In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

BOOKS

«« Previous page · D. H. Lawrence: The Enkindled Spring · Ton van Reen: DE MOORD XXI · Gustave Flaubert: DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (J) · Eerste nationale Gedichtenbal in Amsterdam: Grootse afsluiting Poëzieweek · Ton van Reen: DE MOORD XX · Gustave Flaubert: DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (I) · Ton van Reen: DE MOORD XIX · Frank Wedekind: Wegweiser · Ton van Reen: DE MOORD XVIII · Gustave Flaubert: DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (H) · Ton van Reen: DE MOORD XVII · Ton van Reen: DE MOORD XVI

»» there is more...

D. H. Lawrence: The Enkindled Spring

D. H. Lawrence

(1885-1930)

 

The Enkindled Spring

 

This spring as it comes bursts up in bonfires green,

Wild puffing of emerald trees, and flame-filled bushes,

Thorn-blossom lifting in wreaths of smoke between

Where the wood fumes up and the watery, flickering rushes.

 

I am amazed at this spring, this conflagration

Of green fires lit on the soil of the earth, this blaze

Of growing, and sparks that puff in wild gyration,

Faces of people streaming across my gaze.

 

And I, what fountain of fire am I among

This leaping combustion of spring? My spirit is tossed

About like a shadow buffeted in the throng

Of flames, a shadow that’s gone astray, and is lost.

 

D.H. Lawrence poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: 4SEASONS#Spring, Archive K-L, D.H. Lawrence, Lawrence, D.H.


Ton van Reen: DE MOORD XXI

demoordXXX

 

Ton van Reen

DE MOORD XXI

POLITIE

De volgende dag werd ik heel vroeg wakker. Mar­cherende voeten op de weg. Ik keek door de spl­eet in de dekenzak. Twee politiemannen kwamen op de wagen af. Ik kende hen. Het waren dezelfden die Kaïn en Gore Kana gearresteerd hadden. De ene met het geile gezicht en de ander met het gezicht van God. Waarschijn­lijk zochten ze mij. Kaïn had hen misschien gestuurd. Had mijn oude bok wroeging gekregen? Omdat ik geen ouders had was hij, mijn grootvader, verant­woordelijk voor mij.

Ik had een hekel aan uniformen. Vooral aan poli­tiemannen. Mannen die leefden voor papieren re­gels die ze ‘de wet’ noemden. De twee rukten de dekenzak open. Ze waren blij verrast. Ze dachten een goede buit te hebben toen ze Alice zagen. Ze hadden Alice op een lijstje staan. ‘Publieke vrouw die met de onzen en met de vijand heulde.’ Er stond niet op hun lijst dat ze dag aan dag aangerand was. Dat ze de onzen niet kon zien, de Amerikanen niet, de Russen niet, de Engelsen niet, de Fransen niet, de Canade­zen niet. Ze was blij als ze geen uniformen zag. Ze schrok wakker. Eerst was ze verbaasd, maar al vlug stonden de tranen in haar ogen. De kerels zagen het. Ze grinnikten. Die met het gezicht van God grinnikte vals. De ander geil. Ze hadden mij gezocht maar keken niet meer naar mij. Ze vonden het voldoende om naar Alice te kijken en te grinniken om haar angstige gezicht.

Ze schopten de melker uit de deken. De onnozele melker stond direct met de armen in de lucht en dacht dat het weer oorlog was. Hij zag daar geen kwaad in en begon terstond liedjes te neuriën over de zomer, over de gewonde soldaat, over een vogeltje op een tak. En over het in de grond leven aan het front. Als een vogelver­schrikker stond hij in de wei. Vond de toestand niet pret­tig, maar wel normaal. Onnozelaars hebben dik­wijls last van politie.

De politieman met het gezicht van God ging de wagen binnen. Struikelde. Hij was waarschijnlijk geschrokken van de prent van zijn eigen oog, het grote oog van God dat lichtgevend was en dat de enige versiering in de wagen bleek. Hij vloekte en duwde Cherubijn naar buiten. Ook Cherubijn strui­kelde. Zijn houten poot kon hem niet bijhou­den. Hij viel langs het trapje en bleef vloekend lig­gen. De twee kerels lachten en omdat Cherubijn vloekte kreeg hij een tik met de gummistok van de mislukte God.

Ze bevalen de melker het gehuurde paard voor de wagen te spannen en naar het politiebureau in Oeroe te rijden. We gingen in optocht. Hand in hand liep ik met Alice voorop. Achter ons strom­pelde Cherubijn. Achter hem liepen de twee triom­ferende politiemannen, de gummiknuppel in de hand. Achter hen reed de melker op de bok van de wagen die kreunde of hij het zou begeven. In de open deur van de wagen zat de marmot die geen hersens had en toch begreep dat er iets gebeurde dat niet door de beugel kon, anders was hij niet in de deuropening gaan zitten. Gewoonlijk lag hij in zijn mand met de ogen dicht.

(wordt vervolgd)

kempis.nl poetry magazine

More in: - De moord


Gustave Flaubert: DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (J)

flaubertgustave 02

Gustave Flaubert

(1821-1880)

DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (J)

 

J

JALOUSIE:  Toujours suivie de effrénée. Passion terrible. Les sourcils qui se rejoignent, preuve de jalousie.

JAMBAGE (droit de): Ne pas y croire.

JAMBON: Toujours de Mayence. S’en méfier, à cause des trichines.

JANSÉNISME: On ne sait pas ce que c’est, mais il est chic d’en parler.

JAPON: Tout y est en porcelaine.

JARDINS ANGLAIS: Plus naturels que les jardins à la française.

JARNAC (coup de): S’indigner contre ce coup, qui, du reste était fort loyal.

JARRETIÈRE:  Doit toujours se porter au-dessus du genou quand on appartient au grand monde, au-dessous pour les femmes du peuple. Une femme ne doit jamais négliger ce détail de toilette, il y a tant d’impertinents en ce monde.

JASPE:   Tous les vases des musées sont en jaspe.

JAVELOT:   Vaut bien un fusil, quand on sait s’en servir.

JÉSUITES:  Ont la main dans toutes les révolutions. On ne se doute pas du nombre qu’il y en a. Ne point parler de la «bataille des Jésuites» .

JEU:  S’indigner contre cette fatale passion.

JEUNE FILLE: Articuler ce mot timidement. Toutes les jeunes filles sont pâles et frêles, toujours pures. Eviter pour elles toute espèce de livres, les visites dans les musées, les théâtres et surtout le Jardin des Plantes, côté singes.

JEUNE HOMME:  Toujours farceur. Il doit l’être. S’étonner quand il ne l’est pas.

JEUNESSE: Ah! C’est beau la jeunesse. Toujours citer ces vers italiens, même sans les comprendre: O Primavera! Gioventù dell’anno! O Gioventù! Primavera della vita!

JOCKEY:  Déplorer la race des jockeys.

JOCKEY-CLUB:  Ses membres sont tous des jeunes gens farceurs et très riches. Dire simplement «le Jockey» : très chic, donne à croire qu’on en fait partie.

JOHN BULL:  Quand on ne sait pas le nom d’un Anglais, on l’appelle John Bull.

JOIE:  La mère des jeux et des ris: on ne doit pas parler de ses filles.

JOLI:  S’emploie pour tout ce qui est beau. C’est joliment joli! est le comble de l’admiration.

JONC:  Une canne doit être en jonc.

JOUETS:  Devraient toujours être scientifiques.

JOUISSANCE:  Mot obscène.

JOUR:  Il y a les jours de Monsieur, le jour de barbe, le jour de médecine, etc. Il y a ceux de Madame, qu’elle appelle critiques à certaines époques du mois.

JOURNAUX: Ne pouvoir s’en passer mais tonner contre. Leur importance dans la société moderne. Ex.: Le Figaro. Les journaux sérieux: La Revue des Deux Mondes, l’Economiste, le Journal des Débats! il faut les laisser traîner sur la table de son salon, mais en ayant bien soin de les couper avant. Marquer quelques passages au crayon rouge produit aussi un très bon effet. Lire le matin un article de ces feuilles sérieuses et graves, et le soir, en société, amener adroitement la conversation sur le sujet étudié afin de pouvoir briller.

JUIF:  Fils d’Israël. Les Juifs sont tous des marchands de lorgnettes.

JUJUBE: On ne sait pas avec quoi c’est fait.

JURY: S’évertuer à ne pas en être.

JUSTICE:  Ne jamais s’en inquiéter.

 

Gustave Flaubert

DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (J)

(Oeuvre posthume: publication en 1913)

kempis.nl poetry magazine

More in: - Dictionnaire des idées reçues, DICTIONARY OF IDEAS


Eerste nationale Gedichtenbal in Amsterdam: Grootse afsluiting Poëzieweek

newslog02x

gedichtendag2013c

Eerste nationale Gedichtenbal in Amsterdam

Grootse afsluiting Poëzieweek met o.m. Remco Campert en Ramsey Nasr

Vanaf januari 2013 bundelen bekende poëzie-evenementen als Gedichtendag, de VSB Poëzieprijs en Turing Nationale Gedichtenwedstrijd hun krachten in de Poëzieweek. De week begint op donderdag 31 januari 2013 met Gedichtendag en eindigt op woensdag 6 februari met het eerste nationale Gedichtenbal.

Op deze feestelijke en gratis toegankelijke avond treden ruim honderd dichters en muzikanten op in de Stadsschouwburg Amsterdam. Met onder meer: de finale van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, de nieuwe Dichter des Vaderlands en de winnaar van de VSB Poëzieprijs. Remco Campert draagt voor, Nico Dijkshoorn eert het hammondorgel en P.F. Thomése stelt nieuw dichttalent voor. Gerrit Komrij wordt herdacht door o.a. Hans Dagelet, Ramsey Nasr en Victor Schiferli. Yori Swart en Janne Schra zingen poëzie. Stadsdichters Menno Wigman, F. Starik en Ester Naomi Perquin treden samen op. Geniet bij silent poetry van Erik Jan Harmens, Jannah Loontjens, Vrouwkje Tuinman, Kira Wuck, Delphine Lecompte, Saskia de Jong en vele anderen. Tjitske Jansen, Ted van Lieshout, Tsead Bruinja e.a. sluiten hun dichterstournee af. Ellen Deckwitz en Dennis Gaens battelen in pop vs. poetry. Rap en poëzie komen samen in de voorstelling Lucy. NOS Met het Oog op Morgen zendt live uit. Das Magazin, de literaire stoelendans en de Avierkoerier zijn van de partij, evenals nog veel meer verrassingsprogramma’s!

Het Gedichtenbal sluit aan bij het overkoepelende thema van de Poëzieweek: muziek. Het gedichtenbal wordt georganiseerd en mogelijk gemaakt door Literair Productiehuis Wintertuin, Stichting CPNB, Poetry International, Stichting Lezen, Poëziecentrum, VSB Poëzieprijs, Poëzieclub, Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, Das Magazin, SLAA, SNS Reaal Fonds, NOS Met het Oog op Morgen, Lira Fonds en De Nieuwe Liefde.

gedichtendag2013B

GEDICHTENBAL

Datum: woensdag 6 februari 2013

Locatie: Stadsschouwburg Amsterdam, Leidseplein 26

Deur open: 20.30 uur

Aanvang: 21.00 uur

Entree: gratis

Reserveren: verplicht via www.wintertuin.nl/gedichtenbal

Reservering geldig tot: 21.30 uur (daarna vrije inloop mits er nog plek is)

Literair Productiehuis Wintertuin maakt producties op het snijvlak van literatuur en andere kunsten, organiseert festivals, programma’s en educatieprojecten, begeleidt schrijftalent en geeft eigenzinnige publicaties uit. Samen met theater- en dansproductiehuis Generale Oost en popproductiehuis Oost-Nederland vormt Literair Productiehuis Wintertuin productiehuis De Nieuwe Oost.

Literair Productiehuis Wintertuin

Postbus 1009, 6501 BA Nijmegen

≡ WEBSITE www.wintertuin.nl

fleursdumal.nl magazine

More in: Campert, Remco, Lieshout, Ted van, Poëzieweek, Remco Campert, Ted van Lieshout, The talk of the town, Wigman, Menno


Ton van Reen: DE MOORD XX

demoordXXX

 

Ton van Reen

DE MOORD XX

Alice en ik gingen naar buiten, want Cherubijn en de melker bleven aan het drin­ken. We wandelden langs de kermis en keken naar de zweef en de draaimolen. Die draaiden lusteloos rond, omdat wij er niet meer in gingen zit­ten. En omdat ook het andere jonge volk weg was. Dat lag te vrijen in het gras van de wei of was doende de vech­ters van Oeroe en Boeroe aan te vuren. Die waren weer druk bezig elkaar de dorpsbelangen in de gezich­ten van wit gaasver­band te timmeren.

Alice vertelde me over de geallieerden. Dat waren beesten die aan haar hadden gevreten. Cana­dezen, Amerikanen, Russen, Engelsen, Fransen. Allemaal beesten die ze haatte. Het waren over­winnaars. Ze hadden de vrijheid om te zwij­nen. Vonden het niet genoeg om heel Wrak vernield te hebben. Moesten ook meisjes vernielen. Gingen dan pas terug naar Canada, Amerika, Rusland, Engeland en Frank­rijk. Vonden het niet genoeg om God in het puin van Wrak te laten huizen. Uit puin zult gij verrij­zen. Wilden in puin kinderen verwekken. Wilden geen kinderen verwekken. Wilden alleen hun handen in haar lijf steken omdat dat zacht was en warm. Ze fluisterde tegen me. Er zijn geen ke­rels. Er is nooit oorlog. Er is nooit vrede. Kerels doden het warme en het zachte.

 Ik had het verwacht. Kort na de oorlog had ik veel uni­formen gezien. Meer dan in de oorlog. Die ik in de oorlog zag, deugden niet. Die ik na de oorlog zag, deugden net zo min.

Ik vertelde Alice over mijn ouwe bok Kaïn en de Gore Kana. Het was goed dat we nu alles van el­kaar wisten.

Later haalden we Cherubijn en de melker uit het café. Ze waren smoorbezopen. We gingen terug naar de wagen. Cheru­bijn plofte op het bed. De melker draaiden we in een deken en legden hem in de wei. Hij was zo dronken dat hij zeker niet bij ons in de dekenzak kon slapen.

We gingen weer buiten slapen. Alice lag met haar hoofd op het kussen uit de mand van de marmot. Ik lag met mijn hoofd op haar borst. Tussen mijn benen lag de marmot.

(wordt vervolgd)

kempis.nl poetry magazine

More in: - De moord


Gustave Flaubert: DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (I)

flaubertgustave 02

Gustave Flaubert

(1821-1880)

DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (I)

I

IDÉAL: Tout à fait inutile.

IDÉOLOGUES: Tous les journalistes le sont.

IDOLÂTRES: Sont cannibales.

ILIADE: Toujours suivie de l’Odyssée.

ILLISIBLE: Une ordonnance de médecin doit l’être. Toute signature idem. Cela indique qu’on est accablé de correspondance.

ILLUSIONS: Affecter d’en avoir beaucoup, se plaindre de ce qu’on les a perdues.

ILOTES: Exemple à donner à son fils, mais on ne sait où les trouver.

IMAGES: Il y en a toujours trop dans la poésie.

IMAGINATION: Toujours vive. S’en défier. Quand on n’en a pas, la dénigrer chez les autres. Pour écrire des romans, il suffit d’avoir de l’imagination.

IMBÉCILES: Ceux qui ne pensent pas comme vous.

IMBROGLIO: Le fond de toutes les pièces de théâtre.

IMMORALITÉ: Ce mot bien prononcé rehausse celui qui l’emploie.

IMPÉRATRICES: Toutes belles.

IMPÉRIALISTES: Tous gens honnêtes, polis, paisibles, distingués.

IMPERMÉABLE (un): Très avantageux comme vêtement. Très nuisible à cause de la transpiration empêchée.

IMPIE: Tonner contre.

IMPORTATION: Ver rongeur du commerce.

IMPRÉSARIO: Mot d’artiste qui signifie directeur. Toujours précédé d’habile.

IMPRIMÉ: On doit croire tout ce qui est imprimé. Voir son nom imprimé! Il y en a qui commettent des crimes rien que pour ça.

IMPRIMERIE: Découverte merveilleuse. A fait plus de mal que de bien.

INAUGURATION: Sujet de joie.

INCAPACITÉ: Toujours notoire. Plus on est incapable, plus on doit être ambitieux.

INCENDIE: Un spectacle à voir.

INCOGNITO: Costumes des princes en voyage.

INCRUSTATION: Ne se dit qu’en parlant de la nacre.

INDOLENCE: Résultat des pays chauds.

INDUSTRIE: V. commerce.

INFANTICIDE: Ne se commet que dans le peuple.

INFECT: Doit se dire de toute oeuvre artistique ou littéraire que le Figaro n’a pas permis d’admirer.

INFÉODÉ: Injure très grave et de grand style à jeter à la tête d’un adversaire politique: «Môssieu! Vous êtes inféodé à la camarilla de l’Elysée! « Ne s’emploie qu’à la tribune.

INFINITÉSIMAL: On ne sait pas ce que c’est, mais a rapport à l’homéopathie.

INGÉNIEUR: La première carrière pour un jeune homme. Connaît les sciences.

INHUMATION: Trop souvent précipitée: raconter des histoires de cadavres qui s’étaient dévoré le bras pour apaiser leur faim.

INJURE: Doit toujours se laver dans le sang.

INNÉES (idées): Les blaguer.

INNOCENCE: L’impassibilité la prouve.

INNOVATION: Toujours dangereuse.

INONDÉS: Toujours de la Loire.

INQUISITION: On a bien exagéré ses crimes.

INSCRIPTION: Toujours cunéiforme.

INSPIRATION poétique: Choses qui la provoquent: la vue de la mer, l’amour, la femme, etc.

INSTINCT: Supplée à l’intelligence.

INSTITUT (l’): Les membres de l’Institut sont tous des vieillards et portent des abat-jour en taffetas vert.

INSTITUTRICES: Sont toujours d’une excellente famille qui a éprouvé des malheurs. Dangereuses dans les maisons, corrompent le mari.

INSTRUCTION: Laisser croire qu’on en a reçu beaucoup. Le peuple n’en a pas besoin pour gagner sa vie.

INSTRUMENT: Les instruments qui ont servi à commettre un crime sont toujours contondants quand ils ne sont pas tranchants.

INSURRECTION: Le plus saint des devoirs (Blanqui).

INTÉGRITÉ: Appartient surtout à la magistrature.

INTRIGUE: Mène à tout.

INTRODUCTION: Mot obscène.

INVASION: Excite les larmes.

INVENTEURS: Meurent tous à l’hôpital. Un autre profite de leur découverte, ce n’est pas juste.

ITALIE: Doit se voir immédiatement après le mariage. Donne bien des déceptions, n’est pas si belle qu’on dit.

ITALIENS: Tous musiciens. Tous traîtres.

IVOIRE: Ne s’emploie qu’en parlant des dents.

IVRESSE: Toujours précédée de folle.

 

Gustave Flaubert

DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (I)

(Oeuvre posthume: publication en 1913)

kempis.nl poetry magazine

More in: - Dictionnaire des idées reçues, DICTIONARY OF IDEAS


Ton van Reen: DE MOORD XIX

demoordXXX

 

Ton van Reen

DE MOORD XIX

We vormden één gezin. In twee dagen had ik een gezin gevormd. De familie Cherubijn die slechts bestaan had uit Cherubijn en de marmot, had ik uitgebreid met drie vol­waardige gezinsleden: Alice, de melker en ik. Hoewel het nooit in de bedoeling van Cherubijn had gelegen vond hij het de gewoonste zaak van de wereld. Ook de marmot vond het gewoon. De mensen die bij de draaimolen stonden om naar hun kinderen te zwaaien moeten gedacht hebben: kjk, dat is een gelukkig ge­zin. En dat was ook zo. Het enige probleem was dat Cheru­bijn te veel zoop. Maar dat kwam in de beste families voor. Dat de melker wat simpel was, deed er niet toe. En dat de marmot nauwe­lijks hersens had en zelfs geen vrije wil, deerde hem niet en ons nog minder.

We bezochten cafés. Cherubijn, de melker en Alice gingen aan een tafeltje zitten. Ik leurde met de marmot en haalde veel geld op. De een gaf al meer dan de ander. Iedereen wilde Alice kopen. De marmot interesseerde hen niet. En niemand scheen er meer behoefte aan te hebben een jongen dronken te voeren.

Alice was niet te koop, maar toch kon ik sommige mensen maar moeilijk aan het verstand brengen dat ik niemand uit mijn eigen familie kon verko­pen. In ieder café haalde ik een handvol kleingeld op. Als we het café verlieten, hevelde ik het over in een van de grote broekzakken van de melker. Die avond haalde ik genoeg geld op om er een hele week met zijn vijven van te kunnen leven. En om de huur van het paard te betalen. Zonder zorgen konden we op weg gaan naar Kork om daar ons huis te betrek­ken.

In het laatste café bleven we hangen. Cherubijn was met geen stok mee te krijgen. En de melker was vrolijk. Hij zong onnoze­le liedjes. Die waren heel mooi. Alice zong met hem mee. Die twee pas­ten bij elkaar, hoewel niet zo goed als Alice en ik. In gedachten zag ik Alice al spelen met de melker, bijvoorbeeld landverbeu­ren. De melker zou met zijn plompe voeten steeds weer in haar land staan. Maar samen konden ze mooi zingen. Ze zon­gen ‘Rom­romrom, wat rammelde de bom’ en van een soldaat die gewond was en zijn moeder wilde zien. Van de zomer die zo mooi was omdat er een vogel op een tak zat. En ‘Aan het front, aan het front, wonen we met zijn allen in de grond’. De melker zong de woorden niet klakke­loos mee. Het was of hij voor ieder woord even haper­de omdat hij echt op de woorden lette. En huiverde. Soms begreep hij niet wat een rammelen­de bom met een vogel te maken had en dat een gewonde soldaat zijn moeder wilde zien omdat hij aan het front in de grond woonde.

De mensen klapten. Cherubijn was trots. Hij ging de hele tijd verzitten om zijn nekspieren rust te gunnen en toch te zien hoe de mensen klapten. Hij glunderde, dronk en was trots op zijn familie.

Later begonnen de anderen in het café ook te zingen. Ze zongen soortgelijke liedjes als de liedjes van Alice en de melker. Toch zongen ze lang niet zo mooi.

(wordt vervolgd)

kempis.nl poetry magazine

More in: - De moord


Frank Wedekind: Wegweiser

Frank Wedekind

(1864-1918)

Wegweiser

 

Zum Wassertrinker bin ich nicht geboren,

Das kann euch meine edle Muse zeigen;

Sie singt beim Wein und fällt in tiefes Schweigen,

Wenn sich der letzte Schluck im Bauch verloren.

Dem Wasser hab ich ew’gen Haß geschworen,

Weil ihm der Zauberdünste keiner eigen,

Die traumschwer aus dem dunklen Becher steigen,

Den ich zum Weiser mir des Wegs erkoren.

Er ist ein gar verständiger Geselle,

Er drängt direkt mich zu des Tempels Schwelle

Und öffnet meinem Blick die dunklen Türen.

Im Taumel tapp ich nach der heiligen Zelle

Und muß des Ortes Weihe nur verspüren,

Dann ist’s kein Kunststück mehr, mich zu verführen.

 

Frank Wedekind poetry

kempis.nl poetry magazine

More in: Archive W-X, Frank Wedekind


Ton van Reen: DE MOORD XVIII

demoordXXX

 

Ton van Reen

DE MOORD XVIII

LAATSTE AVOND OP DE KERMIS TE OEROE

Met zijn vijven liepen we naar Oeroe. We namen de hele breedte van de weg in beslag. Links liep de melker. Naast hem liep ik, in mijn armen de mar­mot. Alice liep rechts van me. En daarnaast liep Cherubijn. Hij moest wel aan die kant lopen, want bij elke pas van zijn houten poot zwaaide hij gevaar­lijk naar rechts. Of zijn poot was te kort, of zijn lijf was aan de rechterkant zwaarder dan aan de linkerkant: ik heb nooit precies geweten wat er met hem aan de hand was.

Bij de zweef drukte ik de melker de marmot in de armen. De zweef draaide hoog. Alle mensen die eerst naar boven hadden gekeken, keken nu naar beneden omdat Alice naar boven stond te kijken. Ze kwamen wat te kort. De mensen die boven in de zweef zaten, deden alle moeite om niet naar de lichten van Borz en Gretz te kijken. Niet naar de God van Wrak onder het puin van zijn kerk. Niet naar de cafés die gul prijsgaven wie vlak achter het glas zaten maar niet zo gul waren met degenen die middenin zaten en van hen hoogstens de onder­ste helft van het lijf lieten zien. Van hen die tegen de muren aan de achterkant zaten, gaven ze alleen de voeten prijs. Niet naar de mallemolen die toch ook zijn eigen licht had. Ze keken naar beneden naar Alice omdat ze een kleurige rok aan had en bereid was te lachen. Dat was alles wat ze gaf.

Toen de zweef stilstond, gaven ze haar voorrang. Bijna kwam ik in de verdrukking omdat er weer veel jongens in het stoeltje achter het hare wilden gaan zitten om onder het zweven te probe­ren haar in de nek te zoenen.

Langzaam draaiden we van de grond. De stoeltjes weken uit hun banen. Het duurde niet lang of we zagen Borz en Gretz. Niet Wrak met zijn God onder het puin. Ook de mensen in de cafés zagen we. In hun geheel, voor de helft of voor een achtste. De rok van Alice waaierde uit. De mensen beneden keken alleen naar haar, terwijl de rokken van de andere meisjes hetzelfde waren, even kleurig en net zo mooi uitwaaier­den. Ik haalde haar in onder het zweven, zei ‘dag’ tegen haar. Ze lachte. Daar was ik tevreden mee. Die anderen waren niet te­vreden. Als ze de kans schoon zouden zien, zouden ze Alice van me wegnemen.

Na de vlucht liepen we het licht van de zweef uit, het donker in. De ogen van de kijkers waren we kwijt. We doken weer op in het licht van de draaimolen. Cherubijn en de melker keken hoe we op een houten paard klommen en het ranselden totdat het zijn vastgestelde rondjes draaide. Bij iedere ronde zwaaiden we naar Cherubijn en de melker. Iedere keer zwaaide Cherubijn te laat terug. Wel zagen we nog net dat zijn hand omhoog­ging, maar dan was ons paard al achter het draai­orgel. Als ons paard achter het draai­orgel van­daan kwam, zagen we dat Cherubijn zijn hand weer liet zakken. We zwaaiden, hij zag ons te laat en zijn hand ging weer omhoog net toen we achter het draaiorgel verdwe­nen.

De melker zwaaide niet. Hij was te verbaasd, keek zijn ogen uit, telde de paarden. Het waren allemaal dezelfde paarden, ze liepen twee aan twee. Hij telde snel. Het waren zestien paarden. De molen draaide bij iedere rit twintig maal rond, zo telde de melker driehon­derdtwintig paar­den en zag het voordeel om bij onze fami­lie te horen, want zes koeien bleven zes koeien. De ene dag gaven ze minder melk dan de andere dag zodat de boer ons verdacht van het stelen van melk. De draaimolen stond stil maar de melker ging zo op in het tellen van de paar­den dat hij er enkele malen omheen liep. Waar­schijnlijk drie­hon­derd­tweeënvijftig of driehon­derd­achten­zestig paarden telde. Hij had nog ste­eds de marmot in de armen. Dat was al een goed exuus geweest om niet naar ons te zwaaien. Stel je voor dat hij de marmot had gestoord!

(wordt vervolgd)

kempis.nl poetry magazine

More in: - De moord


Gustave Flaubert: DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (H)

flaubertgustave 02

Gustave Flaubert

(1821-1880)

DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (H)

 

H

HABIT NOIR: Il faut dire frac, excepté dans le proverbe «l’habit ne fait pas le moine» , auquel cas il faut dire froc. En province, est le dernier terme de la cérémonie et du dérangement.

HABITUDE: Est une seconde nature. Les habitudes de collège sont de mauvaises habitudes. Avec de l’habitude on peut jouer du violon comme Paganini.

HACHISCH: Ne pas confondre avec le hachis, qui ne provoque aucune extase voluptueuse.

HALEINE: L’avoir forte donne l’air distingué. Eviter les allusions sur les mouches et affirmer que ça vient de l’estomac.

HALLEBARDE: Quand on voit un nuage menaçant, na pas manquer de dire: «Il va tomber des hallebardes. « En Suisse, tous les hommes portent des hallebardes.

HALLIER: Toujours sombre et impénétrable.

HAMAC: Propre aux créoles. Indispensable dans un jardin. Se persuader qu’on y est mieux que dans un lit.

HAMEAU: Substantif attendrissant. Fait bien en poésie.

HANNETONS: Fils du printemps. Beau sujet d’opuscule. Leur destruction radicale est le rêve de tout préfet; quand on parle de leurs ravages dans un discours de comice agricole, il faut les traiter de «funestes coléoptères».

HAQUENÉE: Animal blanc du Moyen Âge dont la race est disparue.

HARAS: La question des haras, beau sujet de discussion parlementaire.

HAREM: Comparer toujours un coq au milieu de ses poules à un sultan dans son harem. Rêve de tous les collégiens.

HARENGS: Fortune de la Hollande.

HARPE: Produit des harmonies céleste. Ne se joue, en gravure, que sur des ruines ou au bord d’un torrent. Fait valoir le bras et la main.

HEBREU: Est hébreu tout ce qu’on ne comprend pas.

HEIDUQUE: Le confondre avec eunuque.

HÉLICE: Avenir de la mécanique.

HÉMICYCLE: Ne connaître que celui des Beaux-Arts.

HÉMORROÏDES: Vient de s’asseoir sur les poêles et sur les bancs de pierre. Mal de Saint-Fiacre. Les hémorroïdes sont un signe de santé, il ne faut donc pas les faire passer.

HENRI III, HENRI IV: A propos de ces deux rois ne pas manquer de dire: Tous les Henri ont été malheureux. «

HERCULE: Les Hercules sont du Nord.

HERMAPHRODITE: Excite la curiosité malsaine. Chercher à en voir.

HERNIE: Tout le monde en a sans le savoir.

HÉRODE: Etre vieux comme Hérode.

HÉROSTRATE: A employer dans toute conversation sur les incendies de la Commune.

HEUREUX: En parlant d’un homme heureux: «Il est né coiffé. « On ne sait pas ce que ça signifie, et l’interlocuteur non plus.

HIATUS: Ne pas le tolérer.

HIÉROGLYPHES: Ancienne langue des Egyptiens, inventée par les prêtres pour cacher leurs secrets criminels. Et dire qu’il y a des gens qui les comprennent! Après tout, c’est peut-être une blague?

HIPPOCRATE: On doit toujours le citer en latin parce qu’il écrivait en grec, excepté dans cette phrase: «Hippocrate dit oui, mais Galien dis non. «

HIPPOLYTE: La mort d’Hippolyte, le plus beau sujet de narration que l’on puisse donner. Tout le monde devrait savoir ce morceau par coeur.

HIRONDELLE: Ne jamais les appeler autrement que messagères du printemps. Comme on ignore d’où elles viennent, dire u’elles

arrivent «des bords lointains» (poétique).

HISTRION: Toujours précédé de vil.

HIVER: Toujours exceptionnel (v. été). Est plus sain que les autres saisons.

HOBEREAUX  de campagne: Avoir pour eux le plus souverain mépris.

HOMÈRE: N’a jamais existé. Célèbre par sa façon de rire.

HOMO: Dire Ecce homo! en voyant entrer l’individu qu’on attend.

HONNEUR: Quand on en parle, faire la citation: L’honneur est comme une île escarpée et sans bords; – On n’y peut plus rentrer dès qu’on en est dehors. Il faut toujours être soucieux du sien, mais peu de celui des autres.

HOQUET: Pour le guérir, une clef dans le dos ou une peur.

HORIZONS: Trouver beaux ceux de la nature et sombres ceux de la politique.

HORREUR: Des horreurs! en parlant d’expressions lubriques. On peut en faire mais on ne doit pas en dire. C’était pendant l’horreur d’une profonde nuit.

HOSPITALITÉ: Doit toujours être écossaise. Citer les vers: Chez les montagnards écossais, L’hospitalité se donne. Mais ne se vend jamais.

HOSPODAR: Fait bien dans une phrase, à propos de «la question d’Orient».

HOSTILITÉS: Les hostilités sont comme les huîtres, on les ouvre. «Les hostilités sont ouvertes» . Il semble qu’il n’y a plus qu’à se mettre à table.

HÔTELS: Ne sont bons qu’en Suisse.

HÔTES: Exemples à donner à son fils.

HUGO (VICTOR): A eu bien tort, vraiment, de s’occuper de politique.

HUILE D’OLIVE: N’est jamais bonne. Il faut avoir un ami à Marseille, qui vous en fait venir un petit tonneau.

HUÎTRES: On n’en mange plus! Elles sont trop chères!

HUMEUR: Se réjouir quand elle sort, et s’étonner que le corps humain puisse en contenir de si grandes quantités.

HUMIDITÉ: Cause de toute les maladies.

HUSSARD: Prononcer houzard. Toujours précédé de gentil ou de fringant. Il plaît aux dames. Ne pas manquer la citation: Toi qui connais les hussards de la garde…

HYDRE de l’anarchie, du socialisme et ainsi de suite pour tous les systèmes qui font peur: Tâcher de la vaincre.

HYDROTHÉRAPIE: Enlève toutes les maladies et les procure.

HYGIÈNE: Doit toujours être bien entretenue. Elle préserve des maladies, quand elle n’en est pas la cause.

HYPOTHÈQUE: Demander «la réforme du régime hypothécaire», très chic.

HYPOTHÈSE: Souvent dangereuse, toujours hardie.

HYSTÉRIE: La confondre avec la nymphomanie.

 

Gustave Flaubert

DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (H)

(Oeuvre posthume: publication en 1913)

kempis.nl poetry magazine

More in: - Dictionnaire des idées reçues, DICTIONARY OF IDEAS


Ton van Reen: DE MOORD XVII

demoordXXX

 

Ton van Reen

DE MOORD XVII

Alice dook in het water. Ik trok mijn kleren uit en zwom haar achterna. Ik kon haar niet inhalen. Ze zwom veel sneller dan ik. Ze was ook veel groter. Ik kon nog maar pas zwem­men. Wel kon ik goed onder water kijken. Het water scheen groen. Als je dan de handen voor je ogen hield waren je vingers dik en blauw. Net opgezet.

Daarna lieten we ons drogen in het gras. Ik ging met mijn hoofd op haar borst liggen die zacht was. Ik voelde haar tepels tegen mijn gezicht. Ze sloeg een arm om me heen.

Later kleedden we ons aan en liepen we terug door het Woud. We kwamen het spook tegen. Het liep in gewone kleren. Niet met een naakt be­schilderd bovenlijf zoals de dag ervoor. Het spook liep als een eerzame burgemeester door het woud. Hij stel­de zich voor aan Alice. Dacht on­dertussen vreemde dingen over Alice en zichzelf. We praatten over Cherubijn en het verhuizen. Alice was blij, klap­te in de handen en danste in het rond. ‘Dan ste­ken we de wagen in brand,’ juichte ze.

De burgemeester reed weer weg in zijn mooie auto die vast van de geallieerden was geweest.

Laat in de middag kwamen we thuis. We riepen de melker en zeiden dat hij moest kiezen tussen ons en de koeien. Hij koos voor ons. Alice haalde Cherubijn uit bed. Ze vertelde hem over de Licht­stad Kork en het beloofde huis. Cherubijn keek of hij het hoorde donderen. Hij had nog nooit ge­dacht aan een huis om in te wonen.

De melker beloofde een paard te huren om voor de wagen te spannen. We stuurden hem er direct op uit. Hij was zo terug met het paard. De boer van wie de koeien waren, was blij dat hij het paard kon verhuren om de wagen van Cheru­bijn te laten vertrekken. Hij verdacht ons ervan melk te ste­len. Zo zijn boeren.

De volgende morgen zouden we gaan. Het was al avond. We gingen naar de kermis. Met de hele familie. Met zijn vijven, Cherubijn, Alice, de melker, de marmot en ik.

Voor de melker hadden we nog geen slaapplaats. We zouden wel zien of we de dekenzak zo groot konden maken dat we er met zijn vieren in konden liggen.

(wordt vervolgd)

kempis.nl poetry magazine

More in: - De moord


Ton van Reen: DE MOORD XVI

demoordXXX

 

Ton van Reen

DE MOORD XVI

In het dorp kochten we brood, boter en suiker en van de winkelier kregen we nog kaas en eieren, omdat Alice tegen hem lachte. Toen we terugkwamen stond Cherubijn in de deur. Hij keek verbaasd naar Alice. Hij was vlug over zijn verbazing heen toen Alice de tafel opruimde, eieren bakte en brood smeerde. Binnen de kortst mogelijke tijd was het de gewoonte dat Alice voortaan het brood zou smeren en de wagen schoon zou houden. Ook voor de melker smeerde Alice boter­hammen. Doordat we elkaar hadden ontmoet, waren we een gezin geworden.

Zo zaten we uitgebreid te eten, met zijn vieren om de tafel. De marmot lag in de deuropening. We waren één familie. Ieder van ons besefte dat het niet anders kon. We waren tevreden. En dat staat gewone mensen goed.

Na het eten ging de melker terug naar de wei, beklopte weer de koeien. Nog steeds dacht ik dat het iets te maken had met zíjn of met hún spijs­verte­ring. Cherubijn ging op bed liggen en de marmot kroop in de mand nadat hij klaver, paarde­bloemen en ochtendgras had gevre­ten.

Alice en ik liepen hand in hand naar het Woud van Tubbs. Onderweg deden we spelletjes. Zinnen maken met woorden die met dezelfde letter begin­nen. Ik won. Ik zei: ‘Wie weet waar Willem Wil­lems woont. Willem Willems woont waar Willem Willems’ moeder woont.’ Alice zei dat moeder fout was. Moeder moest met een W beginnen. Volgens mij was het niet fout en hoorde het woord moeder bij Willem. Het was Willemsmoeder. Maar volgens Alice klopte het niet. Ik wist het niet meer. Ik had zelf geen moeder. Ik kon niet weten in hoeverre een moeder bij Willem hoorde. Zelf kwam Alice niet ver. Ze zei: ‘Bakker Bos bakt bruin brood.’

We deden nog veel meer spelletjes onder het lopen. Bij­voor­beeld: ‘koning Karel had geen bro­od, daarom sloeg hij een van zijn soldaten dood.’ Dat deden we met een takje. Bij ieder woord wees je een blaadje aan. Het blaadje dat je aanwees bij ‘dood’ moest eraf. Dat was dan de dode soldaat die door koning Karel en de andere soldaten werd opgegeten. Zo ging je door totdat er nog één blaadje aan het takje zat. Dat was koning Karel.

Zo spelend bereikten we het Woud van Tubbs. Het was er koel en het rook er lekker. De zon kon niet door het loof van de bomen heen schijnen. Ze kleurde de bovenste bladeren van de bomen tot een licht­gevende deken. Ik had weleens gehoord van ‘gouden licht’, maar dit licht was zilver, ter­wijl je groen verwachtte omdat de doorschijnende bladeren groen waren.

Ik vond een mooi mierenhol. Alice toonde echter geen enkele interesse. Ze hield niet van mieren. Volgens haar leken ze op spin­nen. Ze ging in het gras liggen, de ogen dicht.

Achter het Woud van Tubbs liep de rivier het Lange Rak. Later liepen we erheen door het mos waar we bij iedere pas tot de enkels in wegzak­ten. Dat was fijn. Het was of je over een heel dik tapijt liep.

De rivier schitterde in de zon. Je kon niet in het water kijken, of je moest je vooroverbuigen zodat je met je gezicht bijna het water raakte. Ik gooide stenen in het water. Het spatte hoog op als een fontein. Alice wilde zwemmen. Ze kleedde zich uit. Naakt. Haar lichaam was mooi. Even dacht ik aan het vuile lijf van de Gore Kana waarop mijn ouwe bok Kaïn hijgend lag klaar te komen.

(wordt vervolgd)

kempis.nl poetry magazine

More in: - De moord


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature