Or see the index
Ton van Reen
DE MOORD XXXII
HET VERTREK VAN DE MELKER
‘Hoe laat is het?’ vroeg de melker. Waarom vroeg hij dat nu? Het was twee uur. De klok hing tegenover hem. Hij hoefde er alleen maar naar te kijken. Misschien durfde hij dat niet. Misschien was hij doodsbang. Je wist het nooit met de melker. Zijn ogen stonden te scheef. De laatste dagen dacht hij alleen maar aan zijn paard. Alsof hij het paard zelf gemaakt had uit klei. Zo gehecht was hij aan het beest.
Cherubijn lag als een zak in een hoek. Zijn hemd hing open. Eva woonde op zijn borst. Getatoeëerd op de lellen en vellen van zijn vergane spieren. Cherubijn moest al oud zijn, anders konden zijn spieren niet zo ver weggeteerd zijn onder zijn huid. Vroeger had hij veel gevochten. Hij had littekens over zijn hele lijf. Hij was er trots op. Hij peuterde er soms aan met een mes, omdat ze in elkaar schrompelden en er als huidplooien uitzagen.
Mijn hemd voelde aan als een dweil. Mijn rug was nat. Zweet en de kou van de angst. Angst kan je kil maken en stijf. Het was zoiets als de dood. Die kon zich ook zo in je vastgrijpen dat je uit elkaar viel als een rotte appel.
Alice was weg. Haar bloed zat op mijn huid en kleren. Het lag in een plas op de vloer. Haar kapotte kleren lagen in een hoek en her en der op het pad naar de deur. En tussen de verwilderde bloemen die stonden te wuiven en onze zuurstof opvraten.
Zouden we de schuld van de oorlog op de bloemen kunnen schuiven? Groengele bladeren die elkaar in de weg stonden, nooit ouder werden dan een halfjaar omdat ze elkaar zo nodig moesten opvreten? Waarom vraten de soldaten aan Alice? Waarom?
De marmot was ziek. Hij lag op een deken. Hij had aan het bloed gelikt. Besefte hij dat het bloedschande was? En dat hij nu gestenigd zou worden? Wie zou de marmot stenigen?
Ons gezin bestond nog uit vier personen. Vanavond nog uit drie. Ik wist zeker dat de melker zou vertrekken met het paard. En niet meer terug zou komen. Dan zou ons gezin nog uit drie man bestaan. Wie ging er dan het eerst dood? Cherubijn, ik of de marmot? Kende ik het spelletje nog? Koning Karel had geen brood en daarom sloeg hij een van zijn soldaten dood. Wie was koning Karel? Kon hij ons zo maar doodslaan? Was iemand van ons koning Karel? Was Cherubijn koning Karel? Was de marmot koning Karel? Was ik koning Karel?
Wat moesten we doen met Alices bloed? Iemand zou het moeten opdweilen. Ik kon het niet. Het was mijn eigen bloed. Alice was van mij. Dat was ze nog, ook al was ze dood.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Ton van Reen
DE MOORD XXXI
‘Je bent geen moeder. Je schede is te klein. Ik heb je al gezegd dat je liegt. Dat horen de getuigen. Ze onthouden het.’
Wij wisten helemaal niet meer waar we aan toe waren. Wat hadden die soldaten met Alice te maken? Wie was de rechter? Wie stuurde hen op Alice af? Waren alle soldaten geil? Zochten ze een kip voor in bed?
‘De schaar,’ beval de officier.
Een van de getuigen haalde een schaar te voorschijn.
‘Haar afknippen,’ beval de officier.
De getuige knipte haar de haren af. Het viel in bossen op de grond. Alice zag er totaal misvormd uit. Nu huilden we allemaal. Ook de melker. Hij dacht niet meer aan het paard.
‘De zweep,’ beval de militair.
De andere getuige haalde een zweep te voorschijn. De officier sloeg Alice in haar gezicht. Ze schreeuwde van pijn. Dikke rode strepen liepen over haar gezicht.
‘Nu volgt de rest van het verhoor,’ zei de officier. ‘Je mag alleen de waarheid zeggen. We staan hier in naam van recht en orde. Waarom woon je bij landlopers? Dat kunnen we niet toestaan. Je gaat de cel in. Ik zal je persoonlijk bewaken. Ik wil nog weleens aan je vreten, maar dat heeft niets met het verhoor te maken. Een hoer blijft een hoer. Als ik aan je vreet, zal dat toch niets meer aan je veranderen. Over bederfwater wil ik niet meer spreken. Dat loopt vanzelf uit je lijf als we je vastnagelen. Of dacht je dat er maar één Christus op aarde was?’
Hij sloeg weer met de zweep. Alice gilde. De getuigen trokken haar de blouse van het lijf. De officier sloeg met de zweep een rode kerf in haar borsten.
Toen schopte Cherubijn. Hij trof de officier met de houten poot midden in de buik. De man viel dubbel van pijn op de grond. Cherubijn trapte met zijn poot in het gezicht van de officier zodat hij bloedde als een gekeeld varken. De melker vocht met een van de getuigen. De ander had een pistool. Hij schoot het leeg en raakte Alice. Ze gilde niet meer. Ze zakte in elkaar en bleef liggen. Ik greep me aan haar vast. Ze was mijn laatste moeder. Haar bloed liep langs mijn kleren en over mijn gezicht.
Meer militairen kwamen binnenstormen. Ze sloegen en trapten in het wilde weg. Ook mij sloegen ze. Ze sleurden Alice naar buiten en gooiden haar naakt in de wagen.
Op straat stond de bevolking van de Lichtstad Kork toe te kijken. De mensen waren uitzinnig van vreugde, omdat ze de oorlog hadden verloren. En ook vandaag weer verloren van de geallieerden. En omdat zij net als zij beesten waren.
In de wagen sloegen de soldaten een wortel in haar geslacht, maar Alice was al dood.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Frank Wedekind
(1864-1918)
Gebet eines Kindes
Wann endlich wird der müden Welt
Die heißersehnte Ruh beschieden,
Die über uns am Himmelszelt
Beseelt der Sterne ew’gen Frieden?
Glücksel’ger Tag, wenn einst hienieden
Das wüste Toben eingestellt,
Sich liebend in die Arme fällt,
Was sich von Anbeginn gemieden!
Du heil’ge Nacht, aus Kampfgebraus
Flieh ich mit jammernder Gebärde
Zu dir, daß uns geholfen werde.
Gieß deinen milden Segen aus
Und sieh, es würde dieses Haus
Zum schönsten Paradies der Erde!
Frank Wedekind poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X, Frank Wedekind
Ton van Reen
DE MOORD XXX
DE GEALLIEERDEN VERMOORDEN ALICE
Een legerwagen stopte voor de deur. Militaire politie. Geallieerden met rode banden om de arm. Ze zochten iemand. Waarom kwamen ze dan naar ons? Niemand van ons had iets met militairen te maken. Dit soort politiemannen waren beesten, net als alle andere soorten soldaten.
Ze kwamen binnen, zonder vragen. Militairen hadden altijd het recht aan hun kant. Waren ze een beter soort mensen? Duurzamer waren ze niet.
Een van hen was officier. Hij had een grote map met papieren onder de arm. Dossiers. Hij las. Namen. ‘Hoe heet je,’ vroeg hij aan Alice. ‘Je achternaam.’
‘Ik heb geen achternaam,’ zei Alice. ‘Ik ben familie van Cherubijn. Ik ben de moeder van het gezin.’
‘Dat bestaat niet,’ zei de officier. ‘Je bent te jong. Je kunt niet de moeder zijn van die onnozelaar.’ Hij duidde op de melker. ‘Je kunt niet jonger zijn dan je kind. Je liegt. Je bent een hoer. Het staat op papier. Je bent geen moeder. Je bent een slet. Je heulde met de vijand. En met de geallieerden. Allemaal hebben ze je genaaid. Je bent een hoer.’
Alice begon te huilen. Ze hield haar handen tegen haar gezicht. ‘Ze hebben aan me gevreten,’ fluisterde ze. ‘Ik kan geen soldaten zien. Ik heb altijd soldaten gehaat. Het zijn beesten.’
De officier lachte. ‘Dat is berouw,’ zei hij. ‘Voor ons bestaat geen berouw. Je bent wat je bent. Je moet mee. Er komt een proces. Je krijgt straf. We scheren je kaal. We slaan een wortel in je geslacht. Dat is je straf. Dat heb je verdiend. Nu moet je mee.’
Cherubijn, de melker en ik hadden verbaasd geluisterd.
‘Nee, nee,’ riep Cherubijn. ‘Ze is van ons. Ze mag niet met jullie mee. Je moet van haar afblijven. Ze is de moeder in ons huis. Jullie mogen de vrede hier niet verstoren! Er is lang genoeg oorlog geweest. Of hebben ze me voor niets uit een tank geschoten?’
‘Hou je bek,’ zei de officier. ‘Bevel is bevel. Dat blijft altijd hetzelfde. Of het oorlog of vrede is.’ De man haalde boeien uit zijn zak en sloot ze Alice om de polsen. Hij grinnikte.
Ik huilde. De melker staarde naar buiten. Mompelde wat over het paard. Hij wilde niet dat Alice weg moest, dan konden ze niet meer samen zingen. Cherubijn schraapte met zijn houten poot over de vloer. De marmot liep door de open deur naar buiten. De marmot had het niet begrepen op soldatenlaarzen.
Ik hield Alice vast.
‘Ga weg,’ zei de officier tegen me, ‘of ik schop je weg. Ik moet haar verhoren.’
‘Jullie zijn getuigen,’ zei hij tegen twee andere militairen die in de open deur stonden. ‘In godsnaam,’ zei hij tegen Alice, ‘vertel op, hoeveel soldaten hebben je genaaid? Waar was je vader? Kon hij ze niet tegenhouden? Of was het iets in je bloed? Was je heet in je bloed? Hebben ze je aangerand? Dat kan niet. Soldaten randen niet aan. Soldaten vechten alleen. Soldaten verkrachten geen meisjes. Ze steken alleen hun hellebaard in hun zachte lijf. Ze menen dat dat goed is. Waren er veel? Hoeveel van hen waren er eigenlijk al dood voordat ze werden geboren? Hebben ze voor niets geleefd? Slapen ze nu in ongewijde grond? Hadden ze allemaal een bloedende moeder? Konden ze je echt verkrachten? In godsnaam. Ik weet dat je liegt. Zeg alleen de waarheid. De stommen hebben nooit genaaid. Ze slapen onder de aarde. Bederfwater? Spreken doden van bederfwater? Hebben ze dan nooit echt in je geslapen? En hun handen in je lijf gestoken? Waar staken ze hun handen in je lijf?’
De twee getuigen trokken haar rok omhoog en haar broek omlaag.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Arthur Conan Doyle
(1859-1930)
Advice to a young author
First begin
Taking in.
Cargo stored,
All aboard,
Think about
Giving out.
Empty ship,
Useless trip!
Never strain
Weary brain,
Hardly fit,
Wait a bit!
After rest
Comes the best.
Sitting still,
Let it fill;
Never press;
Nerve stress
Always shows.
Nature knows.
Critics kind,
Never mind!
Critics flatter,
No matter!
Critics curse,
None the worse.
Critics blame,
All the same!
Do your best.
Hang the rest!
Arthur Conan Doyle poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D, Arthur Conan Doyle, Doyle, Arthur Conan
Arthur Conan Doyle
(1859-1930)
Religio Medici
1
God’s own best will bide the test,
And God’s own worst will fall;
But, best or worst or last or first,
He ordereth it all.
2
For all is good, if understood,
(Ah, could we understand!)
And right and ill are tools of skill
Held in His either hand.
3
The harlot and the anchorite,
The martyr and the rake,
Deftly He fashions each aright,
Its vital part to take.
4
Wisdom He makes to form the fruit
Where the high blossoms be;
And Lust to kill the weaker shoot,
And Drink to trim the tree.
5
And Holiness that so the bole
Be solid at the core;
And Plague and Fever, that the whole
Be changing evermore.
6
He strews the microbes in the lung,
The blood-clot in the brain;
With test and test He picks the best,
Then tests them once again.
7
He tests the body and the mind,
He rings them o’er and o’er;
And if they crack, He throws them back,
And fashions them once more.
8
He chokes the infant throat with slime,
He sets the ferment free;
He builds the tiny tube of lime
That blocks the artery.
9
He lets the youthful dreamer store
Great projects in his brain,
Until He drops the fungus spore
That smears them out again.
10
He stores the milk that feeds the babe,
He dulls the tortured nerve;
He gives a hundred joys of sense
Where few or none might serve.
11
And still He trains the branch of good
Where the high blossoms be,
And wieldeth still the shears of ill
To prune and prime His tree.
Arthur Conan Doyle poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive C-D, Arthur Conan Doyle, Doyle, Arthur Conan
Ton van Reen
DE MOORD XXIX
AANKOMST IN DE LICHTSTAD KORK
De volgende morgen namen we afscheid van de zigeunerfamilie en van God. We gingen op weg en kwamen door Tepple. De mensen die in Tepple woonden, leefden niet. Ze ademden allemaal helemaal alleen in hun ommuurde huizen. Wie kende Tepple? De brede lanen waar je niet door mocht lopen? Er stonden bordjes met ‘verboden toegang’. Waren gewone mensen dieren die men alles kon verbieden om hen van zich af te houden? Wie gebruikten borden en artikelen uit een papieren wet om zich boven de wereld te verheffen? Was het de adel? Waren het de gearriveerde socialistische voorvechters? De mensen die zich lieten ridderen?
Onze wagen trok een dood spoor van vier wielen. Twee aan twee over elkaar, soms, in een bocht, twee elkaar ontwijkende sporen.
Gearriveerd in de Lichtstad Kork belden Alice en ik aan bij het huis van de burgemeester. We werden binnengelaten in de burgemeesterskamer. De man lag op een sofa onder het raam. Zijn hoofd lag scheef. Tong uit de mond. Net een hondentong. Zijn handen lagen op zijn geslacht, alsof hij dat moest beschermen. Waarschijnlijk wist hij met zijn handen geen raad. Ik tikte tegen de zolen van zijn schoenen. Hij schrok wakker, was verbaasd, zag Alice en schaamde zich. Hij was net als andere mannen. Wanneer alleen ik zou zijn binnengekomen, had zelfs de burgemeester er zich niet voor geschaamd dat zijn handen op zijn geslacht lagen. Maar voor een meisje schaamde hij zich. Snel trok hij de handen van zijn geslacht weg, knoopte de gulp open van verwarring en knoopte ze weer dicht, streek zich door het haar, kwam overeind, kreeg een kleur, keek naar buiten. Kortom, hij herstelde zich vlug voor een man van zijn leeftijd die net wakker werd. Hij gaf Alice een hand. Dezelfde hand waarmee hij zojuist zijn gulp had dichtgeknoopt. Gelukkig lette Alice er niet op, anders had ze misschien zijn hand geweigerd.
De burgemeester schoof achter zijn bureau, bleef even bezig met zijn haar te harken. Toen vond hij het nodig om te vragen wat we kwamen doen, terwijl hij goed wist dat we kwamen voor het huis.
‘Zozo,’ zei hij, ‘het huis,’ nadat ik het hem had verteld. ‘Eigenlijk hebben we geen huis, maar omdat jij het bent’ – hij keek naar mij en bedoelde Alice – ‘hebben we wel een huis.’ Gelukkig dat ik Alice had meegebracht. De man was in staat de belofte van het huis in te trekken. Ik deed of ik hem niet doorhad. Hij keek de hele tijd naar Alice. Probeerde in haar blouse te kijken, maar die was te hoog dicht. Later gaf hij ons de sleutel van een huis.
Zo snel we konden reden we naar het huis. We waren erg enthousiast. Het huis was niet mooi, maar het zag er toch als een echt huis uit. We richtten het zo goed mogelijk in, voor zover dat kon met de gebrekkige meubeltjes uit de woonwagen. De melker maakte bedden van planken en Alice deed een schort voor. Cherubijn neuriede. Dat had ik nog nooit van hem gehoord.
Die avond zaten we rond de kachel in ons eigen huis. Het was niet koud. Het was erg prettig om met een man of vijf rond de kachel te zitten en te weten dat je een gezin vormde.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Ton van Reen
DE MOORD XXVIII
We gingen in het deurgat op het trapje zitten. De marmot wist niet goed of hij dichterbij mocht komen. We keken naar de morgen en dronken koffie.
‘Ik ben koorddanseres,’ zei Alice.
‘Ik ben degenslikker,’ zei de man, ‘maar er zijn geen degens. De oorlog heeft ze ingeslikt.’
‘Vandaag ga ik oefenen,’ vertelde Alice. Ze liep naar de wagen van Cherubijn. Even later kwam ze terug, gekleed als koorddanseres.
‘Heb je touw?’ vroeg ze aan de degenslikker.
‘Ja,’ zei de degenslikker, ‘maar heb je God al goedemorgen gewenst? We hebben nu een heel dorp en onze eigen God. Daarom mogen wij hem niet vergeten.’
Alice boog heel diep naar het puin van de kerk. Dat was haar ochtendgebed. Daarna spande de degenslikker een dik touw tussen twee bomen. Hij sneed een lange stok uit eikenhout. Even later liep Alice met de stok balancerend over het touw, hoog boven ons hoofd. Ze riep naar me, ze was er erg trots op dat ze over een touw kon lopen.
Ook de melker en Cherubijn waren nu wakker en keken vol verbazing naar Alice die zo maar van boom tot boom liep over een touw, als een engel tegen de hemel afstak en ons het gevoel gaf dat we mensen waren van een ander en blijer soort. Wat toch niet zo was. Dat gevoel noem ik nu ‘trots’.
De kindertjes waren uit bed gekomen. Twee kleine vogeltjes die per ongeluk de vleugels hadden verloren en nu verwonderd naar ons stonden te kijken. Niet lang verwonderd bleven maar naar de marmot liepen en het dier aaiden met hun suikerhandjes. Het bleek dat ze geen echte namen hadden maar luisterden naar klanken die hun vriendelijk toeschenen. Daarom leken ze nog meer op vogeltjes. Het kon zijn dat ze naar een andere taal luisterden. Of dat een mensentaal was? De vogels hadden toch ook een eigen taal!
Ik keek niet meer naar het koorddansen van Alice. Ik was bang dat Alice met de degenslikker mee zou reizen. En in dorpen en steden over touwen ging lopen, voor de ogen van de mensen. Mensen waren belust op sensatie. Ze zouden het spannend vinden om Alice hoog over een touw te zien lopen. Ze zouden toch liever zien dat ze omlaag viel, dat ze dood zou vallen of gewond werd. Niet omdat ze haar de dood toewensten, maar alleen om de sensatie. De prestatie om over een touw te lopen zei hun niet veel. Maar voor wat sensatie betaalden ze graag. Sensatie: dat is het leven en de dood van anderen.
En inderdaad, zoals ik verwacht had, trachtte de degenslikker Alice over te halen met hem mee te reizen. Ook ons wilde hij graag meenemen. Met zijn allen zouden we als circus langs dorpen en steden kunnen reizen. Zelf zou hij degens slikken en een beer kopen die hij zou leren dansen. Ik zou met de marmot rondgaan, Alice zou koorddansen, de twee vogelkinderen zouden zingen of zo, en de melker hoefde alleen zijn onnozele gezicht maar te laten zien om op een clown te lijken. Toch hadden we er geen zin in. We hadden ons nu eenmaal voorgenomen in een huis te gaan wonen in de Lichtstad Kork. En Alice konden we niet missen. Ze was de moeder van het gezin. We vertelden de degenslikker dat ook hij met zijn gezin in ons huis zou mogen wonen als hij dat zou willen. Maar de degenslikker dacht dat een zigeuner niet in een huis kon wonen omdat het zelfs in de lente niet te verplaatsen was.
Alice was een beetje bedroefd. Ze moest haar plannetje om koorddanseres te worden laten varen. Ze begreep niets van de sensatiezucht van mensen, dat was duidelijk.
We bleven nog een hele dag in Wrak. We speelden met de vogelkindjes in het puin. En later was de avond weer zo vriendelijk om een muur rond ons te bouwen. Wrak had geen lichten nodig omdat God vanonder het puin van zijn huis hoog genoeg oplichtte.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Gustave Flaubert
(1821-1880)
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (T-U-V-W-Y-Z)
T
TABAC: Celui de la régie ne vaut pas celui de contrebande. Le priser convient à l’homme de cabinet. Cause de toutes les maladies du cerveau et de la moelle épinière.
TABELLION: Plus flatteur que notaire.
TALLEYRAND (Prince de): S’indigner contre.
TARTANE: Viens dans ma tartane, Belle Grecque à l’oeil noir (Romance).
TAUPE: Aveugle comme une taupe. Et cependant elle a des yeux.
TAUREAU: Le père du veau. Le boeuf n’est que l’oncle.
TÉMOIN: Il faut toujours refuser d’être témoin en justice, on ne sait pas où ça peut mener.
TEMPS: Eternel sujet de conversation. Cause universelle des maladies. Toujours s’en plaindre.
TERRE: Dire les quatre coins de la terre, puisqu’elle est ronde. THÈME: Au collège, prouve l’application, comme la version prouve l’intelligence. Mais dans le monde il faut rire des forts en thème.
TOILETTE (des dames): Trouble l’imagination.
TOLÉRANCE (maison de): N’est pas celle où l’on a des opinions tolérantes.
TOUR: Indispensable à avoir dans son grenier, à la campagne, pour les jours de pluie.
TRANSPIRATION des pieds: Signe de santé.
TREIZE: Eviter d’être treize à table, ça porte malheur. Les esprits forts ne devront jamais manquer de plaisanter: Qu’est-ce que ça fait, je mangerai pour deux. « Ou bien s’il y a des dames, de demander si l’une d’elles n’est pas enceinte.
TROUBADOUR: Beau sujet de pendule.
U
UKASE: Appeler ukase tout décret autoritaire, ça vexe le gouvernement.
UNIVERSITÉ: Alma mater.
USUM (ad).: Locution latine qui fait bien dans la phrase: Ad usum Delphini. Devra toujours s’employer en parlant d’une femme appelée Delphine.
V
VACCINE: Ne fréquenter que des personnes vaccinées.
VALSE: S’indigner contre. Danse lascive et impure qui ne devrait être dansée que par les vieilles femmes.
VEILLÉES: Celles de la campagne sont morales.
VELOURS: Sur les habits, distinction et richesse.
VENTE: Vendre et acheter, but de la vie.
VENTRE: Dire abdomen quand il y a des dames.
VERRES: On ne lui a pas encore pardonné.
VIEILLARD: A propos d’une inondation, d’un orage, etc., les vieillard du pays ne se rappellent jamais en avoir vu un de semblable.
VINS: Sujet de conversation entre hommes. Le meilleurs est le bordeaux, puisque les médecins l’ordonnent. Plus il est mauvais, plus il est naturel.
VISAGE: Miroir de l’âme. Alors il y a des gens qui ont l’âme bien laide.
VIZIR: tremble à la vue d’un cordon.
VOISINS: Tâcher de se faire rendre par eux des services sans qu’il en coûte rien.
VOITURES: Plus commode d’en louer une que d’en posséder: de cette manière, on n’a pas le tracas des domestiques, ni des chevaux qui sont toujours malades.
VOLTAIRE: Célèbre par son «rictus» épouvantable. Science superficielle.
VOYAGE: Doit être fait rapidement.
VOYAGEUR: Toujours intrépide.
W
WAGNER: Ricaner quand on entend son nom, et faire des plaisanteries sur la musique de l’avenir.
Y
YVETOT: Voir Yvetot et mourir! (v. Naples et Séville)
Gustave Flaubert
DICTIONNAIRE DES IDÉES REÇUES (T-U-V-W-Y)
(Oeuvre posthume: publication en 1913)
kempis.nl poetry magazine
More in: - Dictionnaire des idées reçues, DICTIONARY OF IDEAS
Ton van Reen
DE MOORD XXVII
DE DEGENSLIKKER
Aan mij had het niet gelegen dat het oorlog werd. Ik kon best vreemde mensen zien en ik haatte niemand die zwart was of zei nog op de Verlosser te wachten. Wachtten wij ook niet op een Verlosser?
Aan de ouwe vent in de bus had het ook niet gelegen dat er oorlog kwam, niet aan Cherubijn, niet aan Alice, niet aan de melker, niet aan de marmot. Aan wie lag het dan wel?
Het eerste dat ik de volgende dag zag toen ik wakker werd, was het puin van Wrak. Ik kon niet wennen aan puin. Het was niet ordelijk. Het had niets met het leven uit te staan. Wel met de dood.
Ik zag nog méér vanuit de spleet in de dekenzak. Vlak bij onze wagen stond een andere woonwagen. Er kwam rook uit een klein schoorsteentje in het dak. In de open deur van de wagen zat een zigeuner voor zich uit te staren. Hij had een hard gezicht.
Ik wekte Alice. De marmot kroop over mijn lijf naar buiten, deed of hij naar de wagen keek en hupte naar het gras en de klaver. Alice streek haar jurk glad met haar strijkijzerhandjes, ze zag er weer bekoorlijk uit, nam me bij de hand en samen liepen we naar de zigeuner.
De man hoorde ons komen, toch keek hij niet op of om. Hij bleef voor zich uit zitten staren. Of sliep hij met de ogen open?
Alice klopte hem op de schouder. ‘Goedemorgen,’ zei ze.
De man draaide zijn hoofd, leek te lachen, zei ook: ‘Goedemorgen.’
‘We zijn op weg naar de Lichtstad Kork,’ zei Alice, ‘we blijven hier vandaag nog staan.’
‘Wij blijven hier ook een dag,’ zei de zigeuner. ‘Het is hier mooi voor zigeuners. Er is een dorp en er zijn geen mensen. Er is een God en hij zit gevangen in zijn huis. En we zijn niet alleen want jullie zijn er ook. Hebben jullie een gezin?’
‘Ja,’ zei Alice, ‘we hebben een gezin. We zijn met zijn vijven. Cherubijn ligt in de wagen. De melker ligt nog te slapen tegen het paard. En de marmot zit klaver te vreten. Nu hoort het paard er ook nog bij. Over een paar dagen moet het weer weg.’
‘Wij zijn met zijn vieren,’ zei de man. ‘Ik heb een vrouw en twee kindertjes die kunnen dansen. De kindertjes slapen nog. Je mag ze wel zien.’
Hij noodde ons in de wagen. Binnen stond een vrouw aan een klein fornuis en zette koffie. Het was een mooie vrouw van een jaar of dertig. Ze leek uit een kitschschilderij te zijn weggelopen. Ze had lang haar en gouden ringen in de oren. Achter in de wagen lagen de kinderen in bed. Ze hadden de ogen dicht, lagen tegen elkaar aan omdat ze van elkaar hielden. Ze wisten nog niet beter dan dat ze met zijn vieren de hele wereld waren. Ze hadden mooie gezichten.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
De 16e editie van Boeken rond het Paleis vindt plaats op zondag 25 augustus 2013. Deze boekenmarkt, de grootste van Zuid-Nederland, wordt -zoals ieder jaar- gehouden in het centrum van Tilburg.
Stichting dr PJ Cools Tilburg – www.stichtingcools.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: BOOKS. The final chapter?
Arthur Conan Doyle
(1859-1930)
Haig is moving
August 1918
Haig is moving!
Three plain words are all that matter,
Mid the gossip and the chatter,
Hopes in speeches, fears in papers,
Pessimistic froth and vapours–
Haig is moving!
Haig is moving!
We can turn from German scheming,
From humanitarian dreaming,
From assertions, contradictions,
Twisted facts and solemn fictions–
Haig is moving!
Haig is moving!
All the weary idle phrases,
Empty blamings, empty praises,
Here’s an end to their recital,
There is only one thing vital–
Haig is moving!
Haig is moving!
He is moving, he is gaining,
And the whole hushed world is straining,
Straining, yearning, for the vision
Of the doom and the decision–
Haig is moving!
Arthur Conan Doyle poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: *War Poetry Archive, Archive C-D, Arthur Conan Doyle, Doyle, Arthur Conan
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature