G U M M B A H
Net niet verschenen boeken
Naar schatting liggen er wereldwijd een miljoen net niet verschenen boeken opgeslagen, die uitsluitend bestaan in dummy-vorm. Gummbah is al jaren geïnteresseerd in deze weeskinderen van het boekenvak en geeft sinds 1985 lichtbeeldlezingen waarbij hij via klassiekers als Een lelijke homo heeft geen reet aan zijn kont, Op het kerkhof der waanzin waaien winden het hardst en Borduren met gebalde vuisten een indruk geeft van de vaak bizarre wereld van het onverschenen boek. Deze verzameling is een volstrekt willekeurige, maar ruime keuze uit fragmenten, passages en flapteksten, die beslist voor het nageslacht behouden moeten blijven.
Net niet verschenen boeken, De Harmonie 2010
Biografie
Gummbah (Gertjan van Leeuwen, Nieuwaal, 1967)
Gummbah studeerde Journalistiek in Tilburg. In 1993 besloot hij zijn strips en cartoons in eigen beheer uit te geven. Het geheel door hemzelf volgetekende tijdschrift God werd enthousiast ontvangen en bracht hem in contact met Uitgeverij De Harmonie. Voor die tijd had hij al gepubliceerd in stripbladen als Zone 5300 en Sick.
In 1994 debuteerde Gummbah in Humo met cartoons over het wereldkampioenschap voetbal. Na Humo volgden de Volkskrant, Cabaret, Boekblad, Nieuwe Revu, enkele Duitse tijdschriften en het Engelse blad Prospect.
Gummbah treedt ook op met een diashow. Terwijl zelf ontworpen boekomslagen van net niet verschenen boeken op een diascherm worden geprojecteerd, leest hij fragmenten uit de betreffende titels.
Met Hans Teeuwen en Pieter Bouwman trad hij op met de theater- en tv-voorstelling Poelmo.
Samen met een aantal vrienden, waaronder Jeroen de Leijer (tekenaar van Eefje Wentelteefje), richtte Gummbah de Bond tegen Humor op, met het eigen tijdschrift De Bedenkelijk Kijkende Grondeekhoorn.
Gummbah’s kracht ligt in de uitstekende combinatie van tekening en tekst.
Gummbah woont en werkt in Tilburg.
Gummbah in zijn eigen woorden:
In een interview omschreef Gummbah zijn jeugd eens treffend als ‘een voorgekookte, kolkende soep van botsende eventualiteiten’. Het gehucht Nieuwaal, waar hij op een late avond, nog nét in de topmaand juli ter wereld kwam, wordt door de nabijgelegen dorpen al eeuwenlang met argusogen bekeken vanwege de adembenemend bloothartige wijze waarop de inwoners de werkelijkheid hanteerbaar weten te maken door haar zachtjes om te duwen of verbaal te strelen als was zij een harig kleinood. In deze barokke cocon van spitsvondigheid, hoe muf die ook rook, voelde Gummbah zich thuis alsof hij plompverloren in een warm bad geworpen was.
Het tekenen zat hem van meet af aan in het bloed en hij ontwikkelde zich in razend tempo tot een poignante buitenstaander die nog slechts via zijn prentjes communiceerde met een allengs wanhopiger wordende, zwetende omgeving. Onderwerpen als de schaduwzijde van verveling, dood, ziekte (eczeem), tijdrovende obsessies, de inwendige mens en overbodige huisdieren eisten langzaam maar zeker een hoofdrol op, hoe jong de kleine ‘graficus’ in al zijn twijfelachtige onschuld ook was. Niet dat het veel om het lijf had, dat jeugdwerk, nee, dat niet, maar het rijpingsproces was in gang gezet, en dat is ook wat waard.
Terwijl de ontwikkeling van pasgeboren patjakker tot voldragen kunstvrucht gewoon doorging, doorliep Gummbah met succes achtereenvolgens de School met de Bijbel, de mavo en de havo. Op negentienjarige leeftijd verliet hij zijn geboortedorp en schreef zich in aan de Tilburgse Academie voor Journalistiek. Een periode vol weemoedig uit het raam staren met een glas absinth in de knuisten en een tekenblok op de knieën nam een aanvang, in 1993 resulterend in de oprichting van het eenmanstijdschrift God. Een blad dat al snel de aandacht trok van Uitgeverij De Harmonie. In 1994 verscheen dan ook onvermijdelijk De verbaasde analfabeet, Gummbah’s eerste album, en debuteerde hij in HUMO met onnodig kritische cartoons over het wereldkampioenschap voetbal in de Verenigde Staten, op de voet gevolg door publicaties in de Volkskrant, Nieuwe Revu en een minuscuul aantal buitenlandse periodieken, waaronder Prospect en Titannic.
Toen hij in 1998, halfdronken gelegen naast een Spaans zwembad, de Bond tegen Humor in het leven riep, moe van de overdaad aan humor op de wereld, stonden Nederland en België gebroederlijk op de achterste benen. Humor bleek een heilig huisje, maar in het gezelschap van een trosje believers trok hij zo wulps ten strijde dat de bond een jaar later reeds met een gerust hart ten grave kon worden gedragen.
De vele Bond tegen Humor-lezingen in den lande smaakten echter naar meer en in 2000 beklom hij opnieuw de planken met een diapresentatie van onverschenen boeken. Op een graftoon leest hij fragmenten voor uit boeken als Kaas voor een hoerenjong, Borduren met gebalde vuisten, Een lelijke homo heeft geen reet aan zijn kont, Hengst aan het heelal, Romp met nergens armen en Onbegrijpelijke boswandelingen, die om uiteenlopende redenen nooit mochten of konden verschijnen. ‘Gummbah is ook in het theater op zijn plaats’, kopte de Volkskrant maar meteen en daar zit zonder meer een flinke kern van waarheid in.
Nog datzelfde jaar (2000 dus. Zie boven) besteeg hij tevens, geflankeerd door uit bijna alle poriën grootheid wasemenden sujetten als Hans Teeuwen en Pieter Bouwman, doodgemoedereerd het podium van Het Betty Asfalt Complex te Amsterdam. De optredens, steeds voor laaiend enthousiaste, halfgevulde zalen, trokken de aandacht van de VPRO , die de hele mikmak vanaf januari 2002 uitzond onder de alles-, maar tegelijk ook nietszeggende titel Poelmo, slaaf van het zuiden.
Uitgaven bij de Harmonie:
Cartoons
Hoe Eddie in balbezit kwam, 1997
De tijd vliegt slecht, 1998
Het Geheim van het Verdwenen Mysterie, 1999
Een kalfslederen onderbroek, 2001
Echte nachten stugge vachten, 2002
Neksnor, 2004
Daar gaat Fout Varken!, 2006
Op de camping, 2007
Meanwhile, between two eternities of darkness, 2008
Deirdre, 2010
Net niet verschenen boeken, 2010
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Exhibition Archive, Gummbah
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
49
Against that time (if ever that time come)
When I shall see thee frown on my defects,
When as thy love hath cast his utmost sum,
Called to that audit by advised respects,
Against that time when thou shalt strangely pass,
And scarcely greet me with that sun thine eye,
When love converted from the thing it was
Shall reasons find of settled gravity;
Against that time do I ensconce me here
Within the knowledge of mine own desert,
And this my hand, against my self uprear,
To guard the lawful reasons on thy part,
To leave poor me, thou hast the strength of laws,
Since why to love, I can allege no cause.
kempis poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Ton van Kempen photos
Dutch landscape: Trees
September 13, 2010
KEMP=MAG, kempis poetry magazine
More in: Dutch Landscapes, Ton van Kempen Photos
Ein Traum
Franz Kafka (1883-1924)
Josef K. träumte:
Es war ein schöner Tag und K. wollte spazieren gehen. Kaum aber hatte er zwei Schritte gemacht, war er schon auf dem Friedhof. Es waren dort sehr künstliche, unpraktisch gewundene Wege, aber er glitt über einen solchen Weg wie auf einem reißenden Wasser in unerschütterlich schwebender Haltung. Schon von der Ferne faßte er einen frisch aufgeworfenen Grabhügel ins Auge, bei dem er Halt machen wollte. Dieser Grabhügel übte fast eine Verlockung auf ihn aus und er glaubte, gar nicht eilig genug hinkommen zu können. Manchmal aber sah er den Grabhügel kaum, er wurde ihm verdeckt durch Fahnen, deren Tücher sich wanden und mit großer Kraft aneinanderschlugen; man sah die Fahnenträger nicht, aber es war, als herrsche dort viel Jubel.
Während er den Blick noch in die Ferne gerichtet hatte, sah er plötzlich den gleichen Grabhügel neben sich am Weg, ja fast schon hinter sich. Er sprang eilig ins Gras. Da der Weg unter seinem abspringenden Fuß weiter raste, schwankte er und fiel gerade vor dem Grabhügel ins Knie. Zwei Männer standen hinter dem Grab und hielten zwischen sich einen Grabstein in der Luft; kaum war K. erschienen, stießen sie den Stein in die Erde und er stand wie festgemauert. Sofort trat aus einem Gebüsch ein dritter Mann hervor, den K. gleich als einen Künstler erkannte. Er war nur mit Hosen und einem schlecht zugeknöpften Hemd bekleidet; auf dem Kopf hatte er eine Samtkappe; in der Hand hielt er einen gewöhnlichen Bleistift, mit dem er schon beim Näherkommen Figuren in der Luft beschrieb.
Mit diesem Bleistift setzte er nun oben auf dem Stein an; der Stein war sehr hoch, er mußte sich gar nicht bücken, wohl aber mußte er sich vorbeugen, denn der Grabhügel, auf den er nicht treten wollte, trennte ihn von dem Stein. Er stand also auf den Fußspitzen und stützte sich mit der linken Hand auf die Fläche des Steines. Durch eine besonders geschickte Hantierung gelang es ihm, mit dem gewöhnlichen Bleistift Goldbuchstaben zu erzielen; er schrieb: »Hier ruht –« Jeder Buchstabe erschien rein und schön, tief geritzt und in vollkommenem Gold. Als er die zwei Worte geschrieben hatte, sah er nach K. zurück; K., der sehr begierig auf das Fortschreiten der Inschrift war, kümmerte sich kaum um den Mann, sondern blickte nur auf den Stein. Tatsächlich setzte der Mann wieder zum Weiterschreiben an, aber er konnte nicht, es bestand irgendein Hindernis, er ließ den Bleistift sinken und drehte sich wieder nach K. um. Nun sah auch K. den Künstler an und merkte, daß dieser in großer Verlegenheit war, aber die Ursache dessen nicht sagen konnte. Alle seine frühere Lebhaftigkeit war verschwunden. Auch K. geriet dadurch in Verlegenheit; sie wechselten hilflose Blicke; es lag ein häßliches Mißverständnis vor, das keiner auflösen konnte. Zur Unzeit begann nun auch eine kleine Glocke von der Grabkapelle zu läuten, aber der Künstler fuchtelte mit der erhobenen Hand und sie hörte auf. Nach einem Weilchen begann sie wieder; diesmal ganz leise und, ohne besondere Aufforderung, gleich abbrechend; es war, als wolle sie nur ihren Klang prüfen. K. war untröstlich über die Lage des Künstlers, er begann zu weinen und schluchzte lange in die vorgehaltenen Hände. Der Künstler wartete, bis K. sich beruhigt hatte, und entschloß sich dann, da er keinen andern Ausweg fand, dennoch zum Weiterschreiben. Der erste kleine Strich, den er machte, war für K. eine Erlösung, der Künstler brachte ihn aber offenbar nur mit dem äußersten Widerstreben zustande; die Schrift war auch nicht mehr so schön, vor allem schien es an Gold zu fehlen, blaß und unsicher zog sich der Strich hin, nur sehr groß wurde der Buchstabe. Es war ein J, fast war es schon beendet, da stampfte der Künstler wütend mit einem Fuß in den Grabhügel hinein, daß die Erde ringsum in die Höhe flog. Endlich verstand ihn K.; ihn abzubitten war keine Zeit mehr; mit allen Fingern grub er in die Erde, die fast keinen Widerstand leistete; alles schien vorbereitet; nur zum Schein war eine dünne Erdkruste aufgerichtet; gleich hinter ihr öffnete sich mit abschüssigen Wänden ein großes Loch, in das K., von einer sanften Strömung auf den Rücken gedreht, versank. Während er aber unten, den Kopf im Genick noch aufgerichtet, schon von der undurchdringlichen Tiefe aufgenommen wurde, jagte oben sein Name mit mächtigen Zieraten über den Stein.
Entzückt von diesem Anblick erwachte er.
Franz Kafka : Ein Landarzt. Kleine Erzählungen (1919)
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Franz Kafka, Kafka, Franz, Kafka, Franz
Camera obscura:
La cycliste barbue
fleursdumal.nl magazine
More in: Camera Obscura
Jan Gielkens
Hellevaart
Jan Gielkens daalt af in Picarta en maakt kennis
met cowpeace (met kleine c), Vestdijk-specialist
Paul Otlet (1868-1944) geldt als een van de voordenkers van het internet. Hij wilde informatie over alles verzamelen en die informatie zo met elkaar verbinden dat we alle informatie over alles altijd zouden kunnen terugvinden – via een kaartensysteem. En bovendien wilde hij het materiaal dat hij documenteerde ook fysiek kunnen tonen: hij verzamelde papier, maar ook machines en andere roerende zaken. Dat allemaal stelde hij vanaf 1910 tentoon en ter beschikking in het Mundaneum in Brussel, dat hij samen met zijn landgenoot en compagnon Henri La Fontaine (1854-1943) oprichtte. Het Mundaneum hield het vol tot 1940, tot aan de Duitse bezetting van België, maar was daarvoor al in de verloedering geraakt omdat het project de oprichters en hun medewerkers boven het hoofd was gegroeid: er was gewoon te veel informatie te verwerken. Pas vijftig jaar later kwam men op het idee om dat wat er nog over was om te vormen tot een museum, dat ook Mundaneum heet en nu in Mons/Bergen staat.
Ik was ooit, midden jaren negentig van de twintigste eeuw, in Mons om daar het archief in te zien van Henri La Fontaine, een lid van de uitgebreide Belgische tak van de gloeilampenfamilie Philips, die weer verwant met was de Duitse familie Marx (van Karl). Naar de Nederlandse familieconnecties van Marx deed ik toen onderzoek. Ook La Fontaine was socialist en bovendien een internationaal actief jurist, die in 1913 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. In die tijd was er nog geen uitreikingsplechtigheid in Oslo, en La Fontaine kreeg zijn bul in een koker per post toegestuurd. Ook kreeg hij, omdat hij als Nobelprijslaureaat het recht had om anderen voor te dragen voor die onderscheiding, tientallen brieven van mensen die vonden dat zij zelf of een van hun vrienden of familieleden zo’n eerbetoon verdienden. In het Mundaneum in Mons, toen nog een museum in oprichting, kon ik dit soort documenten uit het archief-La Fontaine inzien, gezeten tussen tientallen meters archiefdozen. Er moesten er een paar opzij worden geschoven om mij een geïmproviseerde plek aan een tafel te geven. Ik kreeg ik ook een rondleiding door een aantal ruimtes waar duizenden tijdschriftendossiers uit de hele wereld en grote hoeveelheden affiches en ander papier waren opgestapeld: de resten van wat eens de aanzet van alles was.
Waarom vertel ik u dit? Omdat ik onlangs kennis heb gemaakt met cowpeace. Met een kleine c. U kent cowpeace niet? Cowpeace is Vestdijk-specialist. Dat komen we te weten op de profielpagina van cowpeace op librarything.com, een van de vele overbodige boekenprikborden op het internet. Daar staat de echte naam van cowpeace: willem (met een kleine w). De begeleidende foto is dan weer verwarrend, want die toont twee blonde vrouwelijke tieners, waarvan een met een beugel. Die willem toch. Willem leest wel eens een boek en een krant, maar tuiniert ook graag, zo staat er. Dat ‘leest wel eens boek en een krant’ is weer moeilijk te rijmen met het onvoorstelbare tempo waarmee willem ‘recensies’ van boeken invoert: gemiddeld vier per dag. Boeken uit de bibliotheek van cowpeace, zo lezen we elders op de profielpagina, staan ook in die van wiepie, stortemelk, rijkaanvitaminen en nog veel meer tieners met kleine letters en, neem ik aan, beugels.
Cowpeace schreef een recensie (zo wordt het genoemd) van Meneer Visser’s hellevaart van Vestdijk, een roman uit 1936. Deze ‘recensie’ bestaat uit twee samenvattingen, de tekst van de ‘blurp’ (het staat er zo) van een latere editie en een tekst waarvan de herkomst niet duidelijk is. En in dat laatste stuk staat: ‘Hier wordt één dag uit het leven (vooral het “binnenleven”) van meneer Visser, een kleinsteedse machtswellusteling, met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Op een obsederende wijze wordt het tevergeefs en rancuneus optornen tegen het menselijk tekort verbeeld. De knapste roman van dit genre in de gehele Nederlandse literatuur.’ Die laatste zin klopt vermoedelijk alleen maar voor het genre van romans over kleinsteedse machtswellustelingen met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Want als knappe roman werd Meneer Visser’s hellevaart toch over het algemeen niet gezien, eerder als James Joyce-imitatie: in 1934 had Vestdijk twee opstellen aan Ulysses (1922) gewijd, en de bewondering voor dit boek was aan de Hellevaart goed af te lezen.
Hoe kwam ik nu aan deze blind date met het blonde koppel willem alias cowpeace? Ik zocht in Picarta, de verzamelcatalogus van 600 Nederlandse bibliotheken, bibliografische gegevens over Meneer Visser’s hellevaart. Ik vulde in het zoekschermpje ‘Vestdijk’ en ‘hellevaart’ in, want dat zou genoeg moeten zijn voor een overzicht van boeken, manuscripten en andere zaken die dit boek rechtstreeks betreffen. Veertien hits leverde de zoektocht op. Je kunt, voordat je in Picarta zoekt, kiezen of de machine de resultaten op ‘publicatiedatum’, ‘relevantie’, ‘invoerdatum’, ‘titel’ of ‘auteur’ geeft. Nou denk ik eerlijk gezegd dat Picarta nooit en helemaal nooit kan weten wat ik relevant vind, maar vooruit: ik vraag naar de relevantie van mijn zoektocht en dan komt bovenaan de lijst van relevante hits een geluidsband uit het Letterkundig Museum met fragmenten van een gesprek tussen Nol Gregoor en Vestdijk te staan waarin Meneer Visser’s hellevaart ter sprake komt. Of is wat bovenaan staat het eind van de lijst en het minst relevant? Het staat er niet bij, en eigenlijk maakt dat niet uit: voor mijn zoektocht is deze geluidsband altijd irrelevant.
Op ‘jaar van publicatie’ dan maar. De oudste titels staan (waarom eigenlijk?) onderaan, en daar begint het met manuscripten, die dus waarschijnlijk te dateren zijn van vóór de roman. Je zou nu de roman zelf verwachten, maar de volgende hit is een opdracht van Vestdijk aan Henriëtte van Eyk uit 1949 in een niet nader geïdentificeerde druk van Meneer Visser’s hellevaart. Waar is de eerste druk uit 1936 gebleven? Die blijkt chronologisch onder 1988 te staan, toen, volgens de beschrijving, de achtste druk van Meneer Visser’s hellevaart verscheen. Onder de vermelding van deze uitgave staat de interessante mededeling: ‘12 soortgelijke titels’. En als je op die mededeling doorklikt zie je een lijst van, inderdaad, twaalf titels, maar het zijn geen ‘soortgelijke titels’, het is allemaal dezelfde titel, Meneer Visser’s hellevaart namelijk, maar dan in allerlei drukken. De eerdere mededeling dat in 1988 de achtste druk verscheen wordt in het lijstje van twaalf meteen op losse schroeven gezet, want het overzicht vermeldt twee vierde drukken: een uit 1965 en een uit 1967, en ook twee vijfde drukken: een uit 1968 en een uit 1970. Dat kan gebeuren, want boeken geven niet altijd het jaar van verschijnen prijs. In de ene bibliotheek gist de titelbeschrijver, in de andere gaat hij of zij op onderzoek uit en vult het jaar van verschijnen aan. Het probleem van Picarta is dat allebei de oplossingen naast elkaar blijven bestaan en zo verwarring veroorzaken.
Maar we zijn nog binnen het bereik van de enigszins betrouwbare informatie, zoals die min of meer traditioneel uit catalogi te voorschijn komt. Sinds een tijdje houden titelbeschrijvingen op Picarta daar echter niet op. Bij een deel van de titels staan tegenwoordig korte karakteristieken van de beschreven boeken. Bij de eerste druk van Meneer Visser’s hellevaart is dat de hierboven geciteerde, met die ‘kleinsteedse machtswellusteling’. Zit er nou bij Picarta iemand zit die de toevallige mening van een tuinierende en beugeldragende tiener de moeite waard vindt om aan u en mij mee te delen op een plek waar u en ik informatie zouden verwachten?
Het zou me niet verbaasd hebben als bij alle vermeldingen van Meneer Visser’s hellevaart in Picarta dezelfde willekeurige waninformatie had gestaan, maar dat is niet zo. Er zit variatie in de willekeur. Vanaf de tweede druk ontbreken de kwalificaties, maar bij een ongetelde (maar zesde) druk uit 1978 staat weer iets: ‘Een financieel onafhankel?k oudere man legt zich toe op het kwellen van z?n zwakkere medemensen.’ De zevende en achtste druk hebben het weer over de bekende ‘kleinsteedse machtswellusteling’, en volgens de beschrijving van de laatst verschenen druk, de negende uit 2006, beschrijft het boek ‘Een dag uit het leven van een kleinsteedse tiran’. Als bonus krijgen we bij deze druk de ‘Biblion recensie’ (het staat er zo), die openbare leeszalen moet overhalen of ontraden het boek te kopen. Daarin lezen we dan weer dit: ‘Gedurende een kleine dag worden het leven en de overwegingen gevolgd van de tirannieke kwelgeest, Robespierre-adept en rentenier Visser, in het provinciale stadje met kleinsteedse intriges Lahringen (Harlingen). […] Door HP/De Tijd uitgeroepen tot een van de honderd beste boeken van de 20e eeuw.’ Zeker in de categorie romans over rentenierende Robespierre-adepten die hun kleine dagen overwegend doorbrengen met indrukwekkende angstdromen.
Nog overbodiger dan deze informatie is de tegenwoordig permanent aanwezige (maar vaak doodlopende) link naar Google Books. Wie bij een willekeurige druk van Meneer Visser’s hellevaart, of het nu de vierde druk uit 1965 is of de vierde uit 1967, naar Google Books gaat, vindt daar opnieuw een lijstje van drukken. Volgens dit lijstje verscheen in 1934 editie 5, in 1954 editie 2, in 1988 editie 7, in 1970 editie 4 en in 2006 editie 9. Maar, zo vermeldt deze pagina, er is ook een recentere editie ‘beschikbaar’: als je daar op klikt, dan is dat weer editie 9 uit 2006. Maar ‘beschikbaar’ is dit boek niet, er staan alleen maar willekeurige gegevens. Als je al een soort van overzicht over de drukken van Vestdijks boek had, dan ben je dat nu wel weer kwijt. Tot overmaat van ramp verwijst Google Books naar nog meer beugelende tieners, naar boekverslagen op scholieren.com namelijk.
Vroeger was een bibliotheekcatalogus een voorwerp met autoriteit dat informatie verstrekte. De bedoeling is uiteraard dat de digitaal gekoppelde informatie van heel veel catalogi heel veel informatie oplevert, maar of dat echt het geval is, is maar de vraag. Het Mundaneum van Otlet en La Fontaine werd op den duur een gedrocht met een waterhoofd, een reus op lemen voeten, en het lijkt me dat het gevaar dat Picarta net zoiets wordt niet ondenkbeeldig is. En misschien is het al zo ver. Ik moet telkens denken aan de zogenaamde goocheltruc die een van mijn ooms veel te vaak vertoonde: hij hield je een waaier speelkaarten voor, je koos er een uit, onthield wat op de kaart stond en stopte die terug in de waaier, die vervolgens door mijn oom uitgebreid werd geschud. Je mocht dan uit een nieuwe waaier weer een kaart kiezen, en mijn oom vroeg dan: is het de goede? Dat was nooit het geval, en dan gooide mijn oom het spel kaarten op de grond en zei: dan zit-ie vast daar bij. Zo ongeveer werkt ook Picarta. Tegen die oom durfde ik als dreumes natuurlijk niet te zeggen: ‘Schei ’s uit met die flauwe onzin’, maar tegen Picarta…
Jan Gielkens over bibliofiele vondsten en typografische bijzonderheden
Eerder gepubliceerd op: www.teksteditie.org
kempis poetry magazine
More in: Archive U-V, Jan Gielkens
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Zeven
Mother Creswels opmerking over de Aretino’s die in het Noordelijk klimaat niet noodzakelijk zijn, is zeer curieus als bewijsstuk van de vrees ten aanzien van de anus. The Whore’s Rhetoricis namelijk een vertaling van de Rettorica delle Puttana(1642) van de al genoemde Ferrante Pallavicino. In het Italiaanse origineel beveelt Pallavicino de andere ingang juist aan. Dat de Aretino’s beschouwd werden als uitstekend voorlichtingsmateriaal blijkt uit hun functie van wanddecoratie en de literaire berichten waarin het boek ter hand genomen wordt ter informatie. In The Practical Part of Love(1662) wordt de University of Lovebeschreven. Behalve beeldhouwwerken in diverse standen en een prentengalerij met amorous and lascivious pictures bevindt zich daar ook een soort bibliotheek met naslagwerken, inclusief Aretine’s Postures. Negatieve voorlichting zou door deze prenten bewerkstelligd worden als ze in handen van vrouwen vielen. Een anti-clerikaal pamflet uit 1700, onder de al genoemde titel die niets aan duidelijkheid en haat te gissen overlaat: Reasons Humbly Offer’d for a Law to Enact the Castration of Popish Ecclesiasticsworden ook de Aretino’s, gedrukt door those Italians, veroordeeld omdat ze alleen maar bedoeld zijn to debauch the Minds of Women, and to make them guilty of unnatural crimes — weer een verwijzing naar de door de katholieken fel bevochten sodomie.
As they from Pasture into Posture grew,
Their bodies in all Aretines they threw.
De regels zijn van Eldred Everett (geciteerd door Wayland Young) en ze zijn zo fraai omdat ze in hun onderkoelde vorm juist toch de wulpsheid uitdrukken die men aan de Aretino’s toedacht. Helaas, voor de Engelsen, werd hun reputatie geëvenaard door hun schaarsheid. Wie naar het continent ging kon ze meebrengen en eventueel doorverkopen. Nollekens, die van de biechtvader, had zijn set all the way from Rome, en in Wycherley’s The Country Wife beledigt Horner Lady Fidget door haar in het bijzijn van haar man toe te voegen, nadat hij uit Frankrijk is teruggekeerd: ‘Ik heb niets waarvoor u komt. Ik heb niets mee teruggebracht, zelfs geen wulpse prent, geen nieuwe standen, noch het tweede deel van L’Ecole des Filles. . .’ In het overzicht dat Thompson geeft van de inhoud van verkoopcatalogi tussen 1680 en 1699 komt Aretino wel voor, maar uitsluitend met de Ragionamenti (16 stuks, minder dan één per jaar). Een gat in de markt dus en Ten Pleasures of Marriage(1683) was een van de werken die het probeerden te vullen met de slogan die nog verrassend modern klinkt, Now you can outdo Aretin and all her light companions in all their several postures.Dat Aretino ondertussen van geslacht heeft gewisseld en tot de prostituées wordt gerekend is slechts bijzaak.
Het voorwoord van The Festival of Passions (1830) gaat over een dame die zich even in haar kamer terugtrekt en vervolgens – haar begeleider begluurt haar – met een boekje in de hand masturbeert (ook een geliefd motiefin de prentkunst). Het werkje blijkt later de al genoemde Amours of Pietro Aretin te zijn.
En nog zeer recent, in vergelijking, werd het motief van de Aretineske handleiding uitgewerkt door Paul Rodenko in zijn compilatie van klassieke erotische vertellingen De nijvere nachten van Teobaldo(1969). Teobaldo beschikt over ‘het rode boekje’ – tenslotte was het 1969 — en heeft het eerst over de negentiende positie van Aretino. . . Je weet wel, rechts uit de flank en . . . Later voegt hij daaraan toe, het is niet voor niets dat Aretino de vijfendertig posities in sonnetvorm geschreven heeft: vooral de wat ingewikkelder liefdesposities vereisen een zorgvuldige en gedisciplineerde opbouw . . .
Een van de plots van het verhaal bestaat uit de wijze waarop Teobaldo erin slaagt te voorkomen dat zijn vrouw te weten komt dat hij, met ‘het exercitieboekje’ in de hand, in de tuin overspel gepleegd heeft met zijn vriendin Marriuccia.
En nadat zij hun harten verkwikt hadden aan de strofen van de goddelijke Aretino, gaf Teobaldo het kamermeisje een zo zorgvuldige en gedisciplineerde tekstverklaring dat Marriuccia niet na kon laten bij de laatste regel hijgend van emotie uit te roepen: ‘Ah! Nu begrijp ik waarom Aretino de bijnaam de Goddelijke draagt!1 Maar ambitieus als zij was, wilde zij meteen ook het eenentwintigste sonnet (met tekstverklaring) onder de knie krijgen; en zo wist de nijvere Teobaldo die ochtend drie nieuwe posities in de leergierige Marriuccia te drillen.
Als ze echter aan het eerste kwatrijn van de vierde les bezig zijn, ziet Teobaldo dat de buurvrouw hen van verre gadeslaat. Goede raad is duur, en onmiddellijk haalt Teobaldo zijn vrouw Lucrezia uit bed en begint met haar opnieuw, op dezelfde plaats in de tuin. Als later de buurvrouw komt om Lucrezia te vertellen wat ze die ochtend gezien heeft — inclusief ‘het rode vod’ — glimlacht Lucrezia en bekent dat zij het zelfwas. Het verhaal werd al door La Fontaine in berijmde vorm verteld in Contes et Nouvelles en vers (1665) maar is ongetwijfeld van oudere datum. Ook Casanova heeft een boekje gekend met een vijfendertigtal instructieve prenten en ook hij noemt ze het werk van Aretino. In het vierde deel van zijn Histoire de Ma Vie (Wiesbaden, Parijs, 1961) krijgt hij ze voor het eerst onder ogen en hij toont ze aan Marina Pisani, een berucht speelster uit Venetië: ‘Het zijn de houdingen van Pierre Arétin. We hebben drie uur en ik wil er graag enige uitvoeren.’ La Pisani heeft echter haar bedenkingen: ‘Die gedachte is je waardig; maar er zijn er bij die onuitvoerbaar zijn en zelfs onbehoorlijk.’ De anus, ‘Dat is waar,’ antwoordt Casanova, ‘maar er zijn er vier die hoogst interessant zijn.’
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (7)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
E u g e n e M a r a i s
(1871-1936)
M a b a l ê l
Vinnig langs die paadjie trippel Mabalêl;
vrolik klink die liedjie
wat die klingelinge van haar enkelringe vergesel.
Op die voetpad sy alleen,
met die skadu’s om haar heen;
op haar kop die kruik gelig
in gedienstig’ ewewig.
Golwend kleur die hemelboog,
stadig sterf die laaste lig,
en van verre deur die skermmure
winkend blink die eerste vure.
Wydgestrek in eensaam’ vrede
lê Rakwen’, die stille, brede;
glansend in die westerpraal,
met ‘n ceintuur in sy diepte van koraal.
En die witgepluimde riet
sing ‘n treurig’ wiegelied,
en buigend vleg ‘n wilwersoom al om
die diepgespieëlde hemelkom.
Wag, wag, Mabelêl!
Is daar niks wat jou vertel-
is daar niks wat deur die duister
bang en dringend in jou ore fluister
van die vreeslike gesel
wat jou vrolik’ lied beluister,
wat jou spoor hou, Mabalêl?
Word jy niks gewaar
van ‘n dreigende gevaar?
Voel jy nog nie, kil en snood,
Om jou hart die skadu van die dood?
Ver benee die palmietstele
in die bloue duister wag Lalele,
kwintessens van alles boos,
die Wreedheid self, meedoënloos;
met lydsaamheid wat alles kan ontbeer,
wat tyd en toeval kan trotseer;
wat seker as die Noodlot van sy dag
stil-wakker in die diepte op sy ure wag.
Deur winterkou en somergloed,
deur blankend’ droogte en swelgend’ vloed,
deur al die kerende taf’rele,
in sy diepte wag Lalele.
As die straaltjie in die sand
deur ‘n vlam-geskroeide land
tussen walle dor en vaal
skaars die rotse van Rakwena haal,
en die hulsels van die riet
‘n rouband bind van swart verdriet
om die groenbedekte kuil
waar die laaste water skuil
en die sugtend’ wind versmag
deur ‘n woedend’ son verkrag, –
roerloos by die skepplek hou Lalele wag!
En wanneer in donker nagte
rasend losbreek al die magte
van geweld en storm en vloed,
en Rakwen’ omring van angsgeskreeu,
smagtend sig nog eens te wreek,
soos ‘n swaar gekweste leeu
swart en brullend deur die bome breek; –
blinkend uit die donker kolk, –
vlieg ‘n vlammend’ dolk, –
wat deur stormbanke dig
‘n wêreld van verwoeste loof verlig –
ongeroer deur al die groot krakele
in sy diepte wag Lalele!
Droom sy op die kantjie, Mabalêl,
tot haar hart verlangend swel;
in haar peinse ongedeer,
staar sy in die diepte neer,
staar sy in die spieëlgewelf
met die donker reeds omsoom –
tot sy, dromend, self
deel word van ‘n salig’ droom;
uit die wêreld omgekeer
lokkend lag haar beeldjie weer.
Stadig deur die rietpensele
opwaarts uit die diepte rys Lalele.
Skud jou wakker, Mabalêl!
Sien jy nie die skadu opwaarts wel?
Naar die hoogwal, Mabalêl!
Hou jou mymering vir later –
nooit had vyg of wilg in water
so ‘n gespieëlde metgesel!
Nooit ‘n skrikbeeld uit die holte van die nag,
wat die dromer sug doen na die dag;
nooit onheilige gedaante uit die diepte van die hel
half so dreigend, half so fel
as dié skadu, Mabalêl,
as dié skadu, wat benee jou
uit die diepte opwaarts wel.
Voor jou voete, Mabalêl,
deur die westergloor verhel,
waar jy onbedagsaam staar,
sonder ooit gedagte van gevaar,
uit die stroomweg stadig
dryf ‘n halfverdrinkte blaar.
Had jy spiere van ‘n tier,
of die vlerke van ‘n gier,
meidjie, niks sou dit jou baar,
want te lank het jy gewag – te laat!
Uit die spieëlvlak omhoog
bars ‘n skuimend’ waterboog;
Oor Rakwena, kalm en breed,
Galm ‘n enkel angsvol’ kreet;
en dan saggies weer
oor alles sak die stilte neer.
Winkend deur die skermmure
helder blink die voornagvure.
Uit die donker stilte, skel,
klink geroep na Mabalêl
en die rotse antwoord weer;
maar terugkom sal sy … nimmermeer.
Stadig deur die rietpensele
naar die diepte sak Lalele.
E u g e n e M a r a i s p o e t r y
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Eugène Marais, Marais, Eugène
A case of identity:
Beatrice
jef van kempen 2010
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen Photos & Drawings, Photography
Trouwens op Texel
Trouwens op Texel
hield een troonhemel mij droog.
Ik loog niet, ik woog mijn woorden.
Ik zoog naar binnen wat moest zijn,
jouw handen om de baldakijn,
de bruiloftssterren vuil en hoog.
Trappenmaker
De trappenmaker lacht in de hoogte.
De trappenmaker tracht
(zo zacht zo zacht)
de trappenmaker tracht in de hoogte
te doen wat men van hem verwacht.
Eelke van Es
Eelke van Es (Eindhoven, 1979) is actief als wetenschapper, dichter en muzikant. Hij hoopt zijn proefschrift over de werken van George Herbert (1593-1633) in 2011 te verdedigen. Zijn gedichten verschenen o.a. in De Gids en Liter, maar tegenwoordig vooral op het internet.
kempis poetry magazine
More in: Archive E-F, Es, Eelke van
Nexus-symposium Universiteit Tilburg
The Return of the Ghosts
11 november 2010
Met o.a. Mario Vargas Llosa – Frits Bolkestein – Britta Böhler
Een spook waart door Europa: het spook van het populisme, maar ook dat van het nationalisme, communisme, fascisme, antisemitisme en fundamentalisme. In Nederland, maar ook in de rest van Europa en in de hele westerse wereld steken fantomen de kop op die we dachten overwonnen te hebben toen de twintigste eeuw ten einde kwam. Waarom keren deze spoken weer terug en waarom juist nu? Is onze democratie in een crisis beland? Kunnen we de spoken uitbannen of zijn ze onlosmakelijk met het Westen verbonden? Gaat de geschiedenis zich herhalen of kunnen we leren van het verleden?
Deze herfst presenteert het Nexus Instituut een internationaal symposium met als thema ‘De terugkeer van de spoken’. Vooraanstaande denkers, politici, diplomaten en schrijvers zullen zich buigen over de oude spoken, hun nieuwe gedaanten en de gevolgen voor Nederland, Europa, Amerika en de rest van de wereld.
Met onder anderen Mario Vargas Llosa, Britta Böhler, Jean-Marie Guéhenno, Wim Brands, Mitchell Cohen, Paolo Flores d’Arcais, Max Blumenthal en Frits Bolkestein.
Mario Vargas Llosa (Peru, 1936)
Mario Vargas Llosa, winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur 2010, is een van de grootste Latijns-Amerikaanse schrijvers en een vooraanstaand intellectueel binnen zijn land en ver daarbuiten. Zijn omvangrijke oeuvre kent klassiek geworden romans als De stad en de honden (1963), Gesprek in de kathedraal (1969), het autobiografische Tante Julia en meneer de schrijver (1977) en Het feest van de bok (1996).
In 1990 was Vargas Llosa kandidaat bij de presidentsverkiezingen in Peru. Over zijn campagne schreef hij de roman De vis in het water (1994) Vorig jaar verscheen van hem in het Nederlands een omvangrijke bundeling essays onder de titel Mijn Latijns-Amerika.
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News
Ludwig Uhland
(1787-1862)
Schwere Träume
Das war mir eine schwere Nacht,
Das war ein Traum von langer Dauer;
Welch weiten Weg hab ich gemacht
Durch alle Schrecken, alle Schauer!
Der Traum, er führt’ mich an der Hand,
Wie den Äneas die Sibylle,
Durch ein avernisch dunkles Land,
Durch aller Schreckgestalten Fülle.
Was hilft es, daß die Glocke rief
Und mich geweckt zum goldnen Tage,
Wenn ich im Innern heimlich tief
Solch eine Hölle in mir trage?
kempis poetry magazine
More in: Archive U-V
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature