LANDVERBEUREN (29) DOOR TON VAN REEN
`Ik wil het niet op mijn geweten hebben’, zei hij schamper. `De mensen hebben me vaker uitgelachen als ik hun iets voorspelde wat niet in hun straatje te pas kwam. Ze wilden niet in hun ongeluk geloven. En later scholden ze me uit omdat alles uitkwam zoals ik het hun had gezegd.
Ik zeg maar niks meer, meid, helemaal niks meer.’ `Ik wil het weten’, riep ze geschrokken. `Wat doet het er allemaal toe!’ riep hij uit, `de werkelijkheid bestaat toch pas achteraf.’ Toen lachte hij. Hij lachte breed. Hij leek te genieten van wat hij wist over de toekomst van de cafémeid. Door het voor haar geheim te houden had hij altijd een troef onder tafel voor het geval hij haar ergens voor nodig had. Hoe langer hij zou zwijgen, des te meer zou ze ervoor overhebben om dit geheim aan de weet te komen. Toen sprong hij op zijn ezel. Het arme dier leek bij dit onverwachte gewicht door zijn poten te zakken. Elysee schopte het dier met de hakken in de zij en stuurde het langs Céleste en de kinderen heen naar buiten. Hij sloeg de ezel met de vlakke hand op de schoft, alsof hij haast had om weg te komen. De anderen volgden hem naar buiten. Op de pomp afkoersend draaide Elysee zich naar haar om. Maakte een vaag armgebaar dat het hele dorp, het land, de bossen en de rivier insloot. Schudde misprijzend zijn hoofd. Keek weer voor zich. Liet zich, op zoek naar afkoeling, met al zijn kleren aan van de ezelsrug in de pompbak glijden. `Wat wil hij toch?’ vroeg Angela. Céleste haalde haar schouders op. Ze begreep niet veel van de bedoelingen van de man, maar hij maakte haar wel ongerust. Door het vreemde gedoe met de waarzegger waren de kinderen het spel vergeten.
Terwijl Céleste van een afstand naar de in het water spartelende man keek, vingen ze lieveheersbeestjes die, bladluizen vretend, langs graspijpen klommen en die er voor de gretige kindervingers vandoor trachtten te gaan. Céleste ging terug naar het café en liet de hond uit. Het dier stormde rond het plein. Jagend achter een denkbeeldige haas schoot hij onder het bed van de zieke jongen door. Hij herkende de geur van het kind. Kwam jankend terug en sprong tegen het bed op om de jongen te bereiken. De rondstuivende kraaien joegen hem terug, waarna hij in paniek de slagerswinkel binnenschoot en door de bakkerij weer naar buiten vloog. In beide zaken het vloeken en krijsen achterlatend van geschrokken winkeliers en klanten. Hij rende recht op Céleste af, minderde vaart, draaide nog enkele korte rondjes tussen de struiken in de caféhof, gromde even naar de vier kaarters en verdween weer naar binnen. De oude mannen, die al met verhitte koppen zaten te spelen, hoewel het nog lang geen middag was, hadden weinig gemerkt van het gedrag van de hond en riepen om de volgende fles jenever. Kaffa knipte zijn mes open, voelde of er braam op de snede zat en hield het lemmet tegen de zon om te kijken of het scherp genoeg was. Zag in een wolk van duiven de twee oude bedelwijfjes, van wie niemand wist waar ze vandaan kwamen. Het zouden heksen kunnen zijn. Ze schoven langs de gevels in de richting van de slagerswinkel. Hun hand recht vooruit, tastend alsof ze blind waren. Toch moesten ze alles goed kunnen zien met hun grote, schitterende ogen. Ze liepen gelijk op, gelijk de benen verplaatsend. Even zwart en even oud. Even geheimzinnig als indringend. Om van hen af te zijn gooide de slager hun stukken gerookte worst toe, die ze dankbaar opvingen. Heel handig, getraind in het vangen, alsof hun altijd alles werd toegeworpen. Hun weg langs de gevels vervolgend aten ze haastig, alsof ze bang waren dat de slager spijt zou krijgen van zijn gift en hun de worst weer afhandig zou maken. Kaffa wette het mes. Eerst op een steen. Daarna in de palm van zijn hand. Hurkte onder de meidoorn en trok een cirkel in het zand. Deelde de cirkel in twee gelijke helften en had zo twee landen. Terwijl hij twee lucifers nam en elk in een van de landen legde, scheet de buizerd een tak in de meidoorn vol en maakte Elysee een einde aan zijn bad. De waarzegger klom uit de pompbak en sprong met zijn natte kleren op de ezel, wiens poten scheef stonden door kalkgebrek, Engelse ziekte en ouderdom. Minzaam als een koning knikte de waarzegger naar iedereen. Ook naar opoe Ramesz en haar Jacob. Hij trok zich er niets van aan dat niemand hem teruggroette, noch deerde hem het geroddel van de wijven in de winkels. Alleen opoe Ramesz leek hem te groeten. Plotseling zei ze wat. Voor het eerst vandaag. Niemand verstond haar, al deed het Elysee toch goed dat iemand een mond opendeed. Dankbaar zwaaide hij haar nog eens extra gedag. Maar heel waarschijnlijk had opoe Ramesz, op het moment dat Elysee haar passeerde, alleen maar geprobeerd te vertellen dat ze het koud had. Ze zat te klappertanden in de zon. Er kwam geen rook meer uit haar kleren. Het stoofje was uit. De kolen waren op.
Ton van Reen: Landverbeuren (29)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van