Or see the index
A tender and compellling memoir of the author’s grandparents, their literary salon, and a way of life that is no more.
The House of Twenty Thousand Books is the story of Chimen Abramsky, an extraordinary polymath and bibliophile who amassed a vast collection of socialist literature and Jewish history. For more than fifty years Chimen and his wife, Miriam, hosted epic gatherings in their house of books that brought together many of the age’s greatest thinkers.
The atheist son of one of the century’s most important rabbis, Chimen was born in 1916 near Minsk, spent his early teenage years in Moscow while his father served time in a Siberian labor camp for religious proselytizing, and then immigrated to London, where he discovered the writings of Karl Marx and became involved in left-wing politics.
He briefly attended the newly established Hebrew University in Jerusalem, until World War II interrupted his studies.
Back in England, he married, and for many years he and Miriam ran a respected Jewish bookshop in London’s East End. When the Nazis invaded Russia in June 1941, Chimen joined the Communist Party, becoming a leading figure in the party’s National Jewish Committee. He remained a member until 1958, when, shockingly late in the day, he finally acknowledged the atrocities committed by Stalin. In middle age, Chimen reinvented himself once more, this time as a liberal thinker, humanist, professor, and manuscripts’ expert for Sotheby’s auction house.
Journalist Sasha Abramsky re-creates here a lost world, bringing to life the people, the books, and the ideas that filled his grandparents’ house, from gatherings that included Eric Hobsbawm and Isaiah Berlin to books with Marx’s handwritten notes, William Morris manuscripts and woodcuts, an early sixteenth-century Bomberg Bible, and a first edition of Descartes’s Meditations. The House of Twenty Thousand Books is a wondrous journey through our times, from the vanished worlds of Eastern European Jewry to the cacophonous politics of modernity.
The Book includes 43 photos.
“Sasha Abramsky’s account of his grandfather’s devotion to books and reading is a moving testimonial to the persistance of human curiosity in a world that seems to drift farther and farther from the delight of intellectual pursuits. It is a moving, instructive, astonishing account of one man’s love for the printed word that all readers will appreciate. The House of Twenty Thousand Books deserves twenty hundred thousand readers.”
— Alberto Manguel
Sasha Abramsky was born and raised in the UK, studied politics, philosophy and economics at Balliol College, Oxford, and moved to the US in my early 20s. He has lived and worked in London, New York, and in California. His writings have been published in the Nation magazine, the New Yorker online, the New York Times, Atlantic, Mother Jones, Truthout, Sacramento Magazine, Slate, Salon, and many other publications in the US. In the UK he has written for a number of publications, including the Guardian, the Observer, the Sunday Telegraph, and the New Statesman.
The House of Twenty Thousand Books
by Sasha Abramsky, with a new preface by the author
Publisher: New York Review Books
Reprint edition 2017
Language: English
Paperback
376 pages
ISBN-10: 1681371138
ISBN-13: 978-1681371139
$17.95
• fleursdumal.nl magazine
More in: #Biography Archives, - Book Lovers, - Book Stories, Alberto Manguel, Archive A-B, Libraries in Literature, Literaire sporen, The Art of Reading
Antony Kok
schrijver en experimenteel dichter
door Jef van Kempen
Antony Kok werd op 18 april 1882 in Rotterdam geboren, als zoon van Pieter Kok en Sophia Hagen. Zijn vader was adjunct-commies bij de Staatsspoorwegen. Antony Kok overleed op 29 oktober 1969 te Haarlem.
Het grootste deel van zijn jeugd woonde Antony Kok in het Limburgse Maasbree. Na zijn middelbare schooltijd trad hij in het voetspoor van zijn vader door in 1899 ook bij de Staatsspoorwegen te gaan werken. Na eerst in ‘s-Hertogenbosch en Oisterwijk als klerk-telegrafist te hebben gewerkt kwam hij in 1908 naar Tilburg, waar hij het na verloop van tijd tot chef-commies zou brengen.
De eerste tien jaar woonde Kok, die zijn hele leven ongehuwd bleef, op kamers boven slagerij De Brouwer in de Tuinstraat. Hij zou in Tilburg later nog vier maal verhuizen.
In 1914 raakte Antony Kok bevriend met de Amsterdamse schrijver en schilder Theo van Doesburg, die tijdens de mobilisatie in de omgeving van Tilburg was gelegerd. Samen organiseerden zij in 1915 tweemaal een Soiree Intime, waarbij Van Doesburg gedichten voordroeg en Kok piano speelde. Onder invloed van Van Doesburg experimenteerde Kok dat jaar, als een van de eersten in Nederland, met het schrijven van klankpoëzie.
In die tijd ontstonden ook plannen voor het oprichten van een eigen tijdschrift, waarin zij hun opvattingen over de moderne beeldende kunst en literatuur zouden kunnen ventileren. Dat tijdschrift werd De Stijl, dat van 1917 tot 1932 verscheen en ook internationaal gezien een van de belangrijkste organen zou blijken voor de vernieuwing van met name beeldende kunst en architectuur. Behalve Van Doesburg en Kok behoorden tot de oprichters ook de schilders Huszàr, Van der Leck en Mondriaan, en de architecten Oud en Wils. Zij wilden de beeldende kunst ontdoen van alle overbodige versieringen en zich beperken tot het gebruik van de rechte lijn en de primaire kleuren.
Antony Kok debuteerde in 1917 met zijn gedicht Excelsior in het tijdschrift Eenheid. In hetzelfde tijdschrift publiceerde hij later nog de gedichten De Rozelaar (1917) en Gods Licht (1918). Verder werd in 1917 Koks experimentele gedicht De Wisselwachter in het tijdschrift Holland Express afgedrukt.
In het eerste nummer van De Stijl van oktober 1917 nam Van Doesburg een beschouwing van zijn Tilburgse vriend op met de titel: De moderne schilderij in het interieur.
Antony Kok zou in de loop van de tijd meer beschouwend proza in De Stijl publiceren, zoals Scheppen (1918), Denkextracten. Over organische schoonheid en Kunst en ontroering. Synthetische analyse (1919).
Hij was ook een van de ondertekenaars van de door Stijl-medewerkers gepubliceerde manifesten over beeldende kunst (1918) en literatuur (1920). Van Kok werden in het tijdschrift De Stijl maar twee gedichten opgenomen: in 1921 Stilte + stem (Vers in W) en in 1923 het acht jaar eerder geschreven Nachtkroeg. De beide gedichten, die voor het grootste deel bestonden uit klanknabootsende woorden, werden niet alleen door Theo van Doesburg, maar ook door Piet Mondriaan en Kurt Schwitters beschouwd als een belangrijke bijdrage tot de vernieuwing van de dichtkunst.
Schwitters nam het gedicht Stilte + stem (Vers in W) ook op in zijn eigen tijdschrift Merz. Geïnspireerd door Schwitters schreef Kok in 1923 een aantal dadaïstische gedichten, die echter pas na zijn dood werden gepubliceerd. Het overlijden van Theo van Doesburg in 1931 betekende het einde van het tijdschrift De Stijl.
In 1932 zou er nog een laatste aflevering verschijnen met daarin een In memoriam van de hand van Kok; dat zou tevens zijn laatste publicatie zijn. De omvangrijke briefwisseling tussen Van Doesburg en Kok is een van de belangrijkste bronnen met betrekking tot de geschiedenis van de beweging rond het tijdschrift De Stijl.
Antony Kok stond bekend als een bedachtzaam en vrijgevig man. Hij was een groot kunstminnaar en een mecenas, niet alleen voor bijvoorbeeld Piet Mondriaan maar ook voor regionale kunstenaars. In de jaren na het overlijden van zijn vriend Theo van Doesburg schreef hij nog zelden gedichten, maar legde zich geheel toe op het schrijven van aforismen.Tot aan zijn dood zou hij er vele duizenden schrijven, die hijzelf echter nooit heeft gepubliceerd.
In 1942 ging Antony Kok met pensioen bij de spoorwegen. De jaren daarna zou hij zijn belangstelling voor het spiritisme en de filosofie verder cultiveren en zich in 1946 aansluiten bij de beweging van De Rozenkruisers. Ter wille van die beweging verhuisde hij in 1952 naar Haarlem. In deze stad maakte Kok kennis met de schilder Kees Verweij, die ruim veertig portretten van hem maakte. De tekeningen, die door Kok van een titel waren voorzien, werden tentoongesteld, onder andere in het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven (1954-1955).
Op 29 oktober 1969 overleed Antony Kok op 87-jarige leeftijd. De meeste publicaties van en over zijn werk kwamen na zijn dood tot stand. Als gevolg van de toegenomen belangstelling voor zijn werk en zijn persoon, werd begin 1985 in de Stadsschouwburg/Kultureel Sentrum van Tilburg nog een grote tentoonstelling aan de ‘Dichter bij De Stijl‘ gewijd.
Meer informatie over Antony Kok op website: www.antonykok.nl
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.
Verder gepubliceerd op 14 september 2017 op de website Brabants Erfgoed: https://www.brabantserfgoed.nl/
Op 29 oktober 2019 is het precies 50 jaar geleden dat Antony Kok, schrijver en experimenteel dichter, overleed in een Haarlems ziekenhuisbed.
Tot en met 5 januari 2020 is er een expositie te zien in het Dordrechts Museum over de Haarlemse kunstschilder Kees Verwey, onder de titel: Kees Verwey en zijn idolen. Hier zijn ook 30 portretten te zien van Antony Kok (gemaakt door Verwey) uit de collectie van het Rijksmuseum.
Bij deze expositie in Museum Dordrecht, verscheen de publicatie: Kees Verwey en zijn idolen.
Één van de hoofdstukken heeft als titel: ‘Antony Kok had me te pakken’ en is geschreven door de Antony Kok biografen Hanneke van Kempen en Jef van Kempen.
Kees Verwey en zijn idolen
Dordrechts Museum
2019
ISBN 978-90-71722-30-1
Redactie: Laura van den Hout, Judith Spijksma, Linda Janssen
‘Antony Kok had me te pakken’ door Hanneke van Kempen en Jef van Kempen geeft een beeld van de gang van zaken rond de vriendschap van Antony Kok en de Haarlemse schilder Kees Verwey en is geïllustreerd.
https://www.dordrechtsmuseum.nl/
antonykok.nl magazine
fleursdumal.nl magazine
29 oktober 2019
More in: Agnita Feis, Antony Kok, Archive K-L, DADA, De Stijl, Essays about Van Doesburg, Kok, Mondriaan, Schwitters, Milius & Van Moorsel, Evert en Thijs Rinsema, Hanneke van Kempen, Jef van Kempen, Kurt Schwitters, Kurt Schwitters, Literaire sporen, Piet Mondriaan, Theo van Doesburg, Theo van Doesburg
A work of creative brilliance may seem like magic — its source a mystery, its impact unexpectedly stirring.
How does an artist accomplish such an achievement, connecting deeply with an audience never met? In this groundbreaking book, one of our culture’s beloved artists offers a detailed account of her own creative process, inspirations, and unexpected connections.
Patti Smith first presents an original and beautifully crafted tale of obsession—a young skater who lives for her art, a possessive collector who ruthlessly seeks his prize, a relationship forged of need both craven and exalted.
She then takes us on a second journey, exploring the sources of her story. We travel through the South of France to Camus’s house, and visit the garden of the great publisher Gallimard where the ghosts of Mishima, Nabokov, and Genet mingle.
Smith tracks down Simone Weil’s grave in a lonely cemetery, hours from London, and winds through the nameless Paris streets of Patrick Modiano’s novels. Whether writing in a café or a train, Smith generously opens her notebooks and lets us glimpse the alchemy of her art and craft in this arresting and original book on writing.
The Why I Write series is based on the Windham-Campbell Lectures, delivered annually to commemorate the awarding of the Donald Windham-Sandy M. Campbell Literature Prizes at Yale University.
From the renowned artist and author Patti Smith, an inspired exploration of the nature of creative invention:
Title Devotion
Author Patti Smith
Publisher Yale University Press
Hardcover
112 pages
ISBN-10 0300218621
ISBN-13 9780300218626
Publication September 2017
$18.00
More Patti Smith titles:
– Collected Lyrics 1970 – 2015
– M Train
– Just Kids
– Auguries of Innocence – Poems
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive S-T, Art & Literature News, Literaire sporen, Patti Smith, Smith, Patti
From the summer of 1870 through the spring of 1871, France suffered a humiliating defeat in its war against Prussia and witnessed bloody class warfare that culminated in the crushing of the Paris Commune. In Flaubert in the Ruins of Paris, Peter Brooks examines why Flaubert thought his recently published novel, Sentimental Education, was prophetic of the upheavals in France during this “terrible year,” and how Flaubert’s life and that of his compatriots were changed forever.
Brooks uses letters between Flaubert and his novelist friend and confidante George Sand to tell the story of Flaubert and his work, exploring his political commitments and his understanding of war, occupation, insurrection, and bloody political repression. Interweaving history, art history, and literary criticism—from Flaubert’s magnificent novel of historical despair, to the building of the reactionary monument the Sacré-Coeur on Paris’s highest summit, to the emergence of photography as historical witness—Brooks sheds new light on the pivotal moment when France redefined herself for the modern world.
Peter Brooks is Sterling Professor Emeritus of Comparative Literature at Yale University. The author of several award-winning books, Brooks currently teaches at Princeton University and lives in Alexandria, Virginia.
Flaubert in the Ruins of Paris
The Story of a Friendship, a Novel, and a Terrible Year
by Peter Brooks
Basic Books,
hardcover, 288p.,
9780465096022
Publ. date: April 4th, 2017
Basic Books is an imprint of Perseus Books, a Hachette Book Group company.
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, FDM in Paris, Gustave Flaubert, Literaire sporen
Beat Generation
Until 3 October 2016
The Centre Pompidou is to present Beat Generation, a novel retrospective dedicated to the literary and artistic movement born in the late 1940s that would exert an ever-growing influence for the next two decades. The theme will be reflected in all the Centre’s activities, with a rich programme of events devised in collaboration with the Bibliothèque Public d’Information and Ircam: readings, concerts, discussions, film screenings, a colloquium, a young people’s programme at Studio 13/16, etc.
Foreshadowing the youth culture and the cultural and sexual liberation of the 1960s, the emergence of the Beat Generation in the years following the Second World War, just as the Cold War was setting in, scandalised a puritan and Mc Carthyite America. Then seen as subversive rebels, the Beats appear today as the representatives of one of the most important cultural movements of the 20th century – a movement the Centre Pompidou’s survey will examine in all its breadth and geographical amplitude, from New York to Los Angeles, from Paris to Tangier.
The Centre Pompidou’s exhibition maps both the shifting geographical focus of the movement and its ever-shifting contours. For the artistic practices of the Beat Generation – readings, performances, concerts and films – testify to a breaking down of artistic boundaries and a desire for interdisciplinary collaboration that puts the singularity of the artist into question. Alongside notable visual artists, mostly representative of the California scene (Wallace Berman, Bruce Conner, George Herms, Jay DeFeo, Jess…), an important place is given to the literary dimension of the movement, to spoken poetry in its relationship to jazz, and more particularly to the Black American poetry (LeRoi Jones, Bob Kaufman…) that remains largely unknown in Europe, like the magazines in which it circulated (Beatitude, Umbra…). Photography was also an important medium, represented here by the productions of Allen Ginsberg and William Burroughs – mostly portraits – and a substantial body of photographs by Robert Frank (Les Américains, From the Bus…), Fred McDarrah, and John Cohen, all taken during the shooting of Pull my Daisy, as well as work by Harold Chapman, who chronicled the life of the Beat Hotel in Paris between 1958 and 1963. The same was true of the films (Christopher MacLaine, Bruce Baillie, Stan Brakhage, Ron Rice…) that would both reflect and document the history and development of the movement.
Exhibition at the Centre Pompidou in Paris until October 3, 2016
New publication:
Beat generation – exhibition album
Movement of literary and artistic inspiration born in the United States in the 1950s, at the initiative of William Burroughs, Allen Ginsberg and Jack Kerouac, the Beat Generation has profoundly influenced contemporary creation.
The book displays the different artworks exhibited along with short explanatory essays. A clear and precise album suitable for a large audience.
Bilingual version French / English.
Binding: Softbound
Language: Bilingual French / English
EAN 9782844267467
Number of pages 60
Number of illustrations 60
Publication date 15/06/2016
Dimensions 27 x 27 cm
Author: Philippe-Alain Michaud
Publisher: Centre Pompidou
€9.50
# Information and schedule about the Beat Generation exhibition on website Centre Pompidou
fleursdumal.nl magazine
More in: #Beat Generation Archives, - Book News, Burroughs, William S., DICTIONARY OF IDEAS, DRUGS & MEDICINE & LITERATURE, Ginsberg, Allen, Kerouac, Jack, Literaire sporen, LITERARY MAGAZINES
Prominente schrijvers en illustratoren onder aanvoering van Adriaan van Dis roepen in een brandbrief de minister van OCW, Jet Bussemaker, op haar verantwoordelijkheid voor het Letterkundig Museum te nemen.
Zij wijzen erop dat de collectie van het Letterkundig Museum tot stand komt doordat schrijvers en illustratoren hun archieven, respectievelijk illustraties ruimhartig aan het museum schenken. Dat schept verplichtingen, aldus onder andere Abdelkader Benali, Remco Campert, Anna Enquist, A.F.Th. van der Heijden, Guus Kuijer, Astrid H. Roemer, Jan Terlouw, Thé Tjong-Khing en de Erven Harry Mulisch en Nescio.
Ook 40 hoogleraren, biografen, literatuuronderzoekers en critici hebben, op initiatief van Marita Mathijsen, zich in een alarmerende brief gericht tot de minister om aandacht te vragen voor de penibele situatie van het Letterkundig Museum.
Minister Bussemaker moet het Letterkundig Museum in staat stellen zijn taak verantwoord uit te oefenen. De huidige financiële middelen van het gerenommeerde instituut zijn nu ontoereikend, ondanks het hoge eigen inkomstenpercentage. Gedreven door het maatschappelijk belang van literatuur, ontplooit het Letterkundig Museum uiteenlopende activiteiten om zijn schatten toegankelijk te maken voor de wetenschap, het onderwijs en het algemene publiek. Zo lanceerde het eerder dit jaar het succesvolle en prijswinnende Literatuurmuseum.nl, maar dit door fondsen gefinancierde initiatief dreigt nu door geldgebrek te verdwijnen.
Na de buitensporige korting van 25%, waardoor noodgedwongen 30% van het personeel ontslagen werd, kan het Letterkundig Museum zijn taak als hoeder van het nationaal literair erfgoed niet waarmaken. Het ‘Rijksmuseum voor Literatuur’ ontbeert zelfs een hoofd Collecties. Waardevolle onderzoeksprojecten met universiteiten komen niet van de grond, belangwekkende handschriften kunnen niet worden verworven en voor digitalisering is geen cent beschikbaar. Ook het Kinderboekenmuseum, dat deel uitmaakt van het Letterkundig Museum en een belangrijke educatieve missie heeft, is in de knel gekomen.
Eerder al luidde directeur Aad Meinderts in o.a. De Telegraaf, NRC Handelsblad en de Volkskrant de noodklok, en deze week betoogde Vrij Nederland: ‘Handen af van Letterkundig Museum!’
Letterkundig Museum
Prins Willem-Alexanderhof 5
2595 BE Den Haag
telefoon: 070-333 96 66
fax: 070-3477941
e-mail: info@letterkundigmuseum.nl
Postadres
Postbus 90515
2509 LM Den Haag
Schrijvers op de bres
16-6-2016
# website Letterkundig Museum
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Lovers, Art & Literature News, Literaire sporen, Museum of Literary Treasures
foto fleursdumal.nl
EXPERIMENTEN BIJ DE SLAGER
Het debuut van Antony Kok
Door Jef van Kempen
Toen Antony Kok (1882-1969) in 1908 werd aangesteld als commies bij de Staatsspoorwegen in Tilburg, betrok hij een kamer boven slagerij De Brouwer op de hoek van de Tuinstraat en de Telefoonstraat. Hij zou het daar tien jaar lang erg naar zijn zin hebben, want hoewel Kok een verstokte vrijgezel was, hield hij van huiselijkheid en gezelligheid. Het was een druk huishouden bij het slagersechtpaar Bernard en Elisabeth de Brouwer. Zij hadden negen kinderen en er woonde ook nog een ongetrouwde broer bij hen in.
Sinds hij in 1914 met Antony Kok bevriend was geraakt, was beeldend kunstenaar, schrijver en dichter Theo van Doesburg een graag geziene gast in de Tuinstraat. Van Doesburg kon daar later nog lyrisch over worden: “Ik ben voortdurend met mijn gedachten te Tilburg. Ik zie voortdurend de Zomerstraat, de Heuvelstraat, de Stationsstraat en niet het minst de Tuinstraat.”
Er werden op Koks kamer heftige discussies gevoerd over literatuur, beeldende kunst en muziek en ze maakten plannen voor een eigen tijdschrift. In 1915 waagde Kok zich onder invloed van zijn vriend aan het schrijven van experimentele klankgedichten, zoals de gedichten De Wisselwachter en Nachtkroeg. Of zo maar een gedicht voor de grap, zoals Klanken. Kok had de door een toevallige voorbijganger uitgesproken zin “De straat daar rechts daar zullen we heen” verkeerd verstaan.
‘t Landschap blonk
in de zonne die zonk
toen kwam ik twee mensen tegen.
“Stratewets da wubbel dahee”.
Ik dacht bij mij zelf,
wat zeggen die twee.
Stratewets da wubbel dahee?
Van Doesburg vond het allemaal prachtig: “Verzen lezen is verzen luisteren. Men leest de woorden en luistert naar den zin er van in zijn binnenste. Zoo heb ik je verzen gelezen: beluisterd”.
In oktober 1917 was het eindelijk zover. Het eerste nummer van het al zo lang geplande tijdschrift verscheen en kreeg de door Kok bedachte naam: De Stijl. Het zou een van de belangrijkste tijdschriften worden uit de Nederlandse kunstgeschiedenis. Antony Kok debuteerde niet met een gedicht maar met een essay: De moderne schilderij in het interieur. Hij zal het ongetwijfeld vol trots aan slager De Brouwer hebben laten zien.
(Brabants Dagblad, 19 juni 2003)
Jef van Kempen: Experimenten bij de slager. Het debuut van Antony Kok
fleursdumal.nl magazine
WEBSITE ANTONY KOK MAGAZINE over De Stijl & DADA
More in: Antony Kok, Dada, De Stijl, Jef van Kempen, Literaire sporen
‘Hier wil ik begraven worden in het zand’
Over Jan Naaijkens en Anton Eijkens
Door Jef van Kempen
Jan Naaijkens (1919) en Anton Eijkens (1920) zijn al bevriend vanaf het begin van de jaren veertig. Ze werkten samen in de redacties van Brabantia Nostra en Edele Brabant. In die tijd leerden zij Walter Breedveld kennen en een groot aantal andere coryfeeën van de Brabantse letteren.
Jan Naaijkens, vijfentwintig jaar lang organisator van de Groot-Kempische Cultuurdagen, ontmoette Walter Breedveld voor het eerst in 1954 toen diens roman Hexspoor werd bekroond met de literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek. De auteur was gevraagd was om uit zijn werk voor te lezen en Breedveld deed dat tamelijk goed. “Hij had een nogal mooie, donkere, fluwelige stem. Maar hij wist van geen ophouden. We hadden een kwartier afgesproken, wat vrij lang is om naar een lezing te luisteren, maar Breedveld las maar door. Op een gegeven moment begon Van Duinkerken met zijn ring, quasi speels, op de tafel te tikken. Maar niemand had de moed om in te grijpen. Toen er na een half uur voor een stampvolle zaal eindelijk een eind aan kwam, slaakte iedereen een zucht van verlichting. Dat vond ik toch wel typisch voor Breedveld, die ging altijd door. Ik denk dat hij ook zo schreef”.
Frans Babylon heeft nog regelmatig bij Anton Eijkens op zolder gelogeerd. “Hij was een beetje de Poèt Maudit en omdat ik in die tijd veel Verlaine en Rimbaud las, konden we daar heerlijk over praten.” Hij erkent dat Frans Babylon, ondanks zijn zwakheden, iemand was waar je graag mee had te doen. Als Anton Eijkens moest gaan werken, zei Babylon: “Ga jij maar, ik kom mijn dag wel door. Hij ging dan overal buurten onder het genot van een fles wijn.” Als Eijkens ‘s avonds thuis kwam zat Babylon op hem te wachten.
Anton Eijkens had een grote bewondering voor Antoon Coolen. “Ik heb ooit intensief contact met hem gehad over de publicatie van een novelle in het boek Land en volk van Brabant, dat verschenen is in 1949. Maar wij konden het niet eens worden over mijn bijdrage. Hij vond een aantal dingen niet waarachtig genoeg en hij probeerde mij er toe te bewegen om die passages te herschrijven. Dat weigerde ik, schrijverstrots van een aankomend auteur, maar ik denk achteraf dat hij volkomen gelijk had.”
Jan Naaijkens leerde Coolen kennen in de eerste jaren van de oorlog. “Antoon Coolen gaf heel veel lezingen over het Brabantse en Nederlandse volkskarakter. Dat deed hij bijzonder goed, vooral in die oorlogsomstandigheden kreeg dat extra gewicht. Toen merkte ik al de merkwaardige discrepantie op tussen de man die De Peel en de mensen van De Peel beschrijft en daarbij hun taalgebruik hanteert en de zeer precieuze, keurig onberispelijk Nederlands sprekende schrijver met zijn bekende lavallière.”
Jan Naaijkens beschouwde Anton van Duinkerken als een soort halfgod. “Ik bewonderde hem om zijn werk en als mens. Als Van Duinkerken in Hilvarenbeek was, sliep hij bij mij thuis. Toen hij een keer de hele dag door had gedronken, zeulde ik met hem over straat en kwamen we langs de toren. Daar stond hij plotseling stil en zei: ‘Hier wil ik begraven worden: in het zand, in het zand, in het zand, niet in dat stinkende veen.”
Gerard Knuvelder was als persoon volkomen anders geaard dan Van Duinkerken. Hij was, net als Coolen, heel formeel. Je hoefde bij hem niet op bezoek te komen als je dat niet had aangekondigd en je werd ontvangen vanachter een bureau. Knuvelder had iets patriarchaals over zich. Als je hem beter leerde kennen, bleek het ook een hartelijke man te kunnen zijn. Op Anton Eijkens en Jan Naaijkens hebben zijn vroege geschriften veel invloed gehad, met name zijn boek Vanuit wingewesten.
Ook Pieter van der Meer de Walcheren maakte indruk op beide auteurs, vooral in de jaren dertig en veertig. Anton Eijkens: “Zoals hij schreef en de gloed van zijn geloofsovertuiging heeft toen op veel jongeren in Brabant indruk gemaakt. Je kreeg iets van die heilige aandrift mee om iets te betekenen als katholiek en als auteur. (…) Ik kijk nog wel eens naar oude foto’s, albums en zo. Maar als ik er een tijdje in zit te bladeren, denk ik bij mezelf, waar ben je nu eigenlijk mee bezig. Ik wordt er niet echt verdrietig van, maar het is wel allemaal heel erg melancholisch voor een zwakke ziel als ik.”
(Eerder gepubliceerd in: Brabants Dagblad – foto jef van kempen)
Jef van Kempen over Jan Naaijkens en Anton Eijkens
• fleursdumal.nl magazine
More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Eijkens, Anton, Jan Naaijkens, Jef van Kempen, Literaire sporen
LAAT DE DOKTER MAAR VERZUIPEN
Het succes van Toon Kortooms
door Jef van Kempen
Het was allemaal begonnen als een grap, als een poging om zijn idool Antoon Coolen te evenaren. Toen de jonge onderwijzer Toon Kortooms in 1937 in navolging van Coolen een lezing hield voor de leden van een plaatselijke voetbalclub, had hij nog geen letter gepubliceerd. Maar zijn lezing over Brabantse humor bleek onverwacht een succes en hij zou er in zijn lange leven nog duizenden houden. Humor bleef altijd zijn handelsmerk.
De in 1916 in Deurne geboren Toon Kortooms zou een van Nederlands meest succesvolle auteurs worden. Hij publiceerde meer dan vijftig romans en kinderboeken. Zijn roman Beekman en Beekman is met meer dan twee miljoen verkochte exemplaren de meest verkochte Nederlandse roman ooit. Help, de dokter verzuipt! stond in 1969 ruim een half jaar lang op de eerste plaats van de lijst van bestsellers.
Kortooms heeft zijn leven lang gevochten tegen het gebrek aan literaire erkenning dat zijn boeken kregen. “Laat de dokter maar verzuipen”, had een leerlinge van een middelbare school van haar lerares Nederlands te horen gekregen op haar vraag om Help, de dokter verzuipt! op haar literatuurlijst te mogen zetten. Dat was geen literatuur.
Kortooms spuwde zijn gal: “Docenten die het werk van een serieus schrijver afdoen met ‘waardeloos!’ tonen onmenselijke minachting voor de vele uren van concentratie, discipline, tobben, zweet, tranen -ook vreugde- van de auteur. In negen van de tien gevallen blijkt dat de met de botte bijl hakkende docent of docente nooit iets van mij of een andere terechtgestelde schrijver heeft gelezen”.
Hoewel Kortooms in 1954 naar Bloemendaal was ‘geëmigreerd’, zoals hij dat zelf noemde, had hij zijn leven lang zijn hart aan Brabant verloren. “ ‘Dus u komt uit de Peel?’ riep ze verrast uit. Ja, ik kwam inderdaad uit dat mooiste land, zei ik. ‘Ik ook! Uit Helenaveen!’ Met Griedtsveen het fraaiste dorp op deze aarde! Opeens waren wij geen vreemden meer voor elkaar, doch familie.” Toen Kortooms in 1999 overleed, werd hij overeenkomstig zijn wens begraven in Griendtsveen, het geboortedorp van zijn ouders. De ironie van het lot wil dat de begraafplaats net over de grens in Limburg ligt.
(Brabants Dagblad, 21 december 2004)
• fleursdumal.nl magazine
More in: Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Literaire sporen
De dood had niets benauwends
25ste sterfdag Walter Breedveld
Door Jef van Kempen
“De generaal voelde een vreemde ontroering in zijn hart opkomen en zijn verbeelding groeide. Hij zag den oude met den geest, het blauwbleeke gezicht en de waskleurige handen teekenden scherp af tegen het blanke doodskleed; de gesloten oogen werden overhuifd door zware wenkbrauwen, de mond was als door een klem gesloten.” (De avond van Rogier de Kortenaer, 1937)
Piet van den Bogaert (1901-1977) was een Bossche bakkerszoon die als personeelschef bij Vroom & Dreesman in Tilburg werkte. Hij was vader van 9 kinderen. Hij moet een onvermoeibaar werker zijn geweest. De meeste mensen zullen hem kennen als Walter Breedveld, schrijver van dertig romans en honderden verhalen en artikelen. Zijn werk gaat over gewone Brabantse mensen en de dood speelt steeds een belangrijke rol.
“Nu kwamen de buurtkinderen stil en nieuwsgierig binnenslippen met bloemen en kransen voor het doode kindje. Het lijkje stond opgebaard in de huiskamer. Giel liet ze een voor een binnenkomen; de roomsche kinderen sprenkelden wijwater en sloegen een kruis, de protestantsche vouwden de handen en bogen het hoofd; er kwamen zeer veel protestantsche kinderen. Toen het uur voorbij was, was de kamer vol bloemengeur.” (Gerda Göppertz, 1939)
De passages over de dood behoren tot de mooiste van zijn werk.
“De gekmakende pijn hief het denkvermogen op; een wee gevoel trok rond zijn hart. Zijn armen hoog geheven viel hij achterover in het wild bewogen water.” (Een schip vergaat, 1937)
Een ernstige ziekte maakte dat hij de laatste jaren van zijn leven niet meer kon schrijven. Dat heeft hem veel pijn gedaan. Walter Breedveld overleed op 18 december 1977, dat is volgende week precies 25 jaar geleden. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Bredascheweg in Tilburg.
“De dood had niets benauwends, geen angstgevoelens riep hij op. De basis van zijn leven was onder hem weggeslagen, hij verlangde niet meer verder te leven. De dood gaf rust.” (Hexspoor, 1954)
Zijn graf is niet moeilijk te vinden, het ligt recht achter de Calvarieberg.
(Brabants Dagblad 2002)
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen, Literaire sporen, Walter Breedveld
EEN ZOOTJE GEMANKEERDE SCHRIJVERS ZONDER TALENT
Willem Frederik Hermans in Tilburg
Door Jef van Kempen
Het was koud, de avond dat Dominique de Vet en haar broer Joost naar Brussel reden, om schrijver W.F. Hermans thuis op te halen. Ze hadden dat al meer gedaan voor stichting J.H. Leopold, organisator van de “Nacht van het boek” in Tilburg. In een onlangs verschenen boekje over 22 jaar literaire activiteiten van de Leopoldstichting, haalt Dominique herinneringen op aan die autoritten met Reve, Campert, Kouwenaar en Claus. En aan die gedenkwaardige zaterdag 25 maart 1995 toen Hermans voor zou dragen in de Tilburgse schouwburg. Broer en zus vreesden eigenlijk voor Hermans’ reputatie, nogal humeurig te kunnen zijn. Maar dat viel heel erg mee. Hermans: “U komt helemaal van Tilburg naar Brussel om mij op te halen. Waarom zou ik onaardig tegen u zijn?”
Hermans bekende dat hij naast typemachines ook touwtjes verzamelde. Dominique: “En hij typte zijn boeken – ik heb het zelf gezien aan het manuscript van Ruisend gruis dat hij in een plastic tasje bij zich had – op de achterkant van afgedankt briefpapier van bedrijven dat hij eigenhandig bij het oud papier had weggehaald.”
In de grote zaal vertelde Hermans, in een decor van typemachines uit de verzameling van het museum Scryption, over de dood van Multatuli: “Zijn leven ging als een nachtkaars uit. Na een hoestbui sliep hij voorgoed in. “Op datzelfde moment kreeg Hermans zelf een onbedaarlijke hoestbui. Presentator Michaël Zeeman riep bezorgd: “Voorzichtig, voorzichtig.” Het publiek lachte uitgelaten. Niemand wist toen, dat de schrijver van De laatste roker terminale longkanker had.
In de pauze stond ik in een lange rij om Hermans mijn exemplaar van Malle Hugo te laten signeren. Een vrouw voor mij durfde hem zelfs aan te spreken. “Ik ben een bewonderaarster van u,” flapte ze er uit. Haar volgende mededeling was, dat ze zelf ook schreef. “Maar volgens de recensenten bak ik er helemáál niets van.” “Niets van aantrekken,” sprak Hermans tussen twee hoestbuien door. “Het is een zootje gemankeerde schrijvers zonder talent. U moet gewoon rustig doorgaan.”
Een maand later was Willem Frederik Hermans dood.
(Brabants Dagblad, 3 oktober 2002)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Literaire sporen, WF Hermans
MAAR ‘T IS DE DOEM, DIE ONS TEN DOOD BENART
Een familiegraf in Deurne door Jef van Kempen
Pieter, Leo en Frans Obers kwamen uit een typisch Brabants katholiek gezin met dertien kinderen. De vader handelde in rijwielen. Pieter Obers was 13 jaar oud, toen hij op 11 maart 1945 aan een hersenvliesontsteking overleed. Hij ligt samen met zijn broers Leo en Frans in een graf op het kerkhof naast de Willebrorduskerk in Deurne. Leo verdronk op 23 augustus 1951 in de Helenavaart en Frans op 21 augustus 1968 in de Noordzee bij Zandvoort. Ze waren 21 en 44 jaar oud. Een noodlottig ongeval zei men toen. Zelfmoord van twee manisch depressieve dichters, zegt men nu.
Leo schreef gedichten onder het pseudoniem Leon van Kelpenaar, zoals een gedicht voor zijn overleden broer Pieter: Het leven van den dood vlaagt in den wind: / In rozestruiken suizelen rotte blaren / En fluisteren van den doodsnood van het kind. Hij schreef ook enkele gedichten voor zijn zes jaar oudere broer Frans: Maar ‘t is de doem, die ons ten dood benart, te weten, dat wij jagen op een schim. (…) Want ieder zoekt eenzelvig d’ oeverrand, / waarvan de spiegeling hem is gebleven / totdat de goede dood hem overmant. Leo had een grote bewondering voor Frans, die in die tijd al enige bekendheid genoot als de dichter-bohémien Frans Babylon. De broers waren erg op elkaar gesteld. “In zijn bijzijn was ik altijd bang om hem te kwetsen in gehechtheden en illusies, die ik verloren had (of waande)”, zou Frans later over zijn broer schrijven. Het verhaal gaat dat hij flauw viel, toen hij het bericht van de dood van Leo kreeg. “In het kanaal van vader’s jeugd en de onze werd zijn zelfvertrouwen gebroken, zijn hunkering onvoorzien vervuld”, schreef Frans een maand na de dood van zijn broer in de bundel: In memoriam Leon van Kelpenaar. De bundel bevat een bloemlezing uit de nagelaten gedichten van Leo, maar ook een aantal gedichten van Frans: Ik bid, bij bloemen die je graf bevonken, nu levenslang je lichaam werd verzonken: dat wij, verrezen, in dit kerkhofgras het weerzien mogen vieren, vreugdedronken. Toen ik voor het eerst voor het graf stond, moest ik onwillekeurig aan de ouders denken. (Brabants Dagblad 7 maart 2002)
fleursdumal.nl magazine
More in: Frans Babylon, Jef van Kempen, Literaire sporen
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature