New

  1. J.H. Leopold: Gij deed van alle mensen
  2. Umberto Eco: Hoe herken ik een fascist
  3. Ode To Beauty by Ralph Waldo Emerson
  4. Lie-a-bed by Lesbia Harford
  5. Under a Future Sky poetry by Brynn Saito
  6. Bert Bevers: Regen
  7. The Snow-Storm by Ralph Waldo Emerson
  8. Eliza Cook: Song for the New Year
  9. D. H. Lawrence: New Year’s Eve
  10. Bert Bevers: Arbeiterstadt
  11. O. Henry (William Sydney Porter): The Gift of the Magi. A Christmas story
  12. Emily Pauline Johnson: A Cry from an Indian Wife
  13. Bluebird by Lesbia Harford
  14. Prix Goncourt du premier roman (2023) pour “L’Âge de détruire” van Pauline Peyrade
  15. W.B. Yeats: ‘Easter 1916’
  16. Paul Bezembinder: Nostalgie
  17. Anne Provoost: Decem. Ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers
  18. J.H. Leopold: O, als ik dood zal zijn
  19. Paul Bezembinder: Na de dag
  20. ‘Il y a’ poème par Guillaume Apollinaire
  21. Eugene Field: At the Door
  22. J.H. Leopold: Ik ben een zwerver overal
  23. My window pane is broken by Lesbia Harford
  24. Van Gogh: Poets and Lovers in The National Gallery London
  25. Eugene Field: The Advertiser
  26. CROSSING BORDER – International Literature & Music Festival The Hague
  27. Expositie Adya en Otto van Rees in het Stedelijk Museum Schiedam
  28. Machinist’s Song by Lesbia Harford
  29. “Art says things that history cannot”: Beatriz González in De Pont Museum
  30. Georg Trakl: Nähe des Todes
  31. W.B. Yeats: Song of the Old Mother
  32. Bert Bevers: Großstadtstraße
  33. Lesbia Harford: I was sad
  34. I Shall not Care by Sara Teasdale
  35. Bert Bevers: Bahnhofshalle

Categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·

 

  1. Subscribe to new material: RSS

Nachrichten aus Berlin: Denkmal 17 Juni 1953

Die Lösung

In der poetischen Reflexion der Ereignisse nahm Brecht im Juli/August 1953 eine deutlich distanzierte Haltung der DDR-Regierung gegenüber ein, die er in den Buckower Elegien u. a. im Gedicht Die Lösung artikulierte.

Bertolt Brecht: Die Lösung

Nach dem Aufstand des 17. Juni

Ließ der Sekretär des Schriftstellerverbands

In der Stalinallee Flugblätter verteilen

Auf denen zu lesen war, daß das Volk

Das Vertrauen der Regierung verscherzt habe

Und es nur durch doppelte Arbeit

Zurückerobern könne. Wäre es da

Nicht doch einfacher, die Regierung

Löste das Volk auf und

Wählte ein anderes?

Denkmal 17 Juni 1953 Leipziger strasse, strassenecke Wilhelm strasse.

Französische- und Dorotheenstädtisch-Friedrichswerderschen Friedhof Berlin

Der Französische Friedhof in der Oranienburger Vorstadt von Berlin ist ein kunsthistorisches Denkmal. Der Französische Friedhof bildet gemeinsam mit dem benachbarten Dorotheenstädtisch-Friedrichswerderschen Friedhof das bedeutendste erhaltene und noch genutzte Friedhofsensemble Berlins aus dem 18. Jahrhundert. Auf dem Friedhof sind Beispiele klassizistischer Grabmalkunst des 19. Jahrhunderts zu finden. Der Zugang befindet sich in der Chausseestraße Nr. 126.

Nachrichten aus Berlin.  Photos Anton K.

fleursdumal.nl magazine

More in: Anton K. Photos & Observations, Bertolt Brecht, Nachrichten aus Berlin, REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS

Ever-Ready Armlite

Visual poetry – Ready-mades:

Ever-Ready Armlite

kempis.nl poetry magazine

More in: - Objets Trouvés (Ready-Mades)

P.C. Boutens: 2 gedichten

P.C. Boutens
(1870-1943)

 

Dit is van liefde…

Dit is van liefde maar het doorgangshuis.

En toch, steek al de doffe lampen aan,

en laat de vensteren onafgedekt,

en uit den armelijken bundel stel

den baren luisternaakten schat

van haar vertastbaarde symbolen

in ‘t wrakke licht op. Daar is wel geen kans

dat deze in ons vertijdelijkte zending

haar mag belijden of ook maar verraden

aan de moedwillige verblindheid van

die hier in ragversleten hulselen

van kostbren schijn en ceremonieel

haar veile namaak dekken. Wat zijn wij

dan mooglijk voor die na ons komt, een sein,

een schichte vingerwijzing door zijn nacht?

Of (dit in elk geval!) voor de achterblijvers,

om teêrste hoop bedrogen menschenoogen

die stervend breken aan den berm der wegen,

beroofd en uitgeschud van elken droom,

nu liefdes droom in hen verduistren moet:

een korte vaste kaarsevlam van troost

dat ergens liefdes licht éen oogenblik

in armste harten veilig stond geluchterd,

en dat zij zelf niet gansch en al vereenzaamd

wegdooven in den wreeden zucht

van deze wezenlooze vaart.

 

Nu weet ik, lief,…

Nu weet ik, lief, waar ‘k aan bezwijken moet;

wat ondermijnen en oplossen zal

met zijn onweerbare doorwoekering

den hoogen bond van ziel en geest en hart,

gedoopt hier in dit tijdelijke bloed

tot zulk een hechtgevoegd manbaar geluk,

dat nooit een open aanslag van den dood

het overmogen en verweldgen zou…:

dit onvermijdlijk lijdelijk,

dit zienderoogen machtloos meêbeleven

van schoonheids onverstoorbaren heropbloei

en reddeloos verloren lenten

binnen de dreiging, in de klem van haar verval,

zomer en herfst en winter tegelijk,

al namen voor éenzelfden ondergang

van altijd nieuwe zielen die in oogen

ontsluiten haar gevleugelde ongereptheid…

en telkens telkens bijna ons bezinnen

op wat wij ergens zeker weten

veilig in zijn onvindbaarheid,

‘t verlossend woord dat brak in duizend echo’s,

den éenen zelfden heilgen naam van liefde,

verloren in de spraakverwarring,

den dooven chaos aan den voet

van Babels prijsgegeven torenbouw.


P.C. Boutens poetry
fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boutens, P.C.

William Shakespeare: Sonnet 84

William Shakespeare

(1564-1616)

THE SONNETS

 

84

Who is it that says most, which can say more,

Than this rich praise, that you alone, are you?

In whose confine immured is the store,

Which should example where your equal grew.

Lean penury within that pen doth dwell,

That to his subject lends not some small glory,

But he that writes of you, if he can tell,

That you are you, so dignifies his story.

Let him but copy what in you is writ,

Not making worse what nature made so clear,

And such a counterpart shall fame his wit,

Making his style admired every where.

You to your beauteous blessings add a curse,

Being fond on praise, which makes your praises worse.

 

kempis.nl poetry magazine

More in: -Shakespeare Sonnets

Lieke Marsman wint C.Buddingh’-prijs 2011

poe z

Lieke Marsman wint C.Buddingh’-prijs 2011

De winnaar van de C. Buddingh’-prijs 2011, de belangrijkste debuutprijs voor Nederlandstalige poëzie werd gisteren op het Poetry International Festival overhandigd aan Lieke Marsman. De dichteres kreeg de prijs voor haar debuutbundel Wat ik mijzelf graag voorhoud (verschenen bij uitgeverij Van Oorschot):

‘Marsmans gedichten hebben iets van onvoorspelbaar meanderende beken, draaikolken en taalwoelingen, waarbij je telkens even een glimp opvangt van de formidabele vis die hier in en uit het water springt’, schrijft de jury, die Wat ik mijzelf graag voorhoud leest als een ontdekking door de dichter van de eigen stem en het dichterschap.

Aan de C. Buddingh’-prijs is een geldbedrag van € 1.200,- verbonden.

 

Jarig

“Ik dacht dat ik mezelf een boek ging geven,

maar het werd een plant

Ik had geen plaats voor een plant,

want ik had er al veel te lang aan gedacht

Soms word ik ‘s nachts wakker en kijk of mijn buik nog plat is

meestal is het te donker om iets te zien

Dat is niet gek, het is nacht

Meestal is mijn buik vol

Zo vol als een buik nadat ik cake heb gegeten

Cake, mijn hele verjaardag lang”

Lieke Marsman:  Wat ik mijzelf graag voorhoud

Uitg. Van oorschot Amsterdam

ISBN 9789028241534 – paperback, € 14,50

fleursdumal.nl  magazine

17-06-2011

More in: Archive M-N, Buddingh', Cees, Poetry International

Esther Porcelijn nieuwe Stadsdichter Tilburg

Foto fleursdumal.nl

Esther Porcelijn nieuwe Stadsdichter Tilburg

Studente filosofie UvT jongste en eerste vrouwelijke stadsdichter van Tilburg

Esther Porcelijn wordt de vijfde Stadsdichter van Tilburg. Dat heeft het college besloten op voordracht van de stadsdichtercommissie. De officiële installatie van Esther Porcelijn als stadsdichter vindt plaats op zondag 28 augustus 2011 tijdens ‘Boeken rond het Paleis’. Op die dag wordt ook afscheid genomen van de huidige Stadsdichter Cees van Raak.

Wethouder Marjo Frenk (cultuur): “Esther Porcelijn zal een nieuwe, jonge groep stadsbewoners aanspreken. En de relatie tussen de universiteit en de stad ongetwijfeld versterken. Het college denkt dat Esther Porcelijn, net als de voorgaande dichters hebben gedaan, een eigen en nieuwe invulling geven aan de functie.”

Sinds Esther Porcelijn (Amsterdam 1985) drie jaar geleden aan de Universiteit van Tilburg begon met haar studie filosofie, maakt zij op de campus en in de stad furore als dichter. Voordat zij haar studie in Tilburg begon, volgde zij een opleiding aan de toneelacademie in Maastricht. Naast haar studie is zij actief als actrice en toneelschrijfster.

De Stadsdichtercommissie is overtuigd van haar kwaliteiten en van mening dat haar jeugdige leeftijd ruimschoots gecompenseerd wordt door haar spontaniteit, bevlogenheid, scherpzinnigheid en gevoel voor humor. In haar voordracht schrijft de commissie: “Met veel overtuigingskracht en enthousiasme weet zij haar gedichten, monologen en dialogen voor het voetlicht te brengen. Haar toneelervaring staat garant voor spannende, zo niet spraakmakende voordrachten, waarmee zij onmiddellijk de aandacht van het publiek afdwingt.”

Sinds 2003 heeft Tilburg een Stadsdichter. Een Stadsdichter draagt met gedichten, voordrachten en performances bij aan de versterking van het culturele klimaat in Tilburg. Dit doet de Stadsdichter vanuit een onafhankelijke blik op de stad. Elke twee jaar wordt een nieuwe Stadsdichter benoemd. De huidige Stadsdichter is Cees van Raak. Eerder waren JACE van de Ven, Nick J. Swarth en Frank van Pamelen stadsdichter.

Poëzie van Esther Porcelijn op www.fleursdumal.nl

fleursdumal.nl magazine

More in: City Poets / Stadsdichters, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther

Henry David Thoreau: The Inward Morning

Henry David Thoreau
(1817-1862)

The Inward Morning

Packed in my mind lie all the clothes
Which outward nature wears,
And in its fashion’s hourly change
It all things else repairs.

In vain I look for change abroad,
And can no difference find,
Till some new ray of peace uncalled
Illumes my inmost mind.

What is it gilds the trees and clouds,
And paints the heavens so gay,
But yonder fast-abiding light
With its unchanging ray?

Lo, when the sun streams through the wood,
Upon a winter’s morn,
Where’er his silent beams intrude,
The murky night is gone.

How could the patient pine have known
The morning breeze would come,
Or humble flowers anticipate
The insect’s noonday hum–

Till the new light with morning cheer
From far streamed through the aisles,
And nimbly told the forest trees
For many stretching miles?

I’ve heard within my inmost soul
Such cheerful morning news,
In the horizon of my mind
Have seen such orient hues,

As in the twilight of the dawn,
When the first birds awake,
Are heard within some silent wood,
Where they the small twigs break,

Or in the eastern skies are seen,
Before the sun appears,
The harbingers of summer heats
Which from afar he bears.

 


Henry David Thoreau poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Archive S-T, Henry David Thoreau

Oscar Wilde: Requiescat, vertaling Cornelis W. Schoneveld

Oscar Wilde

(1854-1900)

 

Requiescat

 

Tread lightly, she is near

Under the snow,

Speak gently, she can hear

The daisies grow.

 

All her bright golden hair

Tarnished with rust,

She that was young and fair

Fallen to dust.

 

Lily-like, white as snow,

She hardly knew

She was a woman, so

Sweetly she grew.

 

Coffin-board, heavy stone,

Lie on her breast,

I vex my heart alone

She is at rest.

 

Peace, Peace, she cannot hear

Lyre or sonnet,

All my life’s buried here,

Heap earth upon it.

 

Avignon


 

Oscar Wilde

Dat zij rusten mag

 

Stap zachtjes, zij is dichtbij,

Sneeuw ligt op haar,

Spreek teer, reeds groeit – hoort zij –

‘t Meizoentje daar.

 

Zij, nog zo jong, gezond

Daalde tot stof,

Lokken zo glanzend blond

Dor nu en dof.

 

‘n Lelie gelijk, sneeuwwit,

Ging haar voorbij

‘t Vrouw-zijn als haar bezit,

Zo zoet werd zij.

 

Kistdeksel, zware steen,

Drukken op haar,

Ik terg mijn hart alleen

Zij rust nu daar.

 

Zij hoort ode noch lier,

Stil nu, O stop,

Heel mijn leven ligt hier,

Schep aarde er op.

 

Vertaling Cornelis W. Schoneveld

Oscar Wilde: Requiescat

Dit gedicht herdenkt Wilde’s 3 jaar jongere zusje Isola die stierf in de winter van 1867 toen Oscar 12 jaar oud was. Wilde bezocht Avignon op zijn reis naar Italië in 1875.

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive W-X, Wilde, Wilde, Oscar

Uitreiking C.Buddingh’-prijs 2011 tijdens Poetry International Festival

news z

Uitreiking C.Buddingh’-prijs 2011

tijdens Poetry International Festival

De C. Buddingh’-prijs voor Nieuwe Nederlandstalige Poëzie, groot 1.200 euro, wordt sinds 1988 door een jaarlijks wisselende jury toegekend aan het beste poëziedebuut van het voorgaande jaar. De prijs is bedoeld als een stimulans voor beginnende dichters en biedt een gelegenheid meer aandacht te genereren voor hun werk. De prijs wordt uitgereikt tijdens het Poetry International Festival. Tijdens dit programma, op donderdag 16 juni 2011, lezen genomineerden voor uit hun bundel en wordt de uiteindelijke winnaar bekendgemaakt en gehuldigd.

De jury van de C. Buddingh’-prijs 2011, bestaande uit Anja de Feijter, Maarten Elzinga en Koen Stassijns, heeft de volgende vier dichters voor hun debuutbundel genomineerd:

 

Y.M. Dangre

Meisje dat ik nog moet

verschenen bij uitgeverij De Bezige Bij Antwerpen

 

Y.M. Dangre

De derde eenzaamheid..


De dichter is een kant, een donkere

Helft van de mensheid waar het schijndood

En zondagse vernieling regent, waar de wolken smelten

Tussen de uitgelezen tanden van zijn weemoed.

Een schaduwland is hij, een knokig kroondomein

Van raadsels en te lang bewaarde mythes

Over witte zonnen die niemand meer bezoekt

En in wier stralen hij groeiend dakloos is.

 

Hij is als vanouds die kant, dat land

Van schuimende sterrenbeelden en echo’s te groot

Voor het vergeelde gras en de trouwe grafzerken

Van zijn keel. Hij dobbert rond in wanklank

Stoffig van alle seizoenen en eindigt megalomaan

Onbewoond.

 

 

Dennis Gaens

Ik en mijn mensen

verschenen bij uitgeverij Van Gennep

 

Dennis Gaens

Er zijn tijden


Er zijn tijden dat we ons willen vastketenen

aan deze plek tot we weer in onze moedertaal

denken, al komt dat zelden voor. Meestal worden

we al richting straat wakker, onze kleren langs

het bed geplooid. De deur nog open van vannacht.

 

 

Marjolijn van Heemstra

Als Mozes had doorgevraagd

verschenen bij uitgeverij Thomas Rap

 

Marjolijn van Heemstra

Schaduwhuis

 

Ik kwam hier achteloos wonen

van schaduw wist ik niks

hoe het bot krimpt en de planken

kieren schemer broeden

 

ik had nooit een lijn getrokken

om te zien tot waar de zon komt

Ik wist niets van het meten van licht

van verlangen

 

naar schaduw van bomen op de ijskast

de trap meer geel dan wit, een raam

dat vet toont een poes

die erdoor wil naar het gras

een plant die opkijkt, dingen

kleiner dan dieren zichtbaar dansend

in rode reuzenwarmte.

 

Bij het tuinhuis schuift een streep

langzaam sinds maart de goede kant op

tegels vlakbij zijn al verdroogd

een halve meter nog en twee weken

tot de langste dag.

 

 

Lieke Marsman

Wat ik mijzelf graag voorhoud

verschenen bij uitgeverij Van Oorschot

 

Lieke Marsman

Soms moet dat

 

Ik sta met mijn open mond vol geluk

te wachten tot iemand het eruit pakt wil je

het geluk uit mijn keel pakken zodat ik er

niet langer over struikel tijdens het praten misschien

zou je kunnen luisteren op de kruk bij mijn knie

kunnen zitten zeggen dat je iets leuks gaat doen

dit weekend dat je van alles van plan bent en

vragen of ik daar de uitvoering van

wil worden misschien

kun je mijn hand vasthouden als we nog eens

samen voor een winkelruit ons af staan te vragen

hoeveel de papieren vogel kost of zou je je wang

in het kuiltje van mijn schouderblad kunnen leggen

tijdens het strijkconcert zoals een egel die zich

met het zachte stukje van zijn bestaan terugtrekt

in de schaduw van twee struiken in juli en meer

nog dan dit zou je de luidspreker uit mijn handen

kunnen trekken als ik weer eens op blote voeten

sta te stampen met al het goede uit een dag

op mijn lippen zou je kunnen zeggen stil maar ook

als je fluistert wordt er naar je geluisterd misschien

zeg ik is er niemand die wil horen wat je zegt

omdat je aan mensen niet iets kunt hangen

zoals jij doet enkel rond

kunt hangen in de zweetlucht van

je jeugd terwijl er nergens iemand klaarstaat

met een zonnige waterspuit nee je moet zelf

door de zomersproeier lopen in je

mickey mouse zwempak

of veertien jaar later

in je supermarktschort en

als men vraagt waarom schrijf je

in hemelsnaam nog gedichten antwoord dan

omdat mensen niet onder mijn tong

blijven liggen omdat je gedichten stil

kunt laten staan als een luisterend oor

tegen je schokkende borstkas omdat poëzie

aan je ribben is gaan rusten en

een verband heeft aangelegd

met jouw verhaal.

 

Voor de C. Buddingh’-prijs 2011 kwamen alle debuutbundels gepubliceerd door een reguliere uitgeverij en verschenen tussen 1 maart 2010 en 28 februari 2011 in aanmerking.

fleursdumal.nl magazine

More in: Art & Literature News, Buddingh', Cees, Poetry International

Camera obscura: Portrait with knives

 

Camera obscura: Portrait with knives

fleursdumal.nl magazine

More in: Camera Obscura

Esther Porcelijn: Het beest in ons

The minotaur – George Fredric Watts 1885


Esther Porcelijn

Het beest in ons

Het beest in ons is geen evolutionair overblijfsel, het is niet onze drift naar seks of lust naar bloed, het is geen algoritme dat wordt geërfd, geen primitieve nostalgie.

Ik ben alleen.
Nooit kan ik mij verhouden tot anderen, hoe gaat dat dan, verhouden tot een ander?
Mijn ervaringen zijn van mij alleen. Niemand voelt zich ooit precies zoals ik. Niemand kan mij iets dicteren. Ik weet zelf wel wat ik wil! Ja, misschien sluit ik anderen hierdoor buiten, maar die anderen zijn maar vreemden. Zij zijn mij vreemd want ze zijn mij niet, ze kennen mijn diepste verlangens niet. Ik ben ik.
Maar hoe kan ik dan weten wat goed is als er geen voorbeeld is waar ik mij aan kan meten, en deze bijzonderheidpositie het mij onmogelijk maakt om mij te meten aan iets anders dan mijzelf? Moet ik mijn eigen wil dan uitbaten? Mijn wil opleggen aan alles om mij heen, omdat ik niets anders ken? Hoe kan ik dan ooit uit dat kleine universum komen van alleen ik met ik?
Moet ik mij dan toch maar neerleggen bij de populaire idee dat alle handelingen van een mens voortkomen uit egoïsme, en dat dit alles gevolg is van een jarenlange survival of the fittest?
Ben ik werkelijk zo gedetermineerd door iets als een evolutionair proces? Ben ik zo gemaakt om mij alleen bezig te houden met mijzelf? Ben ik zo bepaald?
Ik begrijp dat wie boven alles het eigen genot nastreeft anderen onvermijdelijk zal schaden, maar wat kan het mij schelen? Ik leef mijn leven gewoon, ik schaad zo min mogelijk mensen, ja dat probeer ik dan, verder doe ik lekker waar ik zin in heb, ik leef maar één keer, uiteindelijk gaan we allemaal dood, en de volgende generatie moet er zelf maar een feestje van maken.
Ik zou er haast om gaan huilen, maar dan huil ik dus om mijzelf.
Deze onafwendbaarheid van mijn eigen egoïsme is tragisch.
Maar wat is tragisch?
Ik kijk naar het schilderij de Minotaurus van George Watts. De Minotaurus kijkt in de verte, naar het licht boven de zee. Hij is een woest beest, half stier half mens, en hij voedt zich met mensenvlees. In dit schilderij is hij afgebeeld als haast snakkend, maar snakkend naar wat? Naar het loskomen van zijn beestheid misschien? Naar het wegkomen uit het labyrint? Het lijkt alsof hij iets achterna is gerend, ziet hij iets in de verte? Zijn het mensen in een schip en wil hij daarbij horen?
Zijn ruggengraat geeft zo’n richting aan zijn houding, alles is naar voren toe, zijn schouders alsof hij net is komen aanrennen en hij zich nog net vastklampt aan de rand van het balkon.
Zijn handen grijpen de rand, maar zijn hand lijkt als in een vlies gegoten, zijn hand is net geen hand. Met een paar ronde schilderstreken wordt de illusie gewekt dat zijn hand overgaat in een hoef, of zijn hoef in een hand. Maar als je goed kijkt zie je dat die ronde streken een vogeltje vormen dat hij in zijn snakkramp heeft vermorzeld.
Achter de Minotaurus is donkerte, een groot contrast met wat voor hem ligt.
Die donkerte is volgens mij het labyrint waar hij nooit uit zal komen, maar vooral de onafwendbaarheid van dat lot. Dat is ook net de bedoeling van een mythe, dat de personages geen keuze hebben, dat het verhaal zich zo zal afspelen als het bedoeld is. De Minotaurus is ook nog eens een zeer laag mythisch beest, hij heeft zeker geen keuze, daarom plaatst Watts hem snakkend in een schilderij.
Achter de Minotaurus huist die onafwendbaarheid, daar zit de tragiek.
Het is daar zwart en leeg, het aller alleenst, het meest onafwendbaar. De Minotaurus kan daar nooit weg, die leegte is oneindig, het is het grote lege en ik herken het. Ik kan er om huilen, ik herken die leegte onmiddellijk.
Ik huil. De tranen stromen langs mijn wangen, de leegte grijpt mij aan, het is een beklemmende ervaring. Ik voel dat die onafwendbaarheid ook in mij zit, en dat zij mij alleen maakt, het meest eenzaam. Ik ben alleen en niemand kan zich ooit zo voelen als ik. Maar door de tranen heen moet ik opeens lachen. Hoe kan ik nu lachen om zoiets tragisch?
Ik lach om het vogeltje, of, ik lach om dat de Minotaurus niet anders kan dat het vogeltje vermorzelen, al snakt hij naar het licht en een soort loskomen van zijn labyrint, hij kan niet anders omdat hij zich tot niemand anders kan verhouden. Er is geen andere Minotaurus, er is geen ander wezen in zijn verhaal dat net zo is als hij.
En in mijn verhaal is wel een ander wezen, er zijn andere mensen.
Ik lach omdat ik zie dat de Minotaurus in mij zit, en in alle mensen en dat dit tegelijk het tragische relativeert. Hij is alleen en eenzaam, maar ik ben niet alleen eenzaam.
Ik voel mij plotseling minder leeg en begrijp dat ik niet huil om mijzelf alleen. Ik benoem de tragiek en mijn tranen niet als erg maar als iets anders, en dat andere maakt dat ik moet lachen.
Ik merk dat het tragische en het grote onafwendbare in mij zit, en dat dit op zijn beurt zo onafwendbaar is. Maar ik merk vooral dat dit alles óók in mij zit, niet enkel in mij. Dit tragische is onderdeel van iedereen, wij ontkomen niet aan het grote zwarte; de dood. En dit inzicht maakt opmerkelijk genoeg dat ik moet lachen.
De Ironie!
Ik zie dat die onafwendbaarheid zich uit in mijn sterfelijkheid, maar met mij iedereen, en het inzien dat dit voor iedereen geldt kan ik niet anders benoemen dan als ironie. En tegelijk is dit ironisch voor iedereen. Het is het lachen door de tranen heen, en dit kan alleen omdat ik niet huil voor mijzelf, althans niet enkel voor mijzelf. Ik huil om iets dat groter is dan mijzelf, dat voor iedereen hetzelfde is.
Tragiek en Ironie horen bij elkaar, Tragiek zonder Ironie is enkel zelfbeklag. En Ironie zonder Tragiek des te verdrietiger. Ik huil niet om mijzelf, ik huil om het inzicht dat het meest menselijke die onafwendbaarheid is, en dit inzicht maakt tegelijk dat ik moet lachen en ik zie in dat tragiek niet erg is. Erg is iets dat alleen om mijzelf gaat, dan zijn het tranen om medelijden, en dan misschien zelfs uit medelijden voor een ander, maar dit gaat niet verder dan mijzelf, dan zou je altijd nog kunnen volhouden dat het huilen om een ander enkel iets over jezelf zegt.

Ik zie dat tragiek is. Het is niet iets ergs, het is niet iets waarover ik alleen hoef te huilen, het is iets waar ik ook om kan lachen, omdat ik inzie dat het onafwendbaar is, en dat dit voor iedereen zo is. Terwijl de Minotaurus onontkomelijk het vogeltje vermorzelt en tot in het oneindige vast zal zitten in het labyrint, is het voor ons onontkomelijk dat ook wij te maken hebben met het onafwendbare, en dat die grote leegte ook in ons zit.
De Minotaurus is een beest, maar kan ook niet anders zijn, hij kan zich ook helemaal niet verhouden tot iets anders dan zijn eigen verhaal. Wij kunnen dat wel, door in te zien dat hoe die Minotaurus snakt, dat wij dat ook doen, dat iedereen dat doet.
Dit is niet erg of zielig, nee, het maakt ook vrolijkheid mogelijk, het maakt ons aan het lachen. Het samenspel van Tragiek en Ironie bindt alle mensen.
Het biedt meer dan alleen troost, het verzacht tijdens verdriet om de eenzaamheid maar doet ons tijdens die persoonlijke ervaring ook begrijpen dat wij verder kunnen denken dan alleen onszelf, juist door in te zien wat ons allen bindt. Is dat niet het meest vrolijk en het minst eenzaam?
 

Het beest in ons door Esther Porcelijn

kempis.nl poetry magazine

More in: Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther

Paul Boldt: 3 Gedichte

Paul Boldt
(1885-1921)

 

FRAUEN IN DEN STRASSEN

Die Schenkelschweife an den Rippen.

Kopfhaft und wie ein Kuß gebaut,

Gleitest du dunkle Unterhaut

Seele: du Blutgestalt mit Lippen.

Der Tag voll Nase, Auge, Zopf

Hat die Magie, mich zu verwirren.

Schönheit zerreißt uns an der Stirn.

– Seele küsse mich an den Kopf!

Die Hände, deine Geberinnen,

Ein Erdlachen oder den Schrei.

Ich habe deiner Hände zwei

Verschluckt, oder du machst mich innen

 

FRAUENFEUER

Die Frauenfeuer, so strahlende Augen.

Das Ornament der Schädel ist symmetrisch.

Das Auge vor dem Hirn blinzelt verrätrisch:

Schön ist das Fleisch beleuchtet von den Augen.

Im Jahresdurst. Kein Schrei verläßt das Hirn.

Auf unsern Lippen stumm leuchten sie nackend.

Der Mann stürzt vorwärts mit den Armen packend.

Sein Antlitz krümmt der Schmerz in einen Stern

Aus strengem Licht. Sie aber haben Charme.

Wie Nackende das Lächeln anbehält,

So daß es ihr über die Brüste fällt.

Und folterkräftig ist die Nackte warm

Neben den armen Nackenden gestellt.

Die Fingerglut des Nackten an dem Arm.

 

BADENDE MÄDCHEN

Einmal gezeugt. Aus Haar und Zehenspitze

Fliegen die Rücken, Knie, Bäuche, Nacken.

Und händchengroß entfliegen rote Backen.

Der Antlitzstern zerfliegt in Handantlitze.

Zu der Figur flattern hinaus Neufrauen.

Das Licht zerstreut Bauch-Bild und Brüstefältchen.

Im Sand beisammen leuchtet Muskelwälchen,

Zopf – Zoppot, jung mit Näbeln, Kinn, mit Brauen.

 

Paul Boldt: Junge Pferde! Junge Pferde!

Olten und Freiburg im Breisgau 1979


Paul Boldt poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive A-B, Boldt, Paul, Expressionism

« Read more | Previous »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature