paul bogaert
5 09 2014 tm 5 10 2014
kleine kabinetten en handdrukken
Hoewel Paul Bogaert bekend staat om zijn meestal in zwart-wit uitgevoerde lino’s waarin hij zijn met humor gelardeerde commentaar op de wereld in woord en beeld tot uitdrukking brengt, richt hij zijn pijlen recentelijk ook op andere technieken. Zo vervaardigt hij 3d collages waar hij kleine kijkkastjes omheen bouwt. Door hun gelaagdheid kunnen deze minikabinetten op meerdere niveaus bekeken en gewaardeerd worden. Ze doen in ieder geval een beroep op het associatievermogen van de kijker en op zijn of haar (kunst)historische kennis. Door het combineren van bestaande materialen, variërend van waxinelichthouders, eierdopjes, speelgoedautootjes of oude foto’s, creëert Bogaert een nieuw, soms absurdistisch universum, waarin dada nooit ver weg is. Tevens is een selectie van zijn linoleumsnedes te zien.
Ook Paul van Rijswijk toont een aantal recente beelden. Aanleiding is zijn gelijktijdige tentoonstelling in de Hilvaria Studio’s (07-09 tm 09-11) in Hilvarenbeek.In oktober neemt Van Rijswijk deel aan ‘Tilburg Ontwerp Design Eindhoven’ in het Designhuis Eindhoven (18-10 tm 26-10), gecureerd door Jan Doms.
Luycks Gallery
Nieuwlandstraat 31
5038 SL Tilburg
# website luycks gallery
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Exhibition Archive, Paul Bogaert
Voltaire
(1694-1778)
À Madame de Fontaine-Martel
Ô très singulière Martel,
J’ai pour vous estime profonde ;
C’est dans votre petit hôtel,
C’est sur vos soupers que je fonde
Mon plaisir, le seul bien réel
Qu’un honnête homme ait en ce monde.
Il est vrai qu’un peu je vous gronde ;
Mais, malgré cette liberté,
Mon cœur vous trouve, en vérité,
Femme à peu de femmes seconde ;
Car sous vos cornettes de nuit,
Sans préjugés et sans faiblesse,
Vous logez esprit qui séduit,
Et qui tient fort à la sagesse.
Or votre sagesse n’est pas
Cette pointilleuse harpie
Qui raisonne sur tous les cas,
Et qui, triste sœur de l’Envie,
Ouvrant un gosier édenté,
Contre la tendre volupté
Toujours prêche, argumente et crie
Mais celle qui si doucement,
Sans efforts et sans industrie,
Se bornant toute au sentiment,
Sait jusqu’au dernier moment
Répandre un charme sur la vie.
Voyez-vous pas de tous côtés
De très décrépites beautés,
Pleurant de n’être plus aimables,
Dans leur besoin de passion
Ne pouvant rester raisonnables,
S’affolier de dévotion,
Et rechercher l’ambition
D’être bégueules respectables ?
Bien loin de cette triste erreur,
Vous avez, au lieu de vigiles,
Des soupers longs, gais et tranquilles ;
Des vers aimables et faciles,
Au lieu des fatras inutiles
De Quesnel et de le Tourneur ;
Voltaire, au lieu d’un directeur ;
Et, pour mieux chasser toute angoisse,
Au curé préférant Campra,
Vous avez loge à l’opéra
Au lieu de banc dans la paroisse :
Et ce qui rend mon sort plus doux,
C’est que ma maîtresse, chez vous,
La liberté, se voit logée ;
Cette liberté mitigée,
À l’œil ouvert, au front serein,
À la démarche dégagée,
N’étant ni prude, ni catin,
Décente, et jamais arrangée ;
Souriant d’un souris badin
À ces paroles chatouilleuses
Qui font baisser un œil malin
À mesdames les précieuses.
C’est là qu’on trouve la gaîté,
Cette sœur de la liberté,
Jamais aigre dans la satire,
Toujours vive dans les bons mots,
Se moquant quelquefois des sots,
Et très souvent, mais à propos,
Permettant au sage de rire.
Que le ciel bénisse le cours
D’un sort aussi doux que le vôtre !
Martel, l’automne de vos jours
Vaut mieux que le printemps d’une autre.
Voltaire poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive U-V, MONTAIGNE, Voltaire
The Sorrows of Young Werther (55) by J.W. von Goethe
DECEMBER 12.
Dear Wilhelm, I am reduced to the condition of those unfortunate
wretches who believe they are pursued by an evil spirit. Sometimes I am
oppressed, not by apprehension or fear, but by an inexpressible internal
sensation, which weighs upon my heart, and impedes my breath! Then
I wander forth at night, even in this tempestuous season, and feel
pleasure in surveying the dreadful scenes around me.
Yesterday evening I went forth. A rapid thaw had suddenly set in: I
had been informed that the river had risen, that the brooks had all
overflowed their banks, and that the whole vale of Walheim was under
water! Upon the stroke of twelve I hastened forth. I beheld a
fearful sight. The foaming torrents rolled from the mountains in the
moonlight,–fields and meadows, trees and hedges, were confounded
together; and the entire valley was converted into a deep lake, which
was agitated by the roaring wind! And when the moon shone forth, and
tinged the black clouds with silver, and the impetuous torrent at
my feet foamed and resounded with awful and grand impetuosity, I was
overcome by a mingled sensation of apprehension and delight. With
extended arms I looked down into the yawning abyss, and cried,
“Plunge!'” For a moment my senses forsook me, in the intense delight of
ending my sorrows and my sufferings by a plunge into that gulf! And then
I felt as if I were rooted to the earth, and incapable of seeking an end
to my woes! But my hour is not yet come: I feel it is not. O Wilhelm,
how willingly could I abandon my existence to ride the whirlwind, or to
embrace the torrent! and then might not rapture perchance be the portion
of this liberated soul?
I turned my sorrowful eyes toward a favourite spot, where I was
accustomed to sit with Charlotte beneath a willow after a fatiguing
walk. Alas! it was covered with water, and with difficulty I found even
the meadow. And the fields around the hunting-lodge, thought I. Has our
dear bower been destroyed by this unpitying storm? And a beam of past
happiness streamed upon me, as the mind of a captive is illumined by
dreams of flocks and herds and bygone joys of home! But I am free from
blame. I have courage to die! Perhaps I have,–but I still sit here,
like a wretched pauper, who collects fagots, and begs her bread from
door to door, that she may prolong for a few days a miserable existence
which she is unwilling to resign.
The Sorrows of Young Werther (Die Leiden des jungen Werther) by J.W. von Goethe. Translated by R.D. Boylan.
To be continued
fleursdumal.nl magazine
More in: -Die Leiden des jungen Werther, Goethe, Johann Wolfgang von
K. Michel (photo j. v. Kempen)
K. Michel
Voorop
voorop
zwemt een piepklein visje
dat gevolgd wordt door
een iets minder klein visje
waarachter eentje
van dertien in een dozijn zwemt
met in zijn spoor
een wat lijviger type
dat op de hielen wordt gezeten door
een tamelijk fors exemplaar
waarvan de sierlijke vinnen overigens
aan zomerjurkjes doen denken
deze nu wordt geschaduwd door
een ronduit groot te noemen vis
die op zijn bek
lorgnetvormige sprieten draagt
als een oude kassier
met in zijn kielzog echt een kanjer
ruw geschat groter
dan een torpedo kleiner
dan een rondvaartboot
maar wel met een spuitgat op zijn kop
en als iedereen dan eindelijk
keurig op een rij zwemt
gestreept gevlekt gespikkeld grijs groenblauw oranje smaragd
begint als door een onzichtbaar teken
– misschien doet de voorste wel blub –
van voor naar achteren het grote happen
C.P. Naudé (photo C. v.d. Walt)
Charl-Pierre Naudé
Voorpunt
aan die voorpunt
swem ʼn piepklein vissie
gevolg deur
ʼn ietwat minder klein vissie
en nog ene agter hom
ʼn valetjie in ʼn honderd
ʼn raps lywiger soort
wat op sy hoede geplaas word
deur ʼn taamlik forse eksemplaar
waarvan die sierlike vinne trouens
aan somerrokkies herinner
en dié se spoor word nougeset gehou
deur pront gestel ʼn volronde vis
wat sy spriete soos die briltoutjies
van ʼn ou kassiere dra
met in sy kielsog sowaar ʼn knewel
by skatting groter
as ʼn torpedo kleiner
as ʼn rondvaartboot
maar darem met ʼn spuitgat op die kroon
en as almal oplaas
behoorlik in ʼn ry swem –
gestreep gevlek bespikkel grys
akwamarien oranje smarag –
begin asof ʼn teken gegee is
– miskien ʼn bloep deur die voorswemmer –
van voor na agter
die groot gebytery
Zuid-Afrikaanse vertaling van het gedicht ‘Voorop’ van K. Michel door Charl-Pierre Naudé
In de serie Vertaalvrucht nr. 7
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Charl-Pierre Naudé, K. Michel, Literaire Salon in 't Wevershuisje, Michel, K., Naudé, Charl-Pierre, VERTAALVRUCHT
Gerrit Kouwenaar † 4 september 2014
Gerrit Kouwenaar (Amsterdam, 9 augustus 1923 – Amsterdam, 4 september 2014) was journalist, vertaler, dichter en prozaschrijver. Hij maakte deel uit van de Vijftigers.
Gerrit Kouwenaar publiceerde talloze dichtbundels, die werden verzameld in Gedichten 1948-1978 en in Helder maar grijzer. Gedichten 1978-1996. De tijd staat open (1997) werd bekroond met de VSB Poëzieprijs, Totaal witte kamer (2003) met de Karel van de Woestijne-prijs en de KANTL-poëzieprijs. In 2005 schreef hij de Gedichtendagbundel Het bezit van een ruïne. In het najaar van 2008 verscheen Vallende stilte, een keuze uit eigen werk ter gelegenheid van zijn vijfentachtigste verjaardag. In het voorjaar van 2009 kreeg Kouwenaar de Meesterschapsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1970 was hem al de P.C. Hooftprijs toegekend, in 1989 werd hij bekroond met de Prijs der Nederlandse Letteren.
Querido rouwt om een dierbare schrijver, een fenomenale dichter, die decennialang aan de uitgeverij verbonden was.
Trager de wespen, schaarser de dazen
groenvliegen grijzer, engelen gene, niets
dat hier hemelt, alles brandt lager
dit zijn de laatste dagen, men schrijft
de laatste stilstand van de zomer, de laatste
vlammen van het jaar, van de jaren
wat er geweest is is er steeds nog even
en wat men helder ziet heeft zwarte randen
men moet zich hier uitschrijven, de tuin
in de tuin insluiten, het geopende boek
het einde besparen, men moet zich verzwijgen
verzwijg hoe de taal langs de lippen invalt
hoe de grond het gedicht overstelpt, geen mond
zal spreken wat hier overwintert –
(Gerrit Kouwenaar: ‘de laatste dagen van de zomer’)
Persbericht uitgeverij Querido Amsterdam
fleursdumal.nl magazine
More in: Gerrit Kouwenaar, In Memoriam, Kouwenaar, Gerrit
Sara Teasdale
(1884 – 1933)
Young Love
I
I cannot heed the words they say,
The lights grow far away and dim,
Amid the laughing men and maids
My eyes unbidden seek for him.
I hope that when he smiles at me
He does not guess my joy and pain,
For if he did, he is too kind
To ever look my way again.
II
I have a secret in my heart
No ears have ever heard,
And still it sings there day by day
Most like a caged bird.
And when it beats against the bars,
I do not set it free,
For I am happier to know
It only sings for me.
III
I wrote his name along the beach,
I love the letters so.
Far up it seemed and out of reach,
For still the tide was low.
But oh, the sea came creeping up,
And washed the name away,
And on the sand where it had been
A bit of sea-grass lay.
A bit of sea-grass on the sand,
Dropped from a mermaid’s hair–
Ah, had she come to kiss his name
And leave a token there?
IV
What am I that he should love me,
He who stands so far above me,
What am I?
I am like a cowslip turning
Toward the sky,
Where a planet’s golden burning
Breaks the cowslip’s heart with yearning,
What am I that he should love me,
What am I?
V
O dreams that flock about my sleep,
I pray you bring my love to me,
And let me think I hear his voice
Again ring free.
And if you care to please me well,
And live to-morrow in my mind,
Let him who was so cold before,
To-night seem kind.
VI
I plucked a daisy in the fields,
And there beneath the sun
I let its silver petals fall
One after one.
I said, “He loves me, loves me not,”
And oh, my heart beat fast,
The flower was kind, it let me say
“He loves me,” last.
I kissed the little leafless stem,
But oh, my poor heart knew
The words the flower had said to me,
They were not true.
VII
I sent my love a letter,
And if he loves me not,
He shall not find my love for him
In any line or dot.
But if he loves me truly,
He’ll find it hidden deep,
As dawn gleams red thro’ chilly clouds
To eyes awaked from sleep.
VIII
The world is cold and gray and wet,
And I am heavy-hearted, yet
When I am home and look to see
The place my letters wait for me,
If I should find ONE letter there,
I think I should not greatly care
If it were rainy or were fair,
For all the world would suddenly
Seem like a festival to me.
IX
I hid three words within my heart,
That longed to fly to him,
At dawn they woke me with a start,
They sang till day was dim.
And now at last I let them fly,
As little birds should do,
And he will know the first is “I”,
The others “Love” and “You”.
X
Across the twilight’s violet
His curtained window glimmers gold;
Oh happy light that round my love
Can fold.
Oh happy book within his hand,
Oh happy page he glorifies,
Oh happy little word beneath
His eyes.
But oh, thrice happy, happy I
Who love him more than songs can tell,
For in the heaven of his heart
I dwell.
Sara Teasdale poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Teasdale, Sara
UITGEVERIJ VOETNOOT KOMT MET VIJF NIEUWE DICHTBUNDELS
PRESENTATIE OP 7 SEPTEMBER IN AMSTERDAM
ARTHUR LAVA: EEN FEEST VAN JEWELSTE
ANDREA VOIGT: PLANKVROUW
FREDA KAMPHUIS: TITEL
WILLEM VAN ZADELHOFF: HET EI VAN FABERGÉ
LAURA MIJNDERS: NACHTSCHADE
ZONDAG 7 SEPTEMBER 2014, 14.00 TOT 16.OO UUR
CASTRUM PEREGRINI, HERENGRACHT 401, AMSTERDAM
#meer informatie op website voetnoot
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Kamphuis, Freda, MODERN POETRY
Klabund
(1890-1928)
Der Totengräber
Ich rede frisch von der Leber
Weg, zum Parlieren
Und Zieren
Ist keine Zeit.
Ein armer, wandernder, stellenloser Totengräber
Bittet um Arbeit.
Habt ihr keinen Toten zu begraben?
Keine Leiche im Haus?
Ei der Daus!
Keine Mutter? Keine Tochter? Keinen Mann?
Ich begrabe sie, so gut ichs kann.
Bei mir ist jeder gut aufgehoben,
Das Werk wird seinen Schöpfer loben.
Ich trage die Schaufel stets bei mir
Und begrabe Sie auf Wunsch im Garten hier.
Die Erde leicht und lau fällt
Auf Ihre Rippen
Wie Schnee.
Ein Grab ist schnell geschaufelt.
Die Lippen
Lächeln: Ade!
Ich wandre immer hin und her,
Ob ich nicht Arbeit fände.
Mein Herz ist leer, mein Beutel ist leer,
Und leer sind meine Hände.
Denn wer mich sieht, der schlägt von fern
Um mich den Hasenhaken.
Die Mädchen schlafen und die Herrn
Nicht gern im Leichenlaken.
Ich bin ein verlorner Sohn. Ich frass die Treber
Der Fremde allzu lange Zeit.
Ein armer, wandernder, stellenloser Totengräber
Bittet um Arbeit.
Klabund poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, CLASSIC POETRY
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature