New

  1. Eliza Cook: Song for the New Year
  2. D. H. Lawrence: New Year’s Eve
  3. Bert Bevers: Arbeiterstadt
  4. O. Henry (William Sydney Porter): The Gift of the Magi. A Christmas story
  5. Emily Pauline Johnson: A Cry from an Indian Wife
  6. Bluebird by Lesbia Harford
  7. Prix Goncourt du premier roman (2023) pour “L’Âge de détruire” van Pauline Peyrade
  8. W.B. Yeats: ‘Easter 1916’
  9. Paul Bezembinder: Nostalgie
  10. Anne Provoost: Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers
  11. J.H. Leopold: O, als ik dood zal zijn
  12. Paul Bezembinder: Na de dag
  13. ‘Il y a’ poème par Guillaume Apollinaire
  14. Eugene Field: At the Door
  15. J.H. Leopold: Ik ben een zwerver overal
  16. My window pane is broken by Lesbia Harford
  17. Van Gogh: Poets and Lovers in The National Gallery London
  18. Eugene Field: The Advertiser
  19. CROSSING BORDER – International Literature & Music Festival The Hague
  20. Expositie Adya en Otto van Rees in het Stedelijk Museum Schiedam
  21. Machinist’s Song by Lesbia Harford
  22. “Art says things that history cannot”: Beatriz González in De Pont Museum
  23. Georg Trakl: Nähe des Todes
  24. W.B. Yeats: Song of the Old Mother
  25. Bert Bevers: Großstadtstraße
  26. Lesbia Harford: I was sad
  27. I Shall not Care by Sara Teasdale
  28. Bert Bevers: Bahnhofshalle
  29. Guillaume Apollinaire: Aubade chantée à Laetare l’an passé
  30. Oscar Wilde: Symphony In Yellow
  31. That Librarian: The Fight Against Book Banning in America by Amanda Jones
  32. When You Are Old and grey by William Butler Yeats
  33. Katy Hessel: The Story of Art without Men
  34. Alice Loxton: Eighteen. A History of Britain in 18 Young Lives
  35. Oscar Wilde: Ballade De Marguerite

Categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·

 

  1. Subscribe to new material: RSS

Edith Södergran: Månen – Der mond

Edith Södergran

(1892-1923)


Månen

Vad allting som är dött är underbart
och outsägligt:
ett dött blad och en död människa
och månens skiva.
Och alla blommor veta en hemlighet
och skogen den bevarar,
det är att månens kretsgång kring vår jord
är dödens bana.
Och månen spinner sin underbara väv,
den blommor älska,
och månen spinner sitt sagolika nät
kring allt som lever.
Och månens skära mejar blommor av
i senhöstnätter,
och alla blommor vänta på månens kyss
i ändlös längtan.

(1922)


Der Mond

Wie wundersam ist alles Tote
wie unaussprechlich:
ein totes Blatt, ein toter Mensch
des Mondes Scheibe.
Und alle Blumen kennen ein Geheimnis
welches der Wald bewahrt:
des Mondes Kreisumlauf um unsre Erde
ist des Todes Bahn.
Und der Mond spinnt sein Gewebe wundersam
welches die Blumen lieben,
und der Mond spinnt sein Märchennetz
um alles Lebende.
Und des Mondes Sichel mäht Blumen ab
in Spätherbstnächten,
und alle Blumen warten auf des Mondes Kuß
in endlosem Verlangen.

 

Edith Södergran poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Edith Södergran, Södergran, Edith

Multatuli: Idee Nr. 1096

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

 

Idee Nr. 1096

Ik zal wel genoodzaakt wezen soms terugtekomen op eenige byzonderheden in de werking van zekere boeken op Wouter’s gemoed. Evenals dokter Holsma vroeg wat de familie gewoon was te eten, toen-i geraadpleegd werd over de menigvuldige kwalen van Petrò, heeft de lezer eenig recht op de kennis van wat er al zoo aan Wouter werd ingegeven in die leesbibliotheek op den Zeedyk. En ik zou ‘n slordige geschiedschryver zyn als ik daarvan geen melding maakte.

Daar waren drie, vier, planken, die met ‘r allen één schryver torschten…

O!

Voor-als-nog voel ik me onbekwaam den indruk te schetsen van die… vier planken! Ik zou daartoe meer kans zien wanneer ik alleen bejaarde menschen onder m’n gehoor had, personen by wie ‘tmeminisse me kon te-hulp komen…

Ach!

Maar om nu, nu, in 1873…

na ‘t wonderjaar ’48…

na en gedurende de toepassing van stoom en elektriciteit…

na ‘t uitvinden van debating-clubs en kieskollegien…

na de verheffing der Industrie tot ‘n generale agentuur ter bevordering der sofistikatie van levensmiddelen…

na ‘t oprichten van hoogere-burgerscholen en de schrikbarende vermenigvuldiging van knappe kinderen…

na ‘t meedoogenloos uitroeien van het naïve…

na, na… na alles dus wat het tegenwoordig geslacht zoo oneindig hoog verheft boven ‘t voorlaatste…

Ik wil maar zeggen dat ik niet den moed heb, den naam te noemen van ‘n schryver die zestig jaar geleden zooveel planken buigen, en zooveel harten kloppen deed, tot brekens en berstens toe.

Toch hoop ik ‘t eenmaal te doen, en wel zoodra ik mezelf betrap op ‘n vleugje van excentriciteit.

Maar vooraf heb ik behoefte aan ‘t opfrisschen van m’n herinnering. Al beleefde ik den bloeityd der hier bedoelde soort van litteratuur niet, toch ligt de kennismaking te lang achter my, om zonder opzettelyke studie den toenmaligen smaak te kunnen toetsen aan m’n tegenwoordig oordeel. Ik moet eerst ‘n gedeelte van die werken – godbewaarme voor de heele vier planken! – met aandacht weder lezen. De my opgelegde taak heeft iets van ‘n geestbezwering, en de veelschryvende vriend van m’n jeugd zal wel genoodzaakt wezen ter-zyner tyd de rol te spelen van revenant.

Dit weet ik, en ‘t verwonderde my dus in ‘t minst niet by onderscheiden gelegenheden te bemerken dat z’n naam uit het geheugen gewischt is van de kleinkinderen zyner vereerders niet alleen, maar zelfs van bekwame boekhandelaars en bibliofilen! Ach – en: O! – sic transit!

Die naam was toch eenmaal ‘t pas- wacht- en heiligwoord, waaraan legioenen eenzame kluizenaars in afgelegen dalen en ongenaakbare wildernissen, elkaar herkenden! Er bestond ‘n tyd, dat het portret van dien man in armband of halssieraad, het uitsluitend bevoorrecht embleem was, hetshibboleth van modieuze gevoeligheid en sentimenteelen goeden toon. Verloofden zwoeren dure eeden dat ‘s mans helden en heldinnen – nu ja, één of twee uit den groep – peet wezen zouden van de eerste – en volgende – vruchten hunner ‘bekroonde’ liefde, en menig trouwverbond werd gesloten onder aanroeping van de… aandoeningen – ‘beginselen’ mag ik niet zeggen – die hy had opgewekt in de harten!

Om me voortebereiden tot de nauwkeurigheid die ik hoop in-acht te nemen by de behandeling van dien schryver, moet ik reeds nu de opmerking maken dat dit: ‘opwekken van aandoeningen’ slechts in zeer betrekkelyken zin juist gezegd is. Op de individuen die zich overgaven aan de betoovering van z’n stem, moge deze uitdrukking nagenoeg toepasselyk zyn, over ‘t geheel echter was de door my bedoelde voorganger van één dag, slechts de uitdrukking van z’n tyd, een der trompetten waarop de logika der feiten ‘t mondstuk zet.

Voorloopig echter wil ik dit voorbyzien. Hy oefende grooten invloed uit, en is in zekeren zin een der hoofdbewerkers van ‘t hedendaagsch materialismus, geenszins in theologischen zin – j’en suis! – maar in zedelyke en artistieke beteekenis. Ik bedoel het materialismus der geldmakery, en van de jacht op plomp genot.

De lezer zal aan ‘n drukfout denken, of – met ‘n krant die me dezer dagen onder de oogen kwam – meenen dat ‘de oorlog met Atjin me in ‘t hoofd geslagen is’ wanneer-i, na deze bewering, te weten komt dat de O! ‘s en Ach! ‘s waarmee ik zoo-even ‘n paar zinsneden verfraaide, aan dien schryver ontleend zyn. O- en Ach-auteurs en… materialismus?

Ja. O! Ach! en materialismus!

Om nu den lezer nog verder van den weg te helpen…

Reklame! Onder al de dertienhonderd millioen aardbewoners is niemand dan ik in-staat hem er weer behoorlyk op te brengen. En alzoo:

… om ‘t verband tusschen die eenzame kluizenaars, halssieraden, peetschappen en trouwbeloften met materialismus, nog ontastbaarder te maken…

O!

…en den lezer te dwingen op myn bon plaisir te wachten voor-i den sleutel vindt, waarmee deze mysterie kan ontraadseld worden…

Ach!

…daarom hier ‘n citaat uit onzen schryver. Men bedenke dat ik z’n boeken niet by-de-hand heb, en uit het geheugen aanhaal.

‘En zuchtte zy: Ergoteles,
Dan lispte hy: Theone!’

Zie-zoo, m’n ‘knoop’ is gereed! De lezer is nu wel genoodzaakt m’n schryfheld onder verzenmakers te zoeken: éérste dwaling. Hy moet hem voor ‘n graecus houden: Ergoteles…?????! Theone…????! Dit is duidelyk, niet waar? Zeer duidelyk, en de tweede dwaling. Hy was ‘n schoolmeester, en plaatste ‘t woord: Ergoteles in de maat, om z’n leerlingen te waarschuwen tegen ‘n lapsisch: èrregotélis. Ook dit lydt geen tegenspraak, en vormt alzoo de derde dwaling die ik in ‘t leven roepen wilde.

Quaeritur nu: welke graecizeerende verzenmakende schoolmeester heeft met behulp van: O! en:Ach! meegewerkt aan ‘t veroorzaken van het thans heerschend materialismus op ‘t gebied van Smaak, Kunst en Zeden?

O? Ja! Ach? Ja! En men durft spreken van Göthe’s Werther! Van ‘t onnoozel liefdeheldje dat de schuld dragen zou van zooveel zelfmoorden? Gekheid! Noch Göthe, noch een van z’n scheppingen waren ooit zoo populair als de man van m’n raadseltje en die vyf planken – misschien waren ‘t er zeven of acht! – en wat al die zelfmoorden aangaat, lezer, ik geloof er niet aan. Mocht ik hierin ongelyk hebben, dan nog beweer ik dat één held van myn gevoelsman, des-verkiezende zou in-staat geweest zyn meer kerkhoven te bevolken dan tien Werthers… met de misteekende Mignon er by. Maar dit deden die helden niet, waarlyk niet! Zonder deze pryzenswaardige onthouding toeteschryven aan diskretie alleen… geloof me, lezer, dat sterven aan ongelukkige liefden is ‘n boosaardig uitstrooisel van ‘bekroonde’ echtparen die zich vervelen, en die niet verdragen kunnen dat anderen ‘t romantisch geluk hebben zoo belangwekkend ongelukkig te zyn.

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli

Voltaire: Les Vous et les Tu

Voltaire
(François Marie Arouet, 1694-1778)

Les Vous et les Tu

Philis, qu’est devenu ce temps
Où, dans un fiacre promenée,
Sans laquais, sans ajustements,
De tes grâces seules ornée,
Contente d’un mauvais soupé
Que tu changeais en ambroisie,
Tu te livrais, dans ta folie,
A l’amant heureux et trompé
Qui t’avait consacré sa vie ?
Le ciel ne te donnait alors,
Pour tout rang et pour tous trésors,
Que les agréments de ton âge,
Un coeur tendre, un esprit volage,
Un sein d’albâtre, et de beaux yeux.
Avec tant d’attraits précieux,
Hélas ! qui n’eût été friponne ?
Tu le fus, objet gracieux !
Et (que l’Amour me le pardonne !)
Tu sais que je t’en aimais mieux.

Ah ! madame ! que votre vie
D’honneurs aujourd’hui si remplie,
Diffère de ces doux instants !
Ce large suisse à cheveux blancs,
Qui ment sans cesse à votre porte,
Philis, est l’image du Temps ;
On dirait qu’il chasse l’escorte
Des tendres Amours et des Ris ;
Sous vos magnifiques lambris
Ces enfants tremblent de paraître.
Hélas ! je les ai vus jadis
Entrer chez toi par la fenêtre,
Et se jouer dans ton taudis.

Non, madame, tous ces tapis
Qu’a tissus la Savonnerie,
Ceux que les Persans ont ourdis,
Et toute votre orfèvrerie,
Et ces plats si chers que Germain
A gravés de sa main divine,
Et ces cabinets où Martin
A surpassé l’art de la Chine ;
Vos vases japonais et blancs,
Toutes ces fragiles merveilles ;
Ces deux lustres de diamants
Qui pendent à vos deux oreilles ;
Ces riches carcans, ces colliers,
Et cette pompe enchanteresse,
Ne valent pas un des baisers
Que tu donnais dans ta jeunesse.


kempis poetry magazine

More in: Archive U-V, MONTAIGNE, Voltaire

William Shakespeare: Sonnet 042

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

42

That thou hast her it is not all my grief,

And yet it may be said I loved her dearly,

That she hath thee is of my wailing chief,

A loss in love that touches me more nearly.

Loving offenders thus I will excuse ye,

Thou dost love her, because thou know’st I love her,

And for my sake even so doth she abuse me,

Suff’ring my friend for my sake to approve her.

If I lose thee, my loss is my love’s gain,

And losing her, my friend hath found that loss,

Both find each other, and I lose both twain,

And both for my sake lay on me this cross,

But here’s the joy, my friend and I are one,

Sweet flattery, then she loves but me alone.

kempis poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets

P.A. de Génestet: Liefde

P. A.   d e   G é n e s t e t

(1829 – 1861)

 

L i e f d e

 

Die ik het meest heb liefgehad, –

’t Was niet de slanke bruid, met wie ik in ’t zoeter leven

Mocht dwalen op het duin en droomen in de dreven,

Wier hand mij leidde op ’t rozenpad;

 

’t Was niet de jonge en teedere vrouw,

Die, goede genius, mijn hart, mijn huis bewaakte,

Die mij het leven, ach, zoo licht en lieflijk maakte,

Met al den rijkdom harer trouw!

 

„Zoo was ’t de moeder van uw kroost,

Die u, gelukkige, voor ’t offer veler smarte,

Deed smaken, onvermengd, het reinst geluk van ’t harte,

Des levens liefelijksten troost?”

 

Neen! – die ik ’t meest heb liefgehad,

Dat was mijn kranke; ’t was de moede, de uitgeteerde,

Van wie ik leven beide en hopend sterven leerde,

Toen ’k weenend aan haar sponde zat.


P.A. de Génestet gedichten

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: Génestet, P.A. de

Charles Cros: Rêve

C h a r l e s   C r o s

(1842-1888)

  

R ê v e

Oh! la fleur de lys!
La noble fleur blanche,
La fleur qui se penche
Sur nos fronts pâlis!

Son parfum suave
Plus doux que le miel
Raconte le ciel,
Console l’esclave.

Son luxe éclatant
Dans la saison douce
Pousse, pousse, pousse.
Qui nous orne autant?

La rose est coquette;
Le glaïeul sanglant
Mais le lys est blanc
Pour la grande fête.

Oh! le temps des rois,
Des grands capitaines,
Des phrases hautaines
Aux étrangers froids!

Le printemps s’apprête;
Les lys vont fleurir.
Oh! ne pas mourir
Avant cette fête.

 

Charles Cros poetry

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: Cros, Charles

Charles Dickens: George Edmund’s Song

C h a r l e s   D i c k e n s

(1812-1870)


George Edmund’s Song

Autumn leaves, autumn leaves, lie strewn around he here;

Autumn leaves, autumn leaves, how sad, how cold, how drear!

How like the hopes of childhood’s day,

Thick clust’ring on the bough!

How like those hopes in their decay–

How faded are they now!

Autumn leaves, autumn leaves, lie strewn around me here;

Autumn leaves, autumn leaves, how sad, how cold, how drear!


Wither’d leaves, wither’d leaves, that fly before the gale:

Withered leaves, withered leaves, ye tell a mournful tale,

Of love once true, and friends once kind,

And happy moments fled:

Dispersed by every breath of wind,

Forgotten, changed, or dead!

Autumn leaves, autumn leaves, lie strewn around me here!

Autumn leaves, autumn leaves, how sad, how cold, how drear!

 

Charles Dickens poetry

kempis poetry magazine

More in: Charles Dickens, Dickens, Charles

Edith Södergran: Die Sehnsucht der Farben

Edith Södergran

(1892-1923)

Die Sehnsucht der Farben

Um meiner eigenen Blässe Willen liebe ich rot, blau und gelb,
das große Weiß ist wehmütig wie die Schneedämmerung
als Schneewittchens Mutter am Fenster saß und sich Schwarz und Rot dazuwünschte.
Die Sehnsucht der Farben ist die des Blutes. Wenn du nach Schönheit dürstest
sollst du die Augen schließen und in dein eigenes Herz blicken.
Doch fürchtet die Schönheit den Tag und allzuviele Blicke,
doch duldet die Schönheit nicht Lärm und allzuviele Bewegungen –
du sollst nicht dein Herz zu deinen Lippen führen,
wir sollen nicht stören des Schweigens und der Einsamkeit vornehme Kreise, –
Wem ist es größer zu begegnen als einem ungelösten Rätsel mit seltsamen Zügen?
Eine Schweigende werde ich sein in meinem ganzen Leben,
eine Redende ist wie der plappernde Bach, der sich selbst verrät;
ein einsamer Baum werde ich sein in der Ebene,
die Bäume im Wald vergehen vor Sehnsucht nach Sturm,
ich werde gesund sein von Kopf bis Fuß mit goldenen Streifen im Blut,
ich werde rein und unschuldig sein wie eine Flamme mit züngelnden Lippen.

Edith Södergran poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive S-T, Södergran, Edith

Museum De Pont Tilburg: Expositie Ellert Haitjema – Haphazard

art z

Museum De Pont Tilburg

Ellert Haitjema: Haphazard

31 juli tm 19 september 2010

Van Ellert Haitjema (Menaldum, 1958) is in april 2010 het kunstenaarsboek Haphazard gepubliceerd. Dit vormde de aanleiding om deze zomer in de projectzaal een tentoonstelling te organiseren waarin recente sculpturen en foto-interventies van deze kunstenaar worden getoond in samenhang met het nieuw verschenen boek.

‘Schoon als de toevallige ontmoeting op een snijtafel van een paraplu en een naaimachine…’ dichtte Isidore Ducasse in 1869. De surrealisten verhieven deze zinsnede uit de Chants de Maldoror tot een artistiek beginsel. Ook in het leven van alledag kan uit de verrassende combinatie van voorwerpen en materialen pure poëzie ontstaan. In het boek Haphazard zijn daarvan vele voorbeelden te vinden: de balk boven de ingang van een huis, die fungeert als geïmproviseerde berging voor een tandenborstel, een aan een wandelstok bevestigde schoen als peddel, of een houten stoel zonder zitting, waarvan het door roze japonstof omwonden frame aan een reddingsboei doet denken.

Hoezeer de voorwerpen en situaties soms ook tot de verbeelding spreken, iedere artistieke intentie is hun vreemd. Als deze wonderlijke samenraapsels van materialen en vormen een esthetische aantrekkingskracht uitoefenen, dan is dat het onbedoelde neveneffect van een ingreep die praktisch nut beoogde.

Ellert Haitjema is gefascineerd door de inventiviteit waarmee mensen zich redden als er weinig voorhanden is. Al jaren legt hij hun tijdelijke onderkomens, provisorische reparaties en raadselachtige, aan specifieke behoeftes aangepaste attributen vast met zijn camera. Vaak is dat tijdens zijn reizen naar verre oorden, maar soms ook gewoon bij hem om de hoek.

Aanvankelijk dienden de foto’s voor eigen gebruik, als model en inspiratiebron voor zijn sculpturen. In Haphazard combineert hij ze met zijn eigen werk, in een dialoog vol beeldrijm en woordspelingen, zonder hiërarchie of zelfs maar een aanduiding of het een werk van hemzelf betreft, of een door hem gefotografeerd object. Dat onderscheid wordt opgeheven in de foto-interventies, die behalve in het boek, ook als zelfstandige werken op de tentoonstelling te zien zijn. Voortgaand op visuele elementen die de foto’s zelf aandragen, onderwerpt Haitjema ze aan een aantal bewerkingen. Door foto’s om te vouwen, in het water te leggen of te bedekken met schijfjes glas maakt hij er een driedimensionaal object van, dat hij vervolgens opnieuw fotografeert. Het resultaat is een tweedimensionaal beeld, dat zich door zijn inconsistenties te weer stelt tegen een achteloze manier van kijken.

‘Scherp kijken’, ‘wild denken’, het zijn kernbegrippen in de kunst van Haitjema. Ook in zijn sculpturen volgt hij het spoor dat het argeloos-creatieve gebruik van alledaagse voorwerpen hem wijst. Dat doet hij onder meer door het gebruik van afgedankte materialen en een voorkeur voor vormen die een onbepaalde functionaliteit suggereren. Het oppervlak van zijn sculpturen draagt de sporen van gebruik en hergebruik en vestigt de aandacht op hun subtiele materialiteit. Ze hebben vaak iets fragiels en kwetsbaars, maar daarachter gaat, net als bij zijn inspiratiebronnen, een onvermoede taaiheid schuil. In de wandsculptuur Urban Roots (2008) meandert een vezelige streng tussen een strak, op de wand aangebracht lijnenpatroon. De hoekige vorm van de streng wekt een gevoel van vervreemding, die omslaat in verwondering als je beseft dat het lange boomwortels zijn, die zich ooit een weg hebben gebaand langs en om straatstenen heen.

Haitjema onderzoekt in zijn werk een vitale vormentaal, die niet ontspruit aan esthetiek, maar wortelt in de drang tot voortbestaan en daaraan zijn schoonheid ontleent.

MUSEUM DE PONT TILBURG

fleursdumal.nl magazine

More in: Exhibition Archive

Willem Bilderdijk: Afscheid uit ’s levens gastmaal

Willem Bilderdijk

(1756-1831)

 

Afscheid uit ’s levens gastmaal

On sortoit de la vie, ainsi qu d’un banquet,
Remerciant son hôte et faisant son paquet.
(L A   F O N T A I N E)

Het feestmaal loopt en eind; mijn tijd is ’t, af te trekken.
   Welaan, ik neem mijn’ hoed en mantel wel te vreên.
Hy pruile, vindt hy ’t goed, en poge ’t uur te rekken,
Die lust heeft in ’t gewoel van halfbeschonken gekken;
   Mijn koets staat voor de deur, ik ga blijmoedig heen.

Doch Gastheer, ’k ben u eerst mijn dankerkentnis schuldig.
   Gy riept my tot uw’ disch : die gunst waardeer ik hoog.
’t Gezelschap was niet best; de kwelling, menigvuldig;
My plooien kon ik niet; mijn geest werd ongeduldig;
   Maar de orde van uw feest was heilig in mijn oog.

Licht dat mér ook van my niet beter zij te vreden!
   ’t Kan zijn : ik smeet van vreugd de roemers niet aan gruis!
’k Berispte uw koks somwijl (en, mooglijk, zonder reden);
En, stell’ men ’t op mijn lijst van eigenzinnigheden,
   In ’t midden van ’t vermaak verlangde ik steeds naar huis.

’k Zag ieder, vol van drift, naar lekkernyen tasten,
   En stak de hand niet uit, ja, wees ze, dankende, af,
En, uit dien overvloed, waar weelde en vreugd in brasten,
Was ’t voedzaam brood alleen, versmaad by andre gasten,
   Wat aan mijn eetlust stof, mijn’ smaak voldoening gaf.

Maar, moest dit mondvol brood my zoo veel tijds verslinden ! —
   Doch ja, de dag is om en ’k was hem u verplicht.
Gy eischt geen vrucht van ’t zaad dat wegstoof met de winden,
En, waar zich ’t zwetend paard aan ’t eind des wegs moog vinden,
   Wat vraagt het rede of nut van ’t geen het heeft verricht?

Genoeg, ik leg my neêr, hoe min ik heb genoten,
   En hoe veel minder nog aan uw bestek voldaan!
De reekning, zoo zy ligt, moet (goed of kwaad) gesloten,
En durf ik voor my-zelv’mijns harten grond ontblooten :
   ’k Slaap niet dan siddrend in voor ’t uur van op te staan.

1807

 

Willem Bilderdijk gedichten

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: Bilderdijk, Willem

Kees Godefrooij sonnet: Charles Baudelaire

 

Charles Baudelaire

Op winterdagen na het stille eten
denk ik vaak met de borstel aan de vaat
van alle poëzie is hij de maat
dat zweer ik op de bloedzucht van mijn neten

hij leefde aan de oever langs de Lethe
waar vrouwen syf schonken in ruil voor zaad
als waren zij de bloemen van het kwaad
van zoete folter leek zijn geest bezeten.

Op winterdagen na een karig maal
zwoer hij de wereld af voor dure plichten
dan schreef hij verzen op een wand van staal

en kerfde zich een weg naar zijn gedichten
waarmee hij als fantoom, welhaast rectaal
de klok van onlust luidde in gestichten.


Kees Godefrooij

kempis poetry magazine

More in: Archive A-B, Archive A-B, Archive G-H, Baudelaire, Charles, Godefrooij, Kees

P.A. de Génestet: Vrienden op ‘t Kerkhof

P. A.   d e   G é n e s t e t

(1829 – 1861)

 

V r i e n d e n   o p   ‘t   K e r k h o f

Aan Gideon

 

Wij gingen menigwerf te zamen in dit leven,

De paden onzer jeugd, de wegen van ons lot,

Langs ’t zonnig Y – door ’t duin – in jonkheids tooverdreven,

In strijd, ten feest, op reis, in weemoed en genot;

 

Nú gingen wij voor ’t eerst met velerlei gedachten,

Met zielen nauw vereend en broederlijke schreên,

Waar ons nog nimmer saam des levens stormen brachten,

Voor ’t eerst naar ’t vredig kerkhof heen.

 

De doodsklok luidde in ’t rond, daar wij een lijkje beidden,

Het lijkje van een kind, gekomen om te gaan, –

Wij, arm in arm gekneld, wij spraken niet of schreiden,

Maar hoorden met ons hart die sombre tonen aan.

 

Wij volgden ’t kistje straks en zagen ’t langzaam dalen

In ’t grafjen, uitgezocht met teedre vadertrouw

De lage najaarszon toen met haar bleeke stralen

Verlichtte een stil tooneel van diepe zielerouw.

 

Daar was niet vaak een uur zoo treurig in ons leven, –

Toch donker was het niet: Gods licht blonk in de ziel;

Gij wist aan wien ge uw kind – uw een’gen – weêr moest geven,

Gij wist dat al uw schat niet in de aarde viel;

 

En ’t was mij toen ik u met vroomgebogen hoofde

Dat dierbaar kinder-lijk zag volgen naar het graf,

Als volgdet gij dien Heer, in wien gij jong geloofde,

En droegt het kruis Hem na, die u zijn sterkte gaf.

 

Ja, smartlijk was dat uur als wij naar ’t kerkhof brachten

Die asch van zooveel vreugde en hope in ’t zoet verschiet,

En ook ik hield mijn schat wel vaster in gedachten,

Maar donker – donker was het niet.

 

Neen, schoon uw Herfstglans ons, o Zonne dezer dalen!

Wel diep weemoedig sprak van bloeien en vergaan,

Ons oog zag beter licht dat kleene graf bestralen,

Omringd van liefde en rouw en afgevallen blaên.

 

Neen, schoon de groote smart de zielen boog ter neder,

De smart ook heiligde ons en hief ons hemelwaart,

En Hij die troosten kan, zoo machtig en zoo teeder,

Was met „de twee of drie” daar bij dat graf vergaêrd.

 

o Vriend, wij gingen vaak te zamen in dit leven,

Maar nimmer heeft mijn hart zoo diep gevoeld, herdacht,

Als op den zwaren weg naar gindsche kerkhofdreven,

Hoe God mij saam met u den weg des Levens bracht!

D., 1854

P.A. de Génestet gedichten

k e m p i s   p o e t r y   m a g a z i n e

More in: Génestet, P.A. de

« Read more | Previous »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature