Das Gassenfenster
Franz Kafka (1883-1924)
Wer verlassen lebt und sich doch hie und da irgendwo anschließen möchte, wer mit Rücksicht auf die Veränderungen der Tageszeit, der Witterung, der Berufsverhältnisse und dergleichen ohne weiteres irgend einen beliebigen Arm sehen will, an dem er sich halten könnte, — der wird es ohne ein Gassenfenster nicht lange treiben. Und steht es mit ihm so, daß er gar nichts sucht und nur als müder Mann, die Augen auf und ab zwischen Publikum und Himmel, an seine Fensterbrüstung tritt, und er will nicht und hat ein wenig den Kopf zurückgeneigt, so reißen ihn doch unten die Pferde mit in ihr Gefolge von Wagen und Lärm und damit endlich der menschlichen Eintracht zu.
Franz Kafka: Betrachtung 1913 – Für M.B.
fleursdumal.nl magazine
More in: Franz Kafka, Kafka, Franz, Kafka, Franz
Joep Eijkens over Marieke Peters
Marieke Peters ontmoette ik voor de eerste keer in Hulsel, in de galerie van haar ouders. Later kwam ik haar weer tegen op haar eigen website. Het leek me mooi om deze kunstenares te portretteren in enerzijds de prachtige omgeving van de Acht Zaligheden waar ze opgegroeid is, anderzijds in haar Bossche atelier.
Maar de inspiratie van deze fotoserie begon met haar eigen beeld van een meisje in een bos. Ik moest aan vage foto’s denken van Vlaamse kostscholen voor meisjes, eenzaam makend verscholen in bossen, ver van de bewoonde wereld. Maar ook aan eindeloze berkenwouden in Polen. En hoe ze zelf daar zou staan tussen de bomen, ergens tussen Hulsel en Reusel.
Toen we eenmaal daadwerkelijk op weg waren, kreeg ik de mist cadeau.
J o e p E i j k e n s p h o t o s & t e x t
fleursdumal.nl m a g a z i n e
More in: FDM Art Gallery, Joep Eijkens Photos
George Eliot
(Mary Ann Evans, 1819 – 1880)
Blue Wings
Warm whisp’ring through the slender olive leaves
Came to me a gentle sound,
Whis’pring of a secret found
In the clear sunshine ‘mid the golden sheaves:
Said it was sleeping for me in the morn,
Called it gladness, called it joy,
Drew me on "Come hither, boy."
To where the blue wings rested on the corn.
I thought the gentle sound had whispered true
Thought the little heaven mine,
Leaned to clutch the thing divine,
And saw the blue wings melt within the blue!
Bright, o bright Fedalma
Maiden crowned with glossy blackness,
Lithe as panther forest-roaming,
Long-armed Naiad when she dances
On a stream of ether floating,
Bright, o bright Fedalma!
Form all curves like softness drifted,
Wave-kissed marble roundly dimpling,
Far-off music slowly wingèd,
Gently rising, gently sinking,
Bright, o bright Fedalma!
Pure as rain-tear on a rose-leaf,
Cloud high born in noonday spotless
Sudden perfect like the dew-bead,
Gem of earth and sky begotten,
Bright, o bright Fedalma!
Beauty has no mortal father,
Holy light her form engendered,
Out of tremor yearning, gladness,
Presage sweet, and joy remembered,
Child of light! Child of light!
Child of light, Fedalma!
Came a pretty maid
Came a pretty maid
By the moon’s pure light . . .
Loved me well, she said,
Eyes with tears all bright,
A pretty maid.
But too late she strayed,
Moonlight pure was there . . .
She was nought but shade,
Hiding the more fair,
The heav’nly maid.
George Eliot poetry
kempis poetry magazine
More in: Eliot, George
Arthur Conan Doyle
(1859-1930)
Pennarby Mine
Pennarby shaft is dark and steep,
Eight foot wide, eight hundred deep.
Stout the bucket and tough the cord,
Strong as the arm of Winchman Ford.
‘Never look down!
Stick to the line!’
That was the saying at Pennarby mine.
A stranger came to Pennarby shaft.
Lord, to see how the miners laughed!
White in the collar and stiff in the hat,
With his patent boots and his silk cravat,
Picking his way,
Dainty and fine,
Stepping on tiptoe to Pennarby mine.
Touring from London, so he said.
Was it copper they dug for? or gold? or lead?
Where did they find it? How did it come?
If he tried with a shovel might he get some?
Stooping so much
Was bad for the spine;
And wasn’t it warmish in Pennarby mine?
‘Twas like two worlds that met that day–
The world of work and the world of play;
And the grimy lads from the reeking shaft
Nudged each other and grinned and chaffed.
‘Got ’em all out!’
‘A cousin of mine!’
So ran the banter at Pennarby mine.
And Carnbrae Bob, the Pennarby wit,
Told him the facts about the pit:
How they bored the shaft till the brimstone smell
Warned them off from tapping — well,
He wouldn’t say what,
But they took it as sign
To dig no deeper in Pennarby mine.
Then leaning over and peering in,
He was pointing out what he said was tin
In the ten-foot lode — a crash! a jar!
A grasping hand and a splintered bar.
Gone in his strength,
With the lips that laughed–
Oh, the pale faces round Pennarby shaft!
Far down on a narrow ledge,
They saw him cling to the crumbling edge.
‘Wait for the bucket! Hi, man! Stay!
That rope ain’t safe! It’s worn away!
He’s taking his chance,
Slack out the line!
Sweet Lord be with him! ‘cried Pennarby mine.
‘He’s got him! He has him! Pull with a will!
Thank God! He’s over and breathing still.
And he — Lord’s sakes now! What’s that? Well!
Blowed if it ain’t our London swell.
Your heart is right
If your coat is fine:
Give us your hand! ‘cried Pennarby mine.
Arthur Conan Doyle poetry
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Arthur Conan Doyle, Doyle, Arthur Conan
E u g e n e M a r a i s
(1871-1936)
Wanneer dit reën op Rietfontein
Wanneer dit reën op Rietfontein
en deur die stof ‘n straal van groen verskyn…
dan sit oom Gysbert op die stoep alleen
Hy adem sag die geur
gemeng van stof en reën…
Van agter uit die groot kombuis
Kom daar aanhoudend die gesuis
Van kole op die vuurherd aangeblaas
Van pot en pan die klinkende geraas –
Dis net so seker as die boek,
Tant Malie bak nou pannekoek!
Eugene Marais Gedigte
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Eugène Marais, Marais, Eugène
P. A. d e G é n e s t e t
(1829 – 1861)
De Volksdichter
Wie is de wakkre held, dien ’t luistrend volk volk zal eeren,
Wie heeft de gaaf, den geest, den moed?
Wie zal hun Hollands taal, hun recht, hun roeping leeren,
Wien klopt de Vrije borst van ’t edelst dichtrenbloed,
Wie zal hun leven, hun Historie, hun voorleden,
Wie zal hun lief en leed, in de echte vormen kleeden,
Hen kluistren aan zijn dichtertoon?
Wie zal het volk, in ernst, zijn groote liefde schenken,
En met hen lijden, met hen voelen, met hen denken,
Hun vriend en broeder zijn en zoon?
Dat is een leven waard van studie, strijd en smarte,
Van zelfverloochning en geduld:
Een menschenleven waard! en ’t edelst menschenharte
Ooit van een heilig doel vervuld!….
Dat is een jonkheid waard in tnijmering gesloten,
Die ’t brood der tranen met Gods armen heeft gegeten,
Die ’t donker leven kent, waar straks haar licht op straal!
Die troosten kan – omdat ze als de armste heeft geleden,
Die zeegnen kan – daar zij gewerkt hoeft en gebeden,
Die spreekt en lacht in 4eletaall
Gezegend, als gij komt, gij lang verbeide Dichter,
Uw woord zij ’t volk een troost, een staf, een lust, een wet;
Uw vrije zang maak hun den waren arbeid lichter,
Uw blijde toon verheug, versterk als ’t vroom gebed!
Geef hun een lied, als brood, verkwikkend voor hun harten,
Een teuge frisschen wijns, een heulsap voor hun smarten,
Een lied, hun afkomst waard, dat op de toekomst wijst!
En laat het maatgekweel van vaderlandache zangen
Voor vrijheid, liefde en vreugd, den schorren toon vervangen,
Die langs de straten krast en krijscht.
O Jongling, wien de God der vaadren heeft verkoren,
Die ’t onbekende lied voelt worden in uw borst,
Rijs op, en laat mijn volk uw blijde boodschap hooren,
En wees hun Man, hun Held, hun Vorst!
Reeds is de melodie de zielen ingevloten ….
Geef stemmen aan de stof, en woorden aan de noten,
Wees de echo van ’t weleer en aller deugden tolk!
Geef – wat geen brood alleen, geen goud vermag te geven,
Geef krachten aan de hand, en kracht aan ’t zieleleven;
Een schoone toekomst aan uw volk!
1850
P.A. de Génestet gedichten
kempis poetry magazine
More in: Génestet, P.A. de
Guy de Maupassant
(1850-1893)
Nuit de Neige
La grande plaine est blanche, immobile et sans voix.
Pas un bruit, pas un son; toute vie est éteinte.
Mais on entend parfois, comme une morne plainte,
Quelque chien sans abri qui hurle au coin d’un bois.
Plus de chansons dans l’air, sous nos pieds plus de chaumes.
L’hiver s’est abattu sur toute floraison;
Des arbres dépouillés dressent à l’horizon
Leurs squelettes blanchis ainsi que des fantômes.
La lune est large et pâle et semble se hâter.
On dirait qu’elle a froid dans le grand ciel austère.
De son morne regard elle parcourt la terre,
Et, voyant tout désert, s’empresse à nous quitter.
Et froids tombent sur nous les rayons qu’elle darde,
Fantastiques lueurs qu’elle s’en va semant;
Et la neige s’éclaire au loin, sinistrement,
Aux étranges reflets de la clarté blafarde.
Oh! la terrible nuit pour les petits oiseaux!
Un vent glacé frissonne et court par les allées;
Eux, n’ayant plus l’asile ombragé des berceaux,
Ne peuvent pas dormir sur leurs pattes gelées.
Dans les grands arbres nus que couvre le verglas
Ils sont là, tout tremblants, sans rien qui les protège;
De leur oeil inquiet ils regardent la neige,
Attendant jusqu’au jour la nuit qui ne vient pas.
Guy de Maupassant poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Archive M-N, Guy de Maupassant, Maupassant, Guy de
Gedichtendag 2010 gaat Over de grens
Stichting Poetry International Rotterdam en Stichting Lezen Vlaanderen organiseren op donderdag 28 januari a.s. de jaarlijkse Gedichtendag in Nederland en Vlaanderen. Het thema voor de 11e Gedichtendag is Over de Grens. De Friese dichter Tsjêbbe Hettinga schrijft de Gedichtendagbundel die op de vooravond van Gedichtendag wordt gepresenteerd. Ook dit jaar zullen de Gedichtendagprijzen worden uitgereikt voor de drie beste gedichten van het afgelopen jaar.
Poëzie is voortdurend in beweging en overschrijdt daarmee regelmatig een grens. Dichters en gedichten passeren geografische grenzen, waardoor wederzijdse beïnvloeding ontstaat. Bovendien beweegt poëzie zich over de grenzen van de taal of over de grens van de kunstvorm, door relaties aan te gaan met muziek, dans, theater, beeldende kunst, architectuur of proza. Zijn er eigenlijk wel grenzen te stellen aan poëzie? Aan de vorm, de stijl, de inhoud, de presentatie ervan? Moet het rijmen, is het enkel om te lezen of mag het slammen, kan het over actualiteit gaan, of – erger nog – over actuele politiek en mag het onwelvoeglijk zijn? Wie of wat bepaalt de grenzen aan de poëzie eigenlijk?
Gedichtendag is hét poëziefeest van Nederland en Vlaanderen. Ieder jaar op de laatste donderdag van januari, staat de poëzie een dag lang in het zonnetje. Meer dan 400 scholen, bibliotheken, culturele instellingen, bedrijven en particulieren verspreid over heel Nederland en Vlaanderen organiseren zelf een grote diversiteit aan eigen activiteiten. Op deze manier maken zij Gedichtendag jaarlijks tot een groot succes. Poetry International en Stichting Lezen Vlaanderen leggen met de keuze van het jaarlijkse thema, de Gedichtendagbundel, de lessuggesties en de Gedichtendagprijzen de basis voor Gedichtendag.
Friese dichter Tsjêbbe Hettinga schrijft Gedichtendagbundel
De Friese dichter Tsjêbbe Hettinga schrijft de Gedichtendagbundel 2010. Hij is met zijn grootse, atmosferische poëzie uniek in de Nederlandse dichtkunst. Zijn vocabulaire is mythisch, zijn beelden zijn visionair. Zijn indrukwekkende voordracht plaatst hem in de traditie van de oude barden. Hettinga’s poëzie, met name zijn latere werk, hecht nauwelijks aan actualiteit, maar herinnert in zijn tijdloosheid aan het werk van dichters als Roland Holst, Slauerhoff of Yeats. Zijn Friese landschappen zijn universeel, terwijl het leven zoals hij het oproept vooral zinnelijk wordt ondergaan. In 2001 ontving Hettinga de prestigieuze Gijsbert Japicxprijs, het Friese equivalent van de P.C. Hooftprijs. Tsjêbbe Hettinga is een dichter die regelmatig grenzen overschrijdt. De verschijning van de tweetalige bundel Vreemde kusten / Frjemde kusten (1995, vertaling Benno Barnard), bezorgde Hettinga niet alleen nationale bekendheid, maar stimuleerde ook wederzijdse uitwisseling tussen Nederlandstalige en Friese poëzie. In zijn theaterstukken onderzoekt Hettinga de grenzen tussen dramaturgie, poëzie en muziek. Hettinga – inmiddels ook internationaal een geziene dichter – passeert ook letterlijk de grenzen om voor te dragen: bij het Festival Internacional de Poesía de Medellín (Colombia), de Barcelona Book Fair (Spanje), de Writers’ Week in Listowel (Ierland) en het London Festival of Literature (Groot-Brittannië). De stad New York nodigde hem onlangs uit ter ere van het 400-jarig bestaan van de stad. Hettinga’s poëzie is vertaald in het Nederlands, Engels, Duits, Frans en Spaans.
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News
W i l l i a m S h a k e s p e a r e
(1564-1616)
T H E S O N N E T S
18
Shall I compare thee to a summer’s day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer’s lease hath all too short a date:
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimmed,
And every fair from fair sometime declines,
By chance, or nature’s changing course untrimmed:
But thy eternal summer shall not fade,
Nor lose possession of that fair thou ow’st,
Nor shall death brag thou wand’rest in his shade,
When in eternal lines to time thou grow’st,
So long as men can breathe or eyes can see,
So long lives this, and this gives life to thee.
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: -Shakespeare Sonnets
Jos Deenen & Ton van Reen
Totaalbelevenis in beeld en tekst
17 januari – 7 maart 2010
deWillem3 – Vlissingen
In de gastStudio van Kunstcentrum deWillem3 in Vlissingen toont beeldend kunstenaar Jos Deenen 13 collages die hij speciaal maakte voor het boek van Ton van Reen met de titel: ‘De gevangene, die vermoord werd aangetroffen in de Libertystraat’.
Dit absurdistische verhaal is door de schrijver op CD gezet en kan als ‘gesproken boek’ beluisterd worden in de expositiezaal waar de collages hangen.
deWillem3, Oranjestraat 4, Vlissingen
fleursdumal.nl magazine
More in: Ton van Reen
Katherine Mansfield
(1888-1923)
A Day in Bed
I wish I had not got a cold,
The wind is big and wild,
I wish that I was very old,
Not just a little child.
Somehow the day is very long
Just keeping here, alone;
I do not like the big wind’s song,
He’s growling for a bone
He’s like an awful dog we had
Who used to creep around
And snatch at things—he was so bad,
With just that horrid sound.
I’m sitting up and nurse has made
Me wear a woolly shawl;
I wish I was not so afraid;
It’s horrid to be small.
It really feels quite like a day
Since I have had my tea;
P’raps everybody’s gone away
And just forgotten me.
And oh! I cannot go to sleep
Although I am in bed.
The wind keeps going creepy-creep
And waiting to be fed.
A Fine Day
After all the rain, the sun
Shines on hill and grassy mead;
Fly into the garden, child,
You are very glad indeed.
For the days have been so dull,
Oh, so special dark and drear,
That you told me, "Mr. Sun
Has forgotten we live here."
Dew upon the lily lawn,
Dew upon the garden beds;
Daintly from all the leaves
Pop the little primrose heads.
And the violets in the copse
With their parasols of green
Take a little peek at you;
They’re the bluest you have seen.
On the lilac tree a bird
Singing first a little not,
Then a burst of happy song
Bubbles in his lifted throat.
O the sun, the comfy sun!
This the song that you must sing,
"Thank you for the birds, the flowers,
Thank you, sun, for everything."
A Few Rules for Beginners
Babies must not eat the coal
And they must not make grimaces,
Nor in party dresses roll
And must never black their faces.
They must learn that pointing’s rude,
They must sit quite still at table,
And must always eat the food
Put before them—if they’re able.
If they fall, they must not cry,
Though it’s known how painful this is;
No—there’s always Mother by
Who will comfort them with kisses.
Katherine Mansfield poetry
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Mansfield, Katherine
Hendrik Marsman
(1899-1940)
Vrouw
Lichaam, wentelend al-leven.
gedrochtelijk staan wij en massaal geheven
tegen de rottend-paarse hemel van verlangen
hijgende nacht
mijn vale handen tasten even
het slierend kransen van uw blauwe haren,
die, gif en scheemring, vachten hemel waren
over al-ruimte, uw gelaat, ivoor ovaal,
waarin uw ogen, spitse spleten, hangen:
een groen signaal.
De voortekenen
Soms was zij heel de dag met zichzelve alleen.
langzaam boog zij zich dan af naar de wand
en zij verdween in onzichtbare verten; hij bleef alleen
achter, wachtende of zij wel keren zou uit dat land.
later keerde zij dan, maar zij was zo doordrenkt
door vijandige geuren en vreemde, geheimzinnige glansen,
dat hij zich door haar kussen verraden vond, en zich, gekrenkt
door de tederheid van haar machteloos en vermoeid erbarmen
langzaam uit de angst van haar tengere armen bevrijden moest.
Herfst
De avonden donkeren al.
dit is het regenende jaargetijde
waarin wij haar eenmaal ten grave droegen;
ook toen sloegen de bladeren en de regen
over de paden en de zwarte wegen
en het woei duister in de donkre groeve.
alleen was het toen vroeger herfst
en droever.
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl m a g a z i n e
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature