Or see the index
Ze zeiden dat hij gek was, al wist niemand precies wat dat te betekenen had. In elk geval gedroeg hij zich heel anders dan de anderen in het dorp. Al die mensen die dachten dat ze wel normaal waren, omdat ze leefden volgens de regels en nooit van de lijn afweken. Altijd netjes passend in het dorpspatroon. Niet allemaal precies.
Daar had je ook nog Ramesz, de ouwe vlooientemmer. En zijn vrouw, opoe Ramesz, het sloofje dat hij een halve eeuw geleden bij de een of andere troep kermisgangers had opgepikt. In Solde had Jacob nooit meegeteld. Hij was er zijn leven lang met de nek aangekeken. Het heette dat hij niet werkte. En het gedoe met zijn vlooien vond men verachtelijk. Bovendien had men regelmatig last van de ijverige bloedzuigertjes. Braken er een paar van Jacobs verzameling uit, dan zat binnen een mum van tijd het hele dorp onder de vlooien. Kaffa zag dat de zon al tot in de top van de meidoorn was geklommen en boven de hoogste tak uitsprong. Hij leek de tamme buizerd aan te vallen en in de fik te willen zetten. Het was al zo warm dat de lucht boven de daken zinderde, alsof eronder gestookt werd. Voor eind augustus barbaars vroeg voor de zon om zo tekeer te gaan. Kaffa nam het mes en woog het in zijn hand. Een mes waarmee hij nooit een spelletje landverbeuren verloor. Hij was erg goed in het spel. De behendigheid met het mes was hem aangeboren. Die gave ontwikkelde hij tot het uiterste door dagelijks lang met het mes bezig te zijn. Hij knipte het mes open en hield het tegen de zon om te zien of het schoon was. Daarna wette hij het in de palm van zijn hand, gooide het hoog in de lucht en ving het handig op. Tekende met de punt in één haal een grote cirkel tussen zijn gespreide benen. Deelde daarna de cirkel in twee gelijke helften en had zo twee landen. Het spel kon beginnen. Hij nam twee lucifers en legde elk in een land.
Zo had elk land zijn eigen koning. Bij gebrek aan een tegenspeler speelde Kaffa een spelletje tussen zijn linker- en zijn rechterhand. Die waren aan elkaar gewaagd. Met beide handen kon hij even nauwkeurig mikken. Hij pakte het mes in zijn linkerhand, hield het voor zijn ogen en mikte precies. Zoevend bleef het staan in het land van de koning van de rechterhand, als een trillende veer. In het verlengde van de lijn waarin het mes was gevallen sneed Kaffa een stuk van het land van de rechterhand en voegde dat bij het land van de linker. Weer gooide hij met zijn linkerhand. Het mes ketste af op een verborgen steen onder het zand en viel plat. De linkerhand was af. Kaffa nam het mes in de rechterhand. Bleef een moment, het mes klaar voor de worp, als verstijfd zitten.
Ton van Reen: Landverbeuren (07)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hij rolde zijn deken op en stopte die in de jutezak bij de weinige spullen die hij bezat. Kleren die hij nooit droeg omdat hij steeds dezelfde vodden aan zijn lijf had. Een horloge waar hij eigenlijk niks aan had: hij kon de tijd niet eens lezen. Hij vond het apparaatje toch erg mooi, omdat het blonk en tikte. Dan de zwartzilveren getekende vleugel van een hoen. En de messen die hij gebruikte bij het landverbeuren. Kleine en grote messen. Met barnstenen heften en van gedreven staal. Ingelegd met parelmoer of gewoon met een handgreep van hout. Soms was het ene, dan weer het andere mes bij Kaffa favoriet. Al naargelang zijn luim het hem ingaf. Hij bekeek al de messen en pikte er het stalen uit. Zijn kampioensmes. Daar zou hij vandaag mee spelen.
Tevreden hing hij de dekenzak over een vork in een van de takken van de meidoorn. Hij rook de ochtend. De verse geur van grond en gras. Hij sloeg een paar maal met zijn armen om het nog lome gevoel uit zijn lijf te verdrijven. Liep naar de dorpspomp en hield zijn kop onder de koude straal. Het water geurde naar aarde en kalk. Hij waste gezicht en handen en dronk, gulzig als een paard. Nu de dauw verdampte en het gras zijn gewone kleur herkreeg, zag Kaffa dat alles vuiler werd. Naarmate de zon er meer vat op kreeg, zagen vooral de gevels van de huizen er steeds goorder uit. Het licht liet onbarmhartig de gebreken zien. Scheuren in brokkelige pleistermuren. Door jaren schrobben verzakte stoepen. Verveloos houtwerk. Door glasroest aangevreten ruiten. Het dorp was nog steeds in rust. Kaffa hoorde de geluiden van het land, aan gene zijde van het dorp. Soms, ver weg, het schreeuwen van de vroege vissers op de rivier. Een gillende hond in de bosrand. Dichterbij, in de buurt van de boerderij, een schorre haan die zijn nek over een toonladder brak. Het zenuwachtige gekwetter van vogels die, nauwelijks wakker, al met elkaar begonnen te ruziën. Het ritselen van klein ongedierte in de bouwvallen van Chiles Plaats. Het haastige rennen van de wilde kat die zich daar ergens verborgen hield, een van de lievelingsdieren van de zieke jongen. Kaffa klopte zijn trui uit, een versleten kledingstuk dat hij dag en nacht droeg. Zomer en winter. Hij viel er in het dorp mee op, hoewel hij ook verder een merkwaardige verschijning was met zijn verweerde gezicht en zijn wilde haardos waaraan nooit een schaar te pas kwam. Hij had een paar ogen die klaar waren als water, als van een kind dat nog zuiver was van geweten. Toch stond Kaffa in Solde zo goed als buiten de gemeenschap.
Ton van Reen: Landverbeuren (06)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Met tegenzin maakte hij zich los uit de ranzige lucht van de stallen en liep het erf op, met doorzakkende knieën. Droeg bussen melk naar de straatkant en joeg de koeien de stal uit. Ook de beesten leken er weinig voor te voelen om buiten te komen. Ze bleven liever hokken in de zure lucht van stront en kaas, met in hun dikke koppen de dromen van meer gras en minder melk. Maar de boer kende de gevoelens van de koeien niet en sloeg met een knuppel op hen in. Ze sprongen de poort uit en draafden onder klaaglijk geloei het plein op, gras en klaver martelend met hun grove hoeven. Het lawaai van de koeien bracht de alledaagsheid terug op het plein, waardoor Kaffa tot zichzelf kwam en de mist uit zijn kop verdween.
Hij was verbaasd over de toestand waarin hij zichzelf aantrof. Was er niet eens meer zeker van of hij het kind echt had horen schreeuwen. Van het ene op het andere moment eisten de koeien zijn aandacht op. Hij veegde de tranen van zijn gezicht, vergat zelfs Céleste, holde naar de beesten en pompte de drinkgoot vol water. Hij schreeuwde vrolijk tegen de koeien, blij als hij was dat hij hen na een lange nacht terugzag. Zo dom als ze waren, leken de beesten de slagen alweer vergeten. Ze zopen hun pensen zo barstensvol dat het water door hun neusgaten naar buiten liep. En ze zeikten onophoudelijk. De grond rond de pomp, in zijn bed van blauw graniet, was zo door zeik verzuurd dat er geen gras of klaver meer wilde groeien.
Voor de rest liet het groen zich door niets weerhouden om dicht en kleurig over de rest van het plein te golven, tot in de caféhof en de kerktuin toe. Hier en daar overwoekerd door boterbloemen en weegbree, klaver en dovenetels. Soms kale stukken waar de dorpelingen hun spelletjes deden, zoals landverbeuren. Nadat de koeien hadden gezopen, keerden ze zich van de drinkbak af en werden door de boer naar het weiland gedreven.
Kaffa liep terug naar zijn plaats onder de meidoorn. Hij zag dat Céleste naar hem keek vanuit de deuropening van de kroeg. Hij zwaaide naar haar, om haar te laten zien dat alles met hem weer in orde was. De mooie ochtend deed hem goed. Hij riep de vogels bij de namen die hij hun ooit gegeven had. Ze herkenden hem, de kraai Jessie, de merel Rosa en het hele zootje duiven en mussen. Ze kwamen op zijn schouders zitten en pikten in zijn haren. Bij hem voelden ze zich veilig voor de buizerd in de meidoorn en voor de eksters die vanuit alle hoeken van het plein naar hen loerden. Ze kwamen met zovelen op hem af dat hij in een haag van vogels rond het plein wiekte, alsof hij zelf vleugels had gekregen. Hij voerde de duiven handenvol graan dat hij in een schuur had gejat. Gooide de merel en de lijsters wormen toe die hij in de klei langs de rivier had uitgespit en in een tabaksblik bewaarde. De vogels lieten hem pas met rust toen ze hem helemaal hadden leeggeplunderd.
Ton van Reen: Landverbeuren (05)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Op het plein was alleen nog de buizerd te horen, die soms riep alsof hij om iets vroeg, terwijl hij zijn salto’s om de met bessentrossen beladen takken van de meidoorn draaide. De vogel was onrustig, omdat hij de jongen niet meer hoorde. Even bleef hij doodstil hangen, viel toen als een bal naar beneden. Net voordat zijn bek de grond in zou boren schoot hij omhoog. In zijn klauwen de muis die zo onvoorzichtig was geweest om tussen gras en boterbloemen rond te dollen.
Nog voor de muis de geest gaf, zag hij voor de eerste en enige maal in zijn korte leven het dorpsplein van Solde in vogelvlucht. Slechts vaag, want bloed sijpelde over zijn ogen en maakte alles glazig. Hoewel de muis in doodsstrijd verkeerde moest hij, zo jong als hij was, toch onder de indruk zijn van het panorama dat hij mocht aanschouwen. Het dorpsplein, schitterend door de ochtenddauw. In het midden de dorpspomp, het gietijzeren hart van Solde. In het gras Kaffa en Céleste, die haar armen om de dorpsgek heen had geslagen. Verderop de grauwe stegen die vanaf het plein naar de andere delen van het dorp leidden. De daken waaronder het merendeel van de bewoners nog lag te slapen, overgegeven aan God de Heer die vanuit Zijn kerk over hen waakte. De buizerd gunde de muis slechts kort het zicht op dit alles. Nog voor hij zijn plaats op de bovenste tak van de meidoorn had bereikt, sloeg hij hem de hersens in. Voordat hij de muis begon op te vreten, bekeek hij hem aandachtig. Scheurde staart en stukken huid af en liet die tussen de resten van andere prooi vallen. Verbleekte beenderen. Kaken. Veren.
De eerste dorpeling kwam naar buiten. De man zag die twee daar op het plein, de gek en de meid. Hij haalde zijn schouders op. Hoe die zich konden aanstellen, zo vroeg op de ochtend. Wat een toneel. Daar moest zo’n boer, met zijn kop nog vol slaap en met de pest in over de nieuwe dag, niets van hebben.
Ton van Reen: Landverbeuren (04)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Céleste stond op en liep naar de toiletkast. In de spiegel zag ze hoe klein haar ogen nog waren. De rimpel rond haar wenkbrauwen. De hele ravage die aangericht was door het te veel drinken en roken de vorige avond. Ze had minder willen zuipen, maar achter de bar ontkwam ze niet aan de rondjes die de kerels uitdeelden. Haar hoofd was zwaar. Toch was dat niet helemaal onprettig. De roes had een onbestemd maar warm gevoel in haar nagelaten. Vaag hoorde ze buiten het dolle praten van Kaffa, die radeloos op het plein stond. Ze liep naar het raam. Zag dat Kaffa er ernstig aan toe was.
Hij was in paniek. Hij hield de handen in de broekzakken en kneep hard in zijn ballen om het door zijn kop kaatsende krijsen van het kind niet meer te horen. Hij had al zijn kracht nodig om niet in razernij uit te barsten. Niet te vervallen in een tomeloze drift, zoals hem vaker overkwam wanneer zijn angst hem de baas werd. Dan kon het gebeuren dat hij als een stormwind door het dorp ging en deuren en ramen bewerkte met zijn vuisten. Schreeuwend en tierend. Niemand durfde dan buiten te komen en de vrouwen riepen angstig de heilige Vitus aan, de schutspatroon tegen vallende ziektes en een dolgedraaid verstand. De heilige belijder bleek zijn tijd echter aan andere zaken te besteden. Hij had Kaffa nooit genezen. Kaffa’s vlagen van drift kwamen terug zodra er iets voorviel wat zijn angst opwekte. Al was het maar een dode vogel in de goot, het razen van een dolle hond of, zoals nu, het krijsen van een kind. Kaffa, hij stond daar maar. Een grote vis op het droge. Zijn mond ging open en dicht. Langzaam knikte hij door de knieën, sloeg tegen de grond en bleef liggen. Huilend. Zijn schouders schokten. Zijn wilde haren raakten verweven met het gras.
Céleste begreep dat hij haar nodig had. Ze schoot haar kleren aan, holde het café uit en knielde bij hem neer. Klopte hem zacht tussen de schouderbladen. Praatte tegen hem. Wat onnozele woorden over ochtend, vogels en gras. Al die dingen waar hij van hield. De zon op het water. De geur van brandend aardappelloof. Het zingen van kinderen. Door de troostende woorden kwam Kaffa tot rust. Zijn huilen verminderde. Hij ging rechtop zitten. Zijn hoofd gebogen, alsof hij zich schaamde voor zijn angst. Dat was schijn. Huilen was voor hem de gewoonste zaak van de wereld. Je deed het als je het nodig had en vaak luchtte het op. De jongen bleef gillen. Rauwer, maar steeds zachter, alsof die hand zijn keel dichtkneep. Tot zijn stem schor werd en helemaal wegviel.
Ton van Reen: Landverbeuren (03)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
The Nobel Prize in Literature for 2014 is awarded to the French author Patrick Modiano – “for the art of memory with which he has evoked the most ungraspable human destinies and uncovered the life-world of the occupation”.
Patrick Modiano was born on July 30, 1945, in Boulogne-Billancourt, a suburb of Paris. His father was a businessman and his mother an actress. Having left school, he studied at Lycée Henri-IV in Paris, where his teacher in geometry was Raymond Queneau, a writer who was to play a decisive role for his development. Already in 1968, Modiano made his debut as a writer with La place de l’étoile, a novel that attracted much attention.
Modiano’s works centre on topics such as memory, oblivion, identity and guilt. The city of Paris is often present in the text and can almost be considered a creative participant in the works. Rather often his tales are built on an autobiographical foundation, or on events that took place during the German occupation. He sometimes draws material for his works from interviews, newspaper articles or own notes which he has accumulated over the years. His novels show an affinity with one another, and it happens that earlier episodes are extended or that persons recur in different tales. The author’s home town and its history often serve to link the tales together. A work of documentary character, with World War II as background, is Dora Bruder (1997; Dora Bruder, 1999) which builds on the true tale of a fifteen-year old girl in Paris who becomes one of the victims of the Holocaust. Among the works which most clearly reveal an autobiographical character one notes Un pedigree from 2005.
Some of Modiano’s works have been translated into English, among them Les boulevards de ceinture (1972; Ring Roads : A Novel, 1974), Villa Triste (1975; Villa Triste, 1977), Quartier perdu (1984; A Trace of Malice, 1988) and Voyage de noces (1990; Honeymoon, 1992). His latest work is the novel Pour que tu ne te perdes pas dans le quartier (2014). Modiano has also written children’s books and film scripts. Together with the film director Louis Malle he made the feature movie Lacombe Lucien (1974), enacted during the German occupation of France.
Works
La place de l’étoile. – Paris : Gallimard, 1968
La ronde de nuit. – Paris : Gallimard, 1969
Les boulevards de ceinture. – Paris : Gallimard, 1972
Lacombe Lucien : scénario / pour le film de Louis Malle. – Paris : Gallimard, 1974
Villa Triste. – Paris : Gallimard, 1975
Emmanuel Berl : Interrogatoire / par Patrick Modiano ; suivi de Il fait beau, allons au cimitière / Emmanuel Berl. – Paris : Gallimard, 1976
Livret de famille. – Paris : Gallimard, 1977
Rue des boutiques obscures. – Paris : Gallimard, 1978
Une jeunesse. – Paris : Gallimard, 1981
Memory Lane / ill. de Pierre Le-Tan. – Paris : Hachette, 1981
De si braves garçons. – Paris : Gallimard, 1982
Poupée blonde de Pierre Michel Wals / ill. de Pierre Le-Tan. – Paris : POL, 1983
Quartier perdu. – Paris : Gallimard, 1984
Une aventure de Choura / ill. de Dominique Zehrfuss. – Paris : Gallimard Jeunesse, 1986
Dimanches d’août. – Paris : Gallimard, 1986
Une fiancée pour Choura /ill. de Dominique Zehrfuss. – Paris : Gallimard Jeunesse, 1987
Remise de peine. – Paris : Le Seuil, 1988
Catherine Certitude / ill. de Jean-Jacques Sempe. – Paris : Gallimard, 1988
Vestiaire de l’enfance. – Paris : Gallimard, 1989
Voyage de noces. – Paris : Gallimard, 1990
Paris tendresse / photogr.: Brassaï ; texte: Modiano. – Hoëbeke, 1990
Fleurs de ruine. – Paris : Le Seuil, 1991
Un cirque passe. – Paris : Gallimard, 1992
Chien de printemps. – Paris : Seuil, 1993
Du plus loin de l’oubli. – Paris : Gallimard, 1995
Elle s’appelait Françoise / Catherine Deneuve, Patrick Modiano. – Paris : Canal plus, 1996
Dora Bruder. – Paris : Gallimard, 1997
Aux jours anciens. – Paris : Elle, 1998
Des inconnues. – Paris : Gallimard, 1999
La Petite Bijou. – Paris : Gallimard, 2001
Éphéméride / ill. de Robert Doisneau, Louis Stettner ; supplément au Le Monde. – Paris : Gallimard, 2001. [Deuxième version enrichit le premier: – Paris : Mercure de France, 2002]
Accident nocturne. – Paris : Gallimard, 2003
Dieu prend-il soin des boeufs? / ill. de Gérard Garouste. – La Combe-Les Eparres : Éd. de l’Acacia, 2003
Un pedigree. – Paris : Gallimard, 2005
28 Paradis / Dominique Zehrfuss, Patrick Modiano. – Paris : Éd. de l’Olivier, 2005
Dans le café de la jeunesse perdue. – Paris : Gallimard, 2007
L’horizon. – Paris : Gallimard, 2010
L’herbe des nuits. – Paris : Gallimard, 2012
28 Paradis, 28 Enfers / Dominique Zehrfuss, Patrick Modiano, Marie Modiano. – Paris : Gallimard, 2012
Romans. (Réunit dix romans de Patrick Modiano.) – Paris : Gallimard, 2013
Pour que tu ne te perdes pas dans le quartier. – Paris : Gallimard, 2014
# Source: website The Nobel Prize
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Art & Literature News, Awards & Prizes, FICTION: SHORT STORIES
Uit zijn keel kwam een schreeuw, alsof hij de jongen antwoord gaf. Het was alleen de angst die aan hem ontsnapte. Hij wilde naar de jongen toe. Regelrecht afgaan op die stem. Hij kon niet. Zijn voeten leken niet van hun plaats te kunnen, alsof hij vastzat in een moeras. Hij zou wat tegen de jongen willen zeggen, al was het maar om hem te laten horen dat hij niet alleen was. Niet zo alleen als hij zich voorstelde. Dat hij, Kaffa, bij hem in de buurt was. Maar in plaats van woorden welden er alleen ongecontroleerde klanken op uit zijn keel, als het praten van een woedende papegaai die zich in een vloed van woorden verslikte.
De jongen achter zijn gesloten venster hoorde niets van het gebral van de gek. Ook wist hij niet dat Céleste wakker was geschrokken door zijn gillen en in haar slaapkamer boven het café overeind zat in bed. Haar haren hingen in een krans om haar gezicht. Ze had haar oren gespitst en luisterde scherp om enig teken van de jongen op te vangen. Ze hoorde echter alleen het razende praten van Kaffa, waarvan haar de rillingen over de rug liepen. Ook in haar ogen stond angst te lezen. Ze zou nu graag bij de jongen willen zijn. Om tegen hem te praten. Naar hem te luisteren. Of alleen om zijn hand vast te houden. Dat was voor haar godsonmogelijk. Zijn vader, die verrekte timmerman, had haar verboden het kind te bezoeken. De man, die avond aan avond stomdronken bij haar in de kroeg zat, probeerde haar te versieren. Nu hij weduwnaar was, dacht hij vrij baan te hebben. Hij had geen schijn van kans bij haar. Kon hij daarom niet verkroppen dat het kind zo vertrouwelijk met haar omging? In zijn dronken woede had hij haar al vaker met een pak slaag gedreigd als ze haar handen niet van de jongen af zou houden. Al wekenlang lag de jongen zo.
Vanaf die ochtend dat Céleste hem had gezocht, verbaasd omdat hij niet was komen opdagen, hoewel ze hadden afgesproken al bij het ochtendkrieken naar de bossen te gaan. Hij wilde haar de jonge dieren laten zien in het nest van een vos dat hij pas had ontdekt. Omdat de timmerman op karwei was, had ze het huis durven binnengaan. Ze had de jongen op bed gevonden, in coma en al bijna dood. Schuim rond zijn mond. Zijn gezicht blauw en gezwollen. In zijn been de sporen van de slangentanden, de wond waardoor het gif in zijn bloed was gedrongen. De beet van een adder. Hoewel bij snel ingrijpen een adderbeet vrij onschuldig is, had het tegengif dat men de jongen had ingespoten slechts een paar dagen geholpen. Daarna was zijn toestand verslechterd. Ondanks het toedienen van het ene na het andere medicijn en het gebruik van elk paardenmiddel dat men kon bedenken, staken vreemde ziektes de kop op. Ze hielden zo verschrikkelijk huis in de jongen dat ze al zijn weerstand braken. Hij vermagerde sterk en hoewel zijn geest nog levend was, had men de hoop opgegeven de knaap te kunnen genezen.
Ton van Reen: Landverbeuren (02)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
HOOFDSTUK 1. De schelle kreet van een kind sneed door de stilte die loom over het plein hing. De struiken in de caféhof rilden ervan. Slapende vogels vielen van hun takken en de druppels dauw in het gras lichtten van schrik op. De zon brak uit de aarde en zette het dorp in een helle gloed die een lange, hete dag voorspelde. De jongen gilde van pijn. In zijn hoofd ging een koppel honden tekeer. Het bloed in zijn lijf kookte. Zijn gedachten verbleven in een donker labyrint, een doolhof waarin ze richtingloos op en neer joegen.
Zijn wijdopen ogen brandden van de koorts. In het door kieren binnenvallende ochtendlicht was zijn gezicht vreemd getekend, kalkachtig en broos. De jongen gilde om zichzelf te horen. Te weten dat hij er werkelijk was. Om zich terug te vinden vanuit de nachtmerrie van zijn koorts. Niet alleen de pijn hinderde hem. Meer nog zijn eenzaamheid. De verlammende stilte van de ochtend. De dreiging van een verlicht heiligenbeeld aan de muur. Het tikken van een late mot tegen de ruit. En een hand die hem bij de strot hield, een onzichtbare hand.
De tamme buizerd was wakker geschrokken door het gillen. Nog dol van slaap danste hij, als een dronken acrobaat, tussen de hoogste takken van de naar hars geurende meidoorn, waarvan het breed uitwaaierende loof het dorpsplein van Solde bijna geheel overschaduwde. Zijn nagels op scherp bleef de vogel luisteren naar de stem van de jongen die, hoewel wild nu en onbeheerst, voor hem herkenbaar bleef. Hij herkende er elke trilling in, elke nuance. De stem waarvan de buizerd afhankelijk was, omdat de jongen hem had afgericht voor de jacht, waar de rover niet buiten kon. Kaffa, de dorpsgek, had de nacht buiten doorgebracht.
Zoals vaak in de zomer sliep hij onder een schapendeken aan de voet van de meidoorn. Hij was al opgeschrokken bij het eerste gillen van de jongen. Hij hoorde dat het er slecht voor het kind uitzag. In die stem klonk bezetenheid door. Het woeste gevecht tegen een slopende ziekte. Kaffa was bang, zoals altijd wanneer hij zich bedreigd voelde door iets wat buiten hem om gebeurde en waar hij geen greep op had. Met zijn van ontzetting grote ogen hield hij alles in de gaten. De kroeg voor, de kerk achter hem. Links van hem de boerderijen en de bouwvallen van Chiles Plaats. Aan zijn rechterhand het rijtje aan elkaar geklonken burgerhuizen en winkels; de gevels waarachter de jongen verborgen lag. Kaffa begreep wat dat gillen te betekenen had. In de stem van het kind herkende hij dingen die hem vertrouwd waren. Eenzaamheid. Woede. Pijn. Als niemand anders begreep hij hoe die jongen zich voelde. Hoe hij vocht met zijn koorts, tegen zijn bonkende lijf en tegen het gif in zijn bloed. En hij huiverde, want ook de hand aan de strot kende hij.
Ton van Reen: Landverbeuren (01)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
DE VERDWENEN STAD van TON VAN REEN is een nieuwe roman over het leven van een advocaat in Roermond. Een man die verdwaald is in de kleine wereld van een provinciestad met corrupte politici en in de tijd achtergebleven priesters van een vermolmde Kerk, die lijdt onder het trommelvuur van de pers die de misdaden door religieuzen aan de kaak stelt.
Timo Wolters, advocaat in Roermond maar woonachtig in Horn, wordt wakker na een nare droom. Hij heeft gedroomd dat hij thuiskomt van het werk en dat zijn huis, zijn vrouw en zijn kinderen verdwenen zijn. Bij navraag bij de buren, blijkt dat ze hem en zijn gezin niet kennen. Maar gelukkig, hij is wakker en alles lijkt gewoon. Terwijl hij zich scheert, overdenkt hij de komende dag. Spanningen op zijn kantoor en in zijn huwelijk noodzaken hem een paar pilletjes Seroxat te nemen.
Hij rijdt naar Roermond, maar halverwege de Hornerweg, met links en rechts de waterplassen van Hatenboer en de Weerd, ziet hij opeens dat de contouren van de stad zijn verdwenen. Hij vermoedt dat het nog iets te maken heeft met zijn droom, een stad kan niet zo maar ineens verdwijnen, zeker niet als hij de contouren weerspiegeld ziet in het water.
DE VERDWENEN STAD is een roman over het leven van een advocaat in een kleine stad, waar iedereen elkaar kent. In zijn jonge jaren droomde hij van een roemrijk leven als advocaat in grote zaken zoals zijn collega’s van kantoor en zijn beroemde confrater Kolkowitz die behartigen. En een carrière in de politiek. In plaats daarvan is hij blijven steken in de ruzies van middenstanders over een vlaggenmast of stoeptegel.
Op deze ochtend vindt hij Roermond niet en verdwaalt hij in een zoektocht naar de stad, maar vooral in de zoektocht naar zichzelf.
Een man die zichzelf verloren is in de kleine wereld van een provinciestad met corrupte politici en in de tijd achtergebleven priesters van een vermolmde Kerk, die lijdt onder het trommelvuur van de pers die de misdaden door religieuzen aan de kaak stelt.
DE VERDWENEN STAD van TON VAN REEN verschijnt in oktober 2014 bij Uitgeverij Leon van Dorp. Uitgeverij Leon van Dorp is een jonge uitgeverij die zich specialiseert in literatuur, wetenschap en regionale geschiedenis.
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Art & Literature News, Reen, Ton van, Ton van Reen
CONCERT VOOR DE FÜHRER van TON VAN REEN verscheen eerder bij Uitgeverij De Geus. Deze derde druk wordt gepubliceerd door Uitgeverij Léon van Dorp. Het boek verschijnt opnieuw vanwege de herdenking in september van Operatie Market Garden, een geallieerd offensief in september 1944 om Nederland te bevrijden. Het was deels een mislukking omdat de laatste brug een brug te ver bleek en het westen van Nederland te maken kreeg met de hongerwinter.
Vlak voordat de geallieerden in september 1944 Operatie Market Garden inzetten, wordt de jonge Duitse soldaat Hermann tijdens een verkenningspatrouille alleen op onderzoek uitgestuurd. Hij bevindt zich, in de buurt van Grave, op bekend terrein. Zijn Nederlandse moeder komt er vandaan en hij is er vaak op vakantie geweest bij zijn grootouders.
De onverwachte geallieerde aanval brengt Hermann letterlijk tussen twee vuren: dat van de vijand die niet zijn persoonlijke vijand is en dat van het Duitse leger dat hem, als gedwongen lid van de Hitlerjugend, tegen zijn wil in het leger heeft ingelijfd.
Hermann vlucht een kerk binnen. Het orgel in de gewijde ruimte doet hem de oorlog even vergeten. Als hij het instrument aanraakt weet hij het: dit is het orgel waarop hij zijn leven lang al wilde spelen. Hij neemt plaats achter het orgel en speelt. Het wordt een concert voor zichzelf en voor zijn vriend en medesoldaat Manfred Reifsche, het wonderkind op de piano. Herinneringen aan zijn jeugd vermengen zich met gedachten aan Manfred, die als deserteur omgekomen is door het vuurpeloton.
Terwijl buiten de oorlog in alle hevigheid woedt, levert Hermann een innerlijke strijd met een gebeurtenis die zijn jonge leven zo zwaar heeft getekend dat hij niet meer aan het noodlot kan ontkomen.
Het verhaal is gebaseerd op een ware gebeurtenis in het kleine dorp Velp bij Grave.
CONCERT VOOR DE FÜHRER van TON VAN REEN verschijnt deze maand bij Uitgeverij Leon van Dorp. Uitgeverij Leon van Dorp is een jonge uitgeverij die zich specialiseert in literatuur, wetenschap en regionale geschiedenis.
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Art & Literature News, Reen, Ton van, Ton van Reen
Jacob & Wilhelm Grimm ♦ Rumpelstiltskin ♦ There was once a miller who was poor, but he had one beautiful daughter. It happened one day that he came to speak with the king, and, to give himself consequence, he told him that he had a daughter who could spin gold out of straw. The king said to the miller, “That is an art that pleases me well; if thy daughter is as clever as you say, bring her to my castle to-morrow, that I may put her to the proof.”
When the girl was brought to him, he led her into a room that was quite full of straw, and gave her a wheel and spindle, and said, “Now set to work, and if by the early morning thou hast not spun this straw to gold thou shalt die.” And he shut the door himself, and left her there alone. And so the poor miller’s daughter was left there sitting, and could not think what to do for her life: she had no notion how to set to work to spin gold from straw, and her distress grew so great that she began to weep. Then all at once the door opened, and in came a little man, who said, “Good evening, miller’s daughter; why are you crying?”
“Oh!” answered the girl, “I have got to spin gold out of straw, and I don’t understand the business.” Then the little man said, “What will you give me if I spin it for you?” – “My necklace,” said the girl. The little man took the necklace, seated himself before the wheel, and whirr, whirr, whirr! three times round and the bobbin was full; then he took up another, and whirr, whirr, whirr! three times round, and that was full; and so he went on till the morning, when all the straw had been spun, and all the bobbins were full of gold.
At sunrise came the king, and when he saw the gold he was astonished and very much rejoiced, for he was very avaricious. He had the miller’s daughter taken into another room filled with straw, much bigger than the last, and told her that as she valued her life she must spin it all in one night. The girl did not know what to do, so she began to cry, and then the door opened, and the little man appeared and said, “What will you give me if I spin all this straw into gold?” – “The ring from my finger,” answered the girl. So the little man took the ring, and began again to send the wheel whirring round, and by the next morning all the straw was spun into glistening gold. The king was rejoiced beyond measure at the sight, but as he could never have enough of gold, he had the miller’s daughter taken into a still larger room full of straw, and said, “This, too, must be spun in one night, and if you accomplish it you shall be my wife.” For he thought, “Although she is but a miller’s daughter, I am not likely to find any one richer in the whole world.” As soon as the girl was left alone, the little man appeared for the third time and said, “What will you give me if I spin the straw for you this time?” – “I have nothing left to give,” answered the girl. “Then you must promise me the first child you have after you are queen,” said the little man. “But who knows whether that will happen?” thought the girl; but as she did not know what else to do in her necessity, she promised the little man what he desired, upon which he began to spin, until all the straw was gold. And when in the morning the king came and found all done according to his wish, he caused the wedding to be held at once, and the miller’s pretty daughter became a queen.
In a year’s time she brought a fine child into the world, and thought no more of the little man; but one day he came suddenly into her room, and said, “Now give me what you promised me.” The queen was terrified greatly, and offered the little man all the riches of the kingdom if he would only leave the child; but the little man said, “No, I would rather have something living than all the treasures of the world.” Then the queen began to lament and to weep, so that the little man had pity upon her. “I will give you three days,” said he, “and if at the end of that time you cannot tell my name, you must give up the child to me.”
Then the queen spent the whole night in thinking over all the names that she had ever heard, and sent a messenger through the land to ask far and wide for all the names that could be found. And when the little man came next day, (beginning with Caspar, Melchior, Balthazar) she repeated all she knew, and went through the whole list, but after each the little man said, “That is not my name.” The second day the queen sent to inquire of all the neighbours what the servants were called, and told the little man all the most unusual and singular names, saying, “Perhaps you are called Roast-ribs, or Sheepshanks, or Spindleshanks?” But he answered nothing but “That is not my name.” The third day the messenger came back again, and said, “I have not been able to find one single new name; but as I passed through the woods I came to a high hill, and near it was a little house, and before the house burned a fire, and round the fire danced a comical little man, and he hopped on one leg and cried,
“To-day do I bake, to-morrow I brew,
The day after that the queen’s child comes in;
And oh! I am glad that nobody knew
That the name I am called is Rumpelstiltskin!”
You cannot think how pleased the queen was to hear that name, and soon afterwards, when the little man walked in and said, “Now, Mrs Queen, what is my name?” she said at first, “Are you called Jack?” – “No,” answered he. “Are you called Harry?” she asked again. “No,” answered he. And then she said, “Then perhaps your name is Rumpelstiltskin?”
“The Devil told you that! the Devil told you that!” cried the little man, and in his anger he stamped with his right foot so hard that it went into the ground above his knee; then he seized his left foot with both his hands in such a fury that he split in two, and there was an end of him.
THE END
Jacob Grimm (1785-1863) & Wilhelm Grimm (1786-1859). This Brothers Grimm version of the story has been translated in 1844 into English by Margarate Hunt. KHM1 055: Kinder- und Hausmärchen (Children’s and Household Tales)
fleursdumal.nl magazine
More in: Grimm, Grimm, Jacob & Wilhelm
Hans Christian Andersen
(1805—1875)
Pen and inkstand
In a poet’s study, somebody made a remark as he looked at the inkstand that was standing on the table: “It’s strange what can come out of that inkstand! I wonder what the next thing will be. Yes, it’s strange!”
“That it is!” said the Inkstand. “It’s unbelievable, that’s what I have always said.” The Inkstand was speaking to the Pen and to everything else on the table that could hear it. “It’s really amazing what comes out of me! Almost incredible! I actually don’t know myself what will come next when that person starts to dip into me. One drop from me is enough for half a piece of paper, and what may not be on it then? I am something quite remarkable. All the works of this poet come from me. These living characters, whom people think they recognize, these deep emotions, that gay humor, the charming descriptions of nature – I don’t understand those myself, because I don’t know anything about nature – all of that is in me. From me have come out, and still come out, that host of lovely maidens and brave knights on snorting steeds. The fact is, I assure you, I don’t know anything about them myself.”
“You are right about that,” said the Pen. “You have very few ideas, and don’t bother about thinking much at all. If you did take the trouble to think, you would understand that nothing comes out of you except a liquid. You just supply me with the means of putting down on paper what I have in me; that’s what I write with. It’s the pen that does the writing. Nobody doubts that, and most people know as much about poetry as an old inkstand!”
“You haven’t had much experience,” retorted the Inkstand. “You’ve hardly been in service a week, and already you’re half worn out. Do you imagine you’re the poet? Why, you’re only a servant; I have had a great many like you before you came, some from the goose family and some of English make. I’m familiar with both quill pens and steel pens. Yes, I’ve had a great many in my service, and I’ll have many more when the man who goes through the motions for me comes to write down what he gets from me. I’d be much interested in knowing what will be the next thing he gets from me.”
“Inkpot!” cried the Pen.
Late that evening the Poet came home. He had been at a concert, had heard a splendid violinist, and was quite thrilled with his marvelous performance. From his instrument he had drawn a golden river of melody. Sometimes it had sounded like the gentle murmur of rippling water drops, wonderful pearl-like tones, sometimes like a chorus of twittering birds, sometimes like a tempest tearing through mighty forests of pine. The Poet had fancied he heard his own heart weep, but in tones as sweet as the gentle voice of a woman. It seemed as if the music came not only from the strings of the violin, but from its sounding board, its pegs, its very bridge. It was amazing! The selection had been extremely difficult, but it had seemed as if the bow were wandering over the strings merely in play. The performance was so easy that an ignorant listener might have thought he could do it himself. The violin seemed to sound, and the bow to play, of their own accord, and one forgot the master who directed them, giving them life and soul. Yes, the master was forgotten, but the Poet remembered him. He repeated his name and wrote down his thoughts.
“How foolish it would be for the violin and bow to boast of their achievements! And yet we human beings often do so. Poets, artists, scientists, generals – we are all proud of ourselves, and yet we’re only instruments in the hands of our Lord! To Him alone be the glory! We have nothing to be arrogant about.”
Yes, that is what the Poet wrote down, and he titled his essay, “The Master and the Instruments.”
“That ought to hold you, madam,” said the Pen, when the two were alone again. “Did you hear him read aloud what I had written?”
“Yes, I heard what I gave you to write,” said the Inkstand. “It was meant for you and your conceit. It’s strange that you can’t tell when anyone is making fun of you. I gave you a pretty sharp cut there; surely I must know my own satire!”
“Inkpot!” said the Pen.
“Scribble-stick!” said the Inkstand.
They were both satisfied with their answers, and it is a great comfort to feel that one has made a witty reply – one sleeps better afterward. So they both went to sleep.
But the Poet didn’t sleep. His thoughts rushed forth like the violin’s tones, falling like pearls, sweeping on like a storm through the forest. He understood the sentiments of his own heart; he caught a ray of the light from the everlasting Master.
To him alone be the glory!
END
Hans Christian Andersen fairy tales and stories
fleursdumal.nl magazine
More in: Andersen, Andersen, Hans Christian, Archive A-B, Grimm, Andersen e.o.: Fables, Fairy Tales & Stories
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature