W i l l i a m S h a k e s p e a r e
(1564-1616)
T H E S O N N E T S
8
Music to hear, why hear’st thou music sadly?
Sweets with sweets war not, joy delights in joy:
Why lov’st thou that which thou receiv’st not gladly,
Or else receiv’st with pleasure thine annoy?
If the true concord of well-tuned sounds,
By unions married do offend thine ear,
They do but sweetly chide thee, who confounds
In singleness the parts that thou shouldst bear:
Mark how one string sweet husband to another,
Strikes each in each by mutual ordering;
Resembling sire, and child, and happy mother,
Who all in one, one pleasing note do sing:
Whose speechless song being many, seeming one,
Sings this to thee, ‘Thou single wilt prove none’.
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: -Shakespeare Sonnets
W i l l i a m W o r d s w o r t h
(1770-1850)
ADDRESS TO THE SONS OF BURNS
after visiting their Father’s Grave (August 14th, 1803.)
Ye now are panting up life’s hill!
‘Tis twilight time of good and ill,
And more than common strength and skill
Must ye display
If ye would give the better will
Its lawful sway.
Strong bodied if ye be to bear
Intemperance with less harm, beware!
But if your Father’s wit ye share,
Then, then indeed,
Ye Sons of Burns! for watchful care
There will be need.
For honest men delight will take
To shew you favor for his sake,
Will flatter you; and Fool and Rake
Your steps pursue:
And of your Father’s name will make
A snare for you.
Let no mean hope your souls enslave;
Be independent, generous, brave!
Your Father such example gave,
And such revere!
But be admonish’d by his Grave,
And think, and fear!
William Wordsworth poetry
kempis poetry magazine
More in: Wordsworth, William
WINTERTUINFESTIVAL NIJMEGEN
2 5 t / m 2 9 n o v e m b e r 2 0 0 9
V r i j Z w e m m e n,
over de vrijheid van het spel
en de regels van de kunst
woensdag 25 november
Paulien Cornelisse, Dries van Agt, Torre Florim (De Staat), Susan Smit, Herman Vuijsje en Annelies Verbeke geven colleges en masterclasses. Voor Alsnog Live, Wout Waanders en Maurits Westerik (GEM) zoeken de grens tussen muziek en poëzie. Hanneke Hendrix leest Miranda July. Nasja Covers presenteert Theater Vrij Zwemmen. Wintertuin Campus biedt nog meer!
Wintertuincampus, Radboud Universiteit
donderdag 26 november
Giovanca, Leine, Peter te Bos en John Cameron (Claw Boys Claw), Tom Pintens, Awkward I, Macronizm en Mark Lotterman bewerken ieder op eigen wijze het prachtige gedicht ‘Jongeling (2)’ van Remco Campert. Campert zelf, de literaire grootmeester die onlangs zijn 80ste verjaardag vierde, opent de avond met een voordracht.
Poetracks, Doornroosje Nijmegen
vrijdag 27 november
Hugo Brandt Corstius heeft een opdracht voor Joke van Leeuwen en Anton Valens. Wim Brands interviewt Kader Abdolah. Vincent Icke licht zijn Wintertuinfestivalessay toe. Menno Wigman, Mark Boog en Arjen Duinker presenteren nieuwe poëzie. Erik Jan Harmens en Dirk van Bastelaere vergelijken hun bloemlezingen. Lucky Fonz III & Roos Rebergen draaien plaatjes. En er is theater, film, expo, en veel en veel meer!
Nijmeegse Nachten I, Lindenbergtheater
zaterdag 28 november
Maxim “Ja hoor!” Hartman, Nico Dijkshoorn, P.F. Thomése en Chistophe Vekeman samen in een late night show. Ilja Leonard Pfeijffer en Arthur Wevers over rijmen en dichten. F. Starik, Els Moors en Arjen Duinker herschrijven klassieke poëzie. Thomas Verbogt en H.H. ter Balkt over Frans Kusters. Saskia de Coster, Walter van den Berg en Joeri Vos schrijven een politieke speech. Muziek van Wooden Constructions, Bunny Bonanzas, dj St. Paul en meer!
Nijmeegse Nachten II, Lindenbergtheater
zondag 29 november
Het Wintertuinfestival met als thema Vrij Zwemmen eindigt toepasselijk in het water, met de eerste Nederlandse Poetry Zwem! Met de dichters Ilja Leonard Pfeijffer, F. Starik, Els Moors en Jaap Robben. De Firma Weijland, W.S.V.V. en Lenkens omlijsten deze letterlijk spetterende festivalafsluiting muzikaal.
Poetry Zwem, Sportfondsenbad Nijmegen Oost
fleursdumal.nl
More in: Art & Literature News, MUSIC, THEATRE, Wintertuin Festival
A n i t a B e r b e r
(1899-1928)
K o k a i n
Wände
Tisch
Schatten und Katzen
Grüne Augen
Viele Augen
Millionenfache Augen
Das Weib
Nervöses zerflatterndes Begehren
Aufflackerndes Leben
Schwälende Lampe
Tanzender Schatten
Kleiner Schatten
Großer Schatten
Der Schatten
Oh – der Sprung über den Schatten
Er quält dieser Schatten
Er martert dieser Schatten
Er frißt mich dieser Schatten
Was will dieser Schatten
Kokain
Aufschrei
Tiere
Blut
Alkohol
Schmerzen
Viele Schmerzen
Und die Augen
Die Tiere
Die Mäuse
Das Licht
Dieser Schatten
Dieser schrecklich große schwarze Schatten.
anita berber gedichte
fleursdumal.nl magazine
More in: Anita Berber, Anita Berber, Berber, Berber, Anita, DANCE & PERFORMANCE
Emily Dickinson
(1830-1886)
The heart asks pleasure first
The heart asks pleasure first,
And then, excuse from pain;
And then, those little anodynes
That deaden suffering;
And then, to go to sleep;
And then, if it should be
The will of its Inquisitor,
The liberty to die.
The mystery of Pain
Pain has an element of blank;
It cannot recollect
When it began, or if there were
A day when it was not.
It has no future but itself,
Its infinite realms contain
Its past, enlightened to perceive
New periods of pain.
Emily Dickinson poetry
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Dickinson, Emily
H e i n r i c h H e i n e
(1797-1856)
Die Fensterschau
Der bleiche Heinrich ging vorbei,
Schoen Hedwig lag am Fenster.
Sie sprach halblaut: Gott steh mir bei,
Der unten schaut bleich wie Gespenster!
Der unten erhub sein Aug in die Hoeh,
Hinschmachtend an Hedewigs Fenster.
Schoen Hedwig ergriff es wie Liebesweh,
Auch sie ward bleich wie Gespenster.
Schoen Hedwig stand nun mit Liebesharm
Tagtaeglich lauernd am Fenster.
Bald aber lag sie in Heinrichs Arm,
Allnaechtlich zur Zeit der Gespenster.
Heinrich Heine poetry
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Heine, Heinrich
JOSEPH BEUYS COLLECTION – I
BONNEFANTENMUSEUM MAASTRICHT
Joseph Beuys
(1921, Krefeld – 1986, Düsseldorf)
De bekendste maar ook meest omstreden kunstenaar in het Duitsland van na de oorlog is zonder twijfel Joseph Beuys. Met zijn even beroemde als verkeerd begrepen uitspraak ‘Jeder Mensch ist ein Künstler’ en zijn opvattingen over een ‘sociale sculptuur’, plaatste hij kunst in het ruimst denkbare kader. Spirituele ontwikkeling, bewustwording en maatschappijverandering vormden de inzet van dit kunstenaarsschap dat zelfs zover reikte als de oprichting van een alternatieve politieke partij (DSP) in 1967. De gevestigde orde was zijn natuurlijke vijand en zijn radicale didactische inzichten bezorgden Beuys, die vanaf 1961 een invloedrijke positie bekleedde als professor aan de Staatliche Kunstakademie in Düsseldorf, tien jaar later zijn ontslag.
Beuys’ oeuvre omvat zowel tekeningen als sculpturen en installaties, maar zijn erweiterten Kunstbegriff kreeg vooral gestalte in zogeheten Aktionen (performances). In wisselwerking met het aanwezige publiek verrichtte de charismatische Duitse kunstenaar, temidden van zorgvuldige gearrangeerde voorwerpen en materialen, ritualistische handelingen. Hij gaf daarmee gestalte aan overgangssituaties en transformatieprocessen. Bekend is zijn gebruik van vilt en vet. Vilt als symbool voor levensschenkende warmte en geborgenheid, vet als een substantie die onder invloed van temperatuurverandering overgaat van vast naar vloeiend. Een indringende ervaring als piloot in de Tweede Wereldoorlog – Beuys stortte neer in de Krim en Tataren redden zijn leven door hem met vet in te smeren en in vilt te wikkelen – zou hiervoor een verklaring zijn.
In 1975 werd Beuys door het Bonnefantenmuseum uitgenodigd om zijn ideeën over zijn positie als kunstenaar en leraar en zijn opvattingen over de taak van een kunstwerk binnen zijn erweiterten Kunstbegriff toe te lichten door middel van een expositie, een lezing en een discussie. De tentoonstelling in de zijzaal van het Bonnefantenklooster bevatte een bijna volledig overzicht van de publicaties die verband hielden met zijn activiteiten. Na het inrichten van de expositie besloot Beuys alle aanwezige documenten te schenken aan het museum. Bijna alle affiches, tentoonstellingscatalogi, uitnodigingskaarten en andere materialen werden toen door hem gesigneerd. Door ze van zijn handtekening te voorzien gaf Beuys de documenten een plaats in zijn oeuvre. De waarde van deze collectie ligt niet alleen in haar volledigheid, bijna alle documenten uit de periode 1960-1975 zijn vertegenwoordigd (niet alles wordt momenteel getoond), maar inmiddels ook in de zeldzaamheid van vele van de publicaties.
Een eerste teken van Beuys’aanwezigheid in Maastricht vormt een briefkaart uit 1975, een van de vele kleine drukwerken die hij in grote oplagen als Originalgrafik uitgaf. Afgebeeld zijn Joseph Beuys met kinderwagen vergezeld van de Antwerpse diamanthandelaar, kunstverzamelaar en vriend Isi Fiszman. Een vervolg kreeg deze kaart twee jaar later: van een aantal om technische redenen afgekeurde vellen, waarop telkens vier kaarten waren afgedrukt, maakte Beuys een multiple. Tweehonderd genummerde en gesigneerde exemplaren werden voorzien van een tekst in handschrift, ‘wer nicht denken will fliegt raus’, en dwars over alle vier afbeeldingen weer de teksten Bonnefanten.
Collectie Bonnefantenmuseum
Multiple: Bonnefanten. Edition Staeck, Heidelberg, 1974 / multiples, pamfletten, affiches, aankondigingen, boeken en tijdschriften, 1961-1979 / fotografische registratie actie Joseph Beuys door Wilhelm Schürmann
• Website Bonnefantenmuseum Maastricht
fleursdumal.nl magazine
(to be continued)
More in: Exhibition Archive, Sculpture, ZERO art
W i l l i a m S h a k e s p e a r e
(1564-1616)
T H E S O N N E T S
7
Lo in the orient when the gracious light
Lifts up his burning head, each under eye
Doth homage to his new-appearing sight,
Serving with looks his sacred majesty,
And having climbed the steep-up heavenly hill,
Resembling strong youth in his middle age,
Yet mortal looks adore his beauty still,
Attending on his golden pilgrimage:
But when from highmost pitch with weary car,
Like feeble age he reeleth from the day,
The eyes (fore duteous) now converted are
From his low tract and look another way:
So thou, thy self out-going in thy noon:
Unlooked on diest unless thou get a son.
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: -Shakespeare Sonnets
N a c h r i c h t e n a u s B e r l i n
One Day in Berlin – 4
Unser Korrespondent Anton K. berichtet
fleursdumal.nl magazine
More in: Nachrichten aus Berlin
Crossing Border Festival D e n H a a g
19 tm 21 november 2009
Crossing Border Festival A n t w e r p e n
22 november 2009
• W e b s i t e C r o s s i n g B o r d e r
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Lovers, - Book News, Art & Literature News, Crossing Border, MUSIC
SINDS HAJKE IS VERDRONKEN
door Ton van Reen
Diep onder de zwemvijver van Patershof ligt de andere kant van de wereld. Wie duikt en lang zijn adem inhoudt, komt boven in een meer in Nieuw-Zeeland. Ik heb het al vaak geprobeerd, maar als mijn adem op is, moet ik weer naar boven. Hajke Voets heeft het langer uitgehouden dan ik. Hij is zo lang onder water gebleven dat wij na een paar uur dachten dat hij al in Nieuw Zeeland zou zijn opgedoken. We zijn naar huis gegaan. Honger dwingt en Hajke kon ons ook niet veel schelen. We hadden hem er toch al niet graag bij.
Ze zeggen dat Hajke met zijn kop in de wortels van een boom is vast komen te zitten en is verdronken. Hij was helemaal blauw. Dat zal wel. Hij werd vaak blauw, vooral als hij leek te stikken in de woorden als de meester hem liet voorlezen en hij bij elk woord adem te kort kwam. De hele klas lachte zich verrot. Ook meester Lubas had er veel schik in. Waarom hij Hajke liet voorlezen, snap ik eigenlijk niet want Hajke kon nauwelijks lezen.
Sinds Hajke is verdronken, mogen we niet meer zwemmen in de zwemvijver van Patershof. Jammer, want aan Hajke was niet veel verloren, dat zeggen de mensen ook. Hij stotterde en liep als een paard, het is ongelofelijk stom om te zien, een telganger noemt Breurke van Ool dat, en hij zat altijd met zijn tengels overal aan. Ik mis hem niks. Hij zat al drie jaar in de tweede klas en omdat hij te groot werd voor de bank werd hij plotseling overgezet naar onze klas, de vierde klas van meester Lubas. Bij hem thuis waren ze niet in de rouw toen de mannen van de vrijwillige brandweer die een dag naar hem hadden gedregd zijn lijk naar huis hadden gebracht. Zijn oudere zus Janna trouwde drie dagen nadat ze hem met een bolle buik en blauwe kop uit het water hebben gehaald. Voor wie het nog niet weet, ze trouwde met Albert, de zoon van vrachtrijder Peter Coppes uit de Kerkstraat, zo een die het goud aan zijn kont heeft hangen en op Duitsland rijdt en rijk is van smokkelen, dat zeggen ze. Coppes zelf spreekt goed Duits, want hij heeft in de oorlog vrijwillig in Duitsland gewerkt en hij vertelt altijd rond dat hij elke dag een biefstuk at van een pond dik en een bord groot, terwijl miljoenen anderen verrekten van de honger. Hij koopt overal konijnen op voor de kerstmarkten in Duitsland, want daar eten ze alles wat vel heeft. Er zijn er in het dorp die zeggen, meester Lubas is er ook zo een, maar die heeft altijd zijn mening klaar over alles, hij liet Hajke altijd op zijn knieën voor het bord zitten met de armen omhoog en gooide hem een borstel naar zijn kop als hij ze liet zakken, er zijn er die zeggen dat Hajke zich heeft verzopen, omdat iedereen de pest aan hem had. Bij hem thuis waren ze blij dat ze hem er niet meer bij hadden bij de bruiloft van zijn zus, want hij zou toch maar alles hebben verziekt met zijn gekke kop en zijn rare manier van lopen. Ook vrachtrijder Peter Coppes was blij dat Hajke er niet meer bij was, want hij had vrienden uit Duitsland die hij in de oorlog had leren kennen uitgenodigd voor het bruiloftsfeest van zijn zoon en hij wilde er die debiele broer van zijn schoondochter niet bij hebben, want die moffen reden allemaal in zwarte Mercedessen. Tijdens de bruidsmis stonden er vier Mercedessen en een grijze Borgward voor de kerk, zoveel rijkdom hadden wij nog nooit gezien. Handrie Vandersterren, die dwangarbeider in Duitsland is geweest, zei dat wij stiekem de banden kapot moesten steken en dat hij ons voor elke kapotte band een kwartje zou betalen. Dat zouden wij zeker hebben gedaan, maar wij durfden niet want marechaussee Van Geel stond op wacht voor de kerk en als die flikker je te pakken krijgt dan slaat hij hard.
En nu is Hajke beter af en ook de mensen die hem niet mochten, hoeven zich niet meer op hem te ergeren. Ik denk dat veel mensen van de Kerkstraat hun kinderen in de zwemvijver willen verzuipen. Ik zie elke dag dat veel ouders niet van hun kinderen houden. De kinderen van de Kerkstraat komen vaak met blauwe plekken op school, omdat hun ouders, die allemaal winkels hebben of boekhouders zijn of op het gemeentehuis werken, hen beter opvoeden dan de ouders bij ons in de Ringovenstraat. Bij ons wonen alleen arbeiders van de steenfabriek, maar onze ouders houden gewoon wel van hun kinderen, ook al hebben wij uitgestukte kleren en krijgen de kinderen van de Kerkstraat bij de Eerste Communie nieuwe matrozenpakjes en bij het Heilig Vormsel een nieuw pak met plusfourbroek. Wij krijgen nooit nieuwe kleren, maar dat interesseert ons niet. Wij worden niet opgevoed, maar wat heb je aan een goede opvoeding als je altijd je blauwe plekken moet verbergen onder mooie kleren?
Tussen de struiken, vlak bij de zwemvijver, staat een blote man, met de rug naar ons toe. Hij heeft ons niet gezien, of hij doet alsof hij ons niet ziet. Het is pater de Graaf. Toneel spelen, dat kan hij heel goed. Hij weet best dat wij aan de rand van de vijver liggen om hem te bespioneren, maar hij doet net of er niemand is, terwijl wij hem met ons zessen makkelijk kunnen afmaken als we dat zouden willen. Hij woont alleen in het kleine klooster dat hier, midden in het missiepark, staat weg te rotten. Hij moet er waken want dieven halen het lood van het dak en jatten het gebouw leeg. Er is al zoveel gestolen dat er bijna niks meer in staat. De ratten hebben er vrij spel. Wij noemen pater de Graaf de kampbeheerder: dat moet wel, soms speelt hij zonder dat hij het weet een rol in ons toneelstuk, als we spelen dat Patershof het concentratiekamp is. In de oorlog zaten hier Duitsers en of ze hier joden vergast hebben, geen mens weet het, maar Breurke van Ool zegt van wel. Breurke, die zo heet omdat hij negen broers heeft en alle jongensnamen in de familie op waren toen hij werd geboren, gluurt hier altijd rond. Ze zeggen van wel, van die joden, maar wat precies wel en wat niet, in ons dorp woonde er niet een, dus dat ze hier joden hebben vergast is zeker gelogen, maar waar hebben ze die dan wel omgebracht? Meester Lubas vertelt er wel eens over, hij is zelf in Duitsland geweest toen zijn zus trouwde, die had in de oorlog een Duitse soldaat willen trouwen en dat was de enige die dat mokkel wilde, zeker toen de Canadezen hem zijn kloten hadden afgeschoten. En zij was beter af in Duitsland. Moffenhoeren zien ze hier niet graag.
Pater de Graaf loopt vaak bloot rond in het park. Dat heeft hij geleerd van de Canadezen die na de oorlog in het gebouw zaten. Daar waren Eskimo’s bij. Die renden altijd in hun blote kont achter elkaar aan zegt Breurke van Ool, zomer en winter, en ze rolden bloot door de sneeuw. Dat deden ze om sterk te worden, omdat ze dachten dat ze nog tegen de Russen moesten gaan vechten. Dat is toen niet gebeurd, maar het schijnt in de komende jaren wel te gaan gebeuren, want de Russen willen alle mensen die Christen zijn vermoorden. Daar in Rusland moet het berenkoud zijn, zo koud dat de Russen geen hart hebben en dat ze daarom samen met de Chinezen naar ons willen komen om ons de zee in te drijven. Er zijn al veel mensen uit ons dorp naar Nieuw Zeeland en Australië vertrokken omdat ze bang zijn van de Russen. Ze weten zeker dat de wereld hier vergaat. Ik vertrek niet. Ik wil die Chinezen wel eens zien. Pater Verhaar, van wie we godsdienstles krijgen en die in China heeft gewerkt, zegt dat ze allemaal geel zijn en dat de Gele Rivier geel kleurt doordat alle Chinezen erin leren zwemmen. Maar anderen zeggen dat de Chinezen rood zijn en dat ze bloed drinken. Ik denk dat het laatste waar is want pater Verhaar is het land uitgevlucht en andere missionarissen hebben ze doodgestoken, de keel afgesneden of de hersens ingeslagen met een knots. Pater Verhaar zegt dat hij zelf ook liever martelaar was geworden, veel liever dan dat hij aan ons godsdienstles moet geven. Hij had ook graag heilig willen worden, als martelaar om dan, net als de andere vermoordde paters, van wie in het missiemuseum de met bloed bevlekte kleren tentoon worden gesteld, als beeld in de kerk te staan met de knots waarmee ze hem de hersens hadden ingeslagen. Hij zegt dat hij er zelf bij heeft gestaan toen ze een pater de keel afsneden, maar waarom is hij dan gevlucht voor het martelaarschap? Van ons had hij in China mogen blijven, want hij stinkt naar koude sigarenas. Elke keer als hij geweest is moeten we het lokaal luchten.
Pater de Graaf ziet ons wel, dat zie ik aan zijn houding, als hij zijn rug recht heeft hij ons gezien, maar hij kijkt altijd langs ons heen. Omdat wij hier niet mogen komen, doet hij net alsof wij er niet zijn. En wij doen alsof wij hem niet zien. Soms als we naar huis gaan, lopen we gewoon langs hem heen en dan zien we dat zijn lul stijf staat.
‘Hij staat zich af te rukken,’ sist Harrie die er ook een van vrachtrijder Coppes is. De jongste zoon. Hij mag van zijn vader niet met ons, de kinderen van de Ringovenstraat, omgaan omdat wij niks hebben. En Harrie heeft een horloge en sportschoenen. Rijkdom en armoe gaat niet samen, zegt zijn vader. Elke keer als zijn vader hoort dat Harrie bij ons is geweest, slaat hij hem verrot. Dat hoort bij de opvoeding. Toch is Harrie elke dag weer bij ons.
‘Is het pater de Graaf wel?’ vraag ik, hopend dat het niet waar is, want ik vind hem altijd heel aardig als ik bij hem de mis moet dienen, ook al ziet hij er naakt zo raar uit en hij heeft pukkelig vel. En hij is een beetje groen alsof er mos op zijn huid zit. Ze zeggen dat hij daarom bloot moet lopen, omdat zijn vel lucht moet hebben en veel zon. Hij is raar, maar als hij de mis opdraagt in de kapel van de zusters van het Goddelijk Hart lijkt hij wel een heilige.
‘Hij wil ook martelaar zijn,’ zegt Breurke van Ool. ‘Hij is net zo gek als pater Verhaar. Hij wil ook heilig worden. Hij wil dood.’
‘Maar hier zijn geen Chinezen om hem te vermoorden,’ zegt Harrie.
‘We kunnen hem helpen,’ zegt Breurke. ‘We kunnen hem helpen om martelaar te worden.’ Hij vertelt over de moordenaar van de Heilige Maria Goretti. Hij wilde haar aanranden, maar zij wilde niet, ze was pas elf. Vorig jaar is ze heilig verklaard en gek genoeg was haar moordenaar eregast bij de heiligverklaring. Na de moord was hij broeder geworden bij de kapucijnen, omdat hij zoveel spijt had van zijn daad. Ik weet niet of het waar is. Breurke van Ool zegt dat ze thuis een boek over Maria Goretti hebben, maar ik heb bij hem thuis nooit een boek gezien. Ze hebben helemaal niks, ze hebben alleen maar kinderen. We vragen ons af of ze ook heilig was verklaard als ze veertien was geweest toen die bruut haar wilde verkrachten. Of zeventien? Of zou ze dan verliefd zijn geworden op haar belager? Of had ze het dan prettig gevonden? Is het verhaal over Maria Goretti wel waar? Of gaan ze dat ook weer veranderen, net als het verhaal over Jeanne d’Arc, die eerst door de katholieke kerk als heks werd verbrand en later door dezelfde katholieke kerk heilig werd verklaard. Daar snap ik ook geen bal van, ook niet als pater Verhaar het ons probeert uit te leggen.
‘Het is helemaal niet erg om pater De Graaf te vermoorden,’ zegt Breurke. ‘Als je daarna maar kapucijner broeder wordt is alles goed en mag je naar Rome als hij heilig wordt verklaard.’
‘Hij kan beter dood zijn dan dat hij naar de bajes moet,’ zegt Harrie. ‘Als het waar is dat hij Hajke heeft verzopen, krijgt hij levenslang.’
Harrie heeft gelijk. Ze zeggen, de mensen lullen wel veel hoor, maar ze zeggen dat pater de Graaf, die Hajke in het water heeft gevonden, hem verzopen heeft omdat Hajke over hem wilde gaan klikken. Ik kan het niet geloven, al zijn er nog zoveel die dat zeggen. Ze zeggen ook dat meester Lubas van de vierde klas Peet Scheers heeft doodgeslagen omdat hij debiel was, maar ze zeggen zoveel en Peet was niet eens dood toen hij naar het ziekenhuis werd gebracht. Dokter Smits zei dat Peet een hersenbloeding had gehad en dat het niet de bedoeling van meester Lubas was geweest om Peet dood te slaan. En dat het Peet zijn eigen schuld was want die zal altijd te etteren in de klas en te zeveren op de bank, wat wil je van zo’n halve mongool. En toen meester Lubas hem met de kolenkit sloeg, kon hij ook niet weten dat Peet zoveel bloed in zijn kop had dat het uit zijn oren zou gaan lopen. Ze kunnen wel zeggen dat ze hier achterlijk zijn in de Peeldorpen, maar meester Lubas is slim genoeg om niemand echt te willen vermoorden. Straf krijgt hij niet. Hij hoeft niet eens voor te komen in Roermond, daar heeft de pastoor voor gezorgd, want ze kunnen hem in de parochie niet missen. Lubas maakt altijd de bloemen- en zandversieringen voor de sacramentsprocessie, samen met de opperwachtmeester van de marechaussee Van Geel. Van Geel is al jarenlang kostganger bij Lubas in huis. Ze slapen in hetzelfde bed, dat zeggen de mensen. Lubas heeft maar één bed in huis, dat weet iedereen van de poetsvrouw, dus die zal hem echt niet aangeven, het helpt Peet toch allemaal geen bal meer. Hij is toch dood en wij zijn dit soort kinderen als Peet en Hajke liever kwijt dan rijk. Je hebt er alleen maar last van en er zijn er nog veel meer, zoals die twee halve zolen. Dat komt allemaal door de inteelt in de gehuchten, zegt Breurke van Ool, neef en nicht vrijt licht. Nee, meester Lubas heeft Peet zeker niet dood willen slaan, want toen Peet dood was, had hij geen achterlijk kind meer in de klas om zich op bot te vieren. Meester Lubas, ze zeggen dat Lubas wolfshond betekent, heeft juist altijd iemand nodig om er op los te slaan. En als pater de Graaf Hajke ergens voor nodig had, dan heeft hij hem zeker niet verzopen. Maar je wist het nooit met Hajke. Misschien was Hajke wel lastig. Misschien heeft opperwachtmeester Van Geel ook niks gedaan toen Hajke is verzopen, omdat hij ook bevriend is met pater de Graaf en ook wel eens in dat eenpersoonsklooster in het park van Patershof komt slapen. Dood is dood, waarom moet je blijven praten over mensen die je liever kwijt bent? En waarom moest Hajke altijd zo lastig zijn tegen pater de Graaf? De meeste jongens die pater de Graaf moeten afzuigen lachen er alleen maar over en thuis zeggen ze dat ze die gulden van pater de Graaf hebben gekregen voor gespaard zilverpapier voor de missie.
Toch praten wij nog wel eens over Hajke. Hij kon er niks aan doen dat hij liep als een paard en dat hij zeverde. Je kon ook met hem lachen.
We wisten heus wel dat hij vaak alleen naar het oude klooster in het park ging en dat hij daar dan alleen was met pater de Graaf en dat ze dan allebei bloot liepen en dat pater de Graaf dan muziek speelde op zijn grammofoon. Duitse soldatenmuziek met veel marsen en zingen. Als de trompetten door het hele park klonken, wisten we heel zeker dat Hajke bij pater de Graaf op bezoek was. En als we stiekem door het raam gluurden, zat Hajke bij de pater op schoot. Allebei bloot. Hajke was een beetje te dik en daarom zag hij er uit als een klein schreeuwend varken. Gelukkig dat niemand van Hajke heeft gehouden, want als Hajke hard schreeuwde, deed niemand wat om hem te helpen. Wij konden niks doen. Als zelfs marechaussee Van Geel Hajke liet schreeuwen, hoe hadden dan een paar jongens van elf Hajke kunnen helpen?
Het is maar goed dat meester Lubas Peet heeft doodgeslagen. Dat geklier in de klas van die mongool waren wij spuugzat. Als meester Lubas voorleest over Arendsoog en Witte Veder kunnen we nu alles goed verstaan, want nu zit Peet er niet meer doorheen te brallen. Meester Lubas kan fantastisch vertellen. Als hij voorleest is het muisstil. Het is alsof wij zelf op onze halfwilde paarden over de prairie rijden en alle indianen kapot schieten. Wat heb je aan kinderen die niet tot tien kunnen tellen en die later toch niet naar de landbouwschool kunnen gaan of voor kapelaan kunnen gaan leren? Als ze dood zijn, zijn ze zalig, zeggen ze bij ons in de straat en dan zijn ze beter af dan in dit leven waarin ze alleen maar gepest worden.
Daarom is het goed dat we ook van Hajke af zijn. Misschien is zijn ziel wel in de vijver van Patershof achtergebleven en is die nu helemaal dwars door de aarde op weg naar onze tegenvoeters in Nieuw-Zeeland. Daar is zijn ziel beter af, want alle mensen uit ons dorp die naar Nieuw Zeeland zijn gaan emigreren zijn volgens meester Lubas achterlijk, omdat daar menseneters wonen die hun lijf tatoeëren en hun tong met een speld aan hun kin vastmaken. Alles komt goed, zegt Breurke altijd. Hij heeft gelijk. Nu zijn we van het geschreeuw van Hajke af en valt dat kleine monster ons niet meer lastig en is het rustig en stil bij de zwemvijver van Patershof, waar we toch gaan zwemmen, want óns hoeven ze niks te verbieden. Echt niet. Zonder Hajke kunnen we de vogels horen zingen. Eindelijk kunnen we rustig bespreken hoe we pater de Graaf gaan vermoorden, zodat hij een heilige martelaar kan worden. Vandaag is het de dag, want eerlijk is eerlijk, ook al hielden we niet van Hajke, pater de Graaf had van Hajke moeten afblijven. Hajke was er een van ons en wij maken zelf wel uit wie mag leven en wie dood moet.
We zien hoe pater de Graaf op en neer loopt, bloot, met een missaal in zijn handen, alsof hij loopt te brevieren, maar ik weet zeker dat hij naar ons loert.
‘Als we hem nu een mes in de rug gooien, wordt hij vast en zeker een martelaar,’ zegt Breurke van Ool.
‘Maar wat gebeurt er al marechaussee Van Geel ons pakt?’ vraag ik. ‘Die flikker slaat ons zeker verrot.’
‘Dat is het enige probleem,’ zegt Breurke. ‘En hij zal nog harder slaan omdat hij soms bij pater De Graaf kwam slapen. Maar iemand zal het moeten doen.’
‘Wie?’ vraag ik. ‘Wie gooit het mes?’
‘We loten,’ zegt Breurke. ‘Dat is makkelijk zat.’
‘Nee, we trekken strootjes,’ zegt Harrie, ‘daar kun je niet zo goed mee vals spelen.’
‘Goed,’ zegt Breurke. Hij trekt zes strootjes van gras. Om beurten trekken we.
Harrie heeft pech. Hij trekt het kortste strootje.
‘Nou, hier heb je het mes,’ zegt Breurke en geeft Harrie het mes dat hij op kamp heeft gejat van een van de leiders van de padvinders.
‘Dju, jij speelt vals,’ zegt Harrie. ‘Je hebt zelf geen strootje getrokken. We doen opnieuw.’
‘Geen grote bek,’ zegt Breurke. ‘Dat pik ik niet van een kereltje van de Kerkstraat.’
‘Ja, ik doe het wel,’ zegt Harrie met tegenzin Hij weet dat hij moet bewijzen dat hij net zo ruig is als wij, ook al is hij van de kerkstraat en pakt het mes.
‘En als hij niet direct dood is?’ vraag ik.
‘Dan slepen we hem de vijver in,’ zegt Breurke. ‘We leggen hem met zijn gezicht naar de bodem, dan kan hij die gekken in Nieuw-Zeeland met hun aan hun kin vastgespelde tong zien. Als hij nog niet kapot is, verzuipt hij wel tussen de boomwortels waar Hajke is verdronken.’
Plotseling zet Harrie het op een lopen en rent rechtstreeks naar pater De Graaf. Huilend vertelt hij hem alles.
‘Je ziet hoe gruwelijk laf die ventjes van de Kerkstraat zijn,’ zegt Breurke. ‘Met ons hoeft hij geen vrienden meer te zijn. Nu zal ik het zelf moeten doen. Jammer dat Harrie mijn mes heeft.’
‘Jammer dat je weer een smoesje hebt,’ zeg ik. ‘Je bent zelf een lafbek.’
Vechtend rollen we de vijver in.
Ton van Reen; Sinds Hajke is verdronken
k e m p i s p o e t r y m a g a z i n e
More in: Reen, Ton van, Ton van Reen
Thomas von Kempen
(Thomas van kempen, Thomas a Kempis)
(1380-1471)
Von der wunderbaren Wirkung
der göttlichen Liebe
Der Knecht
1. “Ich benedeie dich,
himmlischer Vater,
Vater meines Herrn Jesus Christus,
weil du mich Armen
deines Gedenkens gewürdigt hast.
O Vater der Erbarmungen
und Gott des völligen Trostes,
ich danke dir,
der du mich Unwürdigen
mit jedem Trost
und zuweilen mit deinem Trost erquickst.
Ich benedeie dich immerdar
und preise dich
mit deinem eingebornen Sohn
und dem Heiligen Geist,
dem Tröster, in Zeit und Ewigkeit.
Eja, mein heiliger,
liebender Herr und Gott,
wenn du in mein Herz kommst,
wird all mein Inneres frohlocken.
Du bist mein Ruhm
und der Jubel meines Herzens,
du meine Hoffnung
“und meine Zuflucht
am Tage meiner Trübsal”.
2. Aber weil ich bis nun schwach bin
in der Liebe
und unvollkommen in der Tugend
und es so notwendig habe,
von dir getröstet und gestärkt zu werden:
darum besuche mich häufiger
und unterrichte mich in den heiligen Lehren.
Mache mich frei von bösen Leidenschaften
und heile mein Herz von allen ungemäßen Trieben,
daß ich gesunder und wohlgeläutert,
fähig zum Lieben,
stark zum Dulden,
standhaft zum Ausdauern sei.
Der Herr
3. Etwas Großes ist die Liebe,
ein großes Gut überhaupt,
weil sie allein jede Last leicht macht
und gleich alles Ungleiche.
Denn sie trägt die Last ohne Last
und macht alles Bittere
süß und schmackhaft.
Die edle Liebe Jesu
treibt zu großen Werken
und spornt an,
immer Vollkommeneres zu ersehnen.
Liebe will emporsteigen
und nicht durch niedrige Dinge zurückgehalten werden.
Liebe will frei sein
und fremd jedem weltlichen Trieb,
daß nicht inneres Schauen gehindert werde,
daß sie nicht durch irgendeinen zeitlichen Vorteil
Verstrickungen erdulde
oder durch einen Nachteil erliege.
Nichts ist süßer als die Liebe,
nichts stärker,
nichts höher,
nichts weiter,
nichts fröhlicher,
nichts völliger,
nichts besser im Himmel und auf Erden:
weil ja die Liebe aus Gott geboren ist
und nur in Gott,
über allem Geschaffenen,
zu ruhen vermag.
4. Der Liebende fliegt,
läuft und freut sich;
er ist frei und wird nicht gehalten.
Er gibt alles um alles
und hat alles in allem:
weil er in dem einen Allerhöchsten ruht,
aus dem alles Gute fließt und herkommt.
Nicht kümmert er sich um Geschenke,
aber dem Schendenden wendet er sich zu:
über alle Güter.
Die Liebe kennt das Maß oft nicht,
ja, über alles Maß entbrennt sie.
Die Liebe fühlt die Bürde nicht,
achtet der Mühen nicht,
mutet sich mehr zu,
als sie vermag:
Unmöglichkeit erwägt sie nicht,
weil sie meint,
daß sie alles könne und dürfe.
Also hat sie Kraft für alles
und erfüllt vieles und wirkt,
wo der Nichtliebende ermattet und erliegt.
5. Die Liebe wacht,
und selbst schlafend schläft sie nicht.
Ermüdet, läßt sie nicht ab;
gezwungen, wird sie nicht bezwungen;
erschreckt, wird sie nicht verwirrt;
sondern wie eine lebhafte Flamme,
wie eine brennende Fackel,
schlägt sie nach oben
und dringt sicher hindurch.
Wenn einer liebt, weiß er,
was diese Stimme ruft.
Ein großer Schrei in Gottes Ohr
ist eben dieser glühende Trieb der Seele,
die sagt:
Mein Gott,
meine Liebe,
du bist ganz mein und ich ganz dein.
Der Knecht
6. Mache mich weit in der Liebe,
daß ich lerne,
mit dem inneren Mund des Herzens kosten,
wie süß Lieben
und in Liebe Schmelzen und Strömen ist.
Möchte ich durch Liebe gehalten werden,
wenn ich außer mir gerate
vor allzu großem Erglühen und Erstaunen.
Laß mich singen
das Hohelied der Liebe,
laß mich Dir folgen,
mein Geliebter,
in die Höhe;
am Lob möge ermatten meine Seele,
jubelnd vor Liebe!
Möchte ich Dich mehr als mich lieben
und mich nicht,
außer durch Dich,
und alle in Dir,
die Dich wahrhaft lieben,
wie es das Gesetz der Liebe gebietet,
das aus Dir leuchtet.
7. Es ist die Liebe eilfertig,
ausrichtig,
fromm,
fröhlich und lieblich;
stark, geduldig,
treu, klug, weitherzig,
männlich
und niemals selbstsüchtig.
Wo nämlich einer sich selbst sucht,
dort fällt er von der Liebe ab.
Es ist die Liebe umsichtig,
demütig und recht;
nicht weich,
nicht leicht,
nicht eiteln Dingen zustrebend;
nüchtern, keusch, standhaft,
ruhig und in alles Sinnen behütet.
Es ist die Liebe untertänig
und gehorsam den Oberen,
sich selbst gering und verachtet,
Gott ergeben und dankbar,
stets auf ihn hoffend und trauend,
auch wenn Gott ihr nicht süß ist:
denn ohne Schmerz lebt man nicht in der Liebe.
8. Wer nicht bereit ist,
alles zu dulden
und zu dem Willen des Geliebten zu stehen,
ist nicht würdig,
ein Liebender zu heißen.
Es muß der Liebende
alles Harte und Bittere
um des Geliebten willen gern
an sein Herz nehmen
und nicht durch Widrigkeiten
sich von ihm abwendig machen lassen.
Thomas a Kempis:
Von der wunderbaren Wirkung der göttlichen Liebe
kemp=mag – kempis poetry magazine
More in: MONTAIGNE, Thomas a Kempis
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature