Landverbeuren (01) door Ton van Reen
HOOFDSTUK 1. De schelle kreet van een kind sneed door de stilte die loom over het plein hing. De struiken in de caféhof rilden ervan. Slapende vogels vielen van hun takken en de druppels dauw in het gras lichtten van schrik op. De zon brak uit de aarde en zette het dorp in een helle gloed die een lange, hete dag voorspelde. De jongen gilde van pijn. In zijn hoofd ging een koppel honden tekeer. Het bloed in zijn lijf kookte. Zijn gedachten verbleven in een donker labyrint, een doolhof waarin ze richtingloos op en neer joegen.
Zijn wijdopen ogen brandden van de koorts. In het door kieren binnenvallende ochtendlicht was zijn gezicht vreemd getekend, kalkachtig en broos. De jongen gilde om zichzelf te horen. Te weten dat hij er werkelijk was. Om zich terug te vinden vanuit de nachtmerrie van zijn koorts. Niet alleen de pijn hinderde hem. Meer nog zijn eenzaamheid. De verlammende stilte van de ochtend. De dreiging van een verlicht heiligenbeeld aan de muur. Het tikken van een late mot tegen de ruit. En een hand die hem bij de strot hield, een onzichtbare hand.
De tamme buizerd was wakker geschrokken door het gillen. Nog dol van slaap danste hij, als een dronken acrobaat, tussen de hoogste takken van de naar hars geurende meidoorn, waarvan het breed uitwaaierende loof het dorpsplein van Solde bijna geheel overschaduwde. Zijn nagels op scherp bleef de vogel luisteren naar de stem van de jongen die, hoewel wild nu en onbeheerst, voor hem herkenbaar bleef. Hij herkende er elke trilling in, elke nuance. De stem waarvan de buizerd afhankelijk was, omdat de jongen hem had afgericht voor de jacht, waar de rover niet buiten kon. Kaffa, de dorpsgek, had de nacht buiten doorgebracht.
Zoals vaak in de zomer sliep hij onder een schapendeken aan de voet van de meidoorn. Hij was al opgeschrokken bij het eerste gillen van de jongen. Hij hoorde dat het er slecht voor het kind uitzag. In die stem klonk bezetenheid door. Het woeste gevecht tegen een slopende ziekte. Kaffa was bang, zoals altijd wanneer hij zich bedreigd voelde door iets wat buiten hem om gebeurde en waar hij geen greep op had. Met zijn van ontzetting grote ogen hield hij alles in de gaten. De kroeg voor, de kerk achter hem. Links van hem de boerderijen en de bouwvallen van Chiles Plaats. Aan zijn rechterhand het rijtje aan elkaar geklonken burgerhuizen en winkels; de gevels waarachter de jongen verborgen lag. Kaffa begreep wat dat gillen te betekenen had. In de stem van het kind herkende hij dingen die hem vertrouwd waren. Eenzaamheid. Woede. Pijn. Als niemand anders begreep hij hoe die jongen zich voelde. Hoe hij vocht met zijn koorts, tegen zijn bonkende lijf en tegen het gif in zijn bloed. En hij huiverde, want ook de hand aan de strot kende hij.
Ton van Reen: Landverbeuren (01)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van