Or see the index
Lizette Woodworth Reese
(1856–1935)
Thomas A Kempis
Brother of mine, good monk with cowlëd head,
Walled from that world which thou hast long since fled,
And pacing thy green close beyond the sea,
I send my heart to thee.
Down gust-sweet walks, bordered by lavender,
While eastward, westward, the mad swallows whir,
All afternoon poring thy missal fair,
Serene thou pacest there.
Mixed with the words and fitting like a tune,
Thou hearest distantly the voice of June,—
The little, gossipping noises in the grass,
The bees that come and pass.
Fades the long day; the pool behind the hedge
Burns like a rose within the windy sedge;
The lilies ghostlier grow in the dim air;
The convent windows flare.
Yet still thou lingerest; from pastures steep,
Past the barred gate the shepherd drives his sheep;
A nightingale breaks forth, and for a space
Makes sweeter the sweet place.
Then the gray monks by hooded twos and threes
Move chapelward beneath the flaming trees;
Closing thy book, back by the alleys fair
Thou followest to prayer.
Born to these brawling days, this work-sick age,
Oft long I for thy simpler heritage;
A thought of thee is like a breath of bloom
Blown through a noisy room.
For thou art quick, not dead. I picture thee
Forever in that close beyond the sea;
And find, despite this weather’s headlong stir,
Peace and a comforter.
Lizette Woodworth Reese poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive Q-R, CLASSIC POETRY, Thomas a Kempis
Geschrokken keek hij op. Zag dat de buizerd in paniek tussen de dichte takken rond de kruin van de meidoorn fladderde, veel zachte veertjes verliezend die langzaam naar beneden dwarrelden. Toen pas zag hij Elysee bij de spoelbak.
Met zijn rechterhand hield hij Angela vast. Met de andere streelde hij haar dunne lijf. De andere kinderen zaten verstijfd van schrik in de spoelbak, hun ogen open, alsof ze waren betoverd. Zonder er verder over na te denken mikte Kaffa nauwkeurig met zijn linkerhand. Het mes trof de waarzegger in zijn poot. De man leek af te breken en zakte door zijn knieën. Wilde schreeuwen of vloeken of God weet wat, zijn mond ging tenminste open en dicht, maar er kwam alleen een vuile fontein van afgevreten woorden naar buiten. Angela sprong van de spoelbak, rende luidkeels gillend langs de geschrokken kraaien en de zieke jongen naar haar moeder, die naar buiten kwam hollen, en sprong haar in de armen. De katachtige heks Josanna had zich als eerste hersteld van de schrik en zakte languit in het water, kopje-onder. Om aandacht te trekken wilde ze laten zien dat het gebeuren haar verder koud liet. Wist zo’n kind veel! Opgehitst door de sensatie renden de kraaien kakelend rond het bed. Op het rode scherm voor zijn ogen zag de jongen de zwarte schaduwen op en neer dansen, wat hem deed schrikken. Hij sloeg een lange ijle kreet uit, waar zelfs opoe Ramesz een rilling van over de rug liep, zodat ze in haar stoel trilde en haar stoofje omviel, as en stof rond haar strooiend. Céleste liep tot onder de meidoorn. Ze hoorde de waarzegger janken van pijn en wilde hem helpen, maar iets in haar belette dat, al was het misschien alleen maar haar afkeer van hem.
Alleen de kaarters waren onverstoorbaar. Ze hadden niet eens bewondering voor Kaffa’s feilloze worp. In tegenstelling tot Jacob Ramesz, die enthousiast van zijn ene been op het andere hinkte en in de dovekwarteloren van opoe schreeuwde hoe goed Kaffa gemikt had. Opoe knikte maar, omdat ze bekend geluid opving. Jacob kon ouwehoeren wat hij wilde, opoe zou hem toch nooit meer tegenspreken. Een roofvogel, dacht Kaffa terwijl hij naar de waarzegger keek. Hij lachte met zijn hele gezicht. Godverdomme, een roofvogel verdiende niet beter. Kaffa trapte zijn hakken diep in het zand, om te blijven staan waar hij stond. Hij wist dat hij zich niet zou kunnen beheersen, dat hij Elysee zou afmaken als hij naar hem toe zou gaan. Het mes was in het been blijven steken. Vol afschuw trok Elysee het eruit. Bloed stroomde uit de wond. Op handen en knieën bereikte hij de ezel, die nog steeds aan de liguster in de caféhof vastgebonden stond, maakte hem los en kroop schrijlings op de rug van het dier. Traag en vol weerzin kwam de ezel in beweging. Schommelde het plein af op zijn danspasjes makende scheve poten, de man op zijn rug door elkaar rammelend als een zak knoken. Kaffa zag dat Josanna nog onder de waterspiegel lag. Roerloos, met open ogen. Hij dacht dat dit vreemde spelletje slecht kon aflopen voor het kind. Liep naar de spoelbak, trok haar uit het water en zette het wild om zich heen slaande schepsel op de grond. Hij begreep de woede van het kind niet. Zag dat er scheurtjes door het graniet van de spoelbak liepen, zo dun als haartjes. `Het is niets’, riep hij naar de vrouw die met Angela in haar armen naar hen keek. `Helemaal niets!’ Met afschuw zag hij het bloed aan het mes, dat nog in het zand lag. Raapte het op en keek nauwkeurig of het niet beschadigd was. Gelukkig had het niets geleden. Hij hield het lemmet in de waterstraal van de pomp om het bloed eraf te spoelen. Het mes tegen het licht houdend dat door de meidoorn scheen, keek hij of het schoon was. Maar het schijnsel van de meidoorn gaf alles de kleur van roze crèpepapier en roest. Kaffa zag dat Elysee zijn rijdier liet stoppen door hem met de vlakke hand op de kop te slaan. De waarzegger gleed van de ezel, ging met zijn rug tegen de muur van Chile zitten en rolde de pijp van zijn broek op. De kleine meisjes Azurri, bekomen van de schrik, waren achter de ezel aan gelopen. Om te laten zien dat ze geen angst meer hadden, raapten ze stenen op en gooiden die naar de waarzegger en zijn rijdier. De ezel, die meerdere malen werd getroffen, begreep dat het onveilig werd. Hij zette het op een lopen, zo vlug alsof hij door een horzel in zijn aars was gestoken. Zijn scheve poten ontwikkelden een ongekende vaart, hoewel ze soms onder hem uit sloegen, alsof hij over groene zeep liep. Zelfs de waarzegger liet zijn mond openvallen van verbazing toen hij het zag. Hij balde zijn vuisten naar de kinderen, maar die lachten hem uit. Elysee kon zich toch niet verweren. Hij kroop overeind. Op één been hinkend, het andere achter zich aan zeulend, verdween hij tussen de gebouwen van Chiles Plaats.
Ton van Reen: Landverbeuren (32)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Stefan Zweig
(1881-1942)
Junge Glut
Tiefe Nacht. –
Aus sinneheißem Traum bin ich erwacht.
Ich träumte von schimmernder Glieder Pracht
Von Frauen, die mit liebesfrohen und verständnisstillen
Verschwiegnen Blicken Wunsch und Sucht erfüllen,
Ich träumte von glühenden brennenden Küssen
Von trunkener Geigen laut jubelndem Klang,
Von wilden, berauschenden Glutgenüssen
Von Mädchen, die ich als Sieger bezwang …
Und jede Sehnsucht fand im Traum ihr Ende
Doch nun bin ich erwacht!
Allein! . . . . . . Allein!! . . . . .
… Und sinnetrunken tappen meine Hände
In schweigende Dunkelheiten hinein
Hinein in die leere, nichtssagende Nacht! …
Stefan Zweig poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive Y-Z, Stefan Zweig, Zweig, Stefan
Journalist Warna Oosterbaan en fotograaf Theo Baart krijgen voor het boek Ons Erf – identiteit, erfgoed, culturele dynamiek de E. du Perronprijs 2014 toegekend. Deze prijs is bedoeld voor personen of instellingen die met een cultuuruiting in brede zin een bijdrage leveren aan een beter begrip van de multiculturele samenleving. Op donderdagavond 2 april reikt de Tilburgse Cultuurwethouder Marcelle Hendrickx de prijs uit. Voorafgaand aan de prijsuitreiking houdt Bas Heijne, onder meer columnist bij NRC Handelsblad, een lezing getiteld ‘De omgekeerde wereld’.
De multiculturele samenleving is een feit, maar daar is ook verzet tegen; mensen gaan dan vaak “het eigene” van de oude Nederlandse cultuur extra benadrukken. Wat zien wij, en anderen, als typisch voor het eigene aan onze cultuur? Volgens de E. du Perronjury doet voormalig NRC-journalist Warna Oosterbaan “intelligent verslag” van de zoektocht naar de betekenis van het nationale gevoel, de toekomst van de multiculturele samenleving en de rol van religie. Volgens het juryrapport ‘weet Oosterbaan met uitstapjes naar een variëteit aan cultuurdomeinen en wetenschappers in onberispelijk heldere taal zichtbaar te maken wat ons toch zo oproept tot introspectie of navelstaren’.
Voor dit boek fietste Warna Oosterbaan langs de Amsterdamse grachten en bezocht hij Kamp Westerbork, het Rietveld Schröderhuis en andere herinneringsplaatsen. Hij luisterde naar stadsgeluiden uit 1895, en reisde met antropologen mee naar Brazilië, Indonesië, Curaçao en Marokko. Ook interviewde hij sociologen, antropologen, historici en cultuurwetenschappers die meededen aan het NWO-onderzoeksprogramma ‘Culturele dynamiek’ over wat onze actuele en historische maatschappij kenmerkt. De beelden van fotograaf Theo Baart maken volgens de jury ‘de meerduidigheid van de nationale cultuur zichtbaar: soms herkenbaar in zijn alledaagsheid, soms verrassend vervreemdend’.
Bas Heijne-lezing over Verlichting, stammenstrijd en de EU: In zijn E. du Perron-lezing getiteld ‘De omgekeerde wereld’ onderzoekt schrijver en columnist Bas Heijne hoe de verlichting tot haar eigen vijand heeft kunnen worden. Waarom ontaardt een anti-racisme demonstratie in een onverkwikkelijke stammenstrijd? Hoe kan het dat de Europese Unie niet langer wordt gezien als een nieuwe gemeenschap, maar juist als een bedreiging van onze gemeenschap? Waarom lopen de gemoederen zo hoog wanneer de zwartheid van Zwarte Piet ter discussie wordt gesteld? Waarom vinden zovelen dat de vermoorde satirici van Charlie Hebdo te ver zijn gegaan?
In zijn lezing zal Heijne proberen antwoord te geven op deze en andere vragen, die volgens hem stuk voor stuk terugvoeren op een groeiende afkeer van de idealen van de Verlichting.
Andere genomineerden voor 2014 waren schrijver Peter Vermeersch met zijn boek Ex. Over een land dat zoek is en Fikry El Azzouzi met Drarrie in de nacht. De E. du Perronprijs is een initiatief van de gemeente Tilburg, de School of Humanities van Tilburg University en brabants kenniscentrum voor kunst en cultuur (bkkc). De prijs bestaat uit een geldbedrag van 2500 euro en een sjaal ontworpen door Miriam van der Lubbe en vervaardigd bij het TextielMuseum. In 2013 won Mohammed Benzakour de prijs voor zijn werk Yemma. Andere laureaten waren onder meer Koen Peeters (2012), Ramsey Nasr (2011), Alice Boot & Rob Woortman (2010), Abdelkader Benali (2009), Adriaan van Dis (2008) en Guus Kuijer (2007).
De E. du Perronprijs wil mensen en instellingen bekronen, die in het multiculturele Nederland, evenals Du Perron, door middel van cultuuruitingen in brede zin, grenzen durven te doorbreken en scheidsmuren kunnen slechten. De laureaten van de E. du Perronprijs tonen zich betrokken bij de maatschappij zonder zichzelf daarin te verliezen; zij zoeken hun eigen waarden in relatie tot en soms in confrontatie met die maatschappij. Soms beschikken zij over de instelling van de outsider, die bepaalde dingen scherper ziet dan degenen die in de maalstroom van de gebeurtenissen zijn opgenomen. Zij overstijgen de waan van de dag in hun originele visie en verbeelding daarvan. Zij zijn nieuwsgierig naar de drijfveren van mensen en zoeken zichzelf te definiëren in relatie tot de ander.
# Meer informatie website duperronprijs
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Eddy du Perron, MONTAIGNE
Het meisje voelde Kaffa’s blik. Ze lachte naar hem. Ze lachte open. Niet als een meisje dat in de gaten had dat er een vent naar haar keek. Een lekker dier. Een kind nog, ook al had ze reeds het wezen van een vrouw, zacht en warm.
Ze holde naar hem toe met handen vol water en gooide hem plagerig nat. Dat deed goed met deze hitte. Die verrekte zon leek meer dan dolgedraaid. En dat nog wel in een tijd van het jaar dat hij het kalmer aan hoorde te doen. Angela kwam zo dicht bij Kaffa dat hij haar natte huid rook. De geur van groen fruit en zout. Haar kleren plakten aan haar lijf, zodat haar vormen goed te zien waren. Met haar lange benen had ze het wezen van een hert. Even raakte ze hem aan. Als door een vlam getroffen keek hij op. Gelukkig had niemand het gezien. Ze liep terug naar de andere kinderen. Hij had haar liever dicht bij zich gehouden, maar hij wist dat hij zijn opwinding niet zou kunnen verbergen. Hij zou haar willen aanraken, haar huid willen voelen. Het meisje liet een nat spoor achter, tot langs de kraaien, die op hun knieën rond het bed zaten en weer de een of andere litanie aanhieven. Een klaaglijk gebed dat dreinerig uit hun bekken klonk en dat als smeekbede tot de gelukzalige kluizenaar was bedoeld. De kraaien beloofden dat ze voor hem, als hij zijn best maar wilde doen en de jongen in leven hield, door het stof naar Rome zouden kruipen. Daar zouden ze door hun getuigenis zijn heiligverklaring als belijder kunnen regelen. Compleet met kerkelijke feestdag, aflaten en genademiddelen. Zo’n wonder zou goed zijn voor iedereen. Het dorp zou een behoorlijke handel kunnen beleven in relikwieën en aftreksels daarvan. Want behalve de botten van de gelukzalige waren er in Solde nog de zweep waarmee hij zich dagelijks kastijdde, de dekens van zijn bed, de stenen van zijn krot, de grond van zijn tuin, de lucht waarin hij ademde en de wolken waartussen hij ten hemel was gestegen. Verder kon men zijn portret drukken op prentjes, vaasjes en kerkboeken. En op de wikkels van stukken zeep die de heilige zelf nooit zou hebben gebruikt. Het verhaal wilde dat hij zo kuis was geweest dat hij nooit zijn kont en kloten had gewassen.
Om de gelukzalige nog gunstiger te stemmen onderhielden de kraaien een koeriersdienst tussen kerk en bed. Lieten een dozijn kaarsen branden voor de foto van de nog niet heilig verklaarde en daarom nog niet in gips of cement gegoten heremiet. Niet de dikste kaarsen, maar toch twaalf. En niet allemaal tegelijk. Tenslotte zou de man eerst heilig moeten zijn vooraleer men er een hoop geld tegenaan zou willen gooien. De pastoor was helemaal niet blij met het vrome gedrag van de kraaien. Het hield hem uit zijn dagelijkse doen. Rusteloos beende hij door de kerk. Liep verschillende malen naar buiten om naar het zieke kind te kijken, bekeek het aandachtig en begreep dat alle hulp te laat zou komen, zelfs die van de heremiet. Ook de vier kaarters, die al aan hun zoveelste glas jenever bezig waren, was het duidelijk dat de kluizenaar het liet afweten. Dat verbaasde hen eigenlijk niks. Als kind hadden ze hem nog goed gekend. Ze hadden zich altijd al verbaasd over de vreemde man die zich het lijf tot bloedens toe kastijdde om aan alle verzoekingen, zoals kaarten en zuipen, te ontkomen. Onder het spel vloekten de vier luid. Het was tot in de kerk en ver daarbuiten te horen. Dat hielp het effect van de litanie en de brandende kaarsen bij voorbaat naar de bliksem. De kraaien, die het vloeken hoorden, begrepen dat ze nutteloos werk verrichtten en staakten hun pogingen om de jongen gezond te bidden. Hun medelijden loste op in een druk gekwetter. Er kwam zelfs een lach rond hun zure monden toen ze zagen hoe de oude Jacob Ramesz rammel kreeg met de pook. Jacob probeerde het kolenstoofje onder opoes voeten leeg te halen, maar opoe begreep niet meer zo goed wat die Jacob daar allemaal aan haar voeten deed. Omdat ze hem misschien helemaal niet meer kende en ook omdat ze dat pookje toevallig in haar handen hield, sloeg ze er maar op los. Woedend om zoveel ondank schopte Jacob tegen de poten van de stoel zodat het oude wijfje bijna omverviel. Kaffa speelde verder, zonder de minste aandacht voor de gebeurtenissen op het plein. Het zand onder de meidoorn beviel hem best. Een mes viel er niet in om. Het was niet te nat, niet te droog. Het was echter niet zo goed als het gewalste metselzand van het kerkpad, dat geroemd werd om zijn uitstekende kwaliteit. Maar Kaffa hield zich daar nooit op. Hij kwam niet in de kerk. Hij moest van de pastoor en zijn hele beweging niks hebben. Niet omdat hij een hekel aan de man had, welnee, enkel omdat hij dat gebouw met zijn hoge muren haatte. Voor zijn gevoel was het een gevangenis. Hij pakte het mes met de linkerhand en wierp het krachtig in het land van de rechter. Diens koning kon oprotten. Met de punt van het mes wipte Kaffa de koning van de rechterhand in het hem resterende land. Wierp het mes hoog in de lucht en ving het op. Wilde het mes opnieuw in het land van de rechterhand werpen, toen hij plotseling Angela hard en schel hoorde gillen.
Ton van Reen: Landverbeuren (31)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Elysee bond de ezel aan een van de struiken in de caféhof. Hij groette Kaffa joviaal, alsof hij hem in dagen niet had gezien. Kaffa groette niet terug. Hij had al zijn aandacht nodig bij de twee landen. `Ik wil een spelletje met je doen’, riep Elysee. Kaffa schudde beslist van nee.
Hij had geen behoefte aan gezelschap. Hij speelde alleen verder, nam het mes in zijn linkerhand en gooide het vol kracht in een van de landen. De waarzegger hield dreigend zijn vuist omhoog, maar Kaffa deed of hij het niet merkte. Terwijl hij zag dat er water uit de kleren van Elysee op de grond drupte, sneed hij een stuk van het land van de rechterhand af. Nam het mes over in de rechterhand en wierp het met kracht in het land van de linker. Woedend liep Elysee naar het café. De hond gromde en trok zich terug achter het buffet. Nog druipend van het water streek de man aan een tafel neer, zijn armen breeduit over het blad. Zonder zich te bekommeren om de blikken van de vier kaarters die op hem waren gericht, alsof ze hem wilden vertellen dat hij daar niet hoorde. Zoals gewoonlijk trok hij zijn poot in, trommelde met zijn vuisten op tafel en riep luid om jenever. Céleste had de woorden op haar lippen om hem te vragen naar wat hij daarstraks voor haar verborgen had gehouden. Ze deed het niet. Ze wist dat elke toenadering een kleine triomf voor hem zou zijn. Waarschijnlijk zou hij toch niets zeggen en alleen maar meer genieten van datgene wat hij over haar toekomst meende te weten. Hij lachte tegen haar, alsof er in de schuur van Chile niets gebeurd was. Neuriede wat voor zich uit, af en toe woorden zingend waarvan niemand wat begreep. Een deuntje op het ritme van zijn trommelende vingers. Céleste bracht hem jenever. Hij nam het glas aan en goot de drank klokkend door zijn keel. Goede jenever. Aardappeljenever liet hij zich niet meer opdringen. De kastelein had dikwijls geprobeerd hem het goedkoopste bocht dat de streek zelf voortbracht, voor te zetten. Vandaag zoop Elysee wat hij zuipen wilde. Geld of geen geld. En de kastelein, die hem vanuit de keukendeur stond te beloeren, moest maar oppassen. Die vent had hem al te vaak belazerd. Die kon zo een klap voor zijn hersens krijgen als hij dat wilde.
Elysee stond op en begaf zich naar de tafel van de vier kaarters. Joviaal klopte hij de vier oudjes op de schouders en lachte breed. `Zo, ouwe kerels,’ zei hij met wat dreiging in zijn stem, `laat me jullie handen maar eens zien, dan kan ik je de toekomst voorspellen.’ `Je houdt ons op met kaarten. Aan onze toekomst hebben we niks’, zei een van de vier. `We zijn er te oud voor. Je zou ons hooguit kunnen vertellen wie van ons dit spelletje wint, maar zelfs dat hoeven we niet te weten. Dan is de lol eraf.’ `Je bent een lul van een waarzegger’, zei een ander. `Weken geleden heb je regen voorspeld, maar het is nog steeds droog.’ `Vanavond gaat het regenen’, zei Elysee beslist. `Hier man, drink een borrel, ik hoop dat je gelijk hebt, en dan wegwezen’, zei de derde. Elysee dronk de borrel, hield de drank een ogenblik in zijn mond en spoog hem toen over de hoofden van de kaarters uit. Die waren te verbaasd om iets te doen. Ze bleven voor joker zitten, terwijl de waarzegger naar zijn tafeltje terugging en voor zich uit neuriede. Hij deed of hij niet zag dat de kastelein een paar stappen verder het café was ingekomen, zijn vuisten balde en naar de waarzegger keek alsof hij hem naar buiten wilde slaan. Buiten onder de meidoorn merkte Kaffa niets van de onheilspellende sfeer in de kroeg. Hij speelde ongestoord. Liet zich niet afleiden, ook al had hij goed in de gaten dat de oude Jacob Ramesz, die als een soldaat achter de stoel van de kleumende opoe stond, naar hem keek. Met vragende ogen, als een kind dat een snoepje wil hebben maar zijn mond niet open durft te doen. Jacob Ramesz, de ouwe vlooientemmer die een generatie lang kampioen landverbeuren van Solde en verre omgeving was geweest. Hij had zo weinig om handen dat hij de godganselijke dag rond het deurgat van zijn huis hing, in zijn neus peuterde en zijn reet krabde, terwijl roos op zijn schouders sneeuwde. De vlooientemmer probeerde uit te vissen of hij dichterbij mocht komen. Of hij naar het spelletje mocht kijken. In het gunstigste geval zou hij een partijtje mogen meespelen, al bestond daar weinig kans op. Kaffa hield niet van een tegenstander die hem nauwelijks of geen partij meer kon geven. Nog minder van mensen die hem alleen maar op de vingers keken, wachtend tot het mes hem van ergernis uit de hand zou schieten. Wat was de sensatie van het verlies? Wat maakte het Jacob Ramesz nou uit of Kaffa’s linkerhand verloor van zijn rechter? Ging het hem meer aan dan het sterven van de jongen? Het schijten van de buizerd, omdat het de gewoonste zaak van de wereld was? Het kakelen van de klanten in de winkels vlakbij? Wat trok een man als Jacob Ramesz naar Kaffa? Als hij nog geoefend was in het spel, dan was het anders. Maar een oude man, ook al was hij een half leven dorpskampioen geweest, was te zenuwachtig. Te rillerig. Een scherp mes in zijn hand was te gevaarlijk voor hemzelf en zijn tegenstander. Het zou makkelijk uit kunnen schieten en iemand verwonden, of een heel spel naar de bliksem helpen. Kaffa keek Jacob Ramesz afwijzend aan. De oude man begreep dat de gek hem niet te dicht in zijn omgeving wenste. Daar berustte hij dan maar in. Kaffa speelde ernstig. Hij wilde weten welke van zijn handen het sterkst was. Hij onderbrak het spel om af en toe naar Angela te kijken, die zich met de andere kinderen weer bij de spoelbak vermaakte. Ze had aan de bekoring van het water toch geen weerstand kunnen bieden en was er, met het voorbeeld van de waarzegger voor ogen, met kleren en al ingedoken.
Ton van Reen: Landverbeuren (30)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Edward Lear
(1812-1888)
The Owl and The Pussy-Cat
I
The Owl and the Pussy-cat went to sea
In a beautiful pea-green boat,
They took some honey, and plenty of money,
Wrapped up in a five-pound note.
The Owl looked up to the stars above,
And sang to a small guitar
‘O lovely Pussy! O Pussy, my love,
What a beautiful Pussy you are,
You are,
You are!
What a beautiful Pussy you are!
II
Pussy said to the Owl, ‘You elegant fowl!
How charmingly sweet you sing!
O let us be married! too long have we tarried;
But what shall we do for a ring?’
They sailed away, for a year and a day,
To the land where the Bong-tree grows
And there in the wood a Piggy-wig stood
With a ring at the end of his nose,
His nose,
His nose,
With a ring at the end of his nose.
III
‘Dear Pig, are you willing to sell for one shilling
Your ring?’ Said the Piggy, ‘I will.’
So they took it away, and were married next day
By the Turkey who lives on the hill.
They dined on mince, and slices of quince,
Which they ate with a runcible spoon;
And hand in hand, on the edge of the sand,
They danced by the light of the moon,
The moon,
The moon,
They danced by the light of the moon.
Edward Lear poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Edward Lear, LIGHT VERSE
`Ik wil het niet op mijn geweten hebben’, zei hij schamper. `De mensen hebben me vaker uitgelachen als ik hun iets voorspelde wat niet in hun straatje te pas kwam. Ze wilden niet in hun ongeluk geloven. En later scholden ze me uit omdat alles uitkwam zoals ik het hun had gezegd.
Ik zeg maar niks meer, meid, helemaal niks meer.’ `Ik wil het weten’, riep ze geschrokken. `Wat doet het er allemaal toe!’ riep hij uit, `de werkelijkheid bestaat toch pas achteraf.’ Toen lachte hij. Hij lachte breed. Hij leek te genieten van wat hij wist over de toekomst van de cafémeid. Door het voor haar geheim te houden had hij altijd een troef onder tafel voor het geval hij haar ergens voor nodig had. Hoe langer hij zou zwijgen, des te meer zou ze ervoor overhebben om dit geheim aan de weet te komen. Toen sprong hij op zijn ezel. Het arme dier leek bij dit onverwachte gewicht door zijn poten te zakken. Elysee schopte het dier met de hakken in de zij en stuurde het langs Céleste en de kinderen heen naar buiten. Hij sloeg de ezel met de vlakke hand op de schoft, alsof hij haast had om weg te komen. De anderen volgden hem naar buiten. Op de pomp afkoersend draaide Elysee zich naar haar om. Maakte een vaag armgebaar dat het hele dorp, het land, de bossen en de rivier insloot. Schudde misprijzend zijn hoofd. Keek weer voor zich. Liet zich, op zoek naar afkoeling, met al zijn kleren aan van de ezelsrug in de pompbak glijden. `Wat wil hij toch?’ vroeg Angela. Céleste haalde haar schouders op. Ze begreep niet veel van de bedoelingen van de man, maar hij maakte haar wel ongerust. Door het vreemde gedoe met de waarzegger waren de kinderen het spel vergeten.
Terwijl Céleste van een afstand naar de in het water spartelende man keek, vingen ze lieveheersbeestjes die, bladluizen vretend, langs graspijpen klommen en die er voor de gretige kindervingers vandoor trachtten te gaan. Céleste ging terug naar het café en liet de hond uit. Het dier stormde rond het plein. Jagend achter een denkbeeldige haas schoot hij onder het bed van de zieke jongen door. Hij herkende de geur van het kind. Kwam jankend terug en sprong tegen het bed op om de jongen te bereiken. De rondstuivende kraaien joegen hem terug, waarna hij in paniek de slagerswinkel binnenschoot en door de bakkerij weer naar buiten vloog. In beide zaken het vloeken en krijsen achterlatend van geschrokken winkeliers en klanten. Hij rende recht op Céleste af, minderde vaart, draaide nog enkele korte rondjes tussen de struiken in de caféhof, gromde even naar de vier kaarters en verdween weer naar binnen. De oude mannen, die al met verhitte koppen zaten te spelen, hoewel het nog lang geen middag was, hadden weinig gemerkt van het gedrag van de hond en riepen om de volgende fles jenever. Kaffa knipte zijn mes open, voelde of er braam op de snede zat en hield het lemmet tegen de zon om te kijken of het scherp genoeg was. Zag in een wolk van duiven de twee oude bedelwijfjes, van wie niemand wist waar ze vandaan kwamen. Het zouden heksen kunnen zijn. Ze schoven langs de gevels in de richting van de slagerswinkel. Hun hand recht vooruit, tastend alsof ze blind waren. Toch moesten ze alles goed kunnen zien met hun grote, schitterende ogen. Ze liepen gelijk op, gelijk de benen verplaatsend. Even zwart en even oud. Even geheimzinnig als indringend. Om van hen af te zijn gooide de slager hun stukken gerookte worst toe, die ze dankbaar opvingen. Heel handig, getraind in het vangen, alsof hun altijd alles werd toegeworpen. Hun weg langs de gevels vervolgend aten ze haastig, alsof ze bang waren dat de slager spijt zou krijgen van zijn gift en hun de worst weer afhandig zou maken. Kaffa wette het mes. Eerst op een steen. Daarna in de palm van zijn hand. Hurkte onder de meidoorn en trok een cirkel in het zand. Deelde de cirkel in twee gelijke helften en had zo twee landen. Terwijl hij twee lucifers nam en elk in een van de landen legde, scheet de buizerd een tak in de meidoorn vol en maakte Elysee een einde aan zijn bad. De waarzegger klom uit de pompbak en sprong met zijn natte kleren op de ezel, wiens poten scheef stonden door kalkgebrek, Engelse ziekte en ouderdom. Minzaam als een koning knikte de waarzegger naar iedereen. Ook naar opoe Ramesz en haar Jacob. Hij trok zich er niets van aan dat niemand hem teruggroette, noch deerde hem het geroddel van de wijven in de winkels. Alleen opoe Ramesz leek hem te groeten. Plotseling zei ze wat. Voor het eerst vandaag. Niemand verstond haar, al deed het Elysee toch goed dat iemand een mond opendeed. Dankbaar zwaaide hij haar nog eens extra gedag. Maar heel waarschijnlijk had opoe Ramesz, op het moment dat Elysee haar passeerde, alleen maar geprobeerd te vertellen dat ze het koud had. Ze zat te klappertanden in de zon. Er kwam geen rook meer uit haar kleren. Het stoofje was uit. De kolen waren op.
Ton van Reen: Landverbeuren (29)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Virginia Woolf: Monday or Tuesday
Table of Contents
1 A Haunted House
2 A Society
3 Monday or Tuesday
4 An Unwritten Novel
5 The String Quartet
6 Blue & Green
7 Kew Gardens
8 The Mark on the Wall
Virginia Woolf
(1882-1941)
1. A Haunted House
(from: Monday or Tuesday)
Whatever hour you woke there was a door shutting. From room to room they went, hand in hand, lifting here, opening there, making sure — a ghostly couple.
“Here we left it,” she said. And he added, “Oh, but here too!” “It’s upstairs,” she murmured. “And in the garden,” he whispered “Quietly,” they said, “or we shall wake them.”
But it wasn’t that you woke us. Oh, no. “They’re looking for it; they’re drawing the curtain,” one might say, and so read on a page or two. “Now they’ve found it,” one would be certain, stopping the pencil on the margin. And then, tired of reading, one might rise and see for oneself, the house all empty, the doors standing open, only the wood pigeons bubbling with content and the hum of the threshing machine sounding from the farm. “What did I come in here for? What did I want to find?” My hands were empty. “Perhaps it’s upstairs then?” The apples were in the loft. And so down again, the garden still as ever, only the book had slipped into the grass.
But they had found it in the drawing room. Not that one could ever see them. The window panes reflected apples, reflected roses; all the leaves were green in the glass. If they moved in the drawing room, the apple only turned its yellow side. Yet, the moment after, if the door was opened, spread about the floor, hung upon the walls, pendant from the ceiling — what? My hands were empty. The shadow of a thrush crossed the carpet; from the deepest wells of silence the wood pigeon drew its bubble of sound. “Safe, safe, safe,” the pulse of the house beat softly. “The treasure buried; the room . . . ” the pulse stopped short. Oh, was that the buried treasure?
A moment later the light had faded. Out in the garden then? But the trees spun darkness for a wandering beam of sun. So fine, so rare, coolly sunk beneath the surface the beam I sought always burnt behind the glass. Death was the glass; death was between us; coming to the woman first, hundreds of years ago, leaving the house, sealing all the windows; the rooms were darkened. He left it, left her, went North, went East, saw the stars turned in the Southern sky; sought the house, found it dropped beneath the Downs. “Safe, safe, safe,” the pulse of the house beat gladly. “The Treasure yours.”
The wind roars up the avenue. Trees stoop and bend this way and that. Moonbeams splash and spill wildly in the rain. But the beam of the lamp falls straight from the window. The candle burns stiff and still. Wandering through the house, opening the windows, whispering not to wake us, the ghostly couple seek their joy.
“Here we slept,” she says. And he adds, “Kisses without number.” “Waking in the morning —” “Silver between the trees —” “Upstairs —” “In the garden —” “When summer came —” “In winter snowtime —” The doors go shutting far in the distance, gently knocking like the pulse of a heart.
Nearer they come; cease at the doorway. The wind falls, the rain slides silver down the glass. Our eyes darken; we hear no steps beside us; we see no lady spread her ghostly cloak. His hands shield the lantern. “Look,” he breathes. “Sound asleep. Love upon their lips.”
Stooping, holding their silver lamp above us, long they look and deeply. Long they pause. The wind drives straightly; the flame stoops slightly. Wild beams of moonlight cross both floor and wall, and, meeting, stain the faces bent; the faces pondering; the faces that search the sleepers and seek their hidden joy.
“Safe, safe, safe,” the heart of the house beats proudly. “Long years —” he sighs. “Again you found me.” “Here,” she murmurs, “sleeping; in the garden reading; laughing, rolling apples in the loft. Here we left our treasure —” Stooping, their light lifts the lids upon my eyes. “Safe! safe! safe!” the pulse of the house beats wildly. Waking, I cry “Oh, is this your buried treasure? The light in the heart.”
Monday or Tuesday, by Virginia Woolf
1. A Haunted House
fleursdumal.nl magazine
More in: - Monday or Tuesday, Archive W-X, Woolf, Virginia
Buiten hoorde Angela het roepen van Josanna. Met slimme vragen probeerde de heks de anderen uit te dagen, zodat ze een geluid zouden maken waardoor ze zich zouden verraden. Céleste begreep dat Josanna hen uit de tent wilde lokken.
Hoewel ze een hand voor de mond van Irma hield toen de heks het kleine kind op stang joeg met venijnige praatjes, ontsnapte het kind toch een kreet, waarna Josanna de twee gemakkelijk kon vinden. Terwijl de heks omzichtig op haar tenen tot voorbij de pompbak sloop, kwam Margarita uit de ligusters tevoorschijn en kon aftikken. Wat de heks een aanval van woede bezorgde, vooral omdat ze geen spoor van Angela vond. Nadat ze tot vervelens toe plein en omgeving had afgezocht, begreep ze dat haar zusje zich ergens in Chiles Plaats verborgen moest houden. Zo hard ze kon riep ze dat Angela een geluid moest laten horen. Angela wilde dat ook wel maar durfde niet. Ten einde raad besloot de heks in de gebouwen van Chile te gaan zoeken. Ze durfde er echter niet alleen heen en vroeg Céleste met haar mee te gaan. Hand in hand liepen ze de schuur in. Angela zag hen binnenkomen. Ze hield de adem in. Elysee schrok wakker door het lawaai van de klapperende deur. Hij opende de ogen en zag de meisjes. Kwamen ze voor hem? Langzaam liet hij zijn opgetrokken been een eind zakken. `Pas op!’ gilde Angela. De meisjes schrokken. Nu pas zagen ze de man die in het halfdonker stond, tussen hen en Angela in. Net een vogelverschrikker die in de schuur was opgeborgen. Angela holde naar Céleste toe. Elysee kon zich wel voor zijn kop slaan dat hij had geslapen. Als hij wakker was geweest, had hij die mooie dochter van de slager een beurt kunnen geven. Zo’n lekker groen bloempje mocht hij wel. Voordat iemand haar zou missen, had hij al lang en breed het dorp uit kunnen zijn. `Waarom schreeuw je zo? Ik doe je toch niks’, meesmuilde hij. `Waarom zou je bang zijn voor een arme invalide man?’ `Je had je hier nooit mogen verbergen’, zei Céleste verwijtend tegen Angela. `Je weet toch dat het in Chiles Plaats gevaarlijk is.’ `Bij mij is iedereen veilig’, viel de waarzegger uit. Céleste reageerde niet. Ze wilde de schuur verlaten. `Hé meid, moet je wat over je toekomst weten?’ riep Elysee haar na, het zwevende been langzaam op de grond plantend. De cafémeid bleef ver van hem vandaan staan. `Je hoeft niet bang te zijn’, grinnikte hij. `Een mens is maar een mens’, zei hij nog, maar het woord `mens’ kwam zo gorgelend uit zijn keel dat hij ook pens of lens had kunnen zeggen. Céleste kende hem te goed. Ze had wel degelijk angst voor hem. `Ik doe je niks’, zei hij, hoewel hij nog steeds de enige was die gesproken had. `Vogeltjes doe ik niks.’
Het was duidelijk dat hij loog. Als hij op dit moment een vogeltje in zijn handen had gehad, zou hij het zeker de nek hebben omgedraaid, getuige het venijnige lachje rond zijn mond. `Ik wil je hand wel eens zien’, zei hij tegen Céleste. `Ik wil wel eens zien wat er van jou terecht moet komen.’ Hij zei het zo geringschattend dat Céleste kwaad leek te worden. Ze zag hoe hij lachte. Zijn kraanvogelbek ging open en dicht, een beetje vals. God weet kon hij er ook niets aan doen en lachte hij alleen maar zo omdat hij met dat lachje om zijn bek was geboren. `Aan de lijnen in je hand kan ik zien wat je te wachten staat. Meestal is dat niet veel goeds, maar je weet nooit’, zei hij. Céleste vond hem hinderlijk. Zo was hij altijd. Hij schoot haar vaker aan om haar de toekomst te voorspellen. Steeds had ze gedaan of ze hem niet hoorde of zag. Om van het gedonder af te zijn besloot ze hem haar hand te laten zien. Ze stak haar arm uit. Elysee greep haar ruw vast. Hij zag er weerzinwekkend uit. Werd plotseling ernstig en streelde de palm van haar hand aandachtig, met langzame bewegingen. Ze voelde zijn nagels over haar huid krassen en huiverde. `Laat je hand maar zakken’, zei hij plotseling kil. `Ik heb het al gezien.’ Hij wendde zich lomp van haar af, liep naar buiten en riep zijn ezel. Het dier kwam aandraven, bleef even voor de schuurdeur staan en kwam toen binnen, de kop laag hangend, alsof hij het ergste verwachtte. Elysee verkocht de ezel een trap onder zijn reet, zodat het beest een sprong zijwaarts maakte en als een scheef gespeeld hobbelpaard op en neer bleef hinken. Om het dier stil te laten staan schopte hij hem nog eens in het kruis, alsof de ezel schuld aan alles had. `En?’ vroeg Céleste, omdat de waarzegger zijn mond verder dichthield.
Ton van Reen: Landverbeuren (28)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Genomineerd voor E. du Perronprijs 2014: Fikry El Azzouzi, Warna Oosterbaan & Theo Baart en Peter Vermeersch
NRC-columnist Bas Heijne houdt E. du Perronlezing bij de prijsuitreiking
De schrijvers Fikry El Azzouzi, Peter Vermeersch en journalist Warna Oosterbaan en fotograaf Theo Baart zijn genomineerd voor de E. du Perronprijs 2014. De prijs wordt toegekend aan personen of instellingen die met een cultuuruiting in brede zin een bijdrage leveren aan het begrip van de multiculturele samenleving. De uitreiking vindt plaats op donderdagavond 2 april bij het brabants kenniscentrum voor kunst en cultuur (bkkc) in Tilburg. Dan houdt Bas Heijne, onder meer columnist bij NRC Handelsblad, tevens de E. du Perronlezing met als thema ‘maatschappelijke diversiteit in hedendaagse samenlevingen’.
Volgens de jury heeft Fikry El Azzouzi met Drarrie in de nacht een verontrustende roman geschreven. De Marokkaans-Vlaams auteur beschrijft een groepje jongeren in het Maasland, die zich Drarrie noemen en de marge van de samenleving bevolken. Ze zoeken elkaar in de nachtelijke uren op om de verveling stuk te slaan en zich te harnassen in hun afkeer van de hen omringende maatschappij. De jongeren sluiten vooral zichzelf buiten en hebben het communicatieve contract met de wereld om hen heen opgezegd. Ze lijken maar één kant op te kunnen: richting zelfvernietiging – hetzij door druggebruik, zelfmoord of jihadisme. Volgens de jury maakt de figuur van de verteller echter duidelijk dat er ook “in de nacht” andere keuzes mogelijk zijn. Dat stemt tot nadenken. En is in ieder geval winst.
Het boek Ons Erf – identiteit, erfgoed, culturele dynamiek van Warna Oosterbaan met foto’s van Theo Baart brengt de Nederlandse cultuur en erfgoed op “verademende wijze” terug tot alledaagse proporties, meent de jury. De voormalig NRC-journalist Oosterbaan doet intelligent verslag van een project van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek dat onder meer “de” Nederlandse identiteit en de culturele dynamiek onderzoekt. Oosterbaan zocht met sociologen, antropologen, historici en cultuurwetenschappers naar wat onze actuele en historische maatschappij kenmerkt. De foto’s van Baart ondersteunen het beeld dat cultuur niet alleen betrekking heeft op het excellente en de historische Canon, maar ook en vooral op de Nederlandse alledaagsheid.
Met Ex. Over een land dat zoek is heeft Peter Vermeersch een boek geschreven met een hoge mate van politieke urgentie. Hierin doet hij zeer persoonlijk verslag van zijn speurtocht naar wat ooit Joegoslavië heette. Uit kleine verhalen en geschiedenissen ontstaat een beeld hoe latente etnische en culturele verschillen in korte tijd tot een zeer manifeste explosieve mix kunnen leiden. Vermeersch’ boek stemt tot nadenken over de institutionele politieke eenwording van het multinationale Europa enerzijds, en de culturalisering van de interne verschillen anderzijds. De Balkan blijft een omineus (lit-)teken; een waarschuwing binnen de Europese werkelijkheid.
De E. du Perronprijs is een initiatief van de gemeente Tilburg, de School of Humanities van Tilburg University en brabants kenniscentrum voor kunst en cultuur (bkkc). De prijs is bedoeld voor personen of instellingen die, net als Du Perron in zijn tijd, grenzen signaleren en doorbreken die wederzijds begrip tussen verschillende bevolkingsgroepen in de weg staan. De prijs bestaat uit een geldbedrag van 2500 euro en een sjaal van wollen loden gecombineerd met zacht satijn met geborduurd opschrift, ontworpen door Miriam van der Lubbe en vervaardigd bij het TextielMuseum. In 2013 won Mohammed Benzakour de prijs voor zijn werk Yemma. Andere laureaten waren onder meer Koen Peeters (2012), Ramsey Nasr (2011), Alice Boot & Rob Woortman (2010), Abdelkader Benali (2009), Adriaan van Dis (2008) en Guus Kuijer (2007).
De prijsuitreiking en de lezing zijn na aanmelding gratis toegankelijk voor belangstellenden.
Aanmelden kan via de website www.tilburguniversity.edu/duperronprijs
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Eddy du Perron, The talk of the town
Hoofdstuk 5
Een blinde zou de meisjes Azurri hebben herkend aan hun felle gesnater dat tussen café en kerk echode. Zelfs de door voortdurende kou en rook geplaagde opoe Ramesz keek op. Zonder de kinderen echt te zien.
Want hoewel haar ogen nog scherp waren en alle beelden rond haar opvingen, konden haar hersens de indrukken niet meer op volgorde rangschikken. Met de blik van een dronken zondagsschilder hing ze de kinderen Azurri in de meidoorn. Legde de buizerd in het bed van de jongen. Zag de kraaien helemaal nergens en hield het zieke kind bij zich op schoot. Want van kinderen had ze haar hele leven gehouden, ook al had ze er zelf nooit gehad en zag ze de meisjes Azurri vaak dubbel, ondersteboven of in stukken geknipt. Het viertal Azurri’s zweefde in hun lange jurken over het gras. Een reeks prentjes, maar fel levend en zonder geur van heiligheid. Ze vergaten de rol die hun kleren hun oplegden en sprongen als een koppel jonge honden tegen Céleste op. Ze leken haar de weinige kleren van het lijf te willen trekken. De kinderen gilden, riepen door elkaar heen en probeerden haar duidelijk te maken dat ze verstoppertje wilden spelen. Opgewonden maakten ze met hun armen vleugelslagen, het vliegen van de buizerd zo slecht imiterend dat die van ergernis uit de boom vloog. Even liet hij zich zakken, om in het bed van de jongen te kunnen kijken. De kraaien balden hun vuisten naar de vogel, waarna hij in een lange, sierlijke vlucht omhoogvloog. Hoger en hoger klimmend kon hij over de daken van de huizen heen kijken en zag in de achtertuintjes de groene vakken vol kool en rijpe maïs, bloeiende artisjokken en tabaksplanten. Het stervende loof van de aardappels. Ondergoed aan waslijnen. En kippen die ruziënd de rennen bevolkten. Nu ze de buizerd in de lucht zagen, stoven de hennen geschrokken tegen de afrastering, veren aan het gaas verspelend en een hels lawaai makend dat in het hele dorp te horen was.
Céleste wilde wel met de meisjes spelen. Ze liep terug naar het café en riep haar vader toe dat hij de bar in de gaten moest houden. Met veel tegenzin verliet de kastelein zijn koffiepot, pookte het vuur nog eens extra hoog op om het bij terugkeer niet gedoofd te vinden en nestelde zich achter de bar. Gewoontegetrouw trapte hij in de richting van de hond. Hij mocht het beest niet. Het dier kroop verder weg tussen de kratten drank en hield zich koest. Om uit te maken wie het eerst aan de beurt was met zoeken, deden de meisjes een aftelversje. Het lot trof de kleine heks Josanna. Zeer tot haar ongenoegen, maar ze kon er niets aan veranderen, hoe hard ze ook schreeuwde dat er fouten waren gemaakt in het versje. Terwijl ze hardop tot honderd moest tellen, met haar gezicht tegen de muur, gingen de anderen ervandoor en zochten een schuilplek. Margarita, de nimf, dook tussen de ligusters in de caféhof. Céleste verschool zich achter een van de uitbouwsels van de kerk. De kleine Irma bleef bij haar. Céleste voelde hoe het kleine meisje zich tegen haar aan drukte. Het kind bibberde van spanning, zozeer ging ze op in het spel. Angela aarzelde even. Ze overwoog zich te verbergen ergens in de bouwvallen van Chiles Plaats, vond een plekje achter de pompbak toch veiliger, overwon haar angst en rende de bouwvallige schuur van Chile binnen. Aanvankelijk zag ze weinig in het halfdonker. Langzaam raakten haar ogen gewend aan het karige licht dat door kapotte pannen naar binnen viel. Ze hoorde wat lawaai. Even stokte haar adem. Toen het geluid wegbleef, dacht ze dat het een uil of een boskat was geweest. Plotseling zag ze de man. Elysee. Hij balanceerde op één been. Het andere been had hij als een kraanvogel opgetrokken, de voetzool tot kniehoogte. Ongemakkelijk wel, maar naar het scheen voor Elysee een ideale manier van staan. Angela was geschrokken. Ze was bang voor de man, over wie de wildste verhalen de ronde deden. Ze wilde gillen. Durfde niet. Zou ze de deur kunnen halen? Nee, het was te ver. In het voorbijgaan kon hij haar grijpen en in een hoek sleuren. Iedereen wist dat de waarzegger al vaker wat met jonge meisjes had uitgevreten. Was het alleen maar omdat jonge meiden ook wel eens wat wilden en niemand anders dan Elysee het lef had om het te doen? Waarom had hij haar dan niet gepakt toen ze binnenkwam? Voetje voor voetje schuifelde ze terug, tot achter een stapel hout. Sliep hij? Hij had de handen devoot gevouwen, alsof hij bad. Zijn ogen waren dicht. Op zijn ene been bewoog hij een beetje als een vlaggenstok, soms aarzelend te vallen. Bleef toch recht overeind door zich met zijn armen in evenwicht te houden. Net vleugels in de afhangende jasmouwen, die tot over zijn knieën hingen. Hij stond wat naar de grond gebogen, alsof hij een zak meel op zijn rug droeg. Boerde in zijn slaap, wat ongepast was nu Angela naar hem keek. Het luchtte hem toch duidelijk op.
Ton van Reen: Landverbeuren (27)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature