Fusilladeplaats en Oorlogsgraven
“Gorp en Rovert” (Hilvarenbeek NL)
15 augustus 1942, bericht uit een landelijke krant:
“Aangezien ondanks de uiterst dringende uitnoodiging van den Wehrmachtsbefehlhaber General der Flieger Christiansen de daders van den springstofaanslag in Rotterdam te laf zijn geweest om zich aan te melden, zijn de volgende gijzelaars aangepakt en hedenmorgen doodgeschoten:
– Mr. Robert Baelde, maatschappelijk werker, *22 juli 1907, woonplaats Rotterdam
– Willem Ruijs, directeur Rotterdamsche Lloyd, *25 augustus 1894, woonde in Rotterdam
– Otto Ernst Gelder, Graaf van Limburg Stirum, substituut officier van Justitie, geboren 13 april 1893, woonplaats Velp
– Christoffel Bennekers, hoofdinspecteur van politie, *28 mei 1894, woonplaats Rotterdam
– Alexander, Baron Schimmelpenninck van der Oije, landeigenaar, *21 december 1913, woonplaats Schuddebeurs “
In de vroege ochtend van 15 augustus 1942 werden door de Duitsers 5 personen in de bossen van “Gorp en Rovert” te Goirle (tegenwoordig gemeente Hilvarenbeek) gefusilleerd. Als eerder in gijzeling genomen Nederlanders werden zij gefusilleerd op bevel van Generaal der Flieger Christiansen als represaille voor de sabotage op 7 augustus 1942 aan een spoorlijn in Rotterdam.
De fusilladeplaats is te vinden in het uitgestrekte bosgebied “Gorp en Rovert” in de driehoek Hilvarenbeek / Goirle / Poppel (België).
Toegang aan de oostzijde van de N 283 Goirle-Poppel, ongeveer 1 km vóór de grens met België. Boven bij de witte slagboom hangt een oranje bord met “←15 AUG. 1942”, verder is de route alleen te voet of per fiets begaanbaar. Na ± 2 km op een kruising rechtsaf, na ± 300 meter nogmaals rechtsaf waarna 100 meter verder de omheinde executieplaats, met aan de zijkant 2 graven, is bereikt. De overige 3 personen zijn door hun familie elders herbegraven.
(Bron: http://www.oorlogsmusea.nl)
Photos: Ton van Kempen
kempis poetry magazine
More in: Galerie des Morts, Holocaust, Ton van Kempen Photos, WAR & PEACE
Leo van der Sterren
Kleine litanie van oude zielen
diep in droge breinen
linksaf de hoek om
de markering volgen
haarspeldbocht als darmrivier
ondergronds door hersens
verbindt de kwab de lob
bes en besje uil geknapt
synaps maar in de gang
staat een beeld van geest
van marmer of van geest
’t is niet uit te maken
dat beeld torent hoog
maar laag is het de ziel
de broedplaats van het
ongenode dat duwt en
perst de schuwheid uit
de luwte in de zenuwen
een gruwel maar de hersens
halen hun verhalen
in de uitstreken de uithalen
uithoeken van zichzelf
en jagen ze furieus en wit
heet het huis uit woonstee der
ziel rechtsaf de hoek om
wegbewijzering weg
gewezen dan kwijt
verloren en terecht de hersens
vermist meanderend
de harde horde in
van de sensuele symfonie
van de van de weet
veel vector lamstraal
wrede voren harde lente
want de horde tiert op jong
en jong doet pijn in oude
en verzaakte zielen in halve
en vermolmde lijven
met breinen uitgeloogd
Leo van der Sterren poetry
kempis poetry magazine
More in: Sterren, Leo van der
V a n D o e s b u r g
& the International Avant-Garde
Tate Modern London
4 February – 16 May 2010
“He is the coolest cat in 20th-century art” – The Daily Telegraph
Tate Modern presents the first major exhibition in the UK devoted to the Dutch artist and pivotal figure of the European avant-garde, Theo van Doesburg (1883-1931). This is a unique and exciting chance for van Doesburg’s work to be seen for the first time in the UK. This follows in the footsteps of a series of exhibitions looking at different aspects of Modernism, conceived by Vicente Todolí, Director of Tate Modern.
Van Doesburg, who worked in disciplines within art, design and text, founded the far-reaching movement and magazine De Stijl. This artistic movement of painters, architects and designers sought to build a new society in the aftermath of World War I, advocating an international style of art and design based on a strict geometry of horizontals and verticals.
Van Doesburg travelled extensively in Europe in the 1920s making connections and collaborating with avant-garde contemporaries of the time. This exhibition explores Doesburg’s role as promoter of Dutch Neoplasticism, his Dada personality, his efforts to influence the Bauhaus, his links with international Constructivists, and his creation of the group Art Concret.
Including over 350 works (many unseen in the UK before) by key artists as Jean Arp, Constantin Brancusi, László Moholy-Nagy, Piet Mondrian, Francis Picabia, Gerrit Rietveld, Kurt Schwitters and Sophie Taeuber, the exhibition features van Doesburg’s rarely-seen Counter-Composition paintings and designs for the Café Aubette in Strasbourg, furniture such as Rietveld’s iconic Red-Blue chair, as well as typography, magazines, stained glass, film, music, sculpture and more.
Curated by Gladys Fabre, Independent Curator and Vicente Todolí, Director Tate Modern.
fleursdumal.nl magazine
More in: De Stijl, Theo van Doesburg
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
vijfentwintig
Kwinkslagen
In het zaaltje achter café Reijnders hadden zich de donerende leden van leesclub Ons genoegen, een privéclub van middenstandsvrouwen uit de P.C. Hooftstraat, aangevuld met vrouwen van Ajax-spelers die het alfabet machtig waren, verzameld voor een voordracht van de schrijvende damesnichten Hartjes.
De avond werd voorgezeten door Peter Steen, de grote gids voor lezers die dwars door alle literaturen heen verbanden wist te leggen en boeken in soorten bij elkaar wist onder te brengen in lijstjes, gemodelleerd naar de ordening van diersoorten en bloemgeslachten. Met vragen als: Weet je dat Joosje Zwanenzang een buitenechtelijk kind van Roland Holst is en dat Neelie-Maria Pin dus zijn halfzus is? En dat zijn broer Alexander een halfbroer is en diens vader een geboren baron Van Voorst tot Voorst en Verder is? Vragen zoals Adriaan van Bis ze vroeger op tv aan jonge schrijvers stelde.
Het oude heertje Maarten Hartjes had zich als vrouw verkleed, haar alter ego Maartje, compleet met pruik en oorbellen. Haar nicht Keesje Hartjes droeg een jurk van uit boeken gescheurde vellen, met veiligheidsspelden aan elkaar geregen.
De dames lazen voor uit hun brievenroman, waarin ze aan elkaar kond deden van ontdekkingen in de eigen moestuin. Zo las Maartje met haar hoge krakende stem heel aandoenlijk voor over wormen in de winterwortels. En Keesje las over de houtworm die ze op stille avonden in het dakspant van haar huis hoorde knagen aan haar ondergang.
Peter Steen, sinds zijn bekering tot de r.-k. Kerk heel wat zachter van toon dan in zijn vorige loopbaan, toen hij in Vlaamse krantjes menig debuterend schrijver met smaak onderuithaalde, orakelde dat alle woorden die uit de pen van de dametjes vloeiden, hoogwaardige literatuur waren. Ook in dit nieuwe tijdperk. Zeker nu Maartje, na vroeger in haar boeken vele ouderlingen en dominees afgevallen te zijn, weer helemaal de Gereformeerde Bonders van Maassluis-Noord was toegedaan. Regelmatig offerde ze wat centjes van de huurpenningen die ze inde voor haar grachtenpanden aan de zending in het vroegere roomse Limburg en Brabant. Keesje, vroeger op en top agnost, zwom een beetje mee in de geldstroom van haar nicht.
Het publiek schaterlachte om de kwinkslagen van de oudjes die, ondanks hun gevorderde leeftijd, nog altijd zo’n grote plaats innamen in de harten van vele contribuanten van leesclubs in den lande.
Ze spitsten vooral de oren toen Maartje begon te vertellen over het verwerken van judaspenningen in bruidsboeketten. Dat was machtig interessant voor de Ajax-vrouwtjes die van trouwen wel pap lustten en gemiddeld drie keer scheidden voor hun achtentwintigste. De slimmeriken onder hen vroegen zich af of Maartje het over haar eigen bruidsboeket had. Had ze er judaspenningen in verwerkt om subtiel aan te geven dat het haar alleen om de penningen ging? Een andere vraag was: Was het háár bruiloft of zíjn bruiloft? Was hij als man in het huwelijk getreden met een vrouw, of als vrouw met een man? Was Maartje als nicht met een neef gehuwd of was hij als neef met zijn nicht gaan samenwonen?
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 25 – Vrijdag 16 april 2010 (vervolg maandag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Georg Trakl
(1887-1914)
Der Abend
Mit toten Heldengestalten
Erfüllst du Mond
Die schweigenden Wälder,
Sichelmond-
Mit der sanften Umarmung
Der Liebenden,
Den Schatten berühmter Zeiten
Die modernden Felsen rings;
So bläulich erstrahlt es
Gegen die Stadt hin,
Wo kalt und böse
Ein verwesend Geschlecht wohnt,
Der weißen Enkel
Dunkle Zukunft bereitet.
Ihr mondverschlungnen Schatten
Aufseufzend im leeren Kristall
Des Bergsees.
Georg Trakl poetry
kempis poetry magazine
More in: Trakl, Georg
Museum: An institution devoted to the procurement, care, study, and display of objects of lasting interest or value; also : a place where objects are exhibited. Institution dedicated to preserving and interpreting the primary tangible evidence of humankind and the environment. In its preserving of this primary evidence, the museum differs markedly from the library, with which it has often been compared, for the items housed in a museum are mainly unique and constitute the raw material of study and research. In the museum the object, in many cases removed in time, place, and circumstance from its original context, communicates itself directly to the viewer in a way not possible through other media. Museums have been founded for a variety of purposes: to serve as recreational facilities, scholarly venues, or educational resources; to contribute to the quality of life of the areas where they are situated; to attract tourism to a region; to promote civic pride or nationalistic endeavour; or even to transmit overtly ideological concepts. Given such a variety of purposes, museums reveal remarkable diversity in form, content, and even function. Yet, despite such diversity, they are bound by a common goal: the preservation and interpretation of some material aspect of society’s cultural consciousness.
Joep Eijkens photos
fleursdumal.nl magazine
More in: FDM Art Gallery, Joep Eijkens Photos
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
vierentwintig
Knielen witte!
Het werd Tjeepie te veel. Nu haar vrienden weg waren, leek ze tussen al dit volk niet eens te bestaan. Ze voelde zich lucht. Niets.
Ze stond op, trok haar rokken recht, harkte automatisch haar spinnerige haar in de war en zocht, half op de tast in dit klandestiene rokershol, de weg naar buiten.
De frisse lucht deed haar goed. Vroeger had ze altijd een hekel aan zuivere lucht gehad en rookte ze als een ketter. Sinds ze in het Vondelpark sliep, wist ze pas weer hoe heerlijk het was om de geuren van grond, bloemen en bladeren te ruiken. Om zuivere lucht in te ademen.
Toch rilde ze even. De drank had haar licht beneveld en onverwacht was ze terug in haar jeugd. Thuis in Limburg. Net als in de droom die haar steeds vaker overviel.
Soms had ze van die momenten. Dan was het net of ze zojuist de deur bij haar moeder thuis achter zich had dichtgetrokken.
Ze stond weer in de Dorpsstraat, in het Limburgse gehucht waar ze haar jeugd had doorgebracht. Een harmonie trok voorbij. Ze zag de blije gezichten van de mensen in militaire uniformen. Ze zag een processie van mensen die met heiligenbeelden en vaandels door de straat trokken, zingend, sereen. Het deed haar niks. Toen niet. Maar nu, zoveel jaren later, kreeg ze koude rillingen van dit soort beelden die steeds vaker in haar hoofd terugkwamen.
‘Knielen Witte,’ siste de pastoor die met het Allerheiligste voorbijkwam.
Ze deed het niet. Ze deed net alsof ze zich niet aangesproken voelde. Zo was het toen gegaan, een jaar of elf was ze. Maar nu sprongen haar de tranen in de ogen bij de herinnering en zakte ze op haar knieën, zo maar op een stoeprand, midden in Amsterdam. Haar tranen drupten op de stoeptegels en vermengden zich met de tranen van een airco boven haar hoofd.
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 24 – Donderdag 15 april 2010 (vervolg vrijdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Nachtelijke poëzieboottochten
THEATER VAN DE VERLOREN TIJD
TILBURG AAN ZEE
Na de overweldigende belangstelling in het najaar van 2009 organiseert THEATER VAN DE VERLOREN TIJD op vrijdagavond 30 april, zaterdagavond 1 mei, vrijdagavond 7 mei en zaterdagavond 8 mei 2010 om 22.00 uur weer vier nachtelijke poëzieboottochten over het Wilhelminakanaal in Tilburg en omgeving.
Het wordt een mooi romantisch tochtje op een sfeervol verlichte Kagenaar met gedichten over water, varen, mijmeren en liefde.
Kosten € 12,50 per persoon.
Er zijn maar 20 plaatsen per avond (reserveren: 013-5358041)
Website: www.theatervandeverlorentijd.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News
William Butler Yeats
(1865-1939)
Words For Music Perhaps
I – CRAZY JANE AND THE BISHOP
BRING me to the blasted oak
That I, midnight upon the stroke,
(All find safety in the tomb.)
May call down curses on his head
Because of my dear Jack that’s dead.
Coxcomb was the least he said:
The solid man and the coxcomb.
Nor was he Bishop when his ban
Banished Jack the Journeyman,
(All find safety in the tomb.)
Nor so much as parish priest,
Yet he, an old book in his fist,
Cried that we lived like beast and beast:
The solid man and the coxcomb.
The Bishop has a skin, God knows,
Wrinkled like the foot of a goose,
(All find safety in the tomb.)
Nor can he hide in holy black
The heron’s hunch upon his back,
But a birch-tree stood my Jack:
The solid man and the coxcomb.
Jack had my virginity,
And bids me to the oak, for he
(all find safety in the tomb.)
Wanders out into the night
And there is shelter under it,
But should that other come, I spit:
The solid man and the coxcomb.
II – CRAZY JANE REPROVED
I CARE not what the sailors say:
All those dreadful thunder-stones,
All that storm that blots the day
Can but show that Heaven yawns;
Great Europa played the fool
That changed a lover for a bull.
Fol de rol, fol de rol.
To round that shell’s elaborate whorl,
Adorning every secret track
With the delicate mother-of-pearl,
Made the joints of Heaven crack:
So never hang your heart upon
A roaring, ranting journeyman.
Fol de rol, fol de rol.
III – CRAZY JANE ON THE DAY OF JUDGMENT
‘LOVE is all
Unsatisfied
That cannot take the whole
Body and soul’;
And that is what Jane said.
‘Take the sour
If you take me
I can scoff and lour
And scold for an hour.’
‘That’s certainly the case,’ said he.
‘Naked I lay,
The grass my bed;
Naked and hidden away,
That black day’;
And that is what Jane said.
‘What can be shown?
What true love be?
All could be known or shown
If Time were but gone.’
‘That’s certainly the case,’ said he.
IV – CRAZY JANE AND JACK THE JOURNEYMAN
I KNOW, although when looks meet
I tremble to the bone,
The more I leave the door unlatched
The sooner love is gone,
For love is but a skein unwound
Between the dark and dawn.
A lonely ghost the ghost is
That to God shall come;
I — love’s skein upon the ground,
My body in the tomb —
Shall leap into the light lost
In my mother’s womb.
But were I left to lie alone
In an empty bed,
The skein so bound us ghost to ghost
When he turned his head
passing on the road that night,
Mine must walk when dead.
V – CRAZY JANE ON GOD
THAT lover of a night
Came when he would,
Went in the dawning light
Whether I would or no;
Men come, men go;
All things remain in God.
Banners choke the sky;
Men-at-arms tread;
Armoured horses neigh
In the narrow pass:
All things remain in God.
Before their eyes a house
That from childhood stood
Uninhabited, ruinous,
Suddenly lit up
From door to top:
All things remain in God.
I had wild Jack for a lover;
Though like a road
That men pass over
My body makes no moan
But sings on:
All things remain in God.
VI – CRAZY JANE TALKS WITH THE BISHOP
I MET the Bishop on the road
And much said he and I.
‘Those breasts are flat and fallen now,
Those veins must soon be dry;
Live in a heavenly mansion,
Not in some foul sty.’
‘Fair and foul are near of kin,
And fair needs foul,’ I cried.
‘My friends are gone, but that’s a truth
Nor grave nor bed denied,
Learned in bodily lowliness
And in the heart’s pride.
‘A woman can be proud and stiff
When on love intent;
But Love has pitched his mansion in
The place of excrement;
For nothing can be sole or whole
That has not been rent.’
VII – CRAZY JANE GROWN OLD LOOKS AT THE DANCERS
I FOUND that ivory image there
Dancing with her chosen youth,
But when he wound her coal-black hair
As though to strangle her, no scream
Or bodily movement did I dare,
Eyes under eyelids did so gleam;
Love is like the lion’s tooth.
When She, and though some said she played
I said that she had danced heart’s truth,
Drew a knife to strike him dead,
I could but leave him to his fate;
For no matter what is said
They had all that had their hate;
Love is like the lion’s tooth.
Did he die or did she die?
Seemed to die or died they both?
God be with the times when I
Cared not a thraneen for what chanced
So that I had the limbs to try
Such a dance as there was danced —
Love is like the lion’s tooth.
VIII – GIRL’S SONG
I WENT out alone
To sing a song or two,
My fancy on a man,
And you know who.
Another came in sight
That on a stick relied
To hold himself upright;
I sat and cried.
And that was all my song —
When everything is told,
Saw I an old man young
Or young man old?
IX – YOUNG MAN’S SONG
‘SHE will change,’ I cried.
‘Into a withered crone.’
The heart in my side,
That so still had lain,
In noble rage replied
And beat upon the bone:
‘Uplift those eyes and throw
Those glances unafraid:
She would as bravely show
Did all the fabric fade;
No withered crone I saw
Before the world was made.’
Abashed by that report,
For the heart cannot lie,
I knelt in the dirt.
And all shall bend the knee
To my offended heart
Until it pardon me.
X – HER ANXIETY
EARTH in beauty dressed
Awaits returning spring.
All true love must die,
Alter at the best
Into some lesser thing.
Prove that I lie.
Such body lovers have,
Such exacting breath,
That they touch or sigh.
Every touch they give,
Love is nearer death.
Prove that I lie.
XI – HIS CONFIDENCE
UNDYING love to buy
I wrote upon
The corners of this eye
All wrongs done.
What payment were enough
For undying love?
I broke my heart in two
So hard I struck.
What matter? for I know
That out of rock,
Out of a desolate source,
Love leaps upon its course.
XII – LOVE’S LONELINESS
OLD fathers, great-grandfathers,
Rise as kindred should.
If ever lover’s loneliness
Came where you stood,
Pray that Heaven protect us
That protect your blood.
The mountain throws a shadow,
Thin is the moon’s horn;
What did we remember
Under the ragged thorn?
Dread has followed longing,
And our hearts are torn.
XIII – HER DREAM
I DREAMED as in my bed I lay,
All night’s fathomless wisdom come,
That I had shorn my locks away
And laid them on Love’s lettered tomb:
But something bore them out of sight
In a great tumult of the air,
And after nailed upon the night
Berenice’s burning hair.
XIV – HIS BARGAIN
WHO talks of Plato’s spindle;
What set it whirling round?
Eternity may dwindle,
Time is unwound,
Dan and Jerry Lout
Change their loves about.
However they may take it,
Before the thread began
I made, and may not break it
When the last thread has run,
A bargain with that hair
And all the windings there.
XV – THREE THINGS
‘O CRUEL Death, give three things back,’
Sang a bone upon the shore;
‘A child found all a child can lack,
Whether of pleasure or of rest,
Upon the abundance of my breast’:
A bone wave-whitened and dried in the wind.
‘Three dear things that women know,’
Sang a bhone upon the shore;
‘A man if I but held him so
When my body was alive
Found all the pleasure that life gave’:
A bone wave-whitened and dried in the wind.
‘The third thing that I think of yet,’
Sang a bone upon the shore,
‘Is that morning when I met
Face to face my rightful man
And did after stretch and yawn’:
A bone wave-whitened and dried in the wind.
XVI – LULLABY
BELOVED, may your sleep be sound
That have found it where you fed.
What were all the world’s alarms
To mighty paris when he found
Sleep upon a golden bed
That first dawn in Helen’s arms?
Sleep, beloved, such a sleep
As did that wild Tristram know
When, the potion’s work being done,
Roe could run or doe could leap
Under oak and beechen bough,
Roe could leap or doe could run;
Such a sleep and sound as fell
Upon Eurotas’ grassy bank
When the holy bird, that there
Accomplished his predestined will,
From the limbs of Leda sank
But not from her protecting care.
XVII – AFTER LONG SILENCE
SPEECH after long silence; it is right,
All other lovers being estranged or dead,
Unfriendly lamplight hid under its shade,
The curtains drawn upon unfriendly night,
That we descant and yet again descant
Upon the supreme theme of Art and Song:
Bodily decrepitude is wisdom; young
We loved each other and were ignorant.
XVIII – MAD AS THE MIST AND SNOW
BOLT and bar the shutter,
For the foul winds blow:
Our minds are at their best this night,
And I seem to know
That everything outside us is
Mad as the mist and snow.
Horace there by Homer stands,
Plato stands below,
And here is Tully’s open page.
How many years ago
Were you and I unlettered lads
Mad as the mist and snow?
You ask what makes me sigh, old friend,
What makes me shudder so?
I shudder and I sigh to think
That even Cicero
And many-minded Homer were
Mad as the mist and snow.
XIX – THOSE DANCING DAYS ARE GONE
COME, let me sing into your ear;
Those dancing days are gone,
All that silk and satin gear;
Crouch upon a stone,
Wrapping that foul body up
In as foul a rag:
I carry the sun in a golden cup.
The moon in a silver bag.
Curse as you may I sing it through;
What matter if the knave
That the most could pleasure you,
The children that he gave,
Are somewhere sleeping like a top
Under a marble flag?
I carry the sun in a golden cup.
The moon in a silver bag.
I thought it out this very day.
Noon upon the clock,
A man may put pretence away
Who leans upon a stick,
May sing, and sing until he drop,
Whether to maid or hag:
I carry the sun in a golden cup,
The moon in a silver bag.
XX – ‘I AM OF IRELAND’
AM of Ireland,
And the Holy Land of Ireland,
And time runs on,’ cried she.
‘Come out of charity,
Come dance with me in Ireland.’
One man, one man alone
In that outlandish gear,
One solitary man
Of all that rambled there
Had turned his stately head.
That is a long way off,
And time runs on,’ he said,
‘And the night grows rough.’
I am of Ireland,
And the Holy Land of Ireland,
And time runs on,’ cried she.
‘Come out of charity
And dance with me in Ireland.’
The fiddlers are all thumbs,
Or the fiddle-string accursed,
The drums and the kettledrums
And the trumpets all are burst,
And the trombone,’ cried he,
‘The trumpet and trombone,’
And cocked a malicious eye,
‘But time runs on, runs on.’
I am of Ireland,
And the Holy Land of Ireland,
And time runs on,’ cried she.
‘Come out of charity
And dance with me in Ireland.’
XXI – THE DANCER AT CRUACHAN AND CRO-PATRICK
I, PROCLAIMING that there is
Among birds or beasts or men
One that is perfect or at peace.
Danced on Cruachan’s windy plain,
Upon Cro-patrick sang aloud;
All that could run or leap or swim
Whether in wood, water or cloud,
Acclaiming, proclaiming, declaiming Him.
XXII – TOM THE LUNATIC
SANG old Tom the lunatic
That sleeps under the canopy:
‘What change has put my thoughts astray
And eyes that had s-o keen a sight?
What has turned to smoking wick
Nature’s pure unchanging light?
‘Huddon and Duddon and Daniel O’Leary.
Holy Joe, the beggar-man,
Wenching, drinking, still remain
Or sing a penance on the road;
Something made these eyeballs weary
That blinked and saw them in a shroud.
‘Whatever stands in field or flood,
Bird, beast, fish or man,
Mare or stallion, cock or hen,
Stands in God’s unchanging eye
In all the vigour of its blood;
In that faith I live or die.’
XXIII – TOM AT CRUACHAN
ON Cruachan’s plain slept he
That must sing in a rhyme
What most could shake his soul:
‘The stallion Eternit
Mounted the mare of Time,
‘Gat the foal of the world.’
XXIV – OLD TOM AGAIN
THINGS out of perfection sail,
And all their swelling canvas wear,
Nor shall the self-begotten fail
Though fantastic men suppose
Building-yard and stormy shore,
Winding-sheet and swaddling — clothes.
XXV – THE DELPHIC ORACLE UPON PLOTINUS
BEHOLD that great Plotinus swim,
Buffeted by such seas;
Bland Rhadamanthus beckons him,
But the Golden Race looks dim,
Salt blood blocks his eyes.
Scattered on the level grass
Or winding through the grove
plato there and Minos pass,
There stately Pythagoras
And all the choir of Love
W.B. Yeats poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive Y-Z, Yeats, William Butler
Rudyard Kipling
(1865-1936)
The River’s Tale
Prehistoric
Twenty bridges from Tower to Kew–
(Twenty bridges or twenty-two)–
Wanted to know what the River knew,
For they were young, and the Thames was old
And this is the tale that River told:–
“I walk my beat before London Town,
Five hours up and seven down.
Up I go till I end my run
At Tide-end-town, which is Teddington.
Down I come with the mud in my hands
And plaster it over the Maplin Sands.
But I’d have you know that these waters of mine
Were once a branch of the River Rhine,
When hundreds of miles to the East I went
And England was joined to the Continent.
“I remember the bat-winged lizard-birds,
The Age of Ice and the mammoth herds,
And the giant tigers that stalked them down
Through Regent’s Park into Camden Town.
And I remember like yesterday
The earliest Cockney who came my way,
When he pushed through the forest that lined the Strand,
With paint on his face and a club in his hand.
He was death to feather and fin and fur.
He trapped my beavers at Westminster.
He netted my salmon, he hunted my deer,
He killed my heron off Lambeth Pier.
He fought his neighbour with axes and swords,
Flint or bronze, at my upper fords,
While down at Greenwich, for slaves and tin,
The tall Phoenician ships stole in,
And North Sea war-boats, painted and gay,
Flashed like dragon-flies, Erith way;
And Norseman and Negro and Gaul and Greek
Drank with the Britons in Barking Creek,
And life was gay, and the world was new,
And I was a mile across at Kew!
But the Roman came with a heavy hand,
And bridged and roaded and ruled the land,
And the Roman left and the Danes blew in–
And that’s where your history-books begin!”
Hans Hermans photos
Poem Rudyard Kipling
kempis poetry magazine
More in: Archive K-L, CLASSIC POETRY, FDM in London, Hans Hermans Photos, Kipling, Rudyard
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
drieëntwintig
Geluk is niet te koop
Tegen zevenen hadden zich een vijftigtal daklozen, bedelaars, spuiters, slikkers en enkele vroeger stervensberoemde auteurs, onder wie Movo van Brabant, verzameld voor het gebouw van het Leger des Heils.
Movo propte zijn lievelingsmanuscript in de binnenzak van zijn ruime regenjas. Pijnlijke tanden, stond er in ferme letters op.
Pijnlijke handen was zijn laatst uitgegeven boek, een waar verhaal over zijn zwerftochten langs uitgevershuizen, met winkelkarren vol onafgemaakte manuscripten.
Zijn overgewicht en het gewicht van duizenden beschreven vellen hadden van hem een schuifelaar gemaakt, die zich voortsleepte van portiek naar portiek. Maar meestal zat hij, als het ware vastgegroeid, in het portiek van het Leger des Heils aan de Warmoesstraat. Zijn nieuwe thuis. Daar werd hij wekelijks door hulpvaardige gristelijke handen in bad gedaan.
Kolonel Groothart-Huizinga opende de deur. Het haveloze volkje, geurend naar het zuur van de straat, stroomde binnen. Movo parkeerde zijn karretje met manuscripten in het berghok en sjouwde naar de toiletten, want handen wassen was verplicht.
Movo keek op toen hij in de spiegel van het waslokaal het frisse gezicht zag van de altijd jong lijkende schrijver Arnon Groenberg, ooit een groeibriljant aan de kroon van de Nederlandse Letteren. Een jaar of tien geleden had hij Movo van de troon gestoten, maar door verkeerde beleggingen in Duitse hotels en een huwelijk met een overjarige oorlogsweduwe, was hij aan de grond geraakt.
Arnon, altijd bang voor bekende mensen, vluchtte meteen weg toen hij de majestueuze kop van Movo zag en hij kroop in de klerenkast, waarin hij altijd de nacht doorbracht.
Zijn handen inzepend, raakte Movo in gesprek met Rijkman Groen, eertijds directeur van De Rijksbank van Nederland, maar door speculaties aan lager wal geraakt. Rijkman, vroeger multimiljonair, bezat geen cent meer. De Engelse Verdeelsleutelbank, die de Rijksbank had overgenomen, had de voormalige directeur tot op het hemd uitgekleed. Maar Rijkman, een Bourgondisch en vrolijk type, rouwde er niet om.
‘Geweldige dag gehad vandaag,’ schalde Rijkman, die elke ochtend de dag plukte als een groot geschenk. ‘Helemaal naar Buitenveldert gelopen.’
‘Wat is daar zo bijzonder aan?’ vroeg Movo.
‘Ik heb genoten van het uitzicht op al die kapitale huizen waarvoor ik vroeger de hypotheken heb verschaft. Je moet de gezichten van die lui zien, allemaal grijs en grauw door de zorgen voor morgen. De aflossing, de rente. Dom dom dom.’
‘Als zij zo ongelukkig zijn, dan heb jij er toch schuld aan?’ zei Movo.
‘Ja, maar toen ik nog bankier was, wist ik niet beter. Toen dacht ik nog dat je het geluk kon helpen met geld. Nu weet ik dat het geluk je komt aanwaaien met elke ademtocht.’
Fluitend liep Rijkman naar de eetzaal, zich verheugend op de dagelijkse portie stamppot met spekjes.
Terwijl Movo zijn handen afspoelde, dacht hij na over weer een nieuw boek. Rijkman inspireerde hem altijd. De titel welde onmiddellijk in hem op. Geluk is niet te koop. Daar moesten zeker duizend bladzijden over vol te schrijven zijn.
Movo slofte naar de eetzaal. Hij plofte naast Bartje Sjap, de dichter met de lange nek. Voor Bartje was elke stoeptegel een podium van waaraf hij de honderd gedichtjes die hij in zijn leven had geschreven naar het publiek schreeuwde.
De kolonel schepte de borden vol.
‘Smakelijk eten,’ zei Movo.
‘Insgelijks,’ brulde Bartje en viel als een hongerige wolf aan.
Movo proefde. De ingrediënten die zijn moeder voor potazie gebruikte, zaten er niet in. De brij was zonder liefde bereid. Teveel spekvet. Jansaliekruid en sjalotjes waren vergeten, net als de plakken boerenrookworst die bij stevige kost hoorde. De prak smaakte naar de kloten van de kok.
Het leek de meesten niet te deren. Hun smaak was door drugs en droesem zo verflauwd dat ze geen verschil meer proefden tussen een gehaktbal en een biefstuk. Biefstuk?
Plotseling dacht Movo terug aan de jaren dat hij zich regelmatig afzonderde in het rustieke Château Sint-Gerlach in het hemelse Zuid-Limburg, waar hij dagelijks de meest luxueuze spijzen at en de meest bejubelde wijnen dronk. Toen kon hij het zich nog permitteren om elke dag een paar honderd euro uit te geven voor een fles Brut. Treurig dat hij nu achter een bord eten zat dat vijftig cent mocht kosten.
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 23 – Woensdag 14 april 2010 (vervolg donderdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
VAN ABBE MUSEUM EINDHOVEN
Het museum als tijdmachine
Play Van Abbe – Deel 2: Tijdmachines
april 10 – september 2010
Het museum ‘speelt’ met de tijd. Het is als het ware een grote machine om verleden, heden en toekomst te kunnen ordenen. Op 10 april gaat, onder de noemer Tijdmachines, het tweede deel van Play Van Abbe van start met een drietal bijzondere tentoonstellingen. In Tussen Minimalismen heeft het Deense kunstenaarscollectief SUPERFLEX een keuze gemaakt uit de museumcollectie. Daarnaast is een retrospectief van de Poolse na-oorlogse schilder Andrzej Wróblewski te zien en de tentoonstelling
Museummodules toont vier historische museumpresentaties op onconventionele wijze. Deze drie qua vorm en inhoud uiteenlopende tentoonstellingen maken deel uit van het vierluik Play Van Abbe. Ook dit tweede deel van Play Van Abbe – dat nog loopt tot half september – wordt de komende maanden aangevuld met lezingen, filmvertoningen en andere activiteiten.
Tussen Minimalismen
Het Van Abbemuseum nodigde het Deense kunstenaarscollectief SUPERFLEX uit een tentoonstelling te maken met werken uit de verzameling van het museum. SUPERFLEX houdt zich bezig met thema’s op het raakvlak tussen kunst en economie. Een van die thema’s is de toegang tot informatie voor iedereen en de beperking daarvan door het rechtssysteem. SUPERFLEX selecteerde werken op basis van onderwerpen als serialiteit, (massa)productie, distributie, copyright en het kunstwerk als concept. In Tussen Minimalismen zijn werken te zien van onder anderen Carl Andre, Daniel Buren, Dan Flavin, Donald Judd, Bruce Nauman en Sol LeWitt. Ingaand op de artistieke gedachtes uit de jaren zestig over het kunstwerk als louter een concept, toont SUPERFLEX een speciaal voor deze tentoonstelling ontwikkelde installatie die het eigendom en de verspreiding van en toegang tot informatie onder druk zet.
Wróblewski
Naar de marge en terug – Andrzej Wróblewski is de eerste grote overzichtstentoonstelling van Andrzej Wróblewski (1927-1957) buiten de Poolse landgrenzen. Zijn werk laat zien dat de artistieke experimenten in het naoorlogse Polen eenzelfde intensiteit kennen als in het Westen. Met dit retrospectief wil het van Abbemuseum het begrip van moderne kunst in een breder geografisch verband plaatsen. De tentoonstelling zet de vaste kaders voor het veelal westerse verhaal van de kunst op losse schroeven en reflecteert in de zijlijn op de bijdrage van het museum aan het ontstaan van onze vertrouwde geschiedenis.
Museummodules
De tentoonstelling Museummodules bestaat uit vier eigentijdse interpretaties van presentatievormen uit de twintigste eeuw. Deze historische modellen die door genodigde kunstenaars, ontwerpers en onderzoekers onder de aandacht worden gebracht, geven – door hun diversiteit in uiterlijke verschijningsvormen – een boeiend inzicht in de museale geschiedenis. Onderzoeker Kai-Uwe Hemken en vormgever Jakob Gebert realiseren postuum het ontwerp voor de Raum der Gegenwart van kunstenaar László Moholy-Nagy en museumdirecteur Alexander Dorner uit 1930. Het Berlijnse Museum of American Art geeft zijn speelse maar ook verontrustende visie op de ontstaansgeschiedenis van het Museum of Modern Art (MoMA) in New York. Verder onderzoekt de cineast Florian Schneider samen met Kim de Groot Malrauxs visioen van een Musée Imaginaire en kijkt naar de onbetwistbare invloed van fotografie op de
ontwikkeling van het museum. Tenslotte actualiseert beeldend kunstenaar Wendelien van Oldenborgh een tentoonstellingsconcept van de Italiaanse architect Lina Bo Bardi uit 1968. Deze hedendaagse bewerkingen van historische presentatiemodellen ontmaskeren het vertrouwde beeld van het moderne museum en suggereren de mogelijkheid van een heel ander museum in de toekomst.
Tijdmachines
De drie bovengenoemde tentoonstellingen zijn onderdeel van het tweede deel van het veelzijdige 18 maanden durende programma Play Van Abbe waarin wordt gezocht naar de rol van het museum voor hedendaagse kunst in de 21e eeuw. Ieder deel van het programma kijkt naar het functioneren van het museum in verleden, heden en toekomst. In deel 2 van Play Van Abbe staat de factor tijd centraal. Tijdmachines gaat over de vraag hoe (kunst)geschiedenis wordt geschreven en stelt daarbij het traditionele perspectief op het museum ter discussie. Dit deel breekt resoluut met de opvatting dat het museum neutraal en objectief is. In tegendeel: er wordt gesteld dat het museum een tijdmachine is die subjectieve mechanismen hanteert om tijd te ordenen en haar kunst te verzamelen en te presenteren.
Vanuit een metaperspectief kunnen de drie tentoonstellingen dan ook worden beschouwd als museale experimenten. In Tussen Minimalismen toetst SUPERFLEX cruciale thema’s die door kunstenaars uit de jaren zestig en zeventig aan de orde werden gesteld. SUPERFLEX legt daarbij de spanning bloot tussen informatie-uitwisseling en de beperking daarvan door economische belangen die beschermd worden door het copyright. Een spanningsveld dat overal in onze samenleving vrijwel dagelijks wordt gevoeld. Geheel anders wordt de tijdsfactor benaderd in Naar de marge en terug – Andrzej Wróblewski. Deze retrospectieve van Wróblewski laat een van de meest traditionele tentoonstellingsvormen zien. Des te meer ligt de nadruk erop de geschiedenis te herschrijven door een in het Westen relatief onbekende Poolse schilder in de schijnwerpers te zetten. Museummodules laat misschienwel het meest directe perspectief op de museale praktijk zien door historische tentoonstellingsmodellen te confronteren met hedendaagse museale conventies.
Conservatoren:
Tussen Minimalismen: SUPERFLEX, Daniel McClean en Christiane Berndes
Naar de marge en terug: Andrzej Wróblewski: Magdalena Ziólkowska
Museummodules: Diana Franssen en Steven ten Thije
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature