Op dinsdag 27 oktober is de Vlaamse schrijver Fernand Auwera overleden.
Fernand Auwera, pseudoniem van Ferdinand Henri Leon van der Auwera, was een veelzijdig auteur: hij schreef kinderboeken, romans, korte verhalen, scenario’s, non-fictie en columns.
Verder vertaalde Auwera toneelstukken, werkte hij mee aan tijdschriften en dagbladen en was hij van 1970 tot 1980 correspondent uit Vlaanderen van de Volkskrant.
Fernand Auwera werd meermaals bekroond, onder meer met de August Beernaertprijs en met de Provinciale Prijs voor Letterkunde. Auwera werd 85 jaar.
Beknopte bibliografie van Fernand Auwera
De weddenschap, 1963
De donderzonen, 1964
De koning van de bijen, 1966
Mathias ‘t Kofschip, 1967
Vogels met rode beulskoppen, 1968
Schrijven of schieten. Interviews, 1969
Geen daden maar woorden. Interviews, 1970
Zelfportret met gesloten ogen, 1973
Piet van Aken, 1974
We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel, 1974
Bloemen verwelken, schepen vergaan, 1976
Zonder onderschriften, ‘n kleurboek voor volwassenen, 1977
De nachtridders, 1978
Ik wou dat ik een marathonloper was, 1978
Cowboy spelen, 1980
Uit het raam springen moet als nutteloos worden beschouwd, 1983
Huilen met de pet op, 1984
Mooie, gekwetste ziel, 1984
Chantage, 1985
De gnokkel, 1985
Engagement of escapisme?, 1985
De toren van Babel is geen puinhoop, 1986
Zeer slordig woordenboek, 1987
Wachttijd, 1989
Een duidelijk maar doodlopend spoor, 1990
Memoires van een afwezige, 1992
Schrijvers drinken om helder te blijven, 1992
Tedere schade, 1993
De nachten van Andreas Richter, 1994
De man in de stoel en andere novellen, 1996
De katten van Krakau, 1997
Willem Elsschot, 1999
Vliegen in een spinnenweb, 2001
Brahms voor Hitler, 2003
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, FICTION: SHORT STORIES, In Memoriam, NONFICTION: ESSAYS & STORIES
Overvloed
In de naslaap waad ik langzaam water
in. Dat doe ik nooit. Als ik me druipend
afvraag wat ik hier te doen sta verrijs jij.
Met het jonge slanke lichaam dat ik ken
van oude foto’s, gekartelrand en al, maar
met het hoofd dat ik zo zachtjes streelde
toen je bijna aan je laatste adem. Weet je
nog? Je glimlacht. “Wat krijgen we nou?
Jij gaf toch helemaal niets om zwemmen,
jongen?” zeg je. En je drukt me nat tegen
je borst die zo op de mijne lijkt. “Dag pa,”
zeg ik. “Dag papa. Waar ben je al die tijd?”
Bert Bevers
Abundancia
Adormilado lentamente cruzo por el agua.
Una experiencia nueva. Cuando empapado me pregunto
qué hago yo aquí tú resucitas.
Con este cuerpo joven y delgado que conozco
de antiguas fotos enmarcadas, con
la cabeza que suavemente te acaricié
cuando casi no podías respirar más. ¿Te acuerdas?
Te sonríes. “¿Qué occurre?
No te gustaba nada, ¿verdad
hijo mío?” me dices. Y me aprietas mojado
contra tu pecho que se parece al mío. “Hola padre,”
yo digo. “Hola papa. ¿Dónde estuviste todo este tiempo?”
Gedicht Bert Bevers
Vertaald naar het Spaans door Frank Decerf
fleursdumal.nl digital magazine
More in: Archive A-B, Overvloed, TRANSLATION ARCHIVE
Het liefst had hij Elysee direct tegen de grond geslagen, maar de hele gebeurtenis van de afgelopen ochtend ging weer aan zijn ogen voorbij. Hoe Elysee met Angela aan de pompbak stond. En het flitsen van het mes. Wat zocht die vent in godsnaam nog in dit dorp? De waarzegger rukte het mes uit Kaffa’s hand, knipte het open en hield het dreigend voor zich uit. Daar had Kaffa niet op gerekend.
Dol van haat deed Elysee een uitval om hem aan het mes te rijgen. Kaffa kon de stoot ontwijken en sloeg hem zo hard op de arm dat Elysee met een schreeuw van pijn het mes liet vallen. De spanning was te snijden. Een gevecht tussen de twee landlopers was een regelrechte sensatie. Was er anders nooit iets te doen op het dorpsplein, vandaag kon de koek niet op, al was het haast zeker dat iemand die met Kaffa wilde vechten, zijn eigen vonnis tekende. Elysee leek op wraak belust. Zijn kop ziedde. Razend sloeg hij op zijn tegenstander in, maar hij zag alles door een rood waas, zodat zijn vuisten door de lucht maaiden en geen doel troffen. Er kwamen steeds meer mensen op het plein, alsof heel Solde rook dat er een knokpartij aan de gang was. Daar wilde men niets van missen. Op het dak van de kerk zat de timmerman te schreeuwen, alsof hij loge zat in het theater. Natuurlijk zou hij niets liever zien dan dat Kaffa verloor. Ieder ander die partij koos, zou zich achter Kaffa scharen. Niet dat ze hem graag mochten, maar enkel om uit twee kwaden de minst erge te kiezen.
Hielden de dorpsbewoners normaal gesproken zo veel mogelijk afstand van beide zwervers, nu kwamen ze opdringen. Publiek bij een wedstrijd. Steeds dichter sloot de cirkel om de twee kemphanen, die pal tegenover elkaar stonden, bewegingloos haast, ieder bedacht op de minste beweging van de ander. Zelfs de kraaien rond het bed vergaten de jongen en zijn reis naar de eeuwigheid en drongen zich tussen de mensen naar voren. Kaffa hoorde de kinderen joelen. De krekelstem van Angela, die boven alles uitkwam om hem aan te moedigen. Ook de stem van de timmerman, die vanaf het kerkdak Elysee aanvuurde. Maar Kaffa wilde niet vechten. Toen de waarzegger plotseling weer dol voor zich uit begon te slaan, hield hij de man van zijn lijf en weerde de slagen af. Niemand gaf de waarzegger een schijn van kans tegen Kaffa. Onverwacht wist Elysee het mes van de grond te grissen. Direct viel hij naar Kaffa uit, het in het zonlicht flikkerende mes als een verlengstuk van zijn rechterarm voor zich uit gestoken. Door een stap opzij te doen wist Kaffa het mes te ontwijken. Elysee verloor zijn evenwicht en sloeg tegen de grond. Om van hem af te zijn raapte Kaffa hem op en gaf hem met zijn vuist zo’n dreun op de kin dat Elysee achteruit vloog en volkomen groggy in elkaar zakte. Buiten het kreunen van de man was er geen enkel geluid te horen. De waarzegger rolde op zijn rug. Het publiek dromde om hem samen.
Ton van Reen: Landverbeuren (54)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Wilhelm Busch
(1832-1908)
Lieder eines Lumpen
1.
Als ich ein kleiner Bube war,
War ich ein kleiner Lump;
Zigarren raucht’ ich heimlich schon,
Trank auch schon Bier auf Pump.
Zur Hose hing das Hemd heraus,
Die Stiefel lief ich krumm,
Und statt zur Schule hinzugehn,
Strich ich im Wald herum.
Wie hab ich’s doch seit jener Zeit
So herrlich weit gebracht! –
Die Zeit hat aus dem kleinen Lump
‘nen grossen Lump gemacht.
2.
Der Mond und all die Sterne,
Die scheinen in der Nacht,
Hinwiederum die Sonne
Bei Tag am Himmel lacht.
Mit Sonne, Mond und Sternen
Bin ich schon lang vertraut!
Sie scheinen durch den Ärmel
Mir auf die blosse Haut.
Und was ich längst vermutet,
Das wird am Ende wahr:
Ich krieg’ am Ellenbogen
Noch Sommersprossen gar.
3.
Ich hatt’ einmal zehn Gulden! –
Da dacht’ ich hin und her,
Was mit den schönen Gulden
Nun wohl zu machen wär’.
Ich dacht’ an meine Schulden,
Ich dacht’ ans Liebchen mein,
Ich dacht’ auch ans Studieren,
Das fiel zuletzt mir ein.
Zum Lesen und Studieren,
Da muss man Bücher han,
Und jeder Manichäer
Ist auch ein Grobian;
Und obendrein das Liebchen,
Das Liebchen fromm und gut,
Das quälte mich schon lange
Um einen neuen Hut.
Was soll ich Ärmster machen?
Ich wusst nicht aus noch ein. –
Im Wirtshaus an der Brucken,
Da schenkt man guten Wein.
Im Wirtshaus an der Brucken
Sass ich den ganzen Tag,
Ich sass wohl bis zum Abend
Und sann den Dingen nach.
Im Wirtshaus an der Brucken,
Da wird der Dümmste Klug;
Des Nachts um halber zwölfe,
Da war ich klug genug.
Des Nachts um halber zwölfe
Hub ich mich von der Bank
Und zahlte meine Zeche
Mit zehen Gulden blank.
Ich zahlte meine Zeche,
Da war mein Beutel leer. –
Ich hatt’ einmal zehn Gulden,
Die hab’ ich jetzt nicht mehr.
4.
Im Karneval, da hab’ ich mich
Recht wohlfeil amüsiert,
Denn von Natur war ich ja schon
Fürtrefflich kostümiert.
Bei Maskeraden konnt’ ich so
Passieren frank und frei;
Man meinte am Entree, dass ich
Charaktermaske sei.
Recht unverschämt war ich dazu
Noch gegen jedermann
Und hab’ aus manchem fremden Glas
Manch tiefen Zug getan.
Darüber freuten sich die Leut
Und haben recht gelacht,
Dass ich den echten Lumpen so
Natürlich nachgemacht.
Nur einem groben Kupferschmied,
Dem macht’ es kein Pläsier,
Dass ich aus seinem Glase trank-
Er warf mich vor die Tür.
5.
Von einer alten Tante
Ward ich recht schön bedacht:
Sie hat fünfhundert Gulden
Beim Sterben mir vermacht..
Die gute alte Tante! –
Fürwahr, ich wünschte sehr,
Ich hätt’ noch mehr der Tanten
Und – hätt’ sie bald nicht mehr!
6.
Ich bin einmal hinausspaziert,
Hinaus wohl vor die Stadt.
Da kam es, dass ein Mädchen mir
Mein Herz gestohlen hat.
Ihr Aug war blau, ihr Mund war rot,
Blondlockig war ihr Haar. –
Mir tat’s in tiefster Seele weh,
Dass solch ein Lump ich war.
7.
Seit ich das liebe Mädchen sah,
War ich wie umgewandt,
Es hätte mich mein bester Freund
Wahrhaftig nicht gekannt.
Ich trug, fürwahr, Glacéhandschuh,
Glanzstiefel, Chapeau claque,
Vom feinsten Schnitt war das Gilet
Und magnifik der Frack.
Vom Fusse war ich bis zum Kopf
Ein Stutzer comme il faut,
Ich war, was mancher andre ist,
Ein Lump, inkognito.
8.
Was tat ich ihr zuliebe nicht!
Zum erstenmal im Leben
Hab’ ich mich neulich ihr zulieb
Auf einen Ball begeben.
Sie sah wie eine Blume aus
In ihrer Krinolinen,
Ich bin als schwarzer Käfer mir
In meinem Frack erschienen.
Für einen Käfer – welche Lust,
An einer Blume baumeln!
Für mich – welch Glück an ihrer Brust
Im Tanz dahinzutaumeln!
Doch ach! Mein schönes Käferglück,
Das war von kurzer Dauer;
Ein kläglich schnödes Missgeschick
Lag heimlich auf der Lauer.
Denn weiss der Teufel, wie’s geschah,
Es war so glatt im Saale –
Ich rutschte – und so lag ich da
Rumbums! Mit einem Male.
An ihrem seidenen Gewand
Dacht’ ich mich noch zu halten. –
Ritsch, ratsch! Da hielt ich in der Hand
Ein halbes Dutzend Falten.
Sie floh entsetzt. – Ich armer Tropf,
Ich meint’, ich müsst’ versinken,
Ich kratzte mir beschämt den Kopf
Und tät beiseite hinken.
9.
Den ganzen noblen Plunder soll,
Den soll der Teufel holen!
Ein Leutnant von der Garde hat
Mein Liebchen mir gestohlen.
Du neuer Hut, du neuer Frack,
Ihr müsst ins Pfandhaus wandern.
Ich selber sitz’ im Wirtshaus nun
Von einem Tag zum andern.
Ich sitz’ und trinke aus Verdruss
Und Ärger manchen Humpen.
Die Lieb, die mich solid gemacht,
Die macht mich nun zum Lumpen;
Und wem das Lied gefallen hat,
Der lasse sich nicht lumpen;
Der mög dem Lumpen, der es sang,
Zum Dank – ‘n Gulden pumpen.
Wilhelm Busch poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Archive A-B, CLASSIC POETRY, Wilhelm Busch
Andrew Barton ‘Banjo’ Paterson
(1864 – 1941)
The Plains
A land, as far as the eye can see, where the waving grasses grow
Or the plains are blackened and burnt and bare, where the false mirages go
Like shifting symbols of hope deferred; land where you never know.
Land of the plenty or land of want, where the grey Companions dance,
Feast or famine, or hope or fear, and in all things land of chance,
Where Nature pampers or Nature slays, in her ruthless, red, romance.
And we catch a sound of a fairy’s song, as the wind goes whipping by,
Or a scent like incense drifts along from the herbage ripe and dry
– Or the dust storms dance on their ballroom floor, where the bones of the cattle lie.
Andrew Barton Paterson poetry
fleursdumal.nl digital magazine
More in: Archive O-P, CLASSIC POETRY
Op 6 en 7 november 2015 vindt op en rondom het Leidseplein in Amsterdam de derde editie van het Harry Mulisch Festival plaats. Een levendig literatuurfestival geïnspireerd op Mulisch’ universum, met prikkelende discussies die hoofd en hart raken.
Laat u op 6 november verrassen door inspirerende gesprekken in De Balie. De relatie tussen literatuur en andere disciplines wordt nader onderzocht met vier kunstenaars: Inge Schilperoord, Marlies Dekkers, Thijs Römer en Rozalie Hirs. In de reeks ‘De pupil’ in Café Americain geven kunstenaars een kijkje achter de schermen; in speciale speed-masterclasses laten Lucky Fonz III, Derek Otte en Elfie Tromp zien hoe zij hun verhaal vertellen. Ook kunt u in Americain terecht voor de korte performances van Frieda Mulisch, Thomas Heerma van Voss, Hagar Peeters, Daan Heerma van Voss, Daniel Vis en vele anderen. De Kring wordt voor de gelegenheid omgetoverd tot een poppodium waar u geniet van akoestische, muzikale optredens van Ellen ten Damme, Akwasi en Eefje de Visser. De avond wordt afgesloten met een heuse Harry!-afterparty.
Natuurlijk opent het Harry Mulisch Huis tijdelijk zijn deuren; op 7 november kunt u er terecht voor exclusieve rondleidingen door Mulisch-kenners als Kitty Saal, Marita Mathijsen en Arnold Heumakers.
Benieuwd naar het volledige programma? Kijk op Harrymulischhuis.nl voor meer informatie.
Wanneer
Op 6 en 7 november vindt de derde editie van het Harry Mulisch Festival plaats; een levendig en prikkelend tweedaags literatuurfestival geïnspireerd op Mulisch’ universum waar verrassende verbindingen de rode draad vormen.
Waar
Het Harry Mulisch Festival 2015 vindt plaats op en rondom het Leidseplein. Deelnemende locaties zijn:
Café Americain, Leidsekade 97
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10
De Kring, Kleine-Gartmanplantsoen 7-9
Harry Mulisch Huis, Leidsekade 103
Toegang
Een passe-partout voor het festival kost €12,50, studenten betalen slechts €10. Kaarten voor het festival zijn hier te koop.
Tijdens het festival zijn passe-partouts te koop bij de kassa van het Harry Mulisch Huis.
Programma
Exclusieve rondleidingen, muzikale optredens, inspirerende masterclasses en interactieve gesprekken, er is van alles te zien en te doen tijdens het Harry Mulisch Festival 2015. Bekijk het volledige programma met blokkenschema en een overzicht van de locaties.
# Meer informatie op website Harry Mulish Huis Amsterdam
DIGITAL MAGAZINE FLEURSDUMAL.NL
More in: Art & Literature News, Harry Mulisch, Museum of Literary Treasures, Peeters, Hagar
John Reinhart: An arsonist by trade, eccentric by avocation, John Reinhart lives in Colorado with his wife and children, and beasts aplenty, including a dog, cat, duck, goats, chickens, and probably mice. His poetry has recently been published in Interfictions, Star*Line, Moon Pigeon Press, and Charles Christian’s Grievous Angel. More of his work is available at http://home.hampshire.edu/~jcr00/reinhart.html
John Reinhart: inspection
johnreinhart@hotmail.com
Arsonist, Versifier
digital magazine fleursdumal.nl
More in: Archive Q-R, John Reinhart, Reinhart, John
Op 4 november 2015 bestaat het Persmuseum 100 jaar. Duizenden boeken, honderden openingen, tientallen reizende exposities, talloze archieven, tienduizenden politieke tekeningen, duizenden foto’s en honderdduizenden kranten en tijdschriften. Maar de geschiedenis van 100 jaar Persmuseum bestaat uit zoveel meer dan een simpele opsomming van getallen.
100 jaar geleden werd de Stichting het Nederlands Persmuseum opgericht met een eerder door D.A. van Waalwijk aangekochte collectie dag- en weekbladen. Het Persmuseum staat bekend als het landelijke centrum van de Nederlandse pers en politieke prent. Het museum probeert geschiedenis, heden en toekomst van de Nederlandse pers zo goed mogelijk te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.
Dit is goed te zien aan een aantal stukken uit de collectie die het Persmuseum de afgelopen jaren zorgvuldig heeft opgebouwd:
De voorloper van Google, het knipselarchief van Matla
Zo is er de voorloper van moderne hulpmiddelen als Google en Wikipedia, het knipselarchief van Jean Hubert Matla. Ooit een begrip op redacties; honderden kleine kastjes met enveloppen vol met knipsels over bepaalde personen en specifieke gebeurtenissen. Om, wanneer nodig, gebruikt te worden als naslagwerk. Bedacht in de jaren ’30, maar vandaag de dag nog steeds actueel.
Het inktstel van Oltmans
Niet alleen het knipselarchief van Matla vertelt het verhaal over 100 jaar Persmuseum. Ook een item als het inktstel van Willem Oltmans laat zien waar het Persmuseum voor staat. De Nederlandse regering maakte de legendarische én beruchte journalist Oltmans jarenlang het werken onmogelijk. Na tal van rechtszaken haalde hij echter zijn gelijk en ontving hij een ongekende schadevergoeding van acht miljoen gulden. Het inktstel reisde met Oltmans mee over de hele wereld en ondanks de hinderingen tijdens zijn werk schreef hij stug door.
Een bijzonder paar van beeldhouwer Rudolf Belling
Dat zijn de man en vrouw op het schitterende geelkoperen beeld van de expressionistisch beeldhouwer Rudolf Belling. Zijn werk wordt in de Tweede
Wereldoorlog Entartet verklaard. Jarenlang stond het paar op de leestafel in de ontvangsthal van Het Volk/ de Arbeiderspers, nadat het in 1932 door 6.000 abonnees geschonken werd aan de krant.
Persmuseum
Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam
T 020 6928810
Openingstijden
Dinsdag t/m vrijdag 10 -17 uur; zondag 12 -17 uur.
Bereikbaarheid
Openbaar vervoer: bus 22, 48 of 65; tram 7, 10, 14.
Zie ook www.persmuseum.nl
fleursdumal.nl digimagazine
More in: Art & Literature News, Museum of Literary Treasures, PRESS & PUBLISHING
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature