Or see the index
Norbert de Vries
De Muzen van Kemp
Over Pierre Kemp
Pierre Kemp heeft diverse Muzen gekend. Hij ontmoette ze bijvoorbeeld in de trein, en schreef gedichten over en voor hen. Deze gedichten waren, volgens schriftelijke mededeling van Kemp aan Karel Reijnders (zie zijn verhandeling “Romanie oftewel eros en emeritus”), in eerste instantie bestemd voor ‘intern gebruik’. De zogenaamde Muzengedichten staan vol ‘saillante details’ en verwijzingen naar gesprekken, voorvallen en accessoires die door het vrolijke forensengezelschap onmiddellijk zullen zijn herkend, maar waarvan de betekenis de buitenstaander veelal zal ontgaan. Inderdaad, gedichten die met name voor de insiders genietbaar zijn.
In zijn bovengenoemd artikel verklaart Reijnders de identiteit van de Muzen niet te kennen. Wel concludeert hij, op grond van het feit dat Kemp vanaf omstreeks 1948 aan “Romanie” gewerkt heeft en dat hij per 1 januari 1945 met pensioen ging en na die datum nauwelijks nog reisde, dat Romanie geen ‘trein-Muze’ geweest zal zijn.
Romanie is een gedicht van bijna 940 regels waaraan Kemp hard heeft gewerkt (er zijn meerdere versies bewaard gebleven), en dat als zodanig nooit is gepubliceerd. Het is nadien gesplitst in twee wel gepubliceerde gedichten, namelijk Tzigane en Franse les in een korenveld. Deze beide gedichten staan in de bundel Au pays du tendre Mosan (1961). Overigens zij vermeld, dat in die bundel ook de Namiddag van een stille katholiek en Elegie om het verlies van 10 kilo sex-appeal staan, twee gedichten waarin de trein-Muzen prominent aanwezig zijn.
Waarom bleven de Muzen anoniem? Reijnders wijst er op de inspiratrices van de ‘ondeugend-erotische verhaalverzinsels in versvorm’ niet graag in ruimere kring hun identiteit onthuld zagen. De mensen mochten eens denken dat zij onoorbare dingen deden in die trein. In een niet gepubliceerd gedicht bezingt Kemp de Muze immers als volgt:
Muze
‘simple comme bonjour’….
Wat doe je toch de hele dag?
Ik zwem
voor hem
in de zonneschijn
of langs het zilvermaan-gordijn
en lach
dan zonder stem
en zo bevredig ik hem!
(variant: en dat bevredigt hem!)
Kemp beschouwde de materie ook zodanig delicaat, dat hij zelfs voor zijn beste vrienden, onder wie Reijnders, de identiteit van zijn Muzen geheim hield. Toch wilde hij die geheimhouding niet voor altijd in stand houden. Later, na zijn dood, mochten de Muzen met naam en toenaam bekend worden. Ik citeer hier een brief die Kemp op 18 september 1955 aan de Muze van de gedichten Tzigane en Franse les in een korenveld zond.
Hooggeachte Mya Maas-Brennenraedts,
Misschien is het volgende al niet aan Uw aandacht ontsnapt.
De afdruk van ‘Tzigane’, die ik U aanbood, is eigenlijk een certificaat, om het eens zo te noemen. Er staat nl. niet: “Voor M.B. wegens het medeleven met Romanie”, maar wel “Aan M.B. enz. enz.”
Als ik er vroeger of later eens niet meer ben, kunt U met die afdruk van “Tzigane” en dit briefje altijd aantonen, dat dit gedicht inderdaad aan U is opgedragen.
Bij leven kan ik dit niet zo tot uitdrukking brengen, en mijn complete dichtwerken – als er zich ooit een of meerdere uitgevers ter wille van de Nederlandse letteren aan verdienstelijk willen maken en willen bijleggen – krijg ik zelf nooit te zien.
Na zulke plechtige regels als voorgaande, eindig ik met de beste wensen voor Uw gezondheid en alle succes voor Uw werk.
Met vriendelijke groeten
Pierre Kemp
Kemp heeft over Romanie ( en de beide grote gedichte die daaruit zijn voortgekomen) diverse keren met Mya Brennenraedts gecorrespondeerd. Hij heeft haar zelfs gevraagd om de naam van de vrouwelijke hoofdpersoon te kiezen. Mya voelde zich hierover ‘niet weinig gevleid’, maar zag toch allerlei problemen: hoeveel lettergrepen moest de naam hebben, enzovoorts. Toen Kemp de naam ‘Romanie’ voorstelde ging ze onmiddellijk akkoord. In een brief van 11 augustus 1948 schrijft ze; “De naam “Romanie” voor de heldin van het Havergedicht lijkt me echt de geschiktste.”
(tussen haakjes: in eerste instantie was er sprake van een haverveld; in de gepubliceerde versie is dat een korenveld)
Naar mijn mening was Mya Maas-Brennenraedts een zeer belangrijke Muze voor Kemp. Misschien was ze wel zijn belangrijkste Muze. Anders dan de trein-Muzen, die hij dagelijks zag, heeft hij haar zelden in persoon ontmoet; hun verhouding was vooral een epistolaire.
Zij zond hem met haar brieven soms ook een stukje stof van een nieuwe japon, of een foto. Twee van die foto’s zijn heel bepalend voor Romanie; ze doorbraken de impasse waar Kemp toen ten aanzien van dat gedicht toen in verkeerde. De ene foto toont Mya met een Italiaanse vriendin aan de rand van een haverveld, op de andere foto zien we Mya die in het zwembad (en in badpak) languit in het gras ligt, terwijl ze in een lesboek studeert (een lesboek voor Franse correspondentie).
Er is in het verzameld werk van Kemp nog een ‘Petite suite pour Marguérite” te vinden (gepubliceerd in 1954). Deze ‘suite’ omvat 10 gedichten die alle zijn geschreven op basis van prozateksten waarin Mya Brennenraedts herinneringen aan haar jeugd ophaalt. Kemp had haar gevraagd om die geschreven herinneringen.
Het zijn zeker niet zijn beste gedichten. Je ziet, als je de gedichten naast de teksten van Mya legt, dat het poëtisch gehalte bedroevend laag is: tamelijk rechttoe-rechtaaan is de jeugdherinnering van de een omgezet in een gedicht van de ander.
Laat ik tot slot Mya citeren uit een tekst die de titel van de suite verklaart. Mya (Maria) was in haar jonge jaren erg ongelukkig over haar naam. Ze wilde een meer bijzondere naam. Toen ze op de lagere school kwam, sloeg ze haar slag.
“Nadat wij onze manteltjes netjes in de gang aan een haakje hadden gehangen, kregen wij onze plaatsen aangewezen. De mijne natuurlijk weer vooraan, de eerste bank! Dat heb je ervan, als je klein bent voor je leeftijd. En toen kwam het. Eén voor één moesten we hardop onze naam noemen, die door de nieuwe juffrouw werd genoteerd. Het hart klopte me in de keel, het bloed steeg me naar het hoofd, maar het was nú of nooit! “Margaretha”, zei ik. Ik stierf haast van schrik toen achter mij fluisterstemmen klonken. “Niet waar, zo heet je niet. Juffrouw, zo heet ze niet.” Een por in mijn rug zette kracht bij aan deze rectificatie. Ik had buiten de meisjes gerekend die met mij de kleuterschool hadden verlaten, om naar ‘de grote school’ te gaan. Gelukkig waren ze nog een beetje timide. En omdat de juffrouw op hun gefluister niet inging, durfden ze het niet hardop te verkondigen! De beurten gingen gewoon door, en ik zat, als Margaretha geboekstaafd, op de eerste bank.”
Een tijdlang ging ze aldus onder twee verschillende roepnamen door het leven: op school was het Margaretha en thuis Maria. Maar het bedrog kwam uit toen de moeder eens verlof vroeg voor haar dochter. Ten overstaan van de ginnegappende klas werd ze toen officieel ‘herdoopt’.
Het verhaal heeft nog een staartje, want in de vijfde klas werd ze door de zuster van die klas Grèta genoemd. Prompt gingen er vingers omhoog: zo heet ze niet! “Ach”, zei de zuster, “de juffrouw van de eerste klas noemde haar altijd zo, en dan doe ik het ook maar”, zeer tot ongenoegen van de latere Muze.
Een aardig gegeven, zou ik denken, voor een speels Kemp-gedicht, maar zie wat een slap versje hij er van maakte.
Liever Marguérite
Zovele bloempjes naar Maria heten.
Ik kan niet wandelen of staan,
overal kijken niet te tellen ongeweten
Maria-variëteiten me aan.
Ik ben een tuinbloem. Wilt dit niet vergeten!
Breed is mijn witte krans, mijn hart goud-geel.
‘k Wil als de grootste margerieten heten,
dit is mijn recht, dus zij ’t mijn deel.
Graag zal ik met de madeliefjes spelen,
’t zijn kindertjes van mij. Maar vergeet niet,
wilt gij mijn vriendschap blijven delen,
mijn naam is voortaan: Marguérite!
Norbert de Vries over Pierre Kemp (Maastricht 2008)
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Het VUmc is niet veilig meer
Een paar jaar geleden was ik bij de diploma-uitreiking van een van m’n neefjes die afstudeerde aan een medische faculteit. Ik raakte onder de indruk van de ceremonie en van de ernst waarmee deze universiteit de jonge doktoren op de rails zette, aan de start van een medische carrière. Ze moesten een eed afleggen waarvan ik me ‘ik zal geheim houden wat mij is toevertrouwd en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving’ nog goed herinner. Sinds kort weet ik dat deze houding niet door alle medici gedeeld wordt, dat er ook universiteiten zijn waar men deze verantwoordelijkheid aan de laars lapt, dat er een universitair medisch centrum is waar de privacy van een patiënt niet veilig is, waar je in je ellende gevolgd kunt worden door zoemende camera’s, waar maatschappelijke verantwoordelijkheid betekent dat profilering en voldoen aan de sensatiegeilheid van de verzamelde Henk en Ingrids belangrijker wordt gevonden dan het fysieke en psychische welzijn van de patiënt. Als gevolg van alle commotie is de TV serie inmiddels stopgezet en heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van het VUmc spijt betuigt, er waren toch wel wat klachten binnengekomen en de protocollen zijn niet altijd goed gevolgd. Geen woord over het overtreden van beroepsgeheim en het schofferen van de privacy van de patiënten. De man doet me denken aan de wielrenner die spijt betuigt over zijn dopinggebruik maar die in wezen alleen spijt heeft dat hij betrapt is.
Melseke
(in het VUmc zijn patiënten op de eerste hulp gevolgd en gefilmd door een team dat niet gebonden was aan een beroepsgeheim en zonder voorafgaande toestemming door de patiënt)
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Norbert de Vries
De Tocht
Over Pierre Kemp
Het zou een groots opgezet dichtwerk worden dat hij zou hebben opgedragen aan pater Van Well. Hij heeft er jarenlang hard aan gewerkt (van 1915 tot 1922/23). Het telt 43 getypte pagina’s. Maar helaas, het geheel is in zijn nagelaten papieren terug te vinden met een wikkel eromheen waarop Pierre Kemp geschreven had: ‘Fragmenten van een mislukte Dantiade’.
Inderdaad, Kemp heeft als jong dichter het plan gehad om naar het voorbeeld van Dante een religieus meesterwerk te dichten waarin een tocht beschreven wordt langs hel, vagevuur (plaats van loutering), en paradijs.
Aldus begint Kemps ‘Commedia’ (als ik die zo noemen mag):
Het Kathedraal-Paleis
Een donkere wachter stond aan bronzen poort,
die op zijn wenk ging open, dicht en door ‘t
portaal van paars porfier klonk dof en drong
de donkere booggang in van het sluiten: “Gong”!
Het was of ik zacht op harpen liep,
wier snarentrillen uit de wanden riep
een nieuw geslacht van wijzen-blij, wijl ik
hun eeuwige stilte stoorde een ogenblik.
De grootste gang leidde naar een stil vertrek.
Daar zat een man, dicht bij een boekenrek,
aan effen tafel, keek naar het behang
dat zich bewoog en dit beweeg gezang.
Die man scheen donker, zijn gewaad was zwart,
maar daarin brandde als gouden lamp zijn hart,
waarvan de vlam zijn ziel op zang verliefde.
Toen zag ik hem mij ziende, want hij hief ‘t
gelaat terzijde en keek mij peinzend aan
tot hij glimlachend naast zijn stoel ging staan
en reikend mij de hand zich vriendelijk boog
en vroeg, waar ik zo laat nog henentoog.
Ik zei: “Mijmerend doolde ik door mijn tuin.
Er viel een ster, gelijk een appel schuin
valt door den boom, geluidloos neer op het perk.
Een donker licht scheen, waar zij, diep in het zwerk,
begon haar kort bestaan van lijnige vlam,
die in de dampkring om te sterven kwam.
Ik had geen rust, geen lust, noch slaap, noch droom
en leek een ding, dat willoos op een stroom
drijft, tot dit kathedraal-paleis mij schrok
door het doffe bonzen van zijn bronzen klok.”
Wel, lezer, wat dunkt u van deze regelen? Ik vind het verschrikkelijk pompeus allemaal. Maar toch, maar toch…
Die vijfde regel is puur Kempisch. We vinden hem terug in het op 14 november 1948 geschreven gedicht ‘Verloren componist’ dat aldus eindigt:
Lees straks mijn verzen maar en kijk
naar de enkele schilderijen, die ik schiep;
is dat niet alles of ik over harpen liep
toen ik mijn weg zocht naar het Eeuwige Rijk?
Ook puur Kempisch zijn de regels over de vallende ster en de appel in de tuin. “Lijnige vlam die in de dampkring om te sterven kwam’ dat is toch ware poëzie, nietwaar?
Dit is het gevoel dat ik bij het lezen van De Tocht heb: de echte Kemp schijnt her en der door alle bombast heen; af en toe zie je een glimp van de latere, grote dichter.
Hier en daar lees je passages die je bijvoorbeeld aan Gezelle of Gorter doen denken. Neem bijvoorbeeld de volgende regels op pagina 5 (uit Het Gele Land):
Hoort gij niet die muziek zo hel en ver,
in ruizelende suizeling, of er
uit zakken kleine zilvermuntjes rollen,
die tinkelende duiken in een bolle
kristallen schaal? Of kralen klateren? Risten
geluidjes-buitjes? Een harmonisch twisten
van muggen, zingend luid hun kleine veten
uit in een hete nacht. En vlugge beten
van vogeltjes, die zaadjes van geluid
pikken in kooitjes, meer nog morsen uit
hun bakjes, dan ze met hun bekjes pellen.
Ook een geschoven dans van kleine schellen,
door wind geschudde kleine drupjes dauw,
gebonden aan een héél broos webbetouw,
dat met nog honderde andere draden trilt
met het witte spingewin in morgenkilt!
Is dat een brief muziek, een verre groet
gelijk de liefste aan haar liefste doet!
Ik voel me bij het lezen Mei-lijk, Gezellig en Gorteriaans, en tegelijk voel ik Kemp zelf in het geluid van gemorst vogelzaad, of liever: zaadjes van geluid, en vooral in die brief muziek.
De Mei heb ik nooit uit kunnen lezen (ik beken het met een blos van schaamte), en ook De Tocht heb ik niet voltooid. Het is te veel van het goede, en vooral ook het minder goede.
Maar toch, maar toch…..
Het is toch ook mooi om te zien hoe Kemp geworsteld heeft met zijn Tocht.
Neem de vraag hoe je zo’n onderneming aanvangt.
Bij Dante zien we hoe de ik-figuur is verdwaald en zich in een huiveringwekkend donker woud bevindt. Dan bereikt hij een heuvel die hij opklimt, terwijl angstaanjagende beesten hem omringen. Hij ziet iemand en roept om hulp. Het is Vergilius die hem antwoordt, en hem tot gids zal dienen op zijn verdere tocht.
Pierre Kemp heeft – zo blijkt uit zijn aantekeningen – aanvankelijk aan een veel minder dramatisch begin van de tocht gedacht: geen panter, leeuw en wolvin, geen angstige dwaling door een donker bos, maar een onbekommerde wandeling door de idyllische contreien van Zuid-Limburg:
“De tocht begint op 15 Oct. (prachtig herfsttafereel, blik over Limburgsch landschap, daarna ingang in de mergelgrot die afscheidt van de aardsche wereld). Terwijl de dichter voortschrijdt en in het halfduister zich op een mergelstuk neerzet en uitrust en met zijn stok in het mergelzand begint te teekenen, teekent hij ook de kelk en de hostie, als zijnde een van zijn intiemste en geliefdste gedachten en terwijl hij het kruis teekent en daarbij een groet doet aan het Allerheiligste Sacrament, tikt iemand hem op den schouder. Hij kijkt om en ziet een lichtende gedaante die hem wenkt te volgen. Hij volgt haar niet angstig en meent in de gedaante te herkennen St. Teresia, die in de wereld zoo en zoo heet, zie boek.”
Enfin, de aantekeningen gaan verder, maar het beeld zal u duidelijk zijn: een zwaar katholieke tocht onder leiding van de heilige Theresia.
In de latere versie van het gedicht is deze heilige niet meer te vinden; zij heeft plaats gemaakt voor De Deugd. En de tocht begint, zoals we boven zagen, niet meer met een wandeling en het bezoek aan een grot, maar met een vallende ster en het gevoel van willoos wegdrijven van de dichter.
De Tocht is nooit gepubliceerd. Terecht niet. Maar interessant is de mislukte reis wèl.
Norbert de Vries over Pierre Kemp (Maastricht 2008)
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Norbert de Vries
Het huis van een dichter
Over Pierre Kemp
Pierre Kemp woonde van 23 april 1929 tot zijn dood (in 1967) in het pand Turennestraat 21 te Maastricht. En, hoera, op zaterdag 1 december 2007 is er, op initiatief van Wiel Kusters en oud-burgemeester van Maastricht, Philip Houben, een plaquette onthuld die in de gevel van dit pand is aangebracht, en waarop het volgende te lezen en te zien is:
“Ik woon al lang in een huis van de lucht,
iets hoger dan de vogels in de bomen”
Hier woonde en werkte van 1928 tot 1967 de dichter Pierre Kemp
De geciteerde dichtregels zijn de beginregels van het gedicht Emeritaat. De slotregels zijn het ook waard om te worden vermeld. Na te hebben beschreven dat hij in zijn stille straat zelden bezoek krijgt, lezen we:
“Jeroen Bosch komt hier wel eens voorbij
en even rusten,
om te praten over de na-aperij
van onze Tuinen der Lusten.”
Na de onthulling van de plaquette was er een bijeenkomst waar Wiel Kusters en Fred van Leeuwen ieder een korte causerie hielden.
Kusters las op waar Kemp in zijn jeugd en na zijn huwelijk allemaal gewoond had: een lange lijst van (ik heb niet geteld, maar schat) ruim over de twintig adressen, waarvan verreweg de meeste in Wyck (het – kleinere – deel van Maastricht dat aan de oostelijke oever van de Maas ligt) te situeren zijn. Alleen al in de Rechtstraat (een van de mooiste straten van Maastricht, als u het mij vraagt) heeft hij op meer dan een handvol verschillende huisnummers gewoond.
Maar dan vestigt Kemp zich in 1929 met vrouw en drie zonen in de huurwoning aan de Turennestraat, en zal er bijna veertig jaar blijven wonen.
Ja, het jaar 1929 is een soort scharnierjaar voor Kemp.
Het is het jaar van zijn verhuizing naar de Turennestraat, het jaar waarin zijn gedicht Verbascum in het tijdschrift De Gemeenschap verscheen (en Kemp zelf beschouwde dit als het moment van zijn tweede debuut), en het jaar waarin hij brak met de katholieke kunstzuil.
In 1921 was Kemp toegetreden tot de Algemeene R.K. Kunstenaarsvereeniging, maar in 1929 zegde hij zijn lidmaatschap op, stellende dat “het voor alle kunst, de Rooms-Katholieke niet uitgezonderd, wenselijk is, dat de kunstenaar zijn eigen autonomie bewaart en niet met behulp van een collectiviteit, en in afhankelijkheid daarvan, omziet naar een goede pers, beloningen in geld of eretekens.”
Het huis van de dichter is gelegen in een soort protestantse ‘enclave’. De Turennestraat komt uit op het Sterreplein waar een kerkje stond van de (naar ik meen) gereformeerde gemeente. Het kerkgebouw is er nog, maar het dient thans tot atelier.
De huizen van de Turennestraat zijn gebouwd in ‘een soort van’ Amsterdamse Stijl. Als il het zeggen mag: een saai huis in een saaie, stille straat, maar wat geeft dat als de dichterlijk bewoner het kon betoveren. Ziehier wat Kemp in 1957 dichtte:
Kindertekening
Ik heb een kindertekening gehuurd
en woon daar nu in.
Het is er zeer stil en er wordt gegluurd
door de takken van potlood. Ik begin
me al goed te wennen en er komen
wat kinderen van school voorbij.
Ze schilderen op de bomen
rode appels voor mij.
Er is ook een meisje. Het spreekt mij aan:
‘zonder bladeren kunnen geen appels bestaan’.
Nu wordt de lucht nog blauwer blauw
en de zon draait met meer plezier.
Was je niet van papier,
praktisch kind, ik vroeg je tot vrouw!
Fred van Leeuwen (1925), een vriend van Kemp, wijst op diens ongeëvenaarde talent om alles te ‘verongewonen’. Hij ziet de dichter nog zitten in de voorkamer (de schuifdeuren naar de achterkamer waren altijd gesloten: dáár was het gezinsleven, maar de voorkamer was zijn werkkamer). Hij ontving er je, gezeten achter zijn bureau. Langs de wanden zijn boeken, gekaft in vliegerpapier. Al die kleuren hadden een schilderachtig of, zo u wilt, poëtisch effect, maar de achtergrond was heel praktisch, ja prozaïsch: als je je boeken kaftte, dan bleef het omslag fris en kon je de boeken later veel beter verkopen.
De werkkamer was, aldus Van Leeuwen, zijn ‘camera obscura’. Was voorheen de trein zijn ‘bewegende camera’, na zijn pensionering per 1 januari 1945, dichtte hij in zijn werkkamer, aan zijn bureau. Vanuit zijn kamer ziet hij naar de wereld. In de straat, in de boeken.
Ook kan het gebeuren dat hij in de kelder bezig is, en een ogenblik opkijkt:
Keldergat
Het blijft me een vreemd bekoren
daar bij het keldergat.
De zon heeft er in een web verloren
rood licht, in paars en groen gevat.
En voor de achtergrond van het fluiten
met het grommen van het stadsverkeer
gaan pijpen van broeken en kuiten
statig wandelen-doende heen en weer.
Een mooi gedichtje, zeker, maar ik vraag me af of er in de derde regel niet ‘weeft’ moet staan, in plaats van ‘heeft’. (Ik citeer uit het Verzameld Werk)
Van Leeuwen vertelde, dat het niet zo simpel was om met de oudere Kemp in contact te komen. Dat ging meestal via de introductie door een goede vriend van Kemp, en dan nog na het voeren van enige correspondentie. In huize Kemp was er namelijk geen telefoon, zodat een telefonische afspraak niet tot de mogelijkheden behoorde.
Kemp leed op latere leeftijd aan een hardnekkige oogkwaal; hij zag bij tijden zo weinig dat hij enkel met behulp van een arsenaal aan vergrootglazen en sterke lampen nog enigszins kon schrijven. Lees hoe de bijna blinde dichter zich, zelfs in die benarde omstandigheid, verheugen kon over het bezoek van vrienden:
Leven
Ik zie een seconde van een paar vrienden
en glimlach van onder mijn haar,
zo intens, als ik dit, oudgediende,
nog word gewaar.
De lucht in de kamer voel ik beven
en spartelen tegen de wand.
Dit kan, zo juist gaf leven en leven
elkander de volle hand.
Norbert de Vries over Pierre Kemp (Maastricht, 2007)
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Merels als kluizenaar
en een geleerde ‘witte volder’
Twee kanttekeningen bij Ierse ‘natuurgedichten’
Door Lauran Toorians
In het Oudiers (6e-10e eeuw) en in het Middeliers (10e-12e eeuw) zijn een groot aantal gedichten overgeleverd die traditioneel worden beschouwd als het werk van monniken (kluizenaars) en die zeker sinds de negentiende eeuw worden gelezen als lyrische natuurpoëzie. Deze opvatting werd vooral bekend door publicaties van mensen als Matthew Arnold (1822-1888) en Robin Flower (1881-1946) en bleef lang de gangbaar. Vreemd is dat niet, want het betreft gedichten die vaak nog direct – zonder uitgebreide toelichting of voetnoten – spreken tot de verbeelding van de moderne lezer. Ook na meer dan duizend jaar en ondanks het grote cultuurverschil slagen zij er nog steeds in de lezer direct te raken.
In 1989 publiceerde professor Donnchadh Ó Corráin echter een belangrijk artikel waarin hij niet alleen een vraagteken plaatste bij deze categorie van ‘vroege Ierse kluizenaarsgedichten’, maar waarin hij ook de romantische idee verwierp dat we in het Oudiers een groep gedichten hebben die uitdrukking geeft aan de primaire emoties en ervaringen van het kluizenaarsbestaan, als een ‘spirituele autobiografie in versvorm’. Ó Corráin kwam tot de conclusie dat de boodschap van de bedoelde gedichten geen persoonlijke was, maar de uitdrukking van het ideaal van een groep: ‘het klerikale leven is superieur aan het seculiere, zowel in deze wereld als in het hiernamaals’.
Deze gedichten, zo betoogde Ó Corráin, zetten ons op het verkeerde been doordat zij precies doen wat romantische natuurlyriek ook doet: zij spiegelen de lezer een geïdealiseerde wereld voor. De dichter was geen kluizenaar die in en dicht bij de natuur leefde, maar een monnik die in een grote kloostergemeenschap een zwaar leven leidde en hooguit kon dromen van een bestaan als heilige kluizenaar in de woeste natuur. Precies zoals een moderne bankklerk droomt van een vakantie op een onbewoond tropisch eiland en kan worden geraakt door jonge eendjes in de stadsvijver, zo verlangden de Oudierse kloosterlingen naar een leven als kluizenaar en droomden zij weg bij het lied van een merel.
Lees de volledige tekst van Lauran Toorians. . . Turdus merula-nl
kempis.nl poetry magazine
More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians
Nick J. Swarth
Mijn onsterfelijke lever
(een winterverhaal)
1. Het is geen broodje aap, boef.
Het is een straat die op de kaart staat, gewoon,
die je nooit neemt
(omdat je het niet waard bent
genomen te worden > BLING = KING
& YOU’RE A QUEEN!
Kom, til gerust de deken op, ik heb niets op mijn
onsterfelijke lever. De lucht is bruin, het denken
dief. Schrompel, Schram & Schrot.
Krostovič, heb je hier telefoon?
Nee, maar d’r is een cel om de hoek.
Ik ga even bellen. Als ie grappen uithaalt, schieten.
O.K. Nick.
You must be 18+ to read this poem.
If you are not 18+ please close your eyes.
2. Koppen freest de kou,
een heer van sneeuw, sneeuwsoldaatjes, verstoken
van buit.
Schrompel, Schram & Schrot, Ave, Ade (van
de opmerkelijkste mummies zijn er enkele bij toeval
toeval geconserveerd
Niemand bewaakte de maag
Niemand hield de darmen vast
Niemand hield een oogje op de longen
Niemand woog het hart, de onsterfelijke lever
Geen barst, geen biet, geen zier
snars noch sikkepit, moer noch fluit.
Verse maden
haalt de visser
uit de muur 24/7 om de hoek bij de dierenspeciaalzaak
O GEKKIE
JE BEKKIE
EEN STEKKIE VAN STEEN!
3. Zum Korken, overgeleverd aan koffie & brein. Helen
clandestien. Op het scherm een gier, geluidloos een buik
vlies doordringend.
O, die, ja, die. Die, die lag een dag voor pampus,
kop in de kattenbak, benen wijd
(op z’n Mexicaans, meneer, uit de hand, meneer
knalden de knapen een kapitaal aan pijlen de lucht in &
bestookten elkaar met rotjes, daarna), ‘s anderendaags
het beesten
een kreng
dat nekloos ploegde door de vorstkorst
& in de Obstquelle
kleumend foerageerde
tussen voor het doordraaien
behoed fruit DRIE mango’s voor EEN enkele euro!
Productinformatie uit den boze
in het buisverlichte kot. Alle appels heten er ‘appel’
alle peren ‘peer’
alle aardappelen ‘aardappel’
en als ze pijn zouden verkopen heette het simpelweg
‘pijn’, alle pijn, ook de lekkere. Met een beetje geluk
heb je er een koopje aan, in het andere geval keil je
de zak in de container
& ga je morgen weer. Schrompel, Schram & Schrot.
Nick J. Swarth poetry & prose
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Archive S-T, Nick J. Swarth, Swarth, Nick J.
Ritual slaughter
In Holland animals are considered inferior inhabitants of the planet. Inspired by religious voting potential, political parties in the Dutch Senate (VVD, SGP, PVDA, CDA, D66 and the Christen Unie) will overrule House of Commons and vote against a law that would prohibit ritual slaughter. There seems to be no limit to our retarded feelings of superiority.
Melseke
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Hillering Lotgebrand
Over de brieven van Annie M.G. Schmidt
Stel: uw blindedarm moet eruit. U gaat naar het ziekenhuis en neemt plaats op de operatietafel. De chirurg zegt tegen u: deze ingreep heeft geen geneeskundige pretenties. U zet het natuurlijk op een lopen en gaat naar een echte dokter. Maar wat doet u als u in een boek met historische documenten van een literator leest: dit boek heeft geen literair-historische pretenties? Hard weglopen misschien niet, maar mijn advies zou zijn: kritisch lezen en voorzichtig gebruiken.
Het boek waarover ik het wil hebben is Liefs van Annie. De mooiste brieven van Annie M.G. Schmidt, verschenen bij uitgeverij Querido ter gelegenheid van de honderdste verjaring van de geboortedag van de schrijfster, die leefde van 1911 tot 1995. In de inleiding van Schmidt-biografe Annejet van der Zijl staat het: ‘hoewel geprobeerd is Liefs van Annie zo zorgvuldig mogelijk samen te stellen, heeft deze bundel geen wetenschappelijke of literair-historisch pretentie. Het doel was de lezer nog een keer te verrassen, te amuseren en te ontroeren met het veelzijdige talent en de unieke persoonlijkheid van een van Nederlands grootste schrijvers.’ Dat ‘nog een keer’ snap ik niet, want ik geloof niet dat er eerder zo’n brievenboek is verschenen, maar het klopt wel dat het boek veel prachtige en interessante brieven en leuke foto’s bevat, en bovendien facsimile’s van brieven.
Een afbeelding is er bijvoorbeeld van een, op 11 december 1955 geschreven briefje aan Liesbeth en Otto Montagne. We zien een, neem ik aan, verkleinde afbeelding van een vel kladpapier, waarvan een deel is afgescheurd. De brief is met de schrijfmachine geschreven en door Schmidt met een pen ondertekend. De hoofdletter O springt. We zien dat de briefschrijfster vaak voor en na komma’s, punten en andere leestekens een aantal spaties zet. Annie schrijft ook een beetje ouderwets, naar huidige maatstaven gerekend tenminste. De brief gaat over de aanstaande kerstvisite van de ontvangers van het briefje: ‘Komen jullie dus Zaterdag? Daar rekenen we op, tenzij jullie het te lang vindt en bang bent dat je Zondagmorgen al tegen het plafond vliegt van ellende en verveling.’ We zien dus ook dat Schmidt de dagen van de week met een hoofdletter schrijft, en dat kon nog net, want de nieuwe spelling, waardoor dat niet meer moest, werd eind 1955 ingevoerd. Maar ze schrijft vooral leuke zinnen, en dat is wat deze brieven zo aantrekkelijk maakt: ‘Als jullie met de trein komen, zal Dick je met de Citroen komen halen. Als je met de helicopter komt ook.’
Van deze brief hebben we dus een facsimile, maar ook een gedrukte tekst. Hierboven citeerde ik uit de afbeelding, maar in de gedrukte tekst ziet de zin na ‘Komen jullie dus Zaterdag?’ er als volgt uit: ‘Daar rekenen we op, tenzij jullie het te lang vinden en bang zijn dat je zondagmorgen al tegen het plafond vliegen van ellende en verveling.’ Weg dus de karakteristieken die deze brief tot een document van Annie M.G. Schmidt uit de jaren vijftig maken. Ook de ‘helicopter’ moest er aan geloven: die is gemoderniseerd tot ‘helikopter’. Waarom is dit? De ‘Verantwoording’ achterin het boek legt niet uit waarom er zo fors moest worden ingegrepen. Er staat alleen: ‘Gekozen is de brieven aan de huidige spelling aan te passen.’ Maar ‘jullie het te lang vindt’ veranderen in ‘jullie het te lang vinden’ heeft niets met spelling te maken. ‘In de tekst is zo min mogelijk ingegrepen’ noemt de verantwoording dat en gaat vrolijk verder: ‘De opmaak is geüniformeerd, de interpunctie is gecorrigeerd en aangevuld waar nodig (bijvoorbeeld bij het ontbreken van een punt aan het eind van een zin, en het toevoegen van komma’s). De alinea-indeling is zoveel mogelijk gehandhaafd. Schrijf- en typefouten zijn verbeterd, evidente spelfouten zijn gecorrigeerd. De spelling van namen is gelijkgetrokken.’ Zo min mogelijk ingrepen? Maar nog altijd vele malen meer dan een uitgave met literair-historische pretenties zou doen. Want dat doet een wetenschappelijke editie: behoedzaam met de teksten van een auteur omgaan.
Ingrijpen had een redacteur overigens wel moeten doen in de kromme zinnen in de ‘Verantwoording’, zoals die tussen haakjes in het citaat hiervoor. Nog meer kroms. De manier van annotateren in dit brievenboek wordt met deze zin verklaard: ‘In de noten worden waar dat relevant geacht wordt namen van personen en hun eventuele onderlinge relaties toegelicht, alsmede namen van periodieken, gezelschappen of instanties; persoonlijke en historische gebeurtenissen.’ Wat is de functie van die puntkomma? Een duidelijk verantwoordelijke voor deze rare zinnen is overigens niet aan te wijzen. Inleidster Annejet van der Zijl heeft, zoals uit haar voorwoord blijkt, wel een hand gehad in de keuze van de brieven, maar ‘Eindselectie en annotatie waren in handen van uitgeverij Querido, samen met Flip van Duijn.’ Van Duijn is de zoon van Annie M.G. Schmidt.
Over die annotatie valt het een en ander op te merken. Prettig zijn de vele verhelderende citaten uit brieven die de selectie niet hebben gehaald. Voor een aantal voetnoten is serieus informatie gezocht, voor weer een aantal minder serieus, en voor een ander deel is er met de pet naar gegooid. Minder serieus noem ik de voetnoten die min of meer letterlijk van Wikipedia zijn overgenomen. Op p. 299 van het boek komt ‘professor Sickbock’ voor. De voetnoot hierbij in het boek: ‘Professor Joachim Sickbock is een personage uit Tom Poes, geschreven en getekend door Marten Toonder. Hij is een kwaadaardige professor en een geit.’ Wikipedia zegt: ‘Professor Joachim Sickbock is een stripfiguur uit de Nederlandse stripreeks Tom Poes, […] geschreven en getekend door Marten Toonder. Hij is een kwaadaardige professor en als dierensoort een geit.’ Behalve overgeschreven is dit feitelijk onjuist: Marten Toonder was geen geit.
Op p. 308 wordt het woord ‘hillbilly’ uitgelegd: ‘Met Hillbilly’s werden in de VS armere en lager opgeleide personen uit heuvelachtige plattelandsgebieden aangeduid.’ Wikipedia zegt: ‘Hillbilly is een pejoratieve term waarmee in de Verenigde Staten armere en lager opgeleide personen uit het Appalachengebied werden aangeduid. Later verspreidde de term zich naar een meer algemene aanduiding van arme laag opgeleide personen uit heuvelachtige plattelandsgebieden.’ Op p. 208 wordt Erich Kästner een ‘Duitse schrijver, dichter en cabaretier’ genoemd, net als op de Nederlandse Wikipedia. De Duitse versie daarvan maakt duidelijk dat de informatie daar door de Nederlandstalige wikivuller verkeerd is begrepen: Kästner schreef voor het cabaret. Wat dit soort overschrijverij aangaat: Duitse ministers worden voor dergelijke bronloze overnames de laan uitgestuurd.
Bij veel annotaties in die boek vraag ik me af: voor wie zijn ze eigenlijk geschreven? Wil ik uitgelegd krijgen dat Schmidt met ‘pliessiegent’ politieagent bedoelt? Voor wie is de voetnoot bedoeld dat de NSB een ‘omstreden rechtse’ organisatie was, die ‘in deze crisisjaren grote aanhang verwierf’? En wat moeten we, ook in de categorie nationaal-socialisme, met de mededeling dat een kennis van Schmidt Adolf Hitler beschouwde ‘als de verpersoonlijking van het fascisme dat Europa in de jaren in zijn greep kreeg’? Hebben we hier te maken met de – zelden zo toepasselijke – Jip en Janneke-toon? Denken de voetnotenmakers dat deze brieven én hun voetnoten worden gelezen door de lezertjes van Pluk van de Petteflet? Maar dan moet je die lezertjes ook uitleggen wat ‘mazout’ is en ‘double bill’ en ‘brouille’.
De voetnotenmakers vinden het relevant ons te vertellen dat Louis Davids in 1936 ‘als spil van het Nederlands amusement [gold]’, Simon Carmiggelt ‘gold destijds als een van de populairste schrijvers van Nederland’, Wim Kan en Corrie Vonk waren een ‘[i]n die jaren al heel bekende cabaretier en zijn vrouw’, Piet Muller ‘genoot enige bekendheid als redacteur van Opwaartsche Wegen’ en Adriaan Roland Holst was een ‘bekende dichter’. Bij de meeste andere mensen moet de lezer zelf uitzoeken of ze bekendheid genoten of niet. Wanneer Schmidt in Frankrijk een paardenrace bezoekt lopen daarin twee dieren van ‘Ali Khan’ mee. In de voetnoot krijgen we wel een gecorrigeerde spelling van deze Prins Aly Aga Khan geboden en het feit dat hij getrouwd was met de filmster Rita Hayworth, maar waardoor hij zelf enige bekendheid genoot wordt niet meegedeeld.
Er staan ook voetnoten in dit boek die meer vragen oproepen dan beantwoorden. Die over Els Hendrix bijvoorbeeld. Op p. 66 staat deze voetnoot: ‘Els Hendrix was een collega […]. Met haar en haar toekomstige man Dick van Dien zou Annie levenslang bevriend blijven.’ Maar op p. 189 staat: ‘Els en Dick van Dien behoorden nog steeds tot de beste vrienden van Annie’. Dat ‘nog steeds’ maakt me nieuwsgierig: wat is er dan gebeurd, en kwam het desondanks weer goed? Maar dat wordt ons niet verteld. Nog zo’n verwarrende voetnoot: in een brief aan tekenares Fiep Westendorp wordt gerefereerd aan ‘narigheid in Laren’. De uitleg is deze: ‘Margot had een huis in Laren, en er waren problemen met de bewoners, die bij haar afwezigheid de dieren in en rondom haar huis verzorgden.’ Wie Margot is en wat haar relatie is met Fiep moet je onthouden hebben uit een eerdere brief, want een nadere aanduiding of een verwijzing is er niet. Bovendien: hoe zit dat met dat huis? Margot woont blijkbaar in haar eigen huis in Laren, want ze heeft er dieren en is wel eens afwezig. Maar die dieren worden verzorgd door ‘de bewoners’. Wonen die in datzelfde huis? Vanwege die vage voetnoot wil ik het allemaal weten, hoewel het voor de brief, en dus ook voor mij, onbelangrijk is. Heldere annotatie zorgt dat de lezer tevreden is.
Twijfelachtige noten zijn er ook, en die gaan over joden en homo’s. Homo’s komen nogal eens voor in dit boek, en dan zijn het vaak vriendjes of levenspartners van Wim Sonneveld. Maar waarom moet er bij een vriend van Schmidts zoon Flip ook worden vermeld dat hij homoseksueel is, zonder dat dat een rol speelt in de brief? Omdat hij van beroep balletdanser was? Van dezelfde categorie is de typering van het warenhuis Gerzon als een joods warenhuis, terwijl dat in de betreffende brief geen enkele rol speelt. En idem de toelichting bij Shulamith Firestone: een ‘joodse, in Canada geboren, radicale feministe’. Waarom dat ‘joodse’? Omdat het zo’n duidelijk joodse naam is? (En waarom ‘in Canada geboren’? Omdat dat zo op Wikipedia staat.) Gloria Steinem is blijkbaar geen duidelijk joodse naam, want zij is in de voetnoot die aan haar gewijd is gewoon een ‘Amerikaanse feministe’, zonder vermelding van haar joodse achtergrond. Nog een joodse kwestie: in 1933 schrijft Schmidt aan haar moeder dat ze een boek van Siegfried van Praag aan het lezen is (‘een bekend joods schrijver’). ‘In de leeszaal [van de bibliotheek waar Schmidt werkt; JG] komt vaak een broer van hem, zo lelijk, net een aap en een groot mispunt erbij.’ Een zin die wat mij betreft geen enkele aanleiding geeft tot deze voetnoot: ‘Siegfried van Praag was beslist geen lelijke man. Moeten we deze opmerking duiden als “alledaags antisemitisme”? Dat was in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog gemeengoed in Nederland.’ Ten eerste: Schmidt vond niet Siegfried van Praag een lelijke man en een mispunt, maar diens broer. En ten tweede: wordt Schmidt hier niet door haar zoon (want die schreef de voetnoot, neem ik aan) beschermd vanwege iets dat ze vermoedelijk niet eens bedoelde?
Voetnoten in alle soorten en maten dus: accurate, twijfelachtige, onduidelijke, gemakzuchtige. Nattevingerwerk zit er ook bij, zoals die over auto’s – en ik geef toe: dat is een persoonlijke hobby van ondergetekende. Van de voetnotenmakers duidelijk niet, maar ze doen wel alsof. De noot bij ‘eend-camionelle’ vermeldt: ‘Flip had een lichtblauwe bestel 2CV (deux-chevaux, in de volksmond “lelijk eendje”).’ Ten eerste wordt ons het merk (Citroën) van dit type onthouden, en bovendien heet zo’n ding een camionette, met t’s, niet met l’s. En een redacteur had wel een streepje tussen ‘bestel’ en ‘2CV’ mogen zetten. Schmidt schreef overigens in 1960 voor Citroën Nederland het liedje ‘Het lelijke eendje’, en dat zou ik er, zeker als ik met de Franse slag voetnoten aan het maken was, zeker bij hebben verteld. Nog meer verkeerde auto’s, nu die van Annie M. G. Schmidt zelf. Ín een brief uit 1969 vermeldt ze een rit naar haar huis in Frankrijk in een ‘Spider’. De voetnoot corrigeert deze Fiat 850 cabriolet ten onrechte in een ‘Spyder’. Drie jaar later, in 1972, is de Fiat ingeruild voor een Peugeot, en wel, zo vertelt de noot, een 306 cabriolet. Maar die kwam, zo is op Wikipedia te vinden, pas in 1994 op de markt. Het zal een 304 zijn geweest. Dit gaat, zal menigeen zeggen, over niks, dus waar maak je je druk om. Maar dan wil ik, als de regel is dat we er bij het maken van een boek met de pet naar mogen gooien als we vinden dat het over niks gaat, die regel ook in de verantwoording zien.
Azijnpisserij? Zeker. Eén voetnoot gaat zelfs over azijn. In 1950 schrijft Schmidt aan haar nieuwe levenspartner Dick van Duijn: ‘Eigenlijk moest ik in de azijn duiken’, en dat moet natuurlijk worden toegelicht. De voetnotenmakers concludeerden, zo vermoed ik, in een andere, niet-gepubliceerde brief dat het om een receptenboekje ging dat ze samen met Riek Lotgering-Hillebrand voorbereidde. (Een voetnoot over haar had, met dank aan Wikipedia, kunnen luiden: ‘Een destijds enige bekendheid genietende voedingsdeskundige.’) Maar Schmidt noemde Lotgering-Hillebrand in de niet-gepubliceerde brief blijkbaar, omdat ze haar niet kon uitstaan, schertsenderwijs ‘Hillering Lotgebrand’. En de voetnoot en het register noemen deze dame dus: ‘Hillering Lotgebrand’. Geen belletje ging rinkelen bij de voetnotenmakers, geen azijnpisser in de buurt om onraad te ruiken.
Maar het zijn prachtige brieven.
Jan Gielkens
fleursdumal.nl magazine
More in: Annie M.G. Schmidt, Archive S-T, Jan Gielkens, The talk of the town
Dutch politics
Een Beschouwingsdag
En leuk werd het even toen Wilders ook vriendje Rutte in onvervalst brievenbuspissersjargon begon toe te spreken. De eerste dag had hij volledig gereserveerd voor bashing, vooral van de pvda, mogelijke inspiratie dus voor een eventuele opvolger van Breivik. Nou ja, Wilders is vrijgesproken van belediging en Rutte was een van de eersten om hem daarmee te feliciteren, dus dan heb je ook het volste recht op jou deel van het gezeik, om het zo maar even te formuleren. Het CDA wil niet anders meer, die hebben hun ziel, zaligheid en bestaansrecht al tijdens de formatie aan de meest biedende verkwanseld. En des s’avonds toonden Pauw en Witteman de dambrulboei die het op een schreeuwen zette toen hij de mensenmassa zag die hem de weg versperde naar z’n volgende kroeg. Vrijheid van meningsuiting was z’n verdict, tja, natuurlijk, alles mag gezegd of geschreeuwd worden, potentieel PVV kamerlid schat ik zo snel even in. De politiek commentator van het NRC vond het allemaal ontzettend leuk dat geschreeuw tijdens de dodenherdenking en als er een prijs was voor meest onbenullige uitstraling, dan zou ik hem bij deze willen voordragen voor 2011. Maar al met al was het vooral weer een echt knusse Nederlandse beschouwingsdag met te weinig drank in huis om alle gekneuter door te spoelen. Het is de hoogste tijd voor Europa.
Melseke
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Joep Eijkens
Het verloren paradijs van Rik Wouters
Rik Wouters (1882-1916) liet een bijzonder rijk oeuvre na. Een hoofdrol was daarin weggelegd voor zijn vrouw Nel – een ware muze. De Belgische schilder/beeldhouwer stierf op 33-jarige leeftijd in Amsterdam.
Als het om de periode gaat van zeg het einde van de 19e eeuw tot nu, zijn er niet bijster veel kunstenaars die me echt boeien. Zo sterk is dat gevoel zelfs dat ik me soms afvraag of ik wel geïnteresseerd ben in moderne beeldende kunst. In vergelijking daarmee is er naar mijn idee veel meer te beleven in de muziek en literatuur. Om nog te zwijgen van de fotografie.
Zeker, ik kan ook genieten van het werk van Matisse en Hockney – om maar een paar grote namen te noemen – maar ik wil niet ‘alles’ van hen zien of weten. Er zijn wat mij betreft eigenlijk maar drie kunstenaars voor wie dat wel geldt. En één van hen is Rik Wouters.
Ik was dan ook blij verrast te lezen dat bij De Bezige Bij een omvangrijke biografie over deze Belgische kunstenaar verschenen was. Het meer dan 500 pagina’s tellende boek werd geschreven door Eric Min die al eerder naam maakte met ondermeer zijn biografie van James Ensor.
Dubbele biografie
Bij fotoboeken kun je er bijna vergif op innemen dat er binnenin weinig goeds valt te verwachten als het boek al slecht vormgegeven is. Bij literatuur en non-fictie ligt dat vaak anders. Maar Rik Wouters. Een biografie maakt al aan de buitenkant nieuwsgierig naar de inhoud. Op de voorkant van het stofomslag staat een mooie foto van Rik Wouters en zijn vrouw Nel – zijn grote liefde én model – in wat misschien wel hun glorietijd was. Niet voor niets is de voorkant goudgeel – maar de echte verrassing zit aan de binnenkant (en op de harde cover): een prachtige snelle schets van Nel, ongeneerd wijdbeens achteroverliggend in een strandstoel, wie weet even uitrustend van het poseren.
Je zou kunnen zeggen dat Eric Min eigenlijk een dubbele biografie heeft geschreven, want de levens van de schilder/beeldhouwer en zijn model waren onverbrekelijk met elkaar verbonden. Ik denk zelfs dat Rik Wouters op de eerste plaats dankzij zijn Nel de grote kunstenaar is geworden die hij was. Haar vrouwelijkheid en lichamelijke schoonheid vormden een onuitputtelijke inspiratiebron voor hem, of ze nu naakt voor hem poseerde of bezig was met de strijk of zat te lezen. En hoewel hij daarnaast tal van andere onderwerpen vond in de hem omringende werkelijkheid, zou zijn oeuvre lang niet zo groots zijn geweest zonder al die tekeningen, schilderijen en beeldhouwwerken waarvoor Nel model stond.
‘Chère Moeke’
Rik Wouters werd in 1882 geboren te Mechelen als zoon van een houtbeeldhouwer/meubelmaker. Zijn vader zag hem het liefst hetzelfde ambacht uitoefenen en hoewel het even die kant op leek te gaan, volgde de zoon toch zijn eigen weg. Amper vijftien was hij toen hij zich – kort na de dood van zijn moeder – aanmeldde voor de avondlessen aan de Mechelse Academie voor Schone Kunsten. Kennelijk buiten medeweten van zijn vader die hem overigens al snel toestemming gaf om het dagonderwijs te volgen. Eric Min: ‘Het staat vast dat Wouters al in zijn tijd op de Mechelse academie als een bezetene heeft gewerkt.’
Het was in de lente van 1902 dat hij Nel Duerinckx leert kennen. Dat gebeurt in Brussel waar de jonge kunstenaar inmiddels is komen wonen en op de academie zit. Hij is 19, zij 16 en het is liefde op het eerste gezicht. ‘Uit welk schilderij ben je gestapt?’ zegt hij – een zeldzaam mooie openingszin. ‘Chère Moeke’ noemt hij haar in zijn mengeltaal van Vlaams en Frans.
Het stofomslag wordt gesierd door een foto van Rik en Nel Wouters, ca 1907-08
Armoede
Na het beëindigen van zijn militaire dienst in het najaar van 1904 betrekt het jonge stel een woning met atelier in Watermaal (tegenwoordig een gemeente die deel uitmaakt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Het jaar daarop trouwen ze. Nog geen maand later dwingt puur geldgebrek hen om tijdelijk onderdak te vinden bij Riks familie in Mechelen. Vijftien maanden duurt hun ‘ballingschap’ en het doet de liefde geen goed. Los van elkaar keren ze terug naar Brussel, waar Rik tijdelijk werk vindt in een porceleinfabriek. De armoede blijft hen achtervolgen als ze een woning hebben gevonden in de Brusselse randgemeente St.Joost-ten-Node. ‘Nel en Rik leven samen in het atelier, waar de vrouw van vlees de concurrentie van haar inhalige rivale de kunst moet dulden’, schrijft Min. Hoewel ze veel ziek is, staat Nel zowel model bij Rik als bij een schatrijke, adellijke society-kunstenaar – dat laatste om geld in het laatje te brengen. Het is deze graaf die het voor hen ook mogelijk maakt om in 1907 te verhuizen naar het landelijk gelegen Bosvoorde, nabij Watermaal.
Daar, wonend temidden van bezembinders, klompenmakers en ander arm volk, beleefden Rik en Nel Wouters paradijselijke tijden.
‘Het zotte geweld’
Zeker, financieel bleef het moeilijk – ook al was er enige steun van een Brusselse galeriehouder – maar Wouters had alles wat hij wilde om zich heen om dag in dag uit, van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat te werken, te scheppen. Aanvankelijk leek hij zich op de eerste plaats te ontwikkelen tot een beeldhouwer, maar tekenen en schilderen werden gaandeweg steeds belangrijker, en uiteindelijk zouden tekeningen en schilderijen ook de hoofdmoot van zijn nalatenschap vormen.
Daar moet dan wel meteen aan toegevoegd worden dat beelden als ‘Huiselijke zorgen’ en ‘Het zotte geweld’ tot de hoogtepunten van Wouters’ oeuvre horen. Zowel de beroemde danseres Isadora Duncan als Nel was de inspiratiebron voor laatstgenoemd beeld, voorstellende een meer dan levensgrote, wild dansende naakte vrouw. Ongelooflijk om te lezen dat er vier jaar lang aan gewerkt is aan dit beeld – en dat het tot op de dag van vandaag een grote levendigheid heeft behouden, alsof de meer dan levensgrote naakte danseres nog altijd haar grandioze beweging maakt. ‘Het leven kwam zelf trillend te voorschijn uit de homp aarde’, schreef Nel over de wordingsgeschiedenis waarin ze voor zichzelf een hoofdrol opeist. ‘De laatste gedachte aan Isadora Duncan werd uitgewist. Het beeld was pure levensvreugde geworden, en het gaf uiting aan de energie waarmee Rik eraan werkte’.
Terugblik
‘La vierge folle’ heet het beeld in het Frans. En die ‘dwaze maagd’ komt ook terug in de titel van een nooit gepubliceerd manuscript waarin Nel terugblikt op haar leven met Rik Wouters. Eric Min heeft dit manuscript als bronmateriaal gebruikt, net zoals haar geautoriseerde monografie La Vie de Rik Wouters à travers son oeuvre (1944). Maar hij doet het begrijpelijkerwijze met de nodige reserve, want de schrijfster vertelt het verhaal vanuit haar eigen ‘dwingend’ perspectief.
Gelukkig stonden de biograaf diverse andere bronnen ter beschikking, waaronder talloze niet eerder gepubliceerde – vaak prachtige – brieven van Rik en Nel zelf en van diverse bevriende kunstenaars, critici en schrijvers. Ook kunstrecensies worden dankbaar en uitvoerig geciteerd – soms iets te uitvoerig naar mijn smaak – en zo krijgen we een veelzijdig beeld, waarin Wouters ook steeds geplaatst wordt in de context van zijn tijd.
Dramatische wending
Is die context aanvankelijk voor een belangrijk deel cultuurhistorisch, dat verandert rigoureus met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het leven van Rik Wouters neemt dan een dramatische wending. Het moet iets vreselijks voor hem geweest zijn om zijn paradijs en zijn geliefde in Bosvoorde te moeten verlaten om als dienstplichtig soldaat ten strijde te trekken.
Maar hij overleefde de hopeloze verdediging van Luik en de val van Antwerpen. Vond Nel als vluchtelinge onderdak bij vrienden in Scheveningen, Rik kwam als krijgsgevangene in Amersfoort terecht en vervolgens in Kamp Zeist.
‘In het kamp is weinig meer te melden dan hoofdpijn, kou en rook uit honderd pijpen’, parafraseert Min een brief die Rik Wouters op 16 november 1914 schreef aan Nel. Die ‘hoofdpijn’ speelt hem al enige jaren parten en wordt er niet minder op. ‘Al drie dagen lang kan hij niet scherp meer zien, en de bruten uit zijn barak trekken er zich niks van aan’. En hij zou zo graag weer gaan tekenen en schilderen…
Hoewel Nel gelukkig niet lang daarna in zijn buurt kon komen wonen en Wouters steeds meer vrijheid kreeg om ook buiten het kamp te leven en te werken, moest zijn eigenlijke lijdensweg nog beginnen. Na de diagnose van een ernstig ontstoken kaakholte volgt begin 1915 een reeks pijnlijke operaties en andere medische ingrepen in Utrecht. Terug uit het ziekenhuis probeert Wouters de draad weer op te pakken. Hij plaatst zelfs een advertentie in het Amersfoortsch Dagblad/De Eemlander waarin hij vraagt om een ‘Ruime, lichte Kamer (..) voor Atelier’. Zeker, hij heeft af en toe nog wel last van hoofdpijn en moet een bril dragen, maar hij wil tekenen, wil boetseren, scheppen.
Zwarte ooglap
In juni 1915 verhuisden Rik en Nel naar Amsterdam waar ze – mede dankzij welgestelde Nederlandse vrienden – een appartement konden huren aan de Derde Kostverlorenkade. ‘Vrijwel alle Amsterdamse schetsen zijn in en vanuit dit huis gemaakt’, schrijft Min, ‘in een observatiepost die iets weg heeft van Ensors zolderatelier op de hoek van de Vlaanderenstraat in Oostende’. En Wouters maakte heel veel tekeningen en aquarellen: van alles en iedereen die hij voorbij zag gaan, maar ook van Nel, altijd maar weer Nel.
En dan te weten dat zijn lichaam steeds verder afgebroken wordt. In oktober – na een eerste voorlopige diagnose van kanker – wordt hij opnieuw geopereerd en ontwaakt hij met een vreselijk toegetakeld gezicht dat Nel met schrik en afgrijzen vervult.
Maar zelfs daar in het ziekenhuis maakt hij schetsen van zijn mede-patiënten en van zichzelf. En terug thuis gaat hij ook weer schilderen en maakt zijn beroemde ‘Rik met de zwarte ooglap’, een zelfportret in pyjama. ‘Het is’, schrijft Min, ‘de tronie van een galeiboef of een beulsknecht die ons uit zijn ene, vermoeide oog aankijkt – ecce homo, zie de mens die lijdt en langzaam dood gaat’.
Laatste schilderij
Maar Rik Wouters is nog niet dood. In januari en februari 1916 krijgt hij een grote overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum. Er is ook een mooi interview bewaard gebleven dat Maria Viola, kunstredactrice van het Algemeen Handelsblad, met de doodzieke kunstenaar had. ‘Ik werk als ik kan; was ‘k aldoor gezond geweest dan had ‘k véél meer gedaan’, noteert ze uit zijn mond. ‘Prachtstad hier, ik leef er gelukkig, als God me gezondheid geeft, dat ‘k kan bezig blijven’.
Met groot inlevingsvermogen en met tal van ontroerende details beschrijft Min in de daaropvolgende 25 bladzijden de laatste maanden van het leven van de kunstenaar. Hoe hij werkt aan zijn laatste zelfportretten, hoe hij – althans volgens de memoires van Nel – aan zijn laatste schilderij ‘De Schelvis’ werkt en op zeker moment zijn penselen en palet weggooit met de woorden ‘Ik zie niet meer!’ En ook hoe hij zich op zijn sterfbed over laat halen tot een kerkelijk huwelijk met Nel die hij kort tevoren tot enig erfgename heeft benoemd.
Rik Wouters overleed op 11 juli 1916 in aanwezigheid van zijn vader en zijn vrouw. Hij werd begraven in Buitenveldert. Het zou niet zijn laatste rustplaats zijn: die vond hij in 1924 in zijn geliefde Bosvoorde.
Op de linkerflap en op de harde cover staat deze snelle schets die Rik van Nel maakte rond 1909
Een triest leven
Terecht laat Eric Min zijn verhaal niet eindigen met de dood van zijn hoofdpersoon. Je zou, schrijft hij, een apart boek kunnen maken over het leven van Nel. In plaats daarvan wijdt hij er zijn laatste hoofdstuk aan.
De nog geen 30 jaar oude weduwe had in 1916 nog een lang leven voor zich. Eigenlijk een heel triest leven. Ze hertrouwde met een man die haar krankzinnig wilde laten verklaren, vreesde door hem vermoord te worden, raakte zwaargewond (zelfmoordpoging?) en wist zich uiteindelijk uit deze destructieve relatie te bevrijden.
Een derde huwelijk was gelukkiger, hoewel ze ook daarin zware tijden beleefde met een adoptiefzoon die het criminele pad op ging. Voeg daarbij de jarenlange juridische strijd met de ooit zo vriendelijke Brusselse galeriehouder over de nalatenschap van Wouters, dan kan men zich iets voorstellen van de ellende die de vrouw mee heeft moeten maken.
Nel Wouters overleed op 11 augustus 1971. In het rouwbericht stonden – naast de namen van de kleinkinderen – alleen de namen van haar eerste en haar derde man. En die van Rik Wouters met de grootste letters.
Munch en Bacon
Aan het begin van dit artikel had ik het over drie kunstenaars die mijn speciale belangstelling hebben. Naast Rik Wouters zijn dat Edvard Munch en Francis Bacon. Ik geef onmiddellijk toe dat die twee – hoe onderling verschillend ook – meer gemeen hebben met elkaar dan met Wouters. Zo spelen in hun werk melancholie, eenzaamheid en dood een grote rol. Rik Wouters zou je eerder een verheerlijker van het leven kunnen noemen, iemand die op de eerste plaats overal schoonheid zag in de hem omringende werkelijkheid. Zelfs als hij alle reden had tot zelfbeklag.
Overigens besef ik ook wel dat de beperking tot het genoemde trio betrekkelijk is. Zo ga ik misschien ook nog eens die biografie lezen die Eric Min schreef over James Ensor – zowel vanwege diens werk als merkwaardige levensgang. En, o ja, Balthus hoort er eigenlijk ook bij.
Rik Wouters. Een biografie. Door Eric Min. De Bezige Bij. Isbn 978-90-8542-174-0. Prijs € 39,90.
fleursdumal.nl magazine
More in: Historia Belgica, Joep Eijkens
Dutch Politics
Rechtszaak Wilders
Wilders heeft een vrijbrief gekregen door te gaan met z’n botte schofferingen. De context waarin deze hebben plaatsgevonden en zijn funktie als politicus maken dat deze idioot uit Venlo vrijuit gaat. Een van de eersten die Blondie feliciteerde na de uitspraak in de rechtszaak was griezel-advocaat Moskovitch, gevolgd door wat PVV-tuig uit de 2e kamer fractie. Padvinder-premier Rutte was vooral blij voor Wilders persoonlijk en liet daarmee wederom zien een uitermate selectieve en vooral uitermate incompetente vader des vaderlands te zijn. Aan een voorbeeldfunktie vegen Nederlandse politici blijkbaar hun gepluchificeerde reten af.
(He, dat was effen lekker, ik voel de vrijheid door m’n aderen stromen. U moet natuurlijk wel weten dat ik dit alleen maar zeg in het kader van het politieke debat van onder af, anders zou ik het zo niet zeggen natuurlijk, gewone mensen gaan zo niet met elkaar om. Gelukkig maar, anders zou er al snel geen sprake meer zijn van een samenleving)
24 juni 2011
Melseke
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Dutch Politics
Dignity
Ajax is the new Dutch football champion. A few weeks ago there was a party on the Museum-square in Amsterdam, 160 injuries, over 300.000 euros damage to museums. Last Wednesday i went to visit the Gemeentemuseum in The Hague and on the way back about a 100 train travellers lost an hour thanks to a Feijenoord supporter who beat up the train-conductor.
These hooligans are all offspring of Henkie and Ingrid, as Geert Wilders calls them in his party program and not of Ali and Fatima who are probably far too busy being useless, as Wilders suggests is their main occupation.
If you don’t know what the PVV (Party for freedom) is about, here are a few statements by Wilders:
• Flooding The Netherlands for 30 years with Islamic voting cattle
• Tax on headscarves: ‘Headragstax’
• Disproportionate number of idle Muslim immigrants
• Mohammed had a brain tumor
The list is much longer. Moszkowitz (Wilders’ lawyer) claims that Wilders does not want to hurt Muslims in their human dignity, but looking at his statements he could have fooled me and he certainly fooled many a Muslim. Wilders is a disgrace to Holland, to its tradition of hospitality and tolerance. Immigration and a minimum level of cultural assimilation are serious issues that need to be addressed firmly, but not in the scummy, brawling PVV-way that serves no other purpose than Wilders’ megalomania.
(The current Dutch Government is a collaboration between PVV, CDA and VVD)
Melseke
May 31, 2011
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature