Or see the index
Melseke column
SchoongenoegvanKernenergie
Verhagen bijt zich vast in kerncentrales
Minister Verhagen wil van geen wijken weten. Dat bleek in een overleg met de Tweede Kamer vorige week. Hij houdt vast aan de kabinetsplannen om vergunningen af te geven voor nieuwe kerncentrales. Terwijl een overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking een duurzame energievoorziening wil. Slechts eenderde van de bevolking vindt nieuwe kerncentrales een goed idee.
Eerste volgende stap: In mei praat de Kamer verder over kernenergie. We zullen ons protest dus doorzetten. Het is belangrijk dat voor ons kabinet zichtbaar is dat Nederland schoon genoeg heeft van kernenergie en geen tweede Borssele wil.
♦ Hier is een LINK ter ondertekening van de petitie
Persoonlijke opmerking. Als de regering een referendum weigert en vasthoudt aan deze visieloze en alleen op economie gerichte korte termijn politiek, dan zijn economische tegenmaatregelen, zoals bijvoorbeeld een (internationale) boycot van ieder bedrijf dat direct of indirect betrokken is bij het verkrijgen van een vergunning voor het bouwen/exploiteren van een nieuwe kerncentrale in Nederland, verdedigbaar en democratisch. Want als de macht alleen bij de economie ligt: De economie dat zijn wij.
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
2011
The German Government has decided to temporarily shut down 7 nuclear power stations built before 1980 and investigate into the ’safety’ of all stations during a moratorium of 3 months. A survey in Germany says that 84 percent of the German population wants to get out of nuclear energy asap. But the Dutch government, in all its wisdom, is planning to build a new nuclear power station starting 2015. Even when all requirements are theoretically met and risk analysis for design and for operation show no deficits, when contingency planning is properly done and crisis management is in place, even then ’safety’ is a term that speaks of an appalling, naïve and irresponsible belief of leading politicians in the infallibility of the human capacity, the infallibility of technique and the predictability of nature. And even when theoretic risk models have an outcome of once in a million year, that once in a million year could be tomorrow. The question should not be if our nuclear power plants are ’safe’. The question should be if we are willing to accept the ultimate consequence, if we are willing to accept the chance of the apocalypse.
MELSEKE
PS
Many ‘green’ alternatives are available and could have been in place if successive governments since the oil crisis of 1973 had spent time on managing our future.
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
1973
January 9. I remember 1973 and the oil crisis and the ‘Carless Sundays’. We were scared and angry. There were intensive discussions on nuclear energy, on the Fusion technique that would be less dangerous than the currently applied techniques. There was awareness and willingness to solve the energy problem once and for all and we were prepared to pay a price for it. But since then political short term opportunism has turned on the lights, on every Motorway in the country, and all awareness and willingness has faded away. Our selective memory has forgotten 1973. I remember 1986 and Tsjernobyl and the nuclear disaster when the apocalypse appeared on our doorstep.
MELSEKE
Berlin 2011 photo kempis.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Melseke
Politics: Observations on Culture
There use to be a saying that governing is looking forward into the future, being ahead of things, have a long-term vision. Maybe this has always been an illusion but the last 20 years of governing has certainly been operational, short term management, tending the shop; free of any vision further than the next 4 years. There is no political vision on the role of culture in our society and the arts are put into the entertainment container where only the number of visitors rule and life is reduced to economy and superficial pleasure. But nothing much can be expected from our current government. You could never accuse the VVD of any content and the PVV, which originates from the VVD where Wilders was a back-bencher, is a right extremist party with a faction of letterbox-pissers and police escape artists. Its probably part of their sub-culture.
I recently had a meeting with a banc-employee who remarked that he didn’t understand the cuts on art. He said ‘art, music is our inheritance, what else is there to pass on to the next generations’. Slightly flabbergasted i suggested ‘a decent planet’ but realized that the only inheritance of this government will probably be a next Nuclear Power Station and a South Betuwe Line.
January 2011
kempis.nl poetry magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Dutch Politics (2)
Column by Melseke
We have a new measurement system in Holland. Despite all efforts to standardise the systems in Europe and the willingness of the UK and other countries to give up their yards and inches and conform to the metric system, Holland has created a new one. The system was first used in 2007 to measure the Koran and will probably, with the support of the current government, further infiltrate into our society and, on a somewhat longer term, make the metric system redundant in Holland. A problem with the introduction of this new system on a broader scale is however that nobody except Wilders knows exactly how the Wilders Donald Duck relates to the metric system and that may cause a serious delay. So I asked Emile (SP) to do me a favour and borough Geert’s Donald Duck for me. Emile is friends with Geert (PVV), and with Mark(VVD) and Verhagen(CDA). With Farshad, Willibrord, Harm, Malik, Stef, Bas Jan, Harrie, Louis, Martin, Hanke and Betty. With Brigitte, Job, Tjeerd, Ineke, Tony, Jasper, Henk, Sharon, Dion, Maarten, Pierre, Lilian, Atje, Renske, Bart, Eric and Ahmed. And with Esther, Alexander, Hans, Kees, Miriam, Joost and Janneke. You’re right, i forgot to mention Wim, Arie and Petro, but it’s only a selection, it’s certainly not comprehensive. I asked Emile because we are friends, but that may not come as a surprise to you. So I got the Donald Duck and made the translation from the metric system, it’s 0.4513 cm. Implementation on a large scale will be a hell of a job and certainly take at least a decade and that’s something to consider before a final decision is made. After having established the formula i threw the Donald Duck into the bin. I think it’s good for Wilders, a couple of days without a Donald Duck will make him realise how it feels to be disconnected from your culture.
Political Observations: Dutch Politics (2) by Melseke
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Dutch Politics (1)
by Melseke
The current Dutch government is a collaboration between the VVD(Rutte), CDA(Verhagen) and the extreme PVV(Wilders). The denial of an immigration slash integration problem by the established parties and the absence of a long-term vision has led to the rise of the PVV.
Below quotes from the PVV party program, for which the term ‘Christian-Jewish tradition’ is abused as a philosophical bases. I will provide a translation shortly.
“Onze trots waar Nederlanders met overtuiging decennialang een gedeelte van hun salaris aan hebben overgemaakt, de verzorgingsstaat, is verworden tot een magneet voor gelukszoekers uit islamitische landen. Niet meer een schild voor de zwakken, maar een afhaalloket voor onevenredig veel lanterfantende moslimimmigranten. Henk en Ingrid betalen voor Ali en Fatima
Etnische registratie van iedereen. Inclusief vermelding ‘Antilliaan’
Kiezen voor islambestrijding
Dankzij die club in Brussel wordt Europa in rap tempo Eurabië. Alle beslissingen van Brussel op het gebied van de massa-immigratie, moet Nederland onmiddellijk naast zich neer leggen.
Alle islamitische scholen dicht
EU: Turkije er in, Nederland er uit
Verbied de boerka en de koran, belast hoofddoekjes
En vooral: volledige immigratiestop voor mensen uit islamitische landen
Een andere aantasting van onze democratie heet Europese Unie. Die gaat steeds meer lijken op de oude Sovjet-Unie. De EUssr.”
Melseke : Dutch politics (1)
fleursdumal.nl magazine
More in: Melseke, Columns, The talk of the town
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Negen (slot)
Marguerite de Valois, la reine Margot, heeft een zilveren Priapusbeeld gehad dat in dezelfde behoefte voorzag. Het is niet onwaarschijnlijk dat Brantôme het door hem genoemde gerei aan haar hof of dat van haar moeder gezien heeft. Marguerite, de dochter van Catharina, en Brantôme waren tijdgenoten en Brantôme is hopeloos verliefd op haar geweest, getuige zijn sonnetten waarin Marguerite overigens niets van de wellustige dame heeft die eventueel wijn uit een priapenlid zou tappen. Integendeel, ze is daarin onbenaderbaar, koel zelfs:
Bref, que vous sert la verdeur de voz ans,
Pour dormir seule et froide comme glace.
(Zie voor de complete gedichten van Brantôme de uitstekend geannoteerde uitgave van Louis Perceau: Recueil d’Aulcunes Rymes de mes Jeunes Amours(Parijs, 1927).)
‘We kunnen lezen,’ schrijft Brantôme, ‘over een grote courtisane en beroemde koppelaarster uit de tijd van het oude Rome, Elefantina genaamd, die net zulke afbeeldingen maakte als Aretino, nog ergere zelfs, welke door de dames van adel en vorstelijke huize (bekend om hun hoerenleven) bestudeerd werden als het mooiste boek.’ Waarschijnlijk baseert hij zich hier, net als Ben Jonson en de auteur van L’Académie des Dames, Chorier, op Suetonius of Martialis, maar hij verwart, in tegenstelling tot Chorier, Elephantis met de dame die hierboven Dodecamechanos genoemd werd (dódeka = twaalf)- Aansluitend lezen we: ‘Deze brave hoerenmadam uit Cyrene werd bijgenaamd “van de twaalf standjes”, omdat ze twaalf manieren uitgevonden had om het genot liederlijker en wellustiger te maken.’10) Tenslotte mag bij Brantôme het verhaal over de secretaris van de kardinaal d’Esté aangehaald worden. Deze Capella, een geestelijke, werd door Paus Sixtus opgehangen omdat hij ‘een boek had gemaakt vol met dit soort schone afbeeldingen.’ Bijzonderheid is in dit geval dat de twee figuren duidelijk herkenbaar waren — en zelf geposeerd hadden — als een echtpaar ‘van hoge geboorte’ en, vermeldt hij bijna buiten zichzelf van enthousiasme, ‘in levensechte kleuren afgebeeld.’
Men vraagt zich af of het erger kon: herkenbaarheid, adellijk, kleuren en een ambtenaar van een kardinaal.
Het zal tot het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw duren voor de Aretino’s concurrentie krijgen van de voorlichtende werken naar het model van de Oostersche handboeken, overzichten en beschrijvingen, waarvan de drie aardigste hierachter beschreven zullen worden: Instruction Libertine(1870), Les Paradis Charnels(1903) en Das Goldene Buch der Liebe (1907). Het aantal beschreven modi loopt in die jaren op van 40 (Aretino’s) tot 63, 136 en tenslotte 531. De nieuwe records hebben de diepe indruk die de sedici modi gemaakt hebben echter nooit kunnen evenaren; niet omdat hun oplage te klein geweest is, dat was die van de Sonetti ook, maar omdat zij verschenen in een tijd waarin de geslachtsdaad als literair onderwerp nog wel geheim maar niet meer per definitie taboe was. En dus vinden we niet hun namen in de moderne literatuur terug, maar nog steeds die van Aretino, meest recentelijk, voor zover ik weet, nog in John Fowles’ Mantissa (1982), waarin ‘Aretino’, net als de Kama Sutraen Kinsey, tot de therapeutische middelen behoort waarover de vrouwelijke doktoren beschikken in een hospitaal waarin Miles Green behandeld wordt voor geheugenverlies. (Zie voor de verkwikkende kracht van het Aretino-lezen Thornton Wilders The Bridge of San Luis Rey, het hoofdstuk over Uncle Pio.)
De legende is gebleven, de handelswaarde is passé dankzij de bibliografische naspeuringen die orde op zaken gesteld hebben in de geschiedenis van het erotische boek, maar de ware kenner blijft de Sonetti trouw. Vanaf 1900 verschijnen de degelijkste vertalingen en de mooist geïllustreerde uitgaven. Die van Liseux is al genoemd; in 1926 verschijnt de eerste Amerikaanse editie, The Works of Aretino, in de vertaling van Samuel Putnam en met illustraties van de markies Von Bayros; in 1948 is er een nieuwe Franse uitgave, Sonnets Luxurieux, met prenten van Tavy Notton.
Alfred Delvau is wellicht de laatste geweest die de Aretino’s heeft aanbevolen als studiemateriaal. Onder het lemma Connaître des Postures van zijn Dictionnaire Erotique Moderne legt hij uit: ‘In Aretino, of in het bordeel, de diverse bewegingen geleerd hebben, alsmede de houdingen van het lichaam die het meest geschikt zijn voor de volbrenging van de acte vénérien. Het is dan 1876, en sindsdien kreeg de lof die men de ‘gesel der prinsen’ toewuifde minder emotionele en meer academisch
goedgekeurde vormen. ‘Hij was het geweten en het imago van zijn eeuw,’ schrijft De Sanctis. ‘Zonder hem,’ meent Young, ‘kan men de renaissance niet begrijpen en dat betekent dat men het moderne Europa niet kan begrijpen.’
En hij meent het: ‘Dit weet ik: dat als we denken aan degenen die de grondvesten voor het moderne Europa en Amerika gelegd hebben, aan Luther en Copernicus, aan Galileo en Newton, aan Michelangelo en Calvijn, aan St. Ignatius en Locke en Hobbes, dat we daaraan ook Giulio Romano, Marcantonio Raimondi en Pietro Aretino moeten toevoegen.’
Een dergelijke visie zal alleen hen overtuigen die met Young van mening zijn dat het ontkennen van de seksualiteit, in de praktijk, het geloof, de wetenschap en de kunst niet alleen een onmenselijke vergissing is maar ook een ontkenning die veel totaler
geweest zou zijn zonder Romano/Raimondi/Aretino. Daarbij moet vastgesteld worden dat het niet eens zozeer de eigenlijke inhoud van prenten en verzen geweest is die voor de reputatie gezorgd hebben. Afgezien van het gebruik van een wiel waarop de vrouw steunt en de man haar ‘duwt’ zoals men een kruiwagen duwt (Aretino noemde dit ‘moeilijk naaien’ en het maakte hem ‘zeer chagrijnig’) bieden de prenten variaties die ook toen bedreven werden, ook al waren ze voor goede katholieken toen nog verboden. Zittend, staand, het ene been zus en het andere zo, het is altijd bekend geweest. Misschien was het toen net iets beruchter, maar waar het om gaat is de daad die het trio stelde vierhonderd jaar voordat zulke daden min of meer legaal in Europa gesteld konden worden. Wat bleef is de verpletterende indruk die die daad op hun tijdgenoten gemaakt moet hebben en aangezien” het sociale klimaat alleen maar deftiger werd kon de reputatie alleen maar groeien. En wat opvalt is niet in de eerste plaats de vulgaire woordkeus van de sonnetten – of het realisme van de Ragionamenti — maar de pure wellustige inspiratie die eraan ten grondslag moet hebben gelegen. Dat was wat De Sanctis even vergat in zijn karaktertekening van Aretino: Gemeenschap was voor hem niet genoeg, hij wilde neuken. De sedici modi zijn uniek en daarom een hoogtepunt, en het pleit voor de betrokkenen dat ze het meteen deden zoals het hoorde: zonder bedenkingen, zonder schaamte. ‘Wat kan het voor kwaad,’ vroeg Aretino in een brief, ‘een man op een vrouw te zien? Moeten dieren meer vrijheid hebben dan wij? Het lijkt me dat de je-weet-wel die de natuur ons gaf teneinde de soort in stand te houden als een hanger om de hals zou moeten hangen of op onze hoofddeksels gespeld zou moeten staan . . .’ En hij somt de halve adel van Italië op en daarna de pausen, die zoals iedereen door die je- weet-wel verwekt zijn, ‘en de schone vrouwen met hun sancta sanctorum: en daarom zouden we heiligendagen moeten afkondigen en waken en feesten te zijner ere moeten houden Terug naar Priapus. Zover is het nog niet — de huiselijke sfeer hier en daar buiten beschouwing gelaten – en zover zal en hoeft het ook niet te komen. Maar de intentie is duidelijk: het moest onderhand maar eens afgelopen zijn met deze rimpel in het gezonde verstand.
Die rimpel is er nog steeds niet uit en het is zeker niet zo dat Aretino’s werk in onze eeuw unaniem de bijval kreeg die De Sanctis en Young hebben voorgesteld. ‘Rauwe obsceniteiten’ en ‘een platte opsomming’ noemt Lewinsohn in de jaren vijftig de sonnetten, ‘ernstig voorbehoud’ zegt de Moderne encyclopedie. Zelfs de liberale zedenhistoricus Lo Duca vond de sonnetten sans intérêt. Een van Aretino’s biografen, de Engelsman Edward Hutton, kon met zijn onderwerp ook al niet overweg dan nadat hij het voorbehoud gemaakt heeft dat ook hij hem ‘een monster’ vindt: it is true; to deny that is to belittle him.
Witkowski, in zijn curieuze verzameling christelijke wellustige kunst, laat een zekere Alfred Bellenger aan het woord, die in 1882 de bezoekers van de Santa Croce in Florence adviseert geen aandacht te schenken aan het Mausoleum met het graf van Aretino. ‘Daar rust de Aretijn die zijn leven aan het plezier wijdde en wiens enige serieuze daad de dood was.’ Helaas, maakt Witkowski niet zonder leedvermaak duidelijk, rust in dat Mausoleum niet Aretino, maar de uit Arezzo afkomstige, en daarom ook Aretijn genoemde Leonardo Bruni. Aretino werd, in 1556, begraven in de San Luca in Murano; zijn graftombe bestaat echter niet meer, en wat er precies op die tombe geschreven stond is nooit tot volle bevrediging duidelijk geworden. De verwarring lijkt onmiddellijk met zijn begrafenis een aanvang genomen te hebben. Had het aan Aretino gelegen, dan zou vanaf zijn grafsteen ongetwijfeld een van zijn favoriete spreuken zijn critici en vijanden onder ogen gekomen zijn, een spreuk die zowel zijn karakter als zijn daden lijkt te verantwoorden: Drink water als jullie dat beter bevalt, de oude Grieken hebben zich aan de wijn gelaafd.
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie
Verscheen in Maatstaf, 1984, nummer 10, met een portfolio van acht modi uit de Liseux-uitgave. Slechts twee abonnementen werden opgezegd. Deze versie is in details gewijzigd.
Noten:
(1). Een zeer belangwekkende en uiterst gedetailleerde verhandeling over alle historische problemen die met de modi en de sonetti samenhangen, vindt men in Les Amours des Dieux van Dunand en Lemarchand (zie bronnenlijst). Om mijn overzicht niet nog gecompliceerder te maken vat ik hier Dunands bevindingen liever samen, voor zover ze niet in de volgende noten apart genoemd worden.
Er waren 20 prenten, 16 sonnetten;
De Waldecks traceringen kunnen onmogelijk door De Waldeck zelfgemaakt zijn en zijn waarschijnlijk van de hand van een kunstenaar uit de zestiende eeuw;
De sonnetten zijn tijdens Aretino’s leven nooit in druk verschenen; zie noot 2;
Het Sander-exemplaar is in geen geval een van de eerste edities van de prenten;
De prenten van Romano en Raimondi zijn in essentie afbeeldingen van het liefdesleven van de Goden.
(2). Het feit dat Aretino’s sonnetten niet op de Index staan, noch op de Index Librorum Prohibitorum of de Index Expurgatorius, is Dunands voornaamste bewijs dat de verzen tijdens Aretino’s leven nooit in druk zijn verschenen en alleen een handgeschreven bestaan hebben geleid. Het meeste van Aretino’s andere werk
stond wel op de Index, inclusief enige titels uit het Prose Sacra.
(3). Dunand stelt dat de Liseux-prenten gemaakt zijn naar foto’s maar geeft hieromtrent geen nadere details.
(4). ‘Ik heb hier, Mevrouw, een collectie Aretino-standen in veertig ovalen illustraties. Aangezien ik binnenkort naar Rome vertrek, zou ik deze zeer graag van de hand doen; het lijkt mij, dat dit ideale decoraties voor uw boudoirs zouden vormen. De prijs bedraagt duizend êcus; (. . .) Indien u ze wenst te bekijken, vanavond ben ik thuis na het diner, alsmede morgen, de hele ochtend.’
Het meervoud van boudoir doet vermoeden dat de Mevrouw een koppelaarster of madame is.
(5). ‘Een jonge Griekse dame maakte afbeeldingen van de standen waarvan ze wist dat ze in zwang waren onder libertijnen, zodat ze voortaan genoeglijk naar het beeldend voorbeeld hun zaken zouden kunnen afhandelen. . . . een andere dame ontwierp twaalf verschillende manieren van copuleren, manieren die er op berekend zijn het zwaard het grootst mogelijke wellustige genot te verschaffen. Daarom noemde men haar Dodecamechanos.’
(6). ‘M. C: ‘Aretino’s komen in mijn Rhetorica niet voor, en zullen, hoop ik, ook in de apartementen van mijn leerlingen geen plaatsje krijgen. Die zijn berekend op een heet gebied, even aan de verkeerde kant van Sodom, en zijn geenszins noodzakelijk in ons Noordelijk Klimaat.
D: Hoe bedoelt u, Aretino’s}
M. C: Niets anders, Kindje, dan zes en Dertig Geometrische Schema’s die hij voor zijn eigen vermaak heeft uitgetekend.’
(7). ‘. . . en omdat ik haar na de daad niet zag spuwen, was ik er zeker van dat zij zich had gevoed met de nectar van mijn gelukkige rivaal.’
(8). ‘Ik wil eveneens, en draag dat mijn erfgenamen en erfgenames uitdrukkelijk op, dat mijn boeken gedrukt worden die ik heb gemaakt en vorm heb gegeven met mijn geest en verbeelding . . .’ Brantôme benadrukt het fictieve deel van zijn herinneringen.
(9). Er is veel geschreven over het verschijnsel van de hoorndragers, de hoorntjesopzetters, de koekoekseieren in het vreemde nest, kortom, wat de Fransen les cocus noemen. De twee belangrijkste titels die ik over dit altijd boeiende onderwerp kon lezen, en die te zijner tijd zeker eens een aparte behandeling verdienen, zijn: Dissertation Etymologique Historique et Critique sur les Diverses Origines du Mot Cocu avec des Notes et Pièces Justificatives par un Membre de l’Académie de Blois (Pétigny). Blois, 1835, 52 pp., oplage: 71 exemplaren. Hiérarchie du Cocuage door Charles Fourier; een indeling van bedrogen echtgenoten in 80 categorieën. In: Manuscrits de Charles Fourier, Parijs, 1856.
(10). En dan is het altijd nog mogelijk dat Elefantis nooit bestaan heeft, dat haar bestaan berust op een eeuwenoud vertalersmisverstand. Een long shot, dat wel, maar het is een feit dat de nieuwere vertalingen van Suetonius moeilijk raad weten met de ‘dame’. In de vertaling van Rolfe in de Loeb Classical Library (1913 etc.) vinden we de passage kortweg als the most salacious paintings; in de vertaling van Robert Graves (1957, etc.) wordt ‘Elephantidis’ vertaald met Elephantis in Egypt, een plaatsnaam. Bestaat het misverstand wellicht uit het gegeven dat de romeinen met libri elephantini hun zeer grote boeken bedoelden, en dat het pornografische boek dat Tiberius had ruim van afmetingen was?
Bronnen:
Ashbee, H. Spencer (Pisanus Fraxi); Index Librorum Prohibitorum; New York, 1962.
Ashbee; Catena Librorum Tacendorum; New York, 1962.
Bilder Lexikon der Erotik, Band 2; Wenen, 1929.
Brantôme, Le Seigneur de; Levens der galante dames; Amsterdam, 1966, vertaald door Peter Verstegen.
Burton, Robert; The Anatomy of Melancholy; Londen, 1977.
Casanova; Histoire de Ma Vie; Wiesbaden, i960.
Chledowski, Casimir von; Die Menschen der Renausance; München, 1922.
Delvau, Alfred; Dictionnaire Erotique Moderne; Brussel, 1876.
De Sanctis, Francesco; History of Italian Literature; New York, 1973.
Drujon, Fernand; Catalogue des Ouvrages . . . Poursuivis, etc.; Parijs, 1879.
Dublin, P. G.; La Vie de l’Arêtin; Parijs, 1937.
Dunand, Louis, en Lemarchand, Philippe; Les Amours des Dieux; Lausanne, z.d., J. Lemarchand éditeur; Institut d’Iconographie Arietis.
Forberg, F. K.; De Figuris Veneris; Los Angeles, 1967.
Foxon, David; Libertine Literature in England 1660-174% New York, 1965.
Fuchs, Eduard; Sittengeschichte (6 delen); München, 1909-1912.
Hancarville, Monumens de la Vie Privée des Douze Césars; ik gebruikte een Duitse herdruk: Auf Capri bei Sabellus; z.p., z.d.
Hancarville; Monumens du Culte Secret des Dames Romaines; idem.
Hutton, Edward; Pietro Aretino, the Scourge of Princes; Londen, 1922.
Jonson, Ben: Five Plays; 1972.
Kearney, Patrick; A History ofErotic Literature; Londen, 1982.
Kearney, Patrick; The Private Case; Londen, 1980.
Legman, Gershon; The Horn Book; New York, 1964.
Lo Duca; De Erotica; Parijs, 1959.
Martialis; Sex en eros bij Martialis, 300 epigrammen; Amsterdam, 1979; vertaald door E. B. de Bruyn.
Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur; Hilversum, 1963.
Moll; Handbuch der Sexual Wissenschaften; Leipzig, 1912.
Peyrefitte, Roger; La Bibliothèque Singulière de Roger Peyrefitte; Parijs, 1977; veilingcatalogus.
Regier, Gustav; Le Divin Arêtin-la Vie d’un Séducteur; Parijs, 1958.
Rodenko, Paul; De nijvere nachten van Teobaldo; Den Haag, 1969.
Suetonius; The Twelve Caesars; Harmondsworth, 1982.
Thomas, Donald; A Long Time Burning; Londen, 1969.
Thompson, Roger; Unfit for Modest Ears; Londen, 1979.
Venuswagen, Der; deel VII; de reeks van negen delen verscheen vanaf 1920; Berlijn, Fritz Gurlitt Verlag.
Witkowski, Dr. G.-J.; Les Licenses de l’Art Chrétien; Parijs, 1920.
Wycherley, William; The Country Wife; In: Restoration Comédies, D. Davidson, éd.; Londen, 1970.
Young, Wayland; Eros Denied; Londen, 1965.
Aretino-uitgaven:
Commedie; Lanciano, 1914.
Prose Sacra; Lanciano, 1926.
Lettere; 2 delen; Bari, 1913-1916; een seleaie is verkrijgbaar in de Penguin-reeks.
Ragionamenti; Lanciano, 1914.
Nederlandse editie, 2 delen in een vertaling van Greta Milani Peet, met illustraties van Fiel van der Veen: Schijnheilige praktijken en Uit het leven, Amsterdam, z.d.
Franse edities: Les Dialogues de Pietro Aretino; 2 delen, met illustraties van Martin van Maele; Au cabinet du livre, Parijs, 1927-1928; oplage 480 ex.
Les Ragionamenti; Texte Italien et Traduction Complète par le Traducteur des Dialogues de Luis a Sigéa (= Alcide Bonneau); Isidore Liseux et ses amis, Parijs 1882; 100 ex.
Les Ragionamenti; Editions de la Nef d’argent, z.p., 1944,2 delen; geïll. door P. E. Bécat.
5. Sonetti Lussuriosi.
Nederland: Wulpse sonnetten; vertaald door Ernst van Altena; Goossens, Hilversum, 1981; bevat de Italiaanse tekst en gravures van Elluin naar Borel.
Frankrijk: Les Sonnets Luxurieux du Divin Pietro Aretino; vertaald door Alcide Bonneau; Isidore Liseux et ses amis, Parijs, 1882; 100 ex.
Les Sonnets Luxurieux de l’Arétin; Parijs, 1904; gebaseerd op de voorgaande editie, nu uitgegeven met de ‘originele tekeningen van Romano.’ 300 ex. Volgens Gustav Regier zou niet Liseux, maar Bonneau de uitvoerige aantekeningen geschreven hebben. Les Sonnets Luxurieux du Divin Pietro Aretino; Brussel, 1932; 16 ill. in kleur; bevat de Sonnets ajouter, 350 ex. Sonnets Luxurieux; Parijs (?), 1948; 16 ill. door Notton; 250 ex.
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie
(Uit: Vergeten boeken. Literaire curiosa en rariora, boekenvrienden en bibliomanen, Amsterdam, 1986)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Acht
Waarschijnlijk heeft Casanova dit boekje later van Marina Pisani cadeau gekregen want verderop in ditzelfde deel noemt hij het als een werk dat deel uitmaakt van zijn bibliotheek, naast de werken van ‘Arioste, Horace, Pétrarque’. Aretino, of wat daarvoor doorgaat, noemt hij dan le petit livre des postures lubriques de l’Arétin. . .
Het zou interessant zijn te weten welke de vier ‘Aretino Y waren die Casanova fort intéressantesvond. Zijn werk geeft, dat lijkt geen onrechtmatige conclusie, slechts uitsluitsel over één positie. Dat is de arbre droit, die we Casanova — nog steeds in deel 4 — zien uitvoeren met een zekere M.M. nadat deze, uitgeput door de voorgaande luttes, zich op een Perzisch tapijt heeft uitgestrekt. Ik heb haar de rechte boom doen toepassen en in deze houding heb ik haar omhooggetild om haar liefdeskabinet te verorberen, dat ik op geen andere wijze kon bereiken aangezien ik ook haar in staat wilde stellen het wapen te proeven dat haar dodelijk verwondde zonder haar van het leven te beroven. Het is even puzzelen maar het is dan duidelijk dat Casanova hier aan het experimenteren is met wat tegenwoordig soixante-neuf genoemd zou worden, de heer geknield boven de dame. De naam van de stand, arbre droit, lijkt dan aardig gekozen. Het gebeuren krijgt echter niet de door Casanova gewenste afronding, de boom valt om, tussen haar borsten. Pas in het twaalfde deel lijkt het hem te lukken de arbre droit te volvoeren zoals Aretino het voorschrijft maar ook dan is Eros hem slecht gezind.
Casanova beschrijft dan zijn relatie met Lia die hem, net als het prototype van de teaser La Charpillon, voortdurend aan het lijntje houdt.
Om haar lusten op te wekken heeft hij weer gebruik gemaakt van het boekje met de Aretino’s, maar dagenlang blijven zijn lessen beperkt tot theorie. Op een avond ontdekt hij haar echter in het gezelschap van een jongeman. Hij bespiedt hen en stelt vast dat ‘Lia niets anders deed dan de figuren herhalen die ze uit haar hoofd had geleerd uit de Aretino.’ Niettemin windt het slot hem zeer op: ‘In de houding van de arbre droit de l’homme (de vrouw boven), ging Lia te werk als een echte saphiste, en de jongeman smulde van haar pronkjuweel.
Tenslotte volgt de afronding waarop hij zelf zijn zinnen gezet heeft en waarvan hij ook vanuit zijn voyeurspositie volop geniet: . . . et ne la voyant pas cracher à la fin de l’acte, je fus sûr qu’elle s’était nourrie du nectar de mon heureux rival.1) Casanova identificeert zijn Aretino steeds weer met het oraal-genitale contact, variaties die in de Sonetti niet voorkomen. Ook in deel acht, in zijn favoriete situatie, de ménage à trois, nu met Hedvige en Hélène, laat hij de dames eerst ‘de moeilijkste houdingen uit Aretino uitvoeren’, met de toevoeging, ‘wat hen onzegbaar amuseerde’, maar streeft hij tenslotte toch weer naar een fellatoir slot: la décharge partit et inonda son (Hedvige) visage et son sein.
Aretino’s grootste bewonderaar moet echter wel de Seigneur de Brantôme geweest zijn, gezien de vele verwijzingen naar de modi in zijn Vie des Dames Galantes. Brantôme begon aan dit superieure voorbeeld van roddelliteratuur tegen het eind van 1583 toen hij na een val van zijn paard vier jaar lang het bed moest houden. Hij overleed op ongeveer 74-jarige leeftijd (zijn geboortedatum wordt op circa 1540 geschat) zonder dat dit nu bekendste deel van zijn oeuvre gepubliceerd was. In zijn testament schreef hij echter nadrukkelijk: Je veux aussy, et en charge expressément mes héritiers, héritières, de faire imprimer mes livres, que j’ay faictz et composez de mon esprit et invention . . .8) Pas in 1665 of 1666 werd Vie des Dames Galantes in ons land voor het eerst gedrukt.
Na enige welgekozen voorbeelden van ‘overspel’ begint Brantôme een nieuwe alinea met de woorden: ‘Nog erger is dat deze mannen hun vrouw in hun eigen bed duizend-en-een ontuchtigheden, genietingen, verleidelijke poses en nieuwe standjes leren, zelfs de ontstellende houdingen van Aretino proberen, zodat het vuur van hun hartstocht honderdvoudig brandt en ze vanzelf ontuchtig worden.’
Het verband met het overspel wordt als volgt gelegd: ‘En als ze eenmaal zodanig afgericht zijn, kunnen ze zich niet meer weerhouden om hun mannen te verlaten op zoek naar andere minnaars.’ 9)
Dat het portfolio niet het alleenrecht van de mannen geweest is merken we verderop in het eerste hoofdstuk als Brantôme over een ‘mooie eerzame dame’ schrijft die ‘een geïllustreerde Aretino in haar kleedkamer bewaarde’, met toestemming van haar man. Haar begaafdheid in sexuele toepassingen heeft ze ‘zowel van het boek als door oefening’ geleerd. Over het succes van de ‘standen’ komen we iets meer te weten als Brantôme schrijft dat hij in Parijs een boekhandelaar gekend heeft, Bernardo geheten, een Italiaan, die ‘in nog geen jaar tijds ruim vijftig exemplaren had verkocht van de werken van Aretino’, en hij voegt er aan toe, ‘aan getrouwde zowel als ongetrouwde mannen, en ook aan vrouwen.’ Deze exemplaren waren gebonden ‘in fraaie leren banden’, werden verkocht aan de rijken, en dat in het grootste geheim. De boekhandelaar ‘vertelde me ook dat er een tijdje later een dame was gekomen die had gevraagd of hij niet nog zo’n boek had als de Aretino die ze . . . gezien had. Hij antwoordde: “Signora, si, e peggio.” (Ja mevrouw, nog iets ergers.) En meteen haalde ze geld tevoorschijn en betaalde voor de boeken hun gewicht in goud. Zo dol nieuwsgierig was ze om alles te proberen en haar man op reis te sturen naar Hoorndragersland, Corneto bij Civita-vecchia.’ En hij voegt er aan toe: ‘Al deze standjes en houdingen zijn een ergernis voor God’, maar dat meent hij niet echt. Toepassing en navolging van het idee moeten veelvuldig geweest zijn. Brantôme schrijft over een ‘zilveren drinkbeker (. . .) Met de graveernaald waren hierin heel zorgvuldig en bekoorlijk verscheidene voorstellingen van Aretino afgebeeld’, en alsof we dat nu nog niet weten voegt hij er nogmaals aan toe: ‘liefdeshoudingen van man en vrouw.’
Bijna giechelend vertelt hij dan hoe deze voorstellingen onder in de beker staan, en hoe de heren de dames, die niets vermoeden, uit die beker laten drinken. Niet zonder succes: ‘Een enkele zocht het buitenshuis om de houdingen van Aretino te beproeven, want een mens die niet is afgestompt wil alles proberen’! Erotisch versierd drank- en eetgerei moet in de zestiende eeuw zeer in zwang geweest zijn aan de hoven van Frankrijk en Italië. Fuchs geeft hierover een groot aantal berichten en fraaie afbeeldingen. Zo schrijft bij voorbeeld een Hertogin van Orléans in een van haar brieven over Catharirta de Medicis: ‘Koningin Catharina was een in-slechte vrouw. Haar oom, de paus, had groot gelijk toen hij zei, dat hij Frankrijk een slecht geschenk had gegeven. Men zegt dat ze haar jongste zoon vergiftigd heeft, en men heeft haar eens in een bordeel aangetroffen waar ze incognito was heengegaan om zich te verlustigen. Geen wonder dus dat ze ook uit een schaal met Aretino’s standen gezopen heeft.’ Philips van Bourgondië zou zijn tafel hebben laten opsieren door een fraai gouden beeld van een naakte Venus uit wier schaamdelen de wijn geschonken kon worden.
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
Het leven van Muireadhach Albanach Ó Dálaigh:
Scel 7 arrumainte 7 stair
door Lauran Toorians
Tadhg Ó Cléirigh (O’Clery) werd rond (of kort voor) 1575 geboren in Kinbarron aan de kust van Donegal Bay. Zijn familie leverde traditioneel de historici voor de familie Úa Domnaill (O’Donnell) en ook Tadhg bestudeerde de Ierse geschiedenis en literatur. Nadat hij deze studies had voltooid en toen hij al bekendheid had verworven als geleerde, trad hij als lekenbroeder toe tot de Franciscanen. Hij deed dit in het in 1607 gestichte Colláiste San Antoine (St Anthoniuscollege) in Leuven. Daarmee verbond hij zich aan een belangrijk centrum van Ierse geleerdheid dat sindsdien onverbrekelijk met zijn naam is verbonden. Als franciscaner broeder kreeg hij de naam Micheál en wij kennen hem dan ook vooral als Michaél Ó Cléirigh (Michael O’Clery).
In 1626 keerde Ó Cléirigh terug naar Donegal waar hij materiaal verzamelde en kopieerde voor de Acta Sanctorum veteris et maioris Scotiae seu Hiberniae. Dit werk was gepland en opgestart door Aedh Mac an Bháird (Hugh Ward) en werd voortgezet door John (Mac) Colgan. Beiden waren verbonden aan het Coláiste San Antoine en waren theologieprofessor in Leuven. Na enige tijd verzamelde Ó Cléirigh drie medewerkers om zich heen om zijn werkzaamheden als historicus te kunnen voortzetten. Dit waren zijn familielid Cú-cóigcriche (Cucogry) Ó Cléirigh en twee ordebroeders Ferfeasa Ó Máil-Chonaire en Cú-cóigcriche Ó Duibhgennáin. Hun eerste werk bestond uit het verzamelen en compileren van lijsten en genealogieën van koningen en heiligen: Réimh Ríoghraide na hEireann agus Seanchas na Naomh (‘De opeenvolging van de koningen en de genealogieën van de heiligen van Ierland’). Daarna bezorgden zij een nieuwe editie van het Leabhar Gabhála (‘Het boek van de invasies (van Ierland)’) en als derde en meest omvangrijke werk begonnen zij eind januari 1632 met hun verzameling en compilatie van oudere annalen (‘jaarboeken’) uit Ierland. Dit werk werd afgesloten op 10 augustus 1636 en kreeg de titel Annála Ríoghachta Éireann (‘Annalen van het koninkrijk Ierland’ echter beter onder de titel The Annals of the Four Masters ofwel de ‘Annalen van de Vier Meesters’.
Het werk aan de Annalen van de Vier Meesters gebeurde onder het mecenaat van Fearghal Ó Gadhra (Feral O’Gara) van Cúil Abhainn (Coolavin, Co. Sligo) en het werd uitgevoerd in het Franciscaner convent in Bun Drobhaisi (Bundrowse) in Donegal. Een jaar later, in 1637, keerde Micheál Ó Cléirigh naar Leuven terug, waar hij onder meer nog een Iers glossarium publiceerde: Foclóir nó Sanasán nua (1643). Dit laatste was het enige van zijn vele werken dat nog tijdens zijn leven in druk verscheen. Ó Cléirigh overleed in 1643 en werd in Leuven begraven in de kapel van het Coláiste San Antoine.
Lees de volledige tekst van Lauran Toorians
Het leven van Muireadhach Albanach Ó Dálaigh: Scel 7 arrumainte 7 stair
door Lauran Toorians
kempis poetry magazine
More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians
Jan Gielkens
Hellevaart
Jan Gielkens daalt af in Picarta en maakt kennis
met cowpeace (met kleine c), Vestdijk-specialist
Paul Otlet (1868-1944) geldt als een van de voordenkers van het internet. Hij wilde informatie over alles verzamelen en die informatie zo met elkaar verbinden dat we alle informatie over alles altijd zouden kunnen terugvinden – via een kaartensysteem. En bovendien wilde hij het materiaal dat hij documenteerde ook fysiek kunnen tonen: hij verzamelde papier, maar ook machines en andere roerende zaken. Dat allemaal stelde hij vanaf 1910 tentoon en ter beschikking in het Mundaneum in Brussel, dat hij samen met zijn landgenoot en compagnon Henri La Fontaine (1854-1943) oprichtte. Het Mundaneum hield het vol tot 1940, tot aan de Duitse bezetting van België, maar was daarvoor al in de verloedering geraakt omdat het project de oprichters en hun medewerkers boven het hoofd was gegroeid: er was gewoon te veel informatie te verwerken. Pas vijftig jaar later kwam men op het idee om dat wat er nog over was om te vormen tot een museum, dat ook Mundaneum heet en nu in Mons/Bergen staat.
Ik was ooit, midden jaren negentig van de twintigste eeuw, in Mons om daar het archief in te zien van Henri La Fontaine, een lid van de uitgebreide Belgische tak van de gloeilampenfamilie Philips, die weer verwant met was de Duitse familie Marx (van Karl). Naar de Nederlandse familieconnecties van Marx deed ik toen onderzoek. Ook La Fontaine was socialist en bovendien een internationaal actief jurist, die in 1913 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. In die tijd was er nog geen uitreikingsplechtigheid in Oslo, en La Fontaine kreeg zijn bul in een koker per post toegestuurd. Ook kreeg hij, omdat hij als Nobelprijslaureaat het recht had om anderen voor te dragen voor die onderscheiding, tientallen brieven van mensen die vonden dat zij zelf of een van hun vrienden of familieleden zo’n eerbetoon verdienden. In het Mundaneum in Mons, toen nog een museum in oprichting, kon ik dit soort documenten uit het archief-La Fontaine inzien, gezeten tussen tientallen meters archiefdozen. Er moesten er een paar opzij worden geschoven om mij een geïmproviseerde plek aan een tafel te geven. Ik kreeg ik ook een rondleiding door een aantal ruimtes waar duizenden tijdschriftendossiers uit de hele wereld en grote hoeveelheden affiches en ander papier waren opgestapeld: de resten van wat eens de aanzet van alles was.
Waarom vertel ik u dit? Omdat ik onlangs kennis heb gemaakt met cowpeace. Met een kleine c. U kent cowpeace niet? Cowpeace is Vestdijk-specialist. Dat komen we te weten op de profielpagina van cowpeace op librarything.com, een van de vele overbodige boekenprikborden op het internet. Daar staat de echte naam van cowpeace: willem (met een kleine w). De begeleidende foto is dan weer verwarrend, want die toont twee blonde vrouwelijke tieners, waarvan een met een beugel. Die willem toch. Willem leest wel eens een boek en een krant, maar tuiniert ook graag, zo staat er. Dat ‘leest wel eens boek en een krant’ is weer moeilijk te rijmen met het onvoorstelbare tempo waarmee willem ‘recensies’ van boeken invoert: gemiddeld vier per dag. Boeken uit de bibliotheek van cowpeace, zo lezen we elders op de profielpagina, staan ook in die van wiepie, stortemelk, rijkaanvitaminen en nog veel meer tieners met kleine letters en, neem ik aan, beugels.
Cowpeace schreef een recensie (zo wordt het genoemd) van Meneer Visser’s hellevaart van Vestdijk, een roman uit 1936. Deze ‘recensie’ bestaat uit twee samenvattingen, de tekst van de ‘blurp’ (het staat er zo) van een latere editie en een tekst waarvan de herkomst niet duidelijk is. En in dat laatste stuk staat: ‘Hier wordt één dag uit het leven (vooral het “binnenleven”) van meneer Visser, een kleinsteedse machtswellusteling, met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Op een obsederende wijze wordt het tevergeefs en rancuneus optornen tegen het menselijk tekort verbeeld. De knapste roman van dit genre in de gehele Nederlandse literatuur.’ Die laatste zin klopt vermoedelijk alleen maar voor het genre van romans over kleinsteedse machtswellustelingen met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Want als knappe roman werd Meneer Visser’s hellevaart toch over het algemeen niet gezien, eerder als James Joyce-imitatie: in 1934 had Vestdijk twee opstellen aan Ulysses (1922) gewijd, en de bewondering voor dit boek was aan de Hellevaart goed af te lezen.
Hoe kwam ik nu aan deze blind date met het blonde koppel willem alias cowpeace? Ik zocht in Picarta, de verzamelcatalogus van 600 Nederlandse bibliotheken, bibliografische gegevens over Meneer Visser’s hellevaart. Ik vulde in het zoekschermpje ‘Vestdijk’ en ‘hellevaart’ in, want dat zou genoeg moeten zijn voor een overzicht van boeken, manuscripten en andere zaken die dit boek rechtstreeks betreffen. Veertien hits leverde de zoektocht op. Je kunt, voordat je in Picarta zoekt, kiezen of de machine de resultaten op ‘publicatiedatum’, ‘relevantie’, ‘invoerdatum’, ‘titel’ of ‘auteur’ geeft. Nou denk ik eerlijk gezegd dat Picarta nooit en helemaal nooit kan weten wat ik relevant vind, maar vooruit: ik vraag naar de relevantie van mijn zoektocht en dan komt bovenaan de lijst van relevante hits een geluidsband uit het Letterkundig Museum met fragmenten van een gesprek tussen Nol Gregoor en Vestdijk te staan waarin Meneer Visser’s hellevaart ter sprake komt. Of is wat bovenaan staat het eind van de lijst en het minst relevant? Het staat er niet bij, en eigenlijk maakt dat niet uit: voor mijn zoektocht is deze geluidsband altijd irrelevant.
Op ‘jaar van publicatie’ dan maar. De oudste titels staan (waarom eigenlijk?) onderaan, en daar begint het met manuscripten, die dus waarschijnlijk te dateren zijn van vóór de roman. Je zou nu de roman zelf verwachten, maar de volgende hit is een opdracht van Vestdijk aan Henriëtte van Eyk uit 1949 in een niet nader geïdentificeerde druk van Meneer Visser’s hellevaart. Waar is de eerste druk uit 1936 gebleven? Die blijkt chronologisch onder 1988 te staan, toen, volgens de beschrijving, de achtste druk van Meneer Visser’s hellevaart verscheen. Onder de vermelding van deze uitgave staat de interessante mededeling: ‘12 soortgelijke titels’. En als je op die mededeling doorklikt zie je een lijst van, inderdaad, twaalf titels, maar het zijn geen ‘soortgelijke titels’, het is allemaal dezelfde titel, Meneer Visser’s hellevaart namelijk, maar dan in allerlei drukken. De eerdere mededeling dat in 1988 de achtste druk verscheen wordt in het lijstje van twaalf meteen op losse schroeven gezet, want het overzicht vermeldt twee vierde drukken: een uit 1965 en een uit 1967, en ook twee vijfde drukken: een uit 1968 en een uit 1970. Dat kan gebeuren, want boeken geven niet altijd het jaar van verschijnen prijs. In de ene bibliotheek gist de titelbeschrijver, in de andere gaat hij of zij op onderzoek uit en vult het jaar van verschijnen aan. Het probleem van Picarta is dat allebei de oplossingen naast elkaar blijven bestaan en zo verwarring veroorzaken.
Maar we zijn nog binnen het bereik van de enigszins betrouwbare informatie, zoals die min of meer traditioneel uit catalogi te voorschijn komt. Sinds een tijdje houden titelbeschrijvingen op Picarta daar echter niet op. Bij een deel van de titels staan tegenwoordig korte karakteristieken van de beschreven boeken. Bij de eerste druk van Meneer Visser’s hellevaart is dat de hierboven geciteerde, met die ‘kleinsteedse machtswellusteling’. Zit er nou bij Picarta iemand zit die de toevallige mening van een tuinierende en beugeldragende tiener de moeite waard vindt om aan u en mij mee te delen op een plek waar u en ik informatie zouden verwachten?
Het zou me niet verbaasd hebben als bij alle vermeldingen van Meneer Visser’s hellevaart in Picarta dezelfde willekeurige waninformatie had gestaan, maar dat is niet zo. Er zit variatie in de willekeur. Vanaf de tweede druk ontbreken de kwalificaties, maar bij een ongetelde (maar zesde) druk uit 1978 staat weer iets: ‘Een financieel onafhankel?k oudere man legt zich toe op het kwellen van z?n zwakkere medemensen.’ De zevende en achtste druk hebben het weer over de bekende ‘kleinsteedse machtswellusteling’, en volgens de beschrijving van de laatst verschenen druk, de negende uit 2006, beschrijft het boek ‘Een dag uit het leven van een kleinsteedse tiran’. Als bonus krijgen we bij deze druk de ‘Biblion recensie’ (het staat er zo), die openbare leeszalen moet overhalen of ontraden het boek te kopen. Daarin lezen we dan weer dit: ‘Gedurende een kleine dag worden het leven en de overwegingen gevolgd van de tirannieke kwelgeest, Robespierre-adept en rentenier Visser, in het provinciale stadje met kleinsteedse intriges Lahringen (Harlingen). […] Door HP/De Tijd uitgeroepen tot een van de honderd beste boeken van de 20e eeuw.’ Zeker in de categorie romans over rentenierende Robespierre-adepten die hun kleine dagen overwegend doorbrengen met indrukwekkende angstdromen.
Nog overbodiger dan deze informatie is de tegenwoordig permanent aanwezige (maar vaak doodlopende) link naar Google Books. Wie bij een willekeurige druk van Meneer Visser’s hellevaart, of het nu de vierde druk uit 1965 is of de vierde uit 1967, naar Google Books gaat, vindt daar opnieuw een lijstje van drukken. Volgens dit lijstje verscheen in 1934 editie 5, in 1954 editie 2, in 1988 editie 7, in 1970 editie 4 en in 2006 editie 9. Maar, zo vermeldt deze pagina, er is ook een recentere editie ‘beschikbaar’: als je daar op klikt, dan is dat weer editie 9 uit 2006. Maar ‘beschikbaar’ is dit boek niet, er staan alleen maar willekeurige gegevens. Als je al een soort van overzicht over de drukken van Vestdijks boek had, dan ben je dat nu wel weer kwijt. Tot overmaat van ramp verwijst Google Books naar nog meer beugelende tieners, naar boekverslagen op scholieren.com namelijk.
Vroeger was een bibliotheekcatalogus een voorwerp met autoriteit dat informatie verstrekte. De bedoeling is uiteraard dat de digitaal gekoppelde informatie van heel veel catalogi heel veel informatie oplevert, maar of dat echt het geval is, is maar de vraag. Het Mundaneum van Otlet en La Fontaine werd op den duur een gedrocht met een waterhoofd, een reus op lemen voeten, en het lijkt me dat het gevaar dat Picarta net zoiets wordt niet ondenkbeeldig is. En misschien is het al zo ver. Ik moet telkens denken aan de zogenaamde goocheltruc die een van mijn ooms veel te vaak vertoonde: hij hield je een waaier speelkaarten voor, je koos er een uit, onthield wat op de kaart stond en stopte die terug in de waaier, die vervolgens door mijn oom uitgebreid werd geschud. Je mocht dan uit een nieuwe waaier weer een kaart kiezen, en mijn oom vroeg dan: is het de goede? Dat was nooit het geval, en dan gooide mijn oom het spel kaarten op de grond en zei: dan zit-ie vast daar bij. Zo ongeveer werkt ook Picarta. Tegen die oom durfde ik als dreumes natuurlijk niet te zeggen: ‘Schei ’s uit met die flauwe onzin’, maar tegen Picarta…
Jan Gielkens over bibliofiele vondsten en typografische bijzonderheden
Eerder gepubliceerd op: www.teksteditie.org
kempis poetry magazine
More in: Archive U-V, Jan Gielkens
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Zeven
Mother Creswels opmerking over de Aretino’s die in het Noordelijk klimaat niet noodzakelijk zijn, is zeer curieus als bewijsstuk van de vrees ten aanzien van de anus. The Whore’s Rhetoricis namelijk een vertaling van de Rettorica delle Puttana(1642) van de al genoemde Ferrante Pallavicino. In het Italiaanse origineel beveelt Pallavicino de andere ingang juist aan. Dat de Aretino’s beschouwd werden als uitstekend voorlichtingsmateriaal blijkt uit hun functie van wanddecoratie en de literaire berichten waarin het boek ter hand genomen wordt ter informatie. In The Practical Part of Love(1662) wordt de University of Lovebeschreven. Behalve beeldhouwwerken in diverse standen en een prentengalerij met amorous and lascivious pictures bevindt zich daar ook een soort bibliotheek met naslagwerken, inclusief Aretine’s Postures. Negatieve voorlichting zou door deze prenten bewerkstelligd worden als ze in handen van vrouwen vielen. Een anti-clerikaal pamflet uit 1700, onder de al genoemde titel die niets aan duidelijkheid en haat te gissen overlaat: Reasons Humbly Offer’d for a Law to Enact the Castration of Popish Ecclesiasticsworden ook de Aretino’s, gedrukt door those Italians, veroordeeld omdat ze alleen maar bedoeld zijn to debauch the Minds of Women, and to make them guilty of unnatural crimes — weer een verwijzing naar de door de katholieken fel bevochten sodomie.
As they from Pasture into Posture grew,
Their bodies in all Aretines they threw.
De regels zijn van Eldred Everett (geciteerd door Wayland Young) en ze zijn zo fraai omdat ze in hun onderkoelde vorm juist toch de wulpsheid uitdrukken die men aan de Aretino’s toedacht. Helaas, voor de Engelsen, werd hun reputatie geëvenaard door hun schaarsheid. Wie naar het continent ging kon ze meebrengen en eventueel doorverkopen. Nollekens, die van de biechtvader, had zijn set all the way from Rome, en in Wycherley’s The Country Wife beledigt Horner Lady Fidget door haar in het bijzijn van haar man toe te voegen, nadat hij uit Frankrijk is teruggekeerd: ‘Ik heb niets waarvoor u komt. Ik heb niets mee teruggebracht, zelfs geen wulpse prent, geen nieuwe standen, noch het tweede deel van L’Ecole des Filles. . .’ In het overzicht dat Thompson geeft van de inhoud van verkoopcatalogi tussen 1680 en 1699 komt Aretino wel voor, maar uitsluitend met de Ragionamenti (16 stuks, minder dan één per jaar). Een gat in de markt dus en Ten Pleasures of Marriage(1683) was een van de werken die het probeerden te vullen met de slogan die nog verrassend modern klinkt, Now you can outdo Aretin and all her light companions in all their several postures.Dat Aretino ondertussen van geslacht heeft gewisseld en tot de prostituées wordt gerekend is slechts bijzaak.
Het voorwoord van The Festival of Passions (1830) gaat over een dame die zich even in haar kamer terugtrekt en vervolgens – haar begeleider begluurt haar – met een boekje in de hand masturbeert (ook een geliefd motiefin de prentkunst). Het werkje blijkt later de al genoemde Amours of Pietro Aretin te zijn.
En nog zeer recent, in vergelijking, werd het motief van de Aretineske handleiding uitgewerkt door Paul Rodenko in zijn compilatie van klassieke erotische vertellingen De nijvere nachten van Teobaldo(1969). Teobaldo beschikt over ‘het rode boekje’ – tenslotte was het 1969 — en heeft het eerst over de negentiende positie van Aretino. . . Je weet wel, rechts uit de flank en . . . Later voegt hij daaraan toe, het is niet voor niets dat Aretino de vijfendertig posities in sonnetvorm geschreven heeft: vooral de wat ingewikkelder liefdesposities vereisen een zorgvuldige en gedisciplineerde opbouw . . .
Een van de plots van het verhaal bestaat uit de wijze waarop Teobaldo erin slaagt te voorkomen dat zijn vrouw te weten komt dat hij, met ‘het exercitieboekje’ in de hand, in de tuin overspel gepleegd heeft met zijn vriendin Marriuccia.
En nadat zij hun harten verkwikt hadden aan de strofen van de goddelijke Aretino, gaf Teobaldo het kamermeisje een zo zorgvuldige en gedisciplineerde tekstverklaring dat Marriuccia niet na kon laten bij de laatste regel hijgend van emotie uit te roepen: ‘Ah! Nu begrijp ik waarom Aretino de bijnaam de Goddelijke draagt!1 Maar ambitieus als zij was, wilde zij meteen ook het eenentwintigste sonnet (met tekstverklaring) onder de knie krijgen; en zo wist de nijvere Teobaldo die ochtend drie nieuwe posities in de leergierige Marriuccia te drillen.
Als ze echter aan het eerste kwatrijn van de vierde les bezig zijn, ziet Teobaldo dat de buurvrouw hen van verre gadeslaat. Goede raad is duur, en onmiddellijk haalt Teobaldo zijn vrouw Lucrezia uit bed en begint met haar opnieuw, op dezelfde plaats in de tuin. Als later de buurvrouw komt om Lucrezia te vertellen wat ze die ochtend gezien heeft — inclusief ‘het rode vod’ — glimlacht Lucrezia en bekent dat zij het zelfwas. Het verhaal werd al door La Fontaine in berijmde vorm verteld in Contes et Nouvelles en vers (1665) maar is ongetwijfeld van oudere datum. Ook Casanova heeft een boekje gekend met een vijfendertigtal instructieve prenten en ook hij noemt ze het werk van Aretino. In het vierde deel van zijn Histoire de Ma Vie (Wiesbaden, Parijs, 1961) krijgt hij ze voor het eerst onder ogen en hij toont ze aan Marina Pisani, een berucht speelster uit Venetië: ‘Het zijn de houdingen van Pierre Arétin. We hebben drie uur en ik wil er graag enige uitvoeren.’ La Pisani heeft echter haar bedenkingen: ‘Die gedachte is je waardig; maar er zijn er bij die onuitvoerbaar zijn en zelfs onbehoorlijk.’ De anus, ‘Dat is waar,’ antwoordt Casanova, ‘maar er zijn er vier die hoogst interessant zijn.’
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (7)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Zes
Als Hancarville in 1783 de schandaalgeschiedenis van de Romeinse Caesars nog eens overdoet in zijn Monumens de la Vie Privée des Douze Caesars en bij Tiberius aanbelandt, blijkt ook hem de reputatie bekend: ‘Zijn bibliotheek stond vol met erotische en wulpse boeken, waaronder de werken van Elephantis van Miletus . . .’ Geen woord, geen beeld is daar echter van overgebleven, alleen haar reputatie. Ze keert hieronder nog terug. Jonson moet bijzonder onder de indruk van Aretino’s werk geweest zijn, of wat daarvoor mocht passeren, want hij is ook de enige die hem als dichter noemt en wel in Volpone (1607) waarin hij Lady Would-be en Volpone Italiaanse dichters laat bespreken:
Lady Would-be:
Your Petrarch is more passionate, yet he,
In days of sonneting, trusted ’em with much.
Dante is hard, and few can understand him.
But for a desperate wit, there’s Aretine!
Only, his pictures are a little obscene —
terwijl even later Corvino, in zelfverdediging!, te spreken komt over hot Tuscan blood/That had read Aretine, conned all his prints,/Knew every quirk within lust’s labyrinth. In het zesde gesprek uit L’Académie des Dames (Satyra Sotadica; Dialogues de Luisa Sigea) noemt Tullia ook Elephantis: a young greek lady, represented in paintings the postures which she knew to be fashionable among libertines, that they might be henceforth pleased to ‘execute the business after the pictures. Ze voegt er aan toe,another devised twelve different ways of copulating, ways calculatedto afford the filter the greatest possible amount of voluptuousness. On this account they called her Dodecamechanos. (5) Aretino is de directe opvolger van deze dames met zijn witty satirical Dialogues.‘, de Sonetti blijven ongenoemd. Titiaan en Carracci worden in zijn voetspoor genoemd.
De verbinding Elephantis-Aretino werd al gelegd door Aretino’s tijdgenoot en vriend Ariosto. In zijn proloog bij I Suppositi (De Verwisselden, 1509) lezen we dit advies: ‘Neemt, waarde luisteraars, dit onderstellen niet al te kwalijk: men kan onderstellen op heel andere wijzen dan Elephantis ondersteld heeft in haar Figurenboek.’
Ariosto heeft het proza, zoals al zijn komedies, later herschreven in verzen en dan luidt het, veel actueler: ‘Hoewel ik u spreek over onderstellen/Gelijken mijn onderstellingen echter niet/Die antieke onderstellingen die Elephantis,/in diverse houdingen en standen, op gevarieerde wijze,/heeft geschilderd, en die men zoals u weet/onlangs hernieuwd heeft, in Heilig Rome/gedrukt heeft op vellen schoner dan ze kuis zijn,/zodat jan en alleman er een exemplaar van kan kopen.’
Ook Brantôme heeft zich van Elephantis’ reputatie bediend. Hij komt hieronder nog aan het woord. Hier mag al samengevat worden dat de berichten over in standen gespecialiseerde en handelende dames volgens Robert Burton nog verder teruggaan. In Partition III van zijn Anatomy of Melancholy(1621 etc. etc.) bespreekt hij onder het hoofd Love – Melancholy – Artificial Allurementsde meest uiteenlopende tactieken en technieken die de verleiding en het opwekken van de begeerte ten dienste staan.
Daaronder bevinden zich ook de lascivious discourses: such as Astyanassa, Helena’s waiting-woman, by the report of Suidas, writ of old, de variis concubitus modis . . .{Suidas, eigenlijk Suda, een naslagwerk, werd samengesteld in de 10e eeuw). Na Astyanassa, schrijft Burton, kwamen Philaenis (Dodekamechanos?) en Elephantis, en na deze dames Aretine’s dialogues– waaruit hij regelmatig citeert — en such-like pictures as those of Aretine. Het resultaat van zulke dialogen, dingen en prenten: many by this means are quite mad.
Binnenhuisarchitectuur. Nog in 1824 echoot de roem van de modi. In dat jaar verscheen The Voluptarian Cabinetwaarin het ‘Eleusian Institution’ – een soort vrouwencafé – beschreven wordt. Eigenaresse is de legendarische Mary Wilson (spinster) en de boudoirs van haar instituut zijn ‘behangen met de meest fantastische schilderingen van Aretino’s Houdingen naar Julio (sic) Romano en Ludovico Carracci.’ Romano is terug, maar het is de vraag of met Ludovico Carracci niet Raimondi bedoeld wordt.
Nog meer interieurdecoratie vinden we in The Wandring Whore als Julietta, zojuist teruggekeerd uit Venetië (!) de kamers van de dames aldaar beschrijft: ‘In onze kamers hangt een afbeelding van het Italiaanse slot (= de kuisheidsgordel), en ook Peter Aretines houdingen, merkwaardig geschilderd, en nog enige andere prachtige afbeeldingen, spiernaakt …Sodom (1684), het toneelstuk dat wordt toegeschreven aan The Earl of Rochester, opent met de aanwijzing dat het eerste bedrijf zich afspeelt in een Antechamber hung round with Aretin’s Postures.
Dat men voor het ‘beoefenen’ van deze moeilijke standen alleen in bordelen en gespecialiseerde boudoirs terecht kon is natuurlijk niet feitelijk juist maar wel een fictief gegeven dat met graagte werd aangegrepen om de lewdnessof de expertness van de betrokken dames snel en effectief te typeren. In de aan Aretino toegeschreven Strange and True Nevvesbesluiten de meisjes: ‘Niemand van ons clubje zal weigeren de daad van moeder natuur achterstevoren te doen of welke andere houding van Peter Aretine dan ook, zo lang ze er voor betaald wordt.’ Achterstevoren betekent natuurlijk het anale verkeer, en dat ging zelfs sommige betaalde minnaressen te ver (ik ben me, opnieuw, bewust, dat hierin volgens sommigen een pleonasme schuil gaat). Mother Creswel licht Dorothea voor in The Whore’s Rhetoric (1683):
M.C. Aretin’s Figures have no place in my Rhetoric, and I hope
will find no room in my Pupil’s apartment. They are calculated
for a hot Region a little on this side Sodom, and are not necessary
in any Northern Clime.
D.: What do you mean by Aretin’s Figures?
M.C.: Only, Child, Six and Thirty Geometrical Schemes which
he drew for his own diversion (6)
Op Dorothea’s vraag of ‘die tamme dingen hier ook te koop zijn’, antwoordt Moeder dat er van de 36 bekende prenten 24 ‘ruwe schetsen voor geld te koop zijn.’ Misschien verwijst de schrijver daarmee toch naar de door Ashbee genoemde, geaborteerde druk op de persen van Oxford.
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (6)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature