Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Vijf
Een zelfde strategie werd bedacht door de auteur van Strange and True Nevves from Jack-a Newberries Six Windmills(1660) dat geschreven zou zijn door ‘Peter Aretine, Cardinali of Rome’. Tenslotte: L’Arétin de la Révolution. Het verscheen in 1790 in Parijs en bevatte vijftig handgekleurde gravures waarop wordt afgerekend met Lodewijk XVI en Marie-Antoinette en de minnaars die ze gehad zou hebben, de Comte d’Artois, Bailly, Lafayette, en zo voort. Het Bilder Lexikon vindt de prenten von nicht zu überbietender Obszònitàt maar voegt daar helaas aan toe dat er slechts één exemplaar bekend is. Dat was, ongetwijfeld niet toevallig, in handen van Fouché, de minister van politionele zaken onder Napoleon. En nu we toch bij de Revolutie zijn: ook de lasterliteratuur die de veronderstelde liederlijke levenswandel van Marie-Antoinette exploiteert is nicht zu überbieten. Ze zou haar echtgenoot, Lodewijk XVI, systematisch en hartstochtelijk bedrogen hebben, in al Aretino’s standen, ja, daar zelfs nog aan toegevoegd hebben.
De basis waarop de obscene flora van de politieke haat kon voortwoekeren, was het aangeboren schoonheidsfoutje waaraan Lodewijk leed toen hij op zestienjarige leeftijd (1770) met de vijftienjarige Oostenrijkse in het huwelijk trad. Dat ongemak staat bekend als fimosis, de te geringe rekbaarheid van de voorhuid waardoor de eikel niet ontbloot kan worden en toegang tot de vulva pijnlijk of onmogelijk wordt. Pas na zeven jaar huwelijk sneden de hofartsen het koninklijk preputium op maat en vier jaar later (een tijdsspanne die opnieuw aanleiding tot geruchten gaf) volgde de eerstgeborene, de jong gestorven Louis-Joseph-Xavier-François. Weerlegde Lodewijk daarmee de laster van zijn tegenstanders dat hij impotent zou zijn (, . . Le pauvre Sire/Pour impuissance très compiette,/Ne peut satisfaire Antoinette;1779, Les Amours de Chariot et Toinette), de overspelige reputatie van zijn vrouw, Madame Déficit, kon er niet mee worden uitgedeukt. Het onderwerp verdient een aparte verhandeling. Hier is slechts een detail uit de haatcampagne van belang, de opzet van het werkje (16 pag.) L’Autrichienne en Goguette ou l’Orgie Royale, een Opéra Proverbe— al is me niet geheel duidelijk welk spreekwoord hier geïllustreerd wordt – uit 1790, volgens Ashbee {Index) ‘van de pen van Mayeur de Saint-Paul’. Ik heb de Franse tekst van die ‘opera’ nooit onder ogen gehad, maar een getrouwe vertaling in het Duits, gebaseerd op het exemplaar van Iwan Bloch en opgenomen in de reeks Der Venuswagen geeft voldoende uitsluitsel. Terwijl de koningin haar gasten, de Comte d’Artois en Madame de Polignac onderhoudt, valt Lodewijk, voorovergebogen, in slaap. Op aanwijzing van Marie-Antoinette gaat Polignac nu tegen de rug van de slapende koning zitten, je einen Fuss auf ein Taburett. Ik volg de regie-aanwijzingen: ‘Antoinette werpt zich in de armen van Polignac, die haar hartstochtelijk omhelst. Haar tong zoekt die van haar geliefde en speelt daarmee. Op deze wijze toont zij (Marie-Antoinette) de Graaf van Artois de fraaiste achterzijde ter wereld en ze zegt tegen hem . . . Graaf, je ziet wel welk een weg er nu nog voor jou over is . . .‘ En zo geschiedt. Als de actie in volle gang is vraagt Marie-Antoinette een moment verstilling teneinde het tableau vivant te kunnen opnemen. Tevreden oordeelt ze: ‘Deze nieuwe positie zou men beslist aan de standen van Aretino moeten toevoegen.’
Een lijst als de bovenstaande zou ook kunnen worden opgesteld voor wat betreft de Ragionamenti, met dit verschil, dat de zaken nog gecompliceerder zouden worden aangezien uit deze dialogen verwoed gestolen en vertaald werd en ze clandestien aangevuld zijn. Ook zo mag duidelijk zijn dat Aretino zich in zijn graf regelmatig de nek gebroken heeft van het lachen. Wat de standen betreft, de sonnetten, kunnen we vaststellen dat de identificatie van Aretino met andersoortig werk dat op de seksuele positieleer gericht was, of gewoon pornografisch van karakter, de originele produktie volkomen heeft overvleugeld, mede wegens de schaarste aan reguliere edities. En uitgevers moeten uiteraard ook leven. Dat ons land, en met name de pers van Elzevier een belangrijk aandeel in de mythevorming gehad heeft oordeelt men, hopelijk, niettemin als positief. Romano en Raimondi zijn ondertussen van het toneel verdwenen en het aantal van de modi stijgt voortdurend, vooral dankzij de roem van
Puttana Errante.
Niettemin ontbreken er meer schakels aan de bibliografische ketting dan er voorhanden zijn. Wat te denken, bij voorbeeld, van een uitgave die Brantôme gezien heeft en die tweeëndertig prenten bevat? Brantôme schreef te vroeg aan zijn Levens der galante dames om de Puttana te kunnen bedoelen of de Académie, tenminste als we van de genoemde data van eerste publikatie uitgaan. Maar als Franco inderdaad de auteur van Puttanawas dan zag Brantôme wellicht een zeer vroege editie die nu niet meer bekend is, tenslotte moeten ook de Elzeviers hun kopij ergens vandaan gehaald hebben.
Er hebben, dat lijkt de conclusie te moeten zijn, veel meer standenboeken, veel meer Aretino’s gecirculeerd dan we nu nog kennen (en wat we kennen is al meer dan wat we feitelijk bezitten). Of zoals Thompson het zei: ‘als iedereen die Aretine’s Posturesnoemt, ze ook echt gezien had, zou meer dan één set overleefd hebben,’ waarmee hij een set bedoelt die in het bezit was van Lord Maitland, maar die zeker niet origineel was. Tweeëndertig zag Brantôme er dus, en hij preciseert dat als volgt: Een boek met tweeëndertig prenten die hoge en middelhoge hofdames verbeeldden, geheel naar de natuur getekend, zoals ze met hun aanbidders de liefde botvieren. Daaronder bevonden zich dames, die het met twee of drie minnaars deden, sommige nog meer, en deze tweeëndertig dames belichaamden ongeveer zevenentwintig standen van Aretino. Het aantal van tweeëndertig is klassiek geworden maar ook andere aantallen zijn ruim voorradig. We zullen de numerieke orde volgen.
Vasari schrijft, in de paragraaf waaruit ik hierboven al citeerde, over 20 standen. Foxon concludeert daaruit dat de editie van 1527 wellicht al vermeerderd werd met vier. Dit wordt bevestigd door de Liseux-uitgave die behalve de zestien oer-sonnetten nog vier sonnetten geeft: (Sonnets ajoutés par les plus anciens, en nog één Proemi/Proème).
Negenentwintig is het nummer dat Hancarville geeft aan de stand die bekend staat als ‘Sint Joris en de Draak’ (de vrouw schrijlings over de liggende man gezeten); hij doet dat in zijn klassieke ‘studie’ over de schandaleuze praktijken van de Romeinse dames ten tijde van de Keizers: Monumens du Culte Secret des Dames Romaines(1784). ‘De beroemde Aretino,’ schrijft hij in zijn commentaar bij de afbeelding, ‘noemt de stand in zijn bekende werk La Puttana Errante.’ Het toeval wil echter dat er ook Aretino-uitgaven bestaan die precies negenentwintig standen kennen. Liseux geeft de negen (gerekend vanaf twintig) ontbrekende apart onder het hoofd Sonnets Ajoutés dans les Editions Modernes.
In 1760 is bovendien een plaatwerkje verschenen onder de titel L’Arêtin Moderne en Estampes, ou les Récréations des Putains. Het is een beeldsupplement bij de dialogen van Aloisia Sigea van Chorier.
Waar over 36 standen gesproken wordt heeft men waarschijnlijk de Dubbii Amorosi onder ogen gehad dat de twintig sonnetten bevat maar ook 17 ‘twijfelgevallen’ (Parijs, 1757).
En nog was het niet genoeg. Kearney citeert uit een brief aan een zekere Madame de Gourdan (1784) afkomstig van een zekere Monsieur de B . . .: I have, madame, a collection ofAre tin’s Postures in forty oval-shaped illustrations. As I am to leave shortly for Rome, I am anx-ious to dispose of them; it occurs to me that they would prove ideal for decorating your boudoirs. The price is one thousand ecus; (. . .) Should you wish to examine them, I will be at home this evening after dinner and all tomorrow morning. (4) Of de koop is doorgegaan is niet bekend, niet eens of de dame op het rendez-vous verschenen is.
‘Ideale decoraties voor uw boudoir.’ Dat moet een flink boudoir geweest zijn, maar afgezien daarvan lijkt het dat de wandversiering een van de belangrijkste functies van ‘Aretino’s’ geweest is. Ben Jonson verwerkte het idee in The Alchemist (1612) in de tweede scène van het tweede bedrijf als Mammon zijn erotische fantasieën verwoordt:
I will have all my beds blown up, not stuffed:
Down is too hard; and then, mine oval room
Filled with such pictures as Tiberius took
From Elephantis, and dull Aretine
But coldly imitated. Then, my glasses
Cut in more subtle angles, to disperse
And multiply the figures, as I walk
Naked between my succubae . . .
Het is duidelijk dat Mammon een van die erotomanen is die te-genwoordig zijn kamers voorzien zou hebben van een gesloten videocircuit, de camera’s gericht op waterbedden. ‘Dull Aretine’verwijst, denk ik, naar Jonsons afkeer van trends. Minder zeker ben ik daarvan in het geval van John Donne die in een brief (1600) aan Sir Henry Wotton (niet de Verse Letter aan dezelfde) het jammer vond dat Wotton ook maar iets van P. Aretinus wenste te bezitten of zien. Hij voegt eraan toe: ‘Niet dat u geïnfecteerd zou kunnen raken; maar het lijkt erop dat u al bent aangestoken met de algemene opinie omtrent hem: geloof me, hij is heel wat minder dan zijn roem wil en hij werd door de
Roomse Kerk te goed betaald … en als zijn boeken niet door het Concilie van Trente verboden waren, dan was er al lang geen spoor meer van over: zijn “heiligheid” was niets anders dan een sirrope waarin hij zijn profane boeken dompelde om ze te vrijwaren . . . (ze) hebben geen andere bijzonderheid dan dat ze verboden zijn.’
De door Jonson genoemde Elephantis verdient enige toelichting aangezien zij beschouwd kan worden als het directe klassieke voorbeeld waarmee men Aretino in de 17e eeuw en later vergeleken heeft. Ze schreef, zegt men, erotische gedichten en sierde die met prenten. Ze is voor ons bewaard gebleven via de biografie over Keizer Tiberius van Gaius Suetonius Tranquillus in zijn De Vita Caesarum (ca. 121), en een epigram van Martialis (XII, 43). Het laatste luidt als volgt:
Je las me al te fraaie verzen voor,
Sabellus, over al te minne dingen,
fraaier dan wufte Elephantis zelf
of ‘t kroost van Didymus vermocht te zingen.
‘t Ging over nieuwe erotische figuren
zoals doortrapte neukers er bedenken
en schandvolk sluiks volvoert tussen vier muren,
waarbij in klis van vijf de lenden zwenken
of waar tot koppelsnoer aaneengegaard
door hele reeksen bronstig wordt gepaard . . .
De minimale verwijzing bij Suetonius kan worden gevonden in het 43e hoofdstuk van zijn biografie van Tiberius, waarin de auteur het sexuele leven van de keizer bespreekt. Met behulp van de boeken van Elephantis lijkt de keizer regie-aanwijzingen gegeven te hebben aan de dansers en danseressen die voor hem optraden in zijn buitenhuis te Capri.
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (5)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
Petitie
STOP CULTURELE KAALSLAG
Het nieuwe kabinet is voornemens 220 miljoen euro te bezuinigen op kunst en cultuur. Dat is absurd hoog en maar een fractie op het totale bedrag dat de Rijksoverheid wil bezuinigen.
In de wandelgangen wordt gesproken over bezuinigingen van 220 miljoen euro, ofwel 21% op het kunst- en cultuurbudget.
Ben je het hier ook niet mee eens? Teken de petitie!
Wij: vakbonden, beroepsverenigingen, kunstenaars, musici, acteurs, filmmakers, schrijvers, andere makers constateren dat wij niet akkoord kunnen gaan met de voorgenomen bezuinigingen van 220 miljoen euro op kunst en cultuur. Met name omdat dit bedrag in geen enkele verhouding staat tot de bezuinigingen in andere sectoren,
en verzoeken:
een drastische vermindering van het bedrag dat op kunst en cultuur wordt bezuinigd en dat er geen bezuinigingen plaats zullen vinden zonder overleg met de sector.
Ben je het hier ook niet mee eens? Teken de petitie!
► Website Stop Culturele Kaalslag
kempis poetry magazine – KEMP=MAG- magazine for art & literature
More in: MUSEUM OF PUBLIC PROTEST, The talk of the town
Willem Bilderdijk
(1756-1831)
De Vrouw
No woman can expect te be to her husband al that
he fancied her when her was a lover.
(GEOFFR. CRAION)
Het zij! geen Vrouw kan ooit verwachten, haar Gemaal
Dat geen te zijn, wat hy als Minnaar in de weelde
Dier minnedronkenschap zich zwijmelziek verbeelde:
De kalmte neemt eens plaats na ’t tuimeld bruiloftsmaal.
Doch meer, oneindig meer, kan ze aan dien Egâ wezen,
Wien ’t ware Liefdevuur in al zijn kracht doordrong:
Die in heur teedre zucht een reinheid heeft gelezen,
Als meer dan alles is wat ooit een Dichter zong.
Zy kan met heel haar hart in ’t zijne samenvloeien,
Zoo ze eens geheel zijn ziel, zijn zelfheid heeft doorzien,
Hem niet, haar liefde in ruil voor teêrheid aan wil biên,
Maar, heilig Hemelvuur haar boezem door voelt gloeien;
Haar hoop, haar heil, haar lust, haar zelfheid hem verknocht;
Hem teedre moeder wordt van eensgeaarte telgen;
Hem lieft gelijk hy is, niet zoo hy wezen mocht;
Geen bittren kelk ontziet om met hem door te zwelgen,
Maar ’t lijden-zelf voor hem als Hemelweldaad smaakt;
Onmisbaar voor zijn hart en tot zijn troost steeds open,
In vreugd hem alles is, in ’t leed hem leert te hopen,
En alles buiten hem op ’t wareldrond verzaakt. —
Dit kan een Vrouw hem zijn die recht haar hart doorschouwde,
Haar achting winnen kon, en — onverkoelbaar mint;
Ja! meer dan ’t geen ooit mensch van ’t menschlijk heil vertrouwde;
En dit is ’t wat mijn hart, ô Dierbaarste, ondervindt.
1825
Willem Bilderdijk gedichten
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Bilderdijk, Willem
Georg Trakl
(1887-1914)
Das Herz
Das wilde Herz ward weiß am Wald;
O dunkle Angst
Des Todes, so das Gold
In grauer Wolke starb.
Novemberabend.
Am kahlen Tor am Schlachthaus stand
Der armen Frauen Schar;
In jeden Korb
Fiel faules Fleisch und Eingeweid;
Verfluchte Kost!
Des Abends blaue Taube
Brachte nicht Versöhnung.
Dunkler Trompetenruf
Durchfuhr der Ulmen
Nasses Goldlaub,
Eine zerfetzte Fahne
Vom Blute rauchend,
Daß in wilder Schwermut
Hinlauscht ein Mann.
O! ihr ehernen Zeiten
Begraben dort im Abendrot.
Aus dunklem Hausflur trat
Die goldne Gestalt
Der Jünglingin
Umgeben von bleichen Monden,
Herbstlicher Hofstaat,
Zerknickten schwarze Tannen
Im Nachtsturm,
Die steile Festung.
O Herz
Hinüberschimmernd in schneeige Kühle.
Georg Trakl poetry
kempis poetry magazine
More in: Trakl, Georg
Edith Södergran
(1892-1923)
Mitt liv, min död och mitt öde
Jag är ingenting än en omätlig vilja,
en omätlig vilja, men vartill, vartill?
Allting är mörker omkring mig,
jag kan ej lyfta ett halmstrå.
Min vilja vill blott ett, men detta känner icke jag.
När min vilja bryter fram, skall jag dö:
var hälsad mitt liv, min död och mitt öde.
Edith Södergran poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Edith Södergran, Södergran, Edith
Ton van Kempen photos
Trees (Dutch landscape)
September 6, 2010
KEMP=MAG, kempis poetry magazine
More in: Dutch Landscapes, Ton van Kempen Photos
Ton van Reen
De naam van het mes
Een man wet een mes op een slijpsteen
het felle geluid steekt een naald door zijn slaap
maar hij hoort zijn mes met liefde
hij houdt van zijn mes
hij weet dat liefde pijn doet
Een vuurwerk van gensters
springt de donkere ochtend in
en dooft op de zwarte muur van de nanacht
De man wet zijn mes met fijne gebaren
met plezier hoort hij zijn mes zingen
hij kan het hoog en laag laten klinken
hij kan het laten huilen en kermen
het mes spreekt zijn taal
hij kan het laten zeggen wat hij wil
hij kan het laten zeggen
– hoor de man met zijn sprekende mes
de man met het mes dat kan doden –
Hij beproeft de scherpte van het mes op zijn arm
scheert een paar haartjes weg en zet het even aan
een dun streepje bloed welt op uit zijn huid
tevreden bekijkt hij het initiaal van het mes
hij heeft zijn mes zijn naam gegeven
zijn mes is zijn bloedbroeder
het zal doen wat hij wil
het zal doden
Ton van Reen poetry: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten
kempis poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Ton van Reen
Historische Ansicht, 1909, Druck der Eckert & Plug
Kunstanstalt Leipzig; Spinnerei archiv
Arbeiterinnen der 2. Spinnerei, 1909; Spinnerei Archiv
Spinnerei Neonreklame; Uwe Walter; 2006
Spinnerei Leipzig
from cotton to culture
Vor über 125 Jahren kaufte die Leipziger Baumwollspinnerei Aktiengesellschaft ein Grundstück von ca. 10 ha Größe im Leipziger Westen und errichtete darauf bis zum Jahre 1907 die größte Baumwollspinnerei Kontinentaleuropas. Diese faszinierende Fabrikstadt mit Arbeiterwohnungen, Gartensiedlung und eigenem Kindergarten ist heute noch komplett erhalten. Seit der Abwicklung der Baumwollgarnproduktion 1992 ist der Ort einem ständigen Wandel unterzogen. Vor allem Künstler, von denen mittlerweile über 100 ihre Ateliers in der Spinnerei haben, waren die Pioniere der Wiederbelebung. Darunter auch internationale Größen wie Neo Rauch, die noch heute hier arbeiten.
Neben den Künstlern konnte man Musiker, Tänzer, Handwerker, Architekten, Händler, Drucker und Designer und viele andere Gewerke für die Spinnerei begeistern. Als ein Zentrum der Kunstproduktion bekannt, gelang es der Spinnerei Ende 2004 die Aufmerksamkeit der Leipziger Galeristen auf sich zu ziehen. 2005 eröffneten 6 Leipziger Galerien ihre neuen Ausstellungsflächen in der Spinnerei. Allen voran die Galerie EIGEN + ART in der spektakulären Fläche der ehemaligen Dampfmaschinenhalle. Das zunehmende internationale Interesse an der Leipziger Kunst lockte weitere Akteure auf das Areal. Mittlerweile sind 14 Galerien und Ausstellungsflächen, darunter die Galería Hilario Galguera aus Mexiko City, in der Spinnerei heimisch geworden und bilden gemeinsam mit den Künstlern und der gemeinnützigen Halle 14 einen „Kosmos der Kunst“, der weltweit seinesgleichen sucht. Kaum eine andere große Fabrikanlage, die kommerziell revitalisiert wurde, bietet ein derartig breites Angebot für ein kunstinteressiertes Publikum und bleibt dabei gleichzeitig
Heimat für viele Künstler und andere Freiberufler.
Diese vielen kreativen Bewohner beseelen eine authentische historische Fabrikanlage mit zeitgenössischen Inhalten.
„Dort sieht und hört der Aufmerksame soviel, als er zu einem ganzen Roman braucht.“
Aus der Firmenchronik, 1902
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: FDM Art Gallery, Galerie Deutschland
Frank Wedekind
(1864-1918)
Menschlichkeit
Der grausamste Krieg – der menschlichste Krieg!
Zum Frieden führt er durch raschesten Sieg.
Kaum hört’s der Gegner, denkt er: Hallo!
Natürlich wüt’ ich dann ebenso!
Nun treiben die beiden Wüteriche
Die Grausamkeit ins Ungeheuerliche
Und suchen durch das grausamste Wüten
Sich gegenseitig zu überbieten –
Jeder gegen den andern bewehrt
Durch zehn Millionen Leute,
Und wenn sie noch nicht aufgehört,
Dann wüten sie noch heute.
kempis poetry magazine
More in: Archive W-X, Frank Wedekind
Exposition Leo Kogan in the Spinnerei in Leipzig
A large part of the Windows of Opportunity installation is exhibited at the
Spinnerei in Leipzig, Germany
from September 10 until September 24th. 2010
The Spinnerei is a studio/gallery/art complexand the creative factory of
the Leipzig School artists
Leo Kogan: Windows of opportunity
Spinnerei
Spinnereistraße 7
Hall 18, 2nd floor
Leipzig
Websites:
► liap
►spinnerei
►leo kogan
fleurdeumal.nl magazine – magazine for art & literature
More in: Leo Kogan Drawings
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
47
Betwixt mine eye and heart a league is took,
And each doth good turns now unto the other,
When that mine eye is famished for a look,
Or heart in love with sighs himself doth smother;
With my love’s picture then my eye doth feast,
And to the painted banquet bids my heart:
Another time mine eye is my heart’s guest,
And in his thoughts of love doth share a part.
So either by thy picture or my love,
Thy self away, art present still with me,
For thou not farther than my thoughts canst move,
And I am still with them, and they with thee.
Or if they sleep, thy picture in my sight
Awakes my heart, to heart’s and eye’s delight.
kempis poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
A case of identity:
Julia
jef van kempen 2010
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen Photos & Drawings, Photography
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature