverste bronnen van poëzie. Aan de inspanning om waarheid te zoeken op ‘t terrein van exakte wetenschap, heb ik de heerlykste oogenblikken van m’n leven te danken, en de kracht die my tot-nog-toe staande hield. Ik noem niemand ‘n dichter, die dit niet begrypt. Men versta my wel. Ik beweer niet dat de beoefening der wiskunde iemand tot poëet maakt – in hoogen zin altyd. Verzenmaken heeft hiermee niets, totaal niets uittestaan – ik beweer dat ‘n dichter poëzie vindt in de wiskunde, en van de beste soort! Eigenlyke mathematici – vakmenschen – zyn zelden dichters en dit hebben ze gemeen met de vele anderen die zich gewoonlyk niet aan wiskunde te-buiten-gaan. Reeds elders – in de wouter-geschiedenis – heb ik gewezen op ‘t verband tusschen de drift tot uitvinden, ontdekken, indringen, bezitten en exploiteeren, en: wellust. ‘t Zou me aangenaam wezen, lezers te treffen die in-staat zyn deze synthetische eigenaardigheid van de natuur der dingen wysgeerig optevatten. Ook in deze zaak blykt ons dat gelyksoortige oorzaken de schynbaar-meest-uiteenloopende gevolgen hebben. Misschien is ‘t de ideale taak der wysbegeerte alle waargenomen verschynsels tot ‘t kleinst-mogelyk getal oorzaken terug te brengen, en wie weet of er niet eenmaal blyken zal dat dit getal… géén getal en slechts ‘n eenheid is: het zyn. Het zyn, met al z’n eigenschappen, die wellicht zullen kunnen worden teruggebracht tot één hoofdwet, waarvan de tallooze, door óns geklassificeerde eigenschappen onderdeelen zyn, of misschien slechts verkeerd begrepen verschynselen, welker gelyksoortigheid aan ons gebrekkig opmerkingsvermogen ontsnapt. (491) Dàt we zooveel klassificeeren, is ‘n gevolg van ons weinig weten en beperkt verstand. Om over ‘t weinige, dat onder ons waarnemingsvermogen valt, te heerschen, hebben wy de toepassing van ‘t divide et impera noodig. |
|
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 543
In den tyd toen allen nog aan alle spoken geloofden, vond men geleerden die over den aard en den werkkring van die spoken lange verhandelingen schreven, en nog heden-ten-dage bestaat ‘n zeer groot gedeelte onzer litteratuur, uit nasporing der eigenschappen van dingen die er niet zyn. Ik heb ‘n akademisch proefschrift gelezen van ‘n doktorandus in de rechten, waarin op medische gronden allerduidelykst werd aangetoond waarom ‘n heks geen kind kon ter-wereld brengen, dat den Duivel tot vader had. De strafbaarheid van zoodanige vrouw was daarom niet geringer, meende die denker – ze had zich met den Duivel niet zoo intiem moeten inlaten! – maar de vonnissen waren, wat de konsiderans aangaat, inkorrekt. (279) Dit prachtstuk van doktoreerende intelligentie was ongeveer honderd jaar oud, maar ik durf beweren dat veel verhandelingen uit ònzen tyd – over de ware natuur van ‘t een of ander – even zot zyn.
kempis poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature