MUSEUM OF LITERARY TREASURES
CHARLES DICKENS
part II
Charles Dickens Museum – Doughtystreet – London
kemp=mag poetry magazine
© photos kemp=mag
More in: Charles Dickens, Dickens, Charles, Museum of Literary Treasures
EDGAR ALLAN POE
(1809-1849)
Bicentennial of Poe’s birthday
on January 19, 1809
Annabel Lee
by E. A. Poe
It was many and many a year ago,
In a kingdom by the sea,
That a maiden there lived whom you may know
By the name of Annabel Lee;
And this maiden she lived with no other thought
Than to love and be loved by me.
I was a child and she was a child,
In this kingdom by the sea;
But we loved with a love that was more than love-
I and my Annabel Lee;
With a love that the winged seraphs of heaven
Coveted her and me.
And this was the reason that, long ago,
In this kingdom by the sea,
A wind blew out of a cloud, chilling
My beautiful Annabel Lee;
So that her highborn kinsman came
And bore her away from me,
To shut her up in a sepulchre
In this kingdom by the sea.
The angels, not half so happy in heaven,
Went envying her and me-
Yes!- that was the reason (as all men know,
In this kingdom by the sea)
That the wind came out of the cloud by night,
Chilling and killing my Annabel Lee.
But our love it was stronger by far than the love
Of those who were older than we-
Of many far wiser than we-
And neither the angels in heaven above,
Nor the demons down under the sea,
Can ever dissever my soul from the soul
Of the beautiful Annabel Lee.
For the moon never beams without bringing me dreams
Of the beautiful Annabel Lee;
And the stars never rise but I feel the bright eyes
Of the beautiful Annabel Lee;
And so, all the night-tide, I lie down by the side
Of my darling- my darling- my life and my bride,
In the sepulchre there by the sea,
In her tomb by the sounding sea.
200th Birthday of Edgar Allan Poe 1809-2009
born in Boston U.S.A. – January 19, 1809
KEMP=MAG poetry magazine – magazine for art & literature
More in: Edgar Allan Poe, Poe, Edgar Allan
Kurt Tucholsky
(1890 – 1935)
Der schlimmste Feind
Für Ernst Toller
Der schlimmste Feind, den der Arbeiter hat,
das sind nicht die Soldaten;
es ist auch nicht der Rat der Stadt,
nicht Bergherrn, nicht Prälaten.
Sein schlimmster Feind steht schlau und klein
in seinen eignen Reihn.
Wer etwas diskutieren kann,
wer einmal Marx gelesen,
der hält sich schon für einen Mann
und für ein höheres Wesen.
Der ragt um einen Daumen klein
aus seinen eignen Reihn.
Der weiß nichts mehr von Klassenkampf
und nichts von Revolutionen;
der hat vor Streiken allen Dampf
und Furcht vor blauen Bohnen.
Der will nur in den Reichstag hinein
aus seinen eignen Reihn.
Klopft dem noch ein Regierungsrat
auf die Schulter: “Na, mein Lieber . . .”,
dann vergißt er das ganze Proletariat –
das ist das schlimmste Kaliber.
Kein Gutsbesitzer ist so gemein
wie der aus den eignen Reihn.
Paßt Obacht!
Da steht euer Feind,
der euch hundertmal verraten!
Den Bonzen loben gern vereint
Nationale und Demokraten.
Freiheit? Erlösung? Gute Nacht.
Ihr seid um die Frucht eures Leidens gebracht.
Das macht: Ihr konntet euch nicht befrein
von dem Feind aus den eignen Reihn.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive S-T, Tucholsky, Kurt
DE DORRE BRUIDEN VAN DE VASTENTIJD
door Ton van Reen
Het gebeurt aan het eind van de winter, zomaar
aan de Peelrand, tussen Beringe en de Belgenhoek
godvergeten doodstil akkerland, bonkaarde,
de weiden vol doodgevroren ploertig gras
kille natuur, geen kiem, onwillige aarde
te koud om te zaaien, land een eeuw pas ontgonnen
rillend, opengewoeld door winterse winden
nog wars van mensenhanden en ploegende paarden
de sleet van de vorst ligt als een vuile spiegel op dood water
de peelvennen en kanalen ingepakt in lijsten van lood
bosjes vliegdennen waar zich, zoals al eeuwen wordt verteld,
weerwolven ophouden, zielen van vermoorde mannen,
die naar de maan huilen en naar de mensen roepen bij wie ze eens hoorden
land aan de rafelrand van de wereld, waar het weerlicht thuis is
in zwarte vennen, waarop tongen van vuur ronddansen
land waar buiten de tijden van zaaien en maaien
geen mensen zich ophouden, laat staan godinnen
En toch gaat dit gedicht over hen, de hemelse wezens
die daar verschenen zijn, vrouwen gekleed in boerenblauw
de bruiden die zich kwamen aanbieden aan de jonge boeren
kerels van voet tot kruin vol zaad, maar bleu voor de vrouwen
dit verhaal gaat ook over hen en over hoe ze hebben verzaakt
aan deze gift uit de hemel of van God weet waar
Het wonder van de twaalf bruiden, gekleed in boerenrood
niemand die nog precies weet hoe hun kleuren waren
zo was het al vaker gebeurd, een paar keer in de honderd jaar
gebeurde het wonder waar de boeren om baden
het wonder van de bruiden die uit de wolken vielen, altijd rond Pasen
als de regens al warm waren, het gras ontkiemd, de akkers groen
maar toen, in het jaar waarover dit gedicht verhaalt,
was het nog lang geen lente, maar hondsdolle, late winterkou
het was het begin van de vastentijd, de weken waarin alle leeftocht opraakt
en het leven stilstaat in soberheid, de haverzakken leeg
op zolder en in kelders sterven de muizen van honger
in geen boerenkeuken wordt op een mond meer gerekend
De dagen verwaaid, nog alles te koud voor het voorjaar
lengende dagen maar eindeloos traag slepend van ochtend naar avond
In de kou die maar aanhoudt, verschijnen ze
veel te vroeg in het jaar, nog lang niet verwacht
aan de rand van het dorp dat dood is door kilte
nog steeds gevangen in de ketens van de winter
de daken als egels, scherp gepunt en afwerend
roerloos wachtend op het botten van de lente
Ze komen uit het niets, dat wil zeggen, wie weet
misschien komen ze uit de randen van de Peel,
geboren in het dode water van de zwarte vennen
of zijn ze van de Maaskant gekomen, van Kessel of Baarlo
komen ze voort uit het stromende doopwater van de rivier
en zoeken ze rust in het veld aan de rand van het dorp Beringe
en maken ze zich op voor hun bruiloft
de nieuwe bruiden van het vruchtbaarheidsfeest
donkere ogen, zwart haar, dansende heupen.
Kinderen, verzot op kleur, merken hen het eerst op
twaalf bruiden, gekleed in jurken van boerenbruin, zonder naam nog
jong, schuilend onder de dorre winterbomen wachten ze
op de boerenjonkers, de erfmannen die hen zullen halen
voor het vastenavondfeest op de deel van de hoeven
waar ze zullen zwieren in hun jurken van boerengeel
Rond hun hoofd rode doeken met lichtende voiles
wachtend op de boerenzonen die op zoek zijn naar een vrouw
bruiden, zoals ze eens in de zoveel jaar aan de dorpsranden verschijnen
reizende bruiden, handelswaar in liefde, bereid om te minnen
en te baren, voor erfvolk te zorgen, maar dit jaar te vroeg
te vroeg in de lente, nu het nog te koud is voor de liefde
te koud zelfs voor een vastenavondfeest op de boerendeel
nu de harten van de mannen nog kil zijn, kaalslag van gevoelens
hun gereedschappen nog niet op orde, het zaaigoed niet klaar
en de kaboten uit de bossen borelingen ruilen voor wisselkinderen
Bruiden, in hun haar rode strikken, kersenbloedrood
donkere ogen in bleke gezichten, verkleumend in de vroege voorjaarswind
die aanwaait vanuit de Peelrand of, soms, vanaf de Maaskant
te vroeg zijn ze er, nu geen bloed nog rondraast in boerenaderen
’s nachts dwalen ze rond, halfengelen, hoerig, kloppen aan deuren
die op slot blijven, stalpoorten gesloten, honden die janken
zigeunerbruiden die vragen naar brood, maar worden weggewimpeld
elke mond meer is te veel in de schrale vastentijd
‘Wacht op de zon,’ wordt hen ingefluisterd, ‘wacht op de lente’
want meestal, zo zeggen de verhalen, komen ze pas in de week voor Pasen
nu zijn ze te vroeg, niet welkom in de hoeven met lege kelders
Toen, zo wordt gezegd, is het de laatste keer geweest dat de bruiden verschenen
al in geen honderd jaar zijn ze gezien, nooit meer
het is een triest verhaal van onwil, huiver en boerenangst
te lang heeft men hen in de steek gelaten
te lang hebben ze in het veld gewacht, dag na dag en week na week
twaalf smachtende bruiden, hongerend onder winterse bomen
in hun hopeloosheid verschraalden ze in de wind
wie hen toen hebben gezien, hebben het tot aan hun dood verteld
elke dag leken ze kleiner te worden en hun kleren verschoten van kleur.
kleurend van rood naar roze, toen wit
tot ze waren verbleekt tot doodshemden
het heeft lang geduurd, dat ze daar zaten, aan de einder
tussen de gehuchten Beringe en de Belgenhoek
steeds kleiner werden ze, steeds minder vlek in het lege landschap
verblekend onder de loden zon van de winter
zijn ze verschrompeld tot op het bot, zo moet het zijn gebeurd
zo zijn ze in het niets verdwenen, verwaaid naar de moerasrand
waar stukken van hun jurken en jassen zijn gevonden
linnen lappen, verwaaid in de struiken en het buntgras van de Peel
Geen man vroeg hun schoot om te oogsten
want iedereen wist het: de bruiden die kwamen van ver
waren alleen welkom in de geurende lente
wanneer de zon de aarde warmt en het gras laat kiemen
en de kelders weer volstromen met boter en honing
op het verkeerde moment waren ze gekomen
en wachtten ze op mannen die nog bevroren waren
boerenkloten die zich, om warm te blijven, toedekten met hooi en mest
toen eindelijk de lente doorbrak en het land opademde
en de zonen naar buiten kwamen op zoek naar de bruiden
waren ze in het niets verdwenen, verstoft,
vergaan tot het verhaal dat soms wordt opgerakeld door een dichter
Niemand weet nog precies hoe lang het lijden geduurd heeft
de legende zegt daar niets over, honger is niet in tijd na te meten
misschien hebben ze daar een maand zitten wachten
de dorre bruiden van de vastentijd, geketend aan de kou
verdord onder de loodzware zon van de winter
Ton van Reen gedicht: De dorre bruiden van de vastentijd
© T. van Reen
KEMP=MAG poetry magazine
More in: Reen, Ton van, Reen, Ton van, Ton van Reen
E d S c h i l d e r s
De muts van Dante
Ik heb, in mijn tijd, heel wat hoofddeksels gezien, van hoeden en petten tot zonnekleppen en slaapmutsen. Van phrygische mutsen tot halleluiahoeden, van de karpoets en de fez tot de kaasbol en de narrenkap.
Zoals van het meeste dat aan mijn ogen voorbijtrekt ben ik ook van die kruinbedekkingen aantekening gaan houden en alvorens we overgaan naar ons eigenlijke onderwerp wil ik u een korte indruk geven van de fascinerende wereld van het hoofddeksel. Daarbij gaan we voorbij aan de reeds genoemde schedelpracht, alsmede de al te populaire panama’s, stetsons, borsalino’s, fedora’s en sombrero’s. We gaan direct over naar enige merkwaardige en historisch interessante persoonsverhogingen -want dat zijn ze meestal -om aan te tonen dat het niet een en al ledigheid is wat de klok in mijn archieven slaat.
De Giraffenmijter zag ik in een kerk in Nice. Hij behoorde, zegt men, aan de heilige bisschop Bassus die halverwege de derde eeuw als martelaar stierf in de stad aan de Engelenbaai. Pas veel later werd zijn lichaam teruggevonden (miraculeus intact gebleven), en wel in het Italiaanse Marano. Nice vroeg via de paus om een relikwie en kreeg de bewuste mijter die zo genoemd wordt omdat er met fijn zilverdraad giraffekoppen op geborduurd zijn. Hij wordt vereerd als betrof het de heilige bisschop zelve.
Blijven we nog even in de katholieke sfeer. Het laatste hoofddeksel van Jezus is daaruit het beroemdste en meest begeerde fetisj. Tientallen kerken bezitten er fragmenten of doornen van en het verhaal over de vondst van deze ‘kroon’ is een jongensboek op zichzelf.
De hoed en de bonnet van de ook te onzent beroemde Pastoor van Ars worden bewaard in Ars-sur-Formans. Althans wat van die hoofddeksels over is. Vrijwel alles wat de zalige pastoor bij zijn leven aanraakte is na zijn verscheiden commercieel te gelde gemaakt, inclusief zijn paraplu – die men boven een zieke kon opzetten -zijn meubels, lakens, en het meeste van zijn hoed.
In de Parijse Jardin des Plantes staat een enorme ceder uit Libanon. De overlevering wil dat de boom als plantje door de botanist Jussieu vanuit Libanon werd overgebracht in zijn hoed. De hoed zelf is verdwenen, maar de nagedachtenis eraan wordt door de Parijzenaars nog steeds levendig gehouden.
Slaapmutsen zijn populair bij verzamelaars, misschien omdat ze iets intiems suggereren. De slaapmuts die Molière droeg in zijn rol van D’Argan wordt, met de stoel waarin D’Argan zat, bewaard in de Comédie Française.
Legendarisch is ook de slaapmuts van Voltaire, waarschijnlijk omdat hij hem zijn laatste levensjaren vrijwel altijd droeg. Het probleem is dat er teveel zogenaamd authentieke bonnets de Voltaire zijn, net als de ‘laatste wandelstokken’ van Rousseau, waarvan er 186 geteld zijn.
Iets dergelijks geldt voor hoeden van Napoleon. Wie er een gaat kopen doet er goed aan zich ervan te vergewissen welke hoed het betreft. Begin oktober 1986 werd er nog een geveild te München, ingezet op vijftigduizend gulden. Het is een exemplaar dat Napoleon waarschijnlijk nooit gedragen heeft. De hoed die Napoleon droeg tijdens de slag van Weylau bracht al in 1835 een bedrag van 1920 Franse francs op. Uitzonderlijk veel, getuige de prijs waarvoor men in 1820 in Stockholm de enige en echte schedel van Descartes kon bemachtigen: honderd francs.
Ik draag geen hoofddeksels en ik verzamel ze niet verder dan op papier. Dat neemt niet weg dat er één muts is die ik zeer graag zou willen bezitten.
De muts van Dante
Die muts heeft alles mee. Van het eenvoudige praktische beginsel van de pasvorm en degelijkheid, tot de allure van de filosoof en de uitstraling van de dichter. Let wel, de muts zoals die hierbij afgebeeld gaat. Er zijn mindere varianten aan Dante’s hoofd toegedacht. Daarover hieronder meer. Zonder die muts, die zo uniek is dat we hem niet anders dan de ‘Dantemuts’ kunnen noemen, is Dante er niet zoals Dante er in onze gedachtewereld moet zijn. Neem hem die muts af en verdwenen, althans visueel, is de dichter van de Divina Commedia. Hij is er niet meer, de stille en strenge minnaar uit La Vita Nuova. Zelfs zijn lauweren compenseren de muts niet, kunnen er hooguit een extra versiering van zijn. De muts is voor Dante zoiets als wat het aureool voor Jezus is, de uitstraling van zijn meest essentiële kracht. De muts is voor Dante wat de rode jachtpet is voor Holden Caufield in Salingers Catcher in the Rye.
Het is om die reden dat we Dante dan ook tijdens de gehele Divina Commedia nooit blootshoofds zien. Tekstueel is er geen enkele aanwijzing dat hij het hoofddeksel ook maar één keer afzet. Integendeel. Het is al lezend in de Commedia regelmatig van groot belang in gedachten te houden dat Dante een muts draagt. Vooral in de Hel, als het stormt en vuur regent, of als Dante en Vergilius door de lucht reizen.
Io venni in loco d’ogni luce muto,
Che mugghia come fa mar per tempesta,
Se da contrari venti e combattuto,
La bufera infernal che mai non resta,
Mena gli spiriti con la sua rapina;
Voltando e percotendo li molesta.
(Inferno, V:28-34)
Veel gemak, heel veel plezier moet hij van die muts gehad hebben.
Gustave Doré, die de definitieve beeldversie gemaakt heeft bij de Commedia, heeft zich keurig aan die gedachte gehouden. Nooit is Dante blootshoofds op Doré’s prenten. Toegegeven, soms draagt hij alleen de lauwerkrans, dan weer muts en lauweren, dan weer alleen de muts. Maar blootshoofds: nooit. Zelfs niet in de hemelen op het moment waarop hij op een wolk neerknielt ten aanschouwe van de gekruisigde Christus. Op houdt hij die muts, en dat terwijl iedere katholiek toch weet dat men het hoofddeksel afneemt zodra men alleen maar een kerk betreedt. En zelfs als Dante op de Louteringsberg door ‘de schone vrouw’ wordt ondergedompeld in de rivier de Lethe blijft die muts op dat hoofd. Doré tekende een Dante met het water tot aan de strenge neus en suggereert zo niet alleen een van de oudste instanties van het gebruik van de badmuts maar vooral het idee dat die hoed kost wat kost op het hoofd moest blijven.
Er is nog een andere reden waarom Dante een muts moest dragen. Een praktische reden. Want wat voor kapsel kun je fatsoenlijkerwijs bedenken voor de grootste Europese dichter aller tijden? De weinige pogingen die ik in die richting ken, zijn schromelijk mislukt. Als voorbeeld mag een tekening van Jacopo Ligozzi volstaan. Ook hij illustreerde de Divina Commedia. Op de tekening ‘Dante in het wilde bos bij Ravenna’ zien we de dichter door het dichte woud gaan, op weg naar zijn ontmoeting met zijn gids Vergilius. Een lauwerkrans draagt hij, dat wel, maar wat we daaronder zien tergt de verbeelding; een blonde, wilde bos krullen, de lokken nog verder uitspringend dan de blaadjes laurier, alsof hij zojuist de flower power heeft uitgevonden.
Blond!
Als Dante al een kapsel had, dan is zijn haardracht een droge variant geweest op de coiffure van Jules Deelder.
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: De muts van Dante I
KEMP=MAG poetry magazine
© E. Schilders
More in: Dante Alighieri, Ed Schilders
E D G A R A L L A N P O E
the new musical by Eric Woolfson
has its World Premier in Berlin on
March 27th, 2009
The year 2009 marks the 200th anniversary of the birth of Edgar Allan Poe, one of the world’s most influential writers and author of “The Raven” and “The Fall of the House of Usher”. Poe is the inventor of the Detective Novel and the Father of Science Fiction. Sherlock Holmes was based on a character Poe wrote 60 years before Conan Doyle and he is universally acknowledged as the inspiration of writers such as H G Wells (War of the Worlds), Jules Verne (20,000 Leagues Under the Sea) and as George Bernard Shaw said, “We others simply take off our hats and let Mr Poe go first”.
Eric Woolfson is the creator and writer of the “The Alan Parsons Project” and writer of the musicals Freudiana, Gaudi, Gambler and Dancing Shadows. In writing this new musical, Woolfson has returned to his greatest inspiration, Edgar Allan Poe, 30 years after the great success of the first APP-Album “Tales of Mystery and Imagination” which was based on the stories of Edgar Allan Poe and has sold over 8 million copies worldwide.
“When I wrote and recorded Tales of Mystery and Imagination over 30 years ago. I was aware that there was more to the subject than I had explored at that stage. Many years later, I now feel that the time is right for me to revisit my hero, Edgar Allan Poe”, Eric Woolfson describes what motivated him to write his latest work.
In his latest musical, Woolfson presents an intoxicating view of the intriguing details of Poe’s remarkable life, which inspired his works: His mother dying in his arms when he was three years old, being forcefully separated from his first love, the tragic death of his young wife and his misplaced trust in Rufus Griswold, a rival poet motivated by jealousy and hatred. Even Poe’s death is shrouded in the mystery he became so famous for creating. These real events from Poe’s bizarre life intertwined with some of his greatest works, form the basis of the story of this new musical.
Based on the highly acclaimed showcase at the legendary Abbey Road Studios in November 2003, Eric Woolfson has developed an outstanding musical, which has taken his whole career to bring to fruition. A new album ‘Edgar Allan Poe’ containing all 17 songs from the musical will be released in January 2009. Woolfson also sings two song from the Edgar Allan Poe musical on his new album ‘Eric Woolfson sings The Alan Parsons Project That Never Was’ which will be released in January 2009 (www.the-alan-parsons-project-that-never-was.com).
EDGAR ALLAN POE – the Musical by Eric Woolfson will have it´s world premier on March 27th at the 1,700 seat Admiralspalast Theatre, Berlin.
The Musical will be directed by Frank Alva Buecheler, Setdesign & costumes by Christoph Weyers, Musical Director: Volker Plangg, Choreographer: Jaroslaw Staniek
fleursdumal.nl magazine – magazine for art & literature
More in: Art & Literature News, Edgar Allan Poe, THEATRE
29 januari 2009
GEDICHTENDAG IN NEDERLAND & VLAANDEREN
Gedichtendag is hét poëziefeest van Nederland en Vlaanderen. Ieder jaar op de laatste donderdag van januari wordt Gedichtendag een dag lang gevierd in bibliotheken, op scholen, in buurthuizen, boekhandels, in de trein en op stations. Poetry International legt samen met Stichting Lezen Vlaanderen de basis voor Gedichtendag met de Gedichtendagbundel, de lessuggesties en de Gedichtendagprijzen.
Een belangrijk onderdeel van Gedichtendag zijn elk jaar de activiteiten die door heel Nederland en Vlaanderen worden georganiseerd door scholen, bibliotheken, culturele instellingen en particulieren.
De Gedichtendag 2009 die plaatsvindt op donderdag 29 januari 2009 staat in Nederland in het teken van de nieuwe Dichter des Vaderlands die aan de vooravond van Gedichtendag wordt gekozen.
FLEURSDUMAL.NL MAGAZINE
More in: Art & Literature News
N I C K J. S W A R T H
drie gedichten
luizig lenteliedje
Langs de ringbanen gaan de luiken open.
Hoera, er loopt weer tuig over straat.
Naar buiten met de hond, tijd om te lijnen.
Ik wil dat dit lied klinkt als een generaal pardon,
een hoera voor ‘skaeve huse’ en nieuwe pleinen,
voor sneeuwklok, hazelaar en gladiool.
Hoera voor nota en bestemmingsplan.
Hoera voor vuile handen maken, van de hoogste
verdieping naar beneden braken.
Leve de architect, leve de doorgewinterde bouwer
en de planoloog.
Stort je zaad in X-burgs aarde, klaar het karwei
dat niemand klaarde.
Zet de oudjes op de bus, gratis duurt het langst.
Hoera voor bange burgers, voor de eitjes van de
angst,
voor terroristen, trekvogels en opgehokte kippen.
Hoera voor benavelde lolita’s met bonte Breezers
aan getuite lippen.
O, en niet te vergeten:
Eén maal big mac menu, twee maal big mac
Eén maal mac chicken, negen maal nuggets
Eén maal happy meal kip en vier maal mayo
a.u.b.
de terrassenkoning te rijk
Ik lijk de kale koningin van de nacht,
van beiderlei kunne, maar haan nog het meest
of kapoen op de gebruikelijke, goed voorziene fuif
kakelend pikkend in andermans kuif,
die de honger verdreef voor de buis, verwikkeld
in een frietje oorlog, waarvan elk pijltje
pijnlijk in eendere richting wees, de scepter in de
schoot onder een schort van futloos vlees.
Die zichzelf te rijk lijkt en royaal met zijn gemaal,
Prins Pils, bal houdt in het land van Hol en Neder.
“Ik zit op het terras en drink een biertje, jij zit op
het terras en drinkt een biertje – armoede, hier?”
Of zich te kijk zet en blauw als een Maleier danst,
Orang Orang Tilbo, gesmurfde Donald Duck; terwijl
de prinsjes – veertien, vijftien jaar – dronken
knokken om respect, boerend bij burgers en jongelui
of brakend tegen een pui. Die, als de nacht ten
einde neigt en een taxi voorrijdt met tikkende meter,
niet weet waarheen, slechts driehoog-achter.
Ach, ruiste dat blauwe bloed nu maar wat zachter.
ja, je mag er zijn
Zo ontstaat de stad, die eerst geen stad is
maar een huis, nee, een onverlicht vertrek,
vlees en bloed.
Daar tikt het klokloos kind, de bloesembom,
en doet zich te goed. Daar eet het kind zich
rond
en heeft geen weet van het smeulend lont.
En de donkerte ontsluit en
werpt het uit
in de stad van reeds gedaan, nog te doen en
o god ja, toen.
En soms zet er iemand een punt.
Een blindganger roest in de bodem.
Er gaat van alles naar de knoppen.
Bot eet Moeder Aarde spruitjes.
En toch: elke uk zijn stad. Ik gun je er een
als de mijne (niet zo’n grote,
eerder een kleine; meer dan gemiddeld lelijk
en daarom onaf),
waarin ruimte is voor pit
en men bij het zoveel duizendste ontluiken
nog steeds keurig informeert: wie is het toch
die daar zo bloemrijk explodeert?
Nick J. Swarth – Poet of the city of Tilburg 2005-2007
Luizig Lenteliedje en andere gedichten
Painting: Ivo van Leeuwen
© N.J. Swarth & © I. van Leeuwen
KEMP=MAG poetry magazine – magazine for art & literature
More in: City Poets / Stadsdichters, Ivo van Leeuwen, Swarth, Nick J.
Galerie des Morts VI
Les Morts de Bruges
Photos Kempis
© KEMP=MAG poetry magazine
More in: Galerie des Morts
Franz Kafka
(1883-1924)
Schenkt sie mir
Schenkt sie mir
eure Liebe
ich
verdiene sie nicht
und wüßte auch nicht,
warum ihr das tun solltet
Ihr
die ihr davon viel habt in euren
Geisten und Herzen und Körpern
Mir
schenkt ihr sie
unverdient
und ohne Sinn
Schenkt sie mir
eure Liebe
B i t t e
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Archive K-L, Franz Kafka, Kafka, Franz, Kafka, Franz
Verkiezing van de nieuwe
D I C H T E R
D E S V A D E R L A N D S
De verkiezing van de Dichter des Vaderlands wordt eens in de vier jaar georganiseerd door stichting Poetry International, NPS, NRC Handelsblad, de Koninklijke Bibliotheek, en de stichting Poëzieclub.
Deze keer zijn de kandidaten:
Tsead Bruinja
Tsead Bruinja is een opvallende figuur in poëzieminnend Nederland, die niet stil blijft zitten. Zo publiceert hij met enige regelmaat dichtbundels in het Fries of Nederlands en heeft hij naam gemaakt als podiumdichter. Hij studeerde Engels en Fries aan de Rijksuniversiteit Groningen en was betrokken bij de organisatie van literaire evenementen als Dichters in de Prinsentuin en de Poëziemarathon (beide in Groningen). Hoewel hij waarschijnlijk het bekendst is door zijn voordrachten, heeft Bruinja in de ruim tien jaar dat hij actief is als dichter ook op andere fronten flink aan de weg getimmerd. Zo was hij als recensent verbonden aan Trouw, het tijdschrift Awater (waarvan hij ook redacteur is) en de sites boeken.vpro.nl en ietsmetboeken van de NPS. Daarnaast heeft hij verschillende bloemlezingen samengesteld, waaronder een bundel met moderne Friese poëzie, Droom in blauwe regenjas. Ook nam hij in 2008 zitting in de jury van de Jo Peters Poëzieprijs (waarvoor hij met zijn debuut Dat het zo hoorde ook genomineerd was) en de P.C. Hooftprijs. In zijn gedichten behandelt hij klassieke thema’s als liefde en dood, maar schuwt hij ook het experiment niet. In zijn sterk associatieve poëzie zonder interpunctie en hoofdletters laat Bruinja de lezer zelf leestekens plaatsen en bepalen waar de ene zin ophoudt en de ander begint. Hij gunt de lezer een openhartige blik op zijn kindertijd, al dan niet mislukte liefdes en zijn stille wens om vader te worden. Ondertussen ziet Bruinja geen reden op te houden bij de landsgrenzen. Er verschenen vertalingen van zijn werk in onder meer het Afrikaans, het Arabisch en het Engels. Ook treedt hij regelmatig in het buitenland op, zoals in België, Duitsland en Engeland.
Joke van Leeuwen
Joke van Leeuwen schrijft en illustreert haar eigen kinderboeken, ze is actief als dichter, romancier, cabaretière en vertelster van meervuldig bekroond werk. In Nederland ontving ze vanaf haar debuut 26 jaar geleden in totaal 16 literatuurprijzen. Vooral haar jeugdboek Deesje werd in vele talen vertaald en daarvoor werd ze bovendien onderscheiden met prijzen in het buitenland. Haar stijl is levendig, origineel en prikkelend.
Kinderen en volwassenen in haar boeken lopen met verwondering door het leven en ontdekken al doende ook de keerzijde van het bestaan. Haar tekeningen zijn niet alleen illustratief, ze hebben vaak een onverbrekelijke band met de tekst. Van Leeuwen tekent mensen, dieren en voorwerpen – origineel en soms absurdistisch – niet als ‘lief, zacht en aardig’.
Ze werd bekend om haar boeken voor de jeugd, zoals Deesje en schreef ook voor volwassenen, bijvoorbeeld de novelle De tjilpmachine, maar zelf heeft ze een grondige hekel aan het onderscheid dat gevestigde schrijvers maken tussen kinderboeken en ‘echte’ literatuur. De pers reageerde overwegend positief op haar gedichtenbundels en kritisch op haar proza. Haar gedichten werden meermaals vergeleken met die van Judith Herzberg. In haar dichtbundels schrijft Joke van Leeuwen over tegelzee, paaltjes en een tas vol groeten, over zware taarten, armen die vastvriezen op ansichtkaarten, en over plooien en paaien.
Erik Menkveld
Bij zijn debuut als dichter vestigde Erik Menkveld (1959) in een klap zijn naam. De bundel De karpersimulator werd zeer positief ontvangen door literatuurcritici. Dat kwam ook tot uitdrukking in de prijzen die hij ervoor ontving: de prijs voor debuutbundels C. Buddingh’ poëzieprijs (toegekend, maar niet uitgereikt) én de Van der Hoogtprijs. Bovendien werd hij met deze bundel genomineerd voor de VSB Poëzieprijs van 1998.
Menkveld is bekend met vele kanten van de literaire wereld. Na zijn studie Nederlands ging hij werken bij uitgeverij De Bezige Bij, waar hij na verloop van tijd het poëziefonds onder zijn hoede kreeg. Ook is hij redacteur van het tijdschrift Tirade en was hij programmamaker voor het Rotterdamse festival Poetry International in de periode 1998-2002. Sinds 2002 legt Menkveld zich geheel toe op het schrijven van poëzie en proza.
Ramsey Nasr
Ramsey Nasr is zowel acteur als schrijver en begon zijn carrière met theatermonologen. Als acteur heeft hij inmiddels zijn sporen verdiend en ontving hij onderscheidingen en nominaties, zoals de Philip Morris Scholarship Award en een nominatie voor de Louis d’Or. Jarenlang trad hij op met toneelgroep Het Zuidelijk Toneel.
Zijn eerste dichtbundel verscheen in 2000: 27 gedichten & geen lied, in 2004 gevolgd door Onhandig bloesemend. In de eerste bundel overheersen de liefdesgedichten; de tweede bundel is voor een groot deel geschreven naar aanleiding van de liederen van Schumann (gezongen door Fritz Wunderlich) en de muziek van Sjostakovitsj. De laatste componist wordt sprekend ingevoerd, alsof ook dit gedicht een lange theatermonoloog is.
Nasr is geen romanticus, al gebruikt hij woorden die bij de romantici voor het oprapen lagen, zoals ‘fulpen bloembladeren’ en ‘avondschimmering’. Ook andere registers bespeelt hij: actualiteiten zoals ‘bse mkz dioxine varkenspest’ en technische termen als ‘gezandstraalde’. Dat gebeurt op een ontspannen parlando-toon, vaak heel zangerig en lyrisch, dan weer laconiek of licht geïrriteerd: ‘vlak voor je neus natuurlijk het zal eens niet’. Hoeveel verwijzingen naar literatuur of kunst er ook in zijn werk voorkomen, in de eerste plaats gaat het Nasr om de muziek van de woorden: ‘Ik schrijf geen poëzie met voetnoten’.
Hagar Peeters
Een optreden bij het Double Talk-festival in 1997 maakte zoveel indruk, dat dichteres Hagar Peeters daarna op alle belangrijke poëziefestivals verscheen, voordat haar eerste bundel werd uitgegeven. Dat debuut verscheen in 1999 onder de lange, aanstekelijke titel: Genoeg gedicht over de liefde vandaag. Het zijn laconieke en subtiele, soms satirische gedichten, waarin rijm en metrum de voordracht ondersteunen.
Peeters trad veel op met muzikant Maurits de Lange, maar zij is geen rapper en in een interview vertelde ze niet te begrijpen waarom rappers altijd overal tegenaan schoppen. ‘De taal van het gedicht moet niet moeilijk zijn’, vindt ze: ‘maar de inhoud wel’. Die moet prikkelen, nieuw zijn. Peeters trad op in Nederland en België, maar ook in Indonesië, Suriname en Duitsland en ze leeft van haar poëzie.
Haar gedichten gaan over de liefde, genoeg liefde, te weinig liefde, voorbije liefde, en over uiteenlopende zaken als Maagdenhuisbezetters, dementie, zoenen, de aanhef van brieven, geluk, dood, overburen, je lichaam, dronkenschap, de blues en het knippen van baarden.
U kunt tot 27 januari 2009 uw stem uitbrengen op de website
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Literary Events, Peeters, Hagar, Ramsey Nasr
Nachrichten aus Berlin
Unser Korrespondent Anton K. berichtet:
Demonstration gegen Abtreibung Alexanderplatz Berlin
fleursdumal.nl magazine – magazine for art & literature
More in: MUSEUM OF PUBLIC PROTEST, Nachrichten aus Berlin
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature