Henry Bataille
(1872-1922)
Soirs
Il y a de grands soirs où les villages meurent
Après que les pigeons sont rentrés se coucher.
Ils meurent, doucement, avec le bruit de l’heure
Et le cri bleu des hirondelles au clocher…
Alors, pour les veiller, des lumières s’allument,
Vieilles petites lumières de bonnes soeurs,
Et des lanternes passent, là-bas dans la brume…
Au loin le chemin gris chemine avec douceur…
Les fleurs dans les jardins se sont pelotonnées,
Pour écouter mourir leur village d’antan,
Car elles savent que c’est là qu’elles sont nées…
Puis les lumières s’éteignent, cependant
Que les vieux murs habituels ont rendu l’âme,
Tout doux, tout bonnement, comme de vieilles femmes.
Henry Bataille poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bataille, Henry
Ton van Reen
DE MOORD XXXI
‘Je bent geen moeder. Je schede is te klein. Ik heb je al gezegd dat je liegt. Dat horen de getuigen. Ze onthouden het.’
Wij wisten helemaal niet meer waar we aan toe waren. Wat hadden die soldaten met Alice te maken? Wie was de rechter? Wie stuurde hen op Alice af? Waren alle soldaten geil? Zochten ze een kip voor in bed?
‘De schaar,’ beval de officier.
Een van de getuigen haalde een schaar te voorschijn.
‘Haar afknippen,’ beval de officier.
De getuige knipte haar de haren af. Het viel in bossen op de grond. Alice zag er totaal misvormd uit. Nu huilden we allemaal. Ook de melker. Hij dacht niet meer aan het paard.
‘De zweep,’ beval de militair.
De andere getuige haalde een zweep te voorschijn. De officier sloeg Alice in haar gezicht. Ze schreeuwde van pijn. Dikke rode strepen liepen over haar gezicht.
‘Nu volgt de rest van het verhoor,’ zei de officier. ‘Je mag alleen de waarheid zeggen. We staan hier in naam van recht en orde. Waarom woon je bij landlopers? Dat kunnen we niet toestaan. Je gaat de cel in. Ik zal je persoonlijk bewaken. Ik wil nog weleens aan je vreten, maar dat heeft niets met het verhoor te maken. Een hoer blijft een hoer. Als ik aan je vreet, zal dat toch niets meer aan je veranderen. Over bederfwater wil ik niet meer spreken. Dat loopt vanzelf uit je lijf als we je vastnagelen. Of dacht je dat er maar één Christus op aarde was?’
Hij sloeg weer met de zweep. Alice gilde. De getuigen trokken haar de blouse van het lijf. De officier sloeg met de zweep een rode kerf in haar borsten.
Toen schopte Cherubijn. Hij trof de officier met de houten poot midden in de buik. De man viel dubbel van pijn op de grond. Cherubijn trapte met zijn poot in het gezicht van de officier zodat hij bloedde als een gekeeld varken. De melker vocht met een van de getuigen. De ander had een pistool. Hij schoot het leeg en raakte Alice. Ze gilde niet meer. Ze zakte in elkaar en bleef liggen. Ik greep me aan haar vast. Ze was mijn laatste moeder. Haar bloed liep langs mijn kleren en over mijn gezicht.
Meer militairen kwamen binnenstormen. Ze sloegen en trapten in het wilde weg. Ook mij sloegen ze. Ze sleurden Alice naar buiten en gooiden haar naakt in de wagen.
Op straat stond de bevolking van de Lichtstad Kork toe te kijken. De mensen waren uitzinnig van vreugde, omdat ze de oorlog hadden verloren. En ook vandaag weer verloren van de geallieerden. En omdat zij net als zij beesten waren.
In de wagen sloegen de soldaten een wortel in haar geslacht, maar Alice was al dood.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
Nijmeegs Boekenfeest
Met o.a. Kees van Kooten, Dimitri Verhulst en Oek de Jong
Op zaterdag 16 maart vult Concertgebouw De Vereeniging in Nijmegen zich voor de zevende keer met lezers, schrijvers, dichters, muzikanten, dj’s en wetenschappers. Rondom het thema van de Boekenweek, ‘Gouden Tijden, Zwarte Bladzijden’ is een prachtig, afwisselend programma samengesteld.
Schrijver van het Boekenweekgeschenk Kees van Kooten is eregast en staat garant voor een knallende performance. Bestsellerauteurs Dimitri Verhulst (De helaasheid der dingen) en Oek de Jong (Pier en oceaan) worden geïnterviewd over hun nieuwste werk. Marijke Hanegraaf, de nieuwe Stadsdichter van Nijmegen, opent de avond, kunstenaar en avonturier Joost Conijn leidt ons de nacht in met zijn bewust onbevangen werkwijze. Dichters Jaap Robben en Anneke Claus treden op met een gigantisch harmonieorkest. De meermaals bekroonde dichteres Hagar Peeters draagt voor, singer-songwriter Awkward i brengt een muzikale bewerking van een gedicht, journalist en schrijver Marcel Rözer presenteert zijn nieuwe boek over de donkere kant van zijn familiegeschiedenis en het Soeterbeeck Programma gaat over een stem geven aan het verleden. Literair tijdschrift Op Ruwe Planken presenteert een nieuw verbond van schrijvers uit Amsterdam, Tilburg en Nijmegen. De winnaars van de belangrijkste schrijfwedstrijden in de regio Aan het woord! & De Nijmeegse Nieuwe laten van zich horen. Het heerlijke foute tijdverdrijf Karaoke mag niet ontbreken bij dit thema. De Potpourri Quiz onderwerpt u aan een luchtige literatuurtest. En met een goed foute disco zetten dj’s Lenkens en Alain Fènèr de muzikale geschiedenis op swingende wijze naar hun hand, tot diep in de nacht.
Het Nijmeegs Boekenfeest wordt georganiseerd door Stichting Literaire Activiteiten Nijmegen, Literair Productiehuis Wintertuin, de Bibliotheek Gelderland Zuid, Keizer Karel Podia, Boekhandel dekker vd vegt – de slegte, Faculteit der Letteren RU, Op Ruwe Planken en Soeterbeeck Programma RU.
Datum: zaterdag 16 maart 2013
Programma: Kees van Kooten, Dimitri Verhulst, Oek de Jong, Joost Conijn, Hagar Peeters, Marcel Rözer, Awkward I e.a.
Locatie: Concertgebouw De Vereeniging, Keizer Karelplein 2d, Nijmegen
Deuren open: 19.30 uur
Aanvang programma: 20.00 uur
Toegang: € 17,50 / € 15 (bibliotheekleden) / € 10 (student/CJP)
Voorverkoop online: op www.obgz.nl/activiteiten
Voorverkoop kassa: de Bibliotheek De Mariënburg, selexyz dekker vd vegt, Stadsschouwburg
Informatie: www.nijmeegsboekenfeest.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, MUSIC, Peeters, Hagar, THEATRE, Wintertuin Festival
Frank Wedekind
(1864-1918)
Gebet eines Kindes
Wann endlich wird der müden Welt
Die heißersehnte Ruh beschieden,
Die über uns am Himmelszelt
Beseelt der Sterne ew’gen Frieden?
Glücksel’ger Tag, wenn einst hienieden
Das wüste Toben eingestellt,
Sich liebend in die Arme fällt,
Was sich von Anbeginn gemieden!
Du heil’ge Nacht, aus Kampfgebraus
Flieh ich mit jammernder Gebärde
Zu dir, daß uns geholfen werde.
Gieß deinen milden Segen aus
Und sieh, es würde dieses Haus
Zum schönsten Paradies der Erde!
Frank Wedekind poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X, Frank Wedekind
JACE van de Ven
De zee
Al wat leeft passeert de oceaan
Stromen die van hoge bergen kwamen
Onderweg een eigen staat aannamen
Zijn deinend in de branding vergaan
Elke druppel moet daar samengaan
Hoe vermaard ook hun rivierennamen
Uit hun bitter, zoet en zuur tezamen
Zal het zout van nieuw begin ontstaan
Soms gaat over golven een iel beven
En ’s nachts lijkt het water licht te geven
Elke druppel is opnieuw bevrucht
Onlangs leek ten dode opgeschreven
Wat nu zwanger naar de zon zal zweven
En weer neer zal vallen uit de lucht
© 2010 JACE van de Ven: Drie sonnetten over water. De zee
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive U-V, Ven, Jace van de
Théophile Gautier
(1811-1872)
Bûchers et tombeaux
Le squelette était invisible,
Au temps heureux de l’Art païen ;
L’homme, sous la forme sensible,
Content du beau, ne cherchait rien.
Pas de cadavre sous la tombe,
Spectre hideux de l’être cher,
Comme d’un vêtement qui tombe
Se déshabillant de sa chair,
Et, quand la pierre se lézarde,
Parmi les épouvantements,
Montrait à l’oeil qui s’y hasarde
Une armature d’ossements ;
Mais au feu du bûcher ravie
Une pincée entre les doigts,
Résidu léger de la vie,
Qu’enserrait l’urne aux flancs étroits ;
Ce que le papillon de l’âme
Laisse de poussière après lui,
Et ce qui reste de la flamme
Sur le trépied, quand elle a lui !
Entre les fleurs et les acanthes,
Dans le marbre joyeusement,
Amours, aegipans et bacchantes
Dansaient autour du monument ;
Tout au plus un petit génie
Du pied éteignait un flambeau ;
Et l’art versait son harmonie
Sur la tristesse du tombeau.
Les tombes étaient attrayantes:
Comme on fait d’un enfant qui dort,
D’images douces et riantes
La vie enveloppait la mort ;
La mort dissimulait sa face
Aux trous profonds, au nez camard,
Dont la hideur railleuse efface
Les chimères du cauchemar.
Le monstre, sous la chair splendide
Cachait son fantôme inconnu,
Et l’oeil de la vierge candide
Allait au bel éphèbe nu.
Seulement pour pousser à boire,
Au banquet de Trimalcion,
Une larve, joujou d’ivoire,
Faisait son apparition;
Des dieux que l’art toujours révère
Trônaient au ciel marmoréen ;
Mais l’Olympe cède au Calvaire,
Jupiter au Nazaréen ;
Une voix dit : Pan est mort ! – L’ombre
S’étend. – Comme sur un drap noir,
Sur la tristesse immense et sombre
Le blanc squelette se fait voir ;
Il signe les pierres funèbres
De son paraphe de fémurs,
Pend son chapelet de vertèbres
Dans les charniers, le long des murs,
Des cercueils lève le couvercle
Avec ses bras aux os pointus ;
Dessine ses côtes en cercle
Et rit de son large rictus ;
Il pousse à la danse macabre
L’empereur, le pape et le roi,
Et de son cheval qui se cabre
Jette bas le preux plein d’effroi ;
Il entre chez la courtisane
Et fait des mines au miroir,
Du malade il boit la tisane,
De l’avare ouvre le tiroir ;
Piquant l’attelage qui rue
Avec un os pour aiguillon,
Du laboureur à la charrue
Termine en fosse le sillon ;
Et, parmi la foule priée,
Hôte inattendu, sous le banc,
Vole à la pâle mariée
Sa jarretière de ruban.
A chaque pas grossit la bande;
Le jeune au vieux donne la main ;
L’irrésistible sarabande
Met en branle le genre humain.
Le spectre en tête se déhanche,
Dansant et jouant du rebec,
Et sur fond noir, en couleur blanche,
Holbein l’esquisse d’un trait sec.
Quand le siècle devient frivole
Il suit la mode; en tonnelet
Retrousse son linceul et vole
Comme un Cupidon de ballet
Au tombeau-sofa des marquises
Qui reposent, lasses d’amour,
En des attitudes exquises,
Dans les chapelles Pompadour.
Mais voile-toi, masque sans joues,
Comédien que le ver rnord,
Depuis assez longtemps tu joues
Le mélodrame de la Mort.
Reviens, reviens, bel art antique,
De ton paros étincelant
Couvrir ce squelette gothique ;
Dévore-le, bûcher brûlant !
Si nous sommes une statue
Sculptée à l’image de Dieu,
Quand cette image est abattue,
Jetons-en les débris au feu.
Toi, forme immortelle, remonte
Dans la flamme aux sources du beau,
Sans que ton argile ait la honte
Et les misères du tombeau !
Théophile Gautier poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive G-H, Gautier, Théophile
Salvatore Quasimodo
(1901-1968)
Enemy of Death
(For Rossana Sironi)
You should not have
ripped out your image
taken from us, from the world,
a portion of beauty.
What can we do
we enemies of death,
bent to your feet of rose,
your breast of violet?
Not a word, not a scrap
of your last day, a No
to earth’s things, a No
to our dull human record.
The sad moon in summer,
the dragging anchor, took
your dreams, hills, trees,
light, waters, darkness,
not dim thoughts but truths,
severed from the mind
that suddenly decided,
time and all future evil.
Now you are shut
behind heavy doors
enemy of death.
Who cries?
You have blown out beauty
with a breath, torn her,
dealt her the death-wound,
without a tear
for her insensate shadow’s
spreading over us.
Destroyed solitude,
and beauty, failed.
You have signalled
into the dark,
inscribed your name in air,
your No
to everything that crowds here
and beyond the wind.
I know what you were
looking for in your new dress.
I understand the unanswered question.
Neither for you nor us, a reply.
Oh, flowers and moss,
Oh, enemy of death.
Salvatore Quasimodo poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive Q-R
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature