Henry Bataille
(1872-1922)
Le beau voyage
Les trains rêvent dans la rosée, au fond des gares…
Ils rêvent des heures, puis grincent et démarrent…
J’aime ces trains mouillés qui passent dans les champs,
Ces longs convois de marchandises bruissant,
Qui pour la pluie ont mis leurs lourds manteaux de bâches,
Ou qui forment la nuit entière dans les garages…
Et les trains de bestiaux où beuglent mornement
Des bêtes qui se plaignent au village natal…
Tous ces rands wagons gris, hermétiques et clos,
Dont le silence luit sous l’averse automnale,
Avec leurs inscriptions effacées, leurs repos
Infinis, leurs nuits abandonnées, leurs vitres pâles…
Henry Bataille poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bataille, Henry
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
Sonnet 154
The little Love-god lying once asleep,
Laid by his side his heart-inflaming brand,
Whilst many nymphs that vowed chaste life to keep,
Came tripping by, but in her maiden hand,
The fairest votary took up that fire,
Which many legions of true hearts had warmed,
And so the general of hot desire,
Was sleeping by a virgin hand disarmed.
This brand she quenched in a cool well by,
Which from Love’s fire took heat perpetual,
Growing a bath and healthful remedy,
For men discased, but I my mistress’ thrall,
Came there for cure and this by that I prove,
Love’s fire heats water, water cools not love.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Ton van Reen
DE MOORD XII
ALICE
Het werd avond. Ik hoorde Cherubijn in de wagen rondscharrelen. Later rook ik dat hij aardappels bakte op het komfoor.
Ik kon de hele wei zien. De lompe koeien. De dromerige melker die door het gras liep, steeds hetzelfde rondje. Hij maakte vage gebaren tegen de hemel. Mompelde wat. Had het blijkbaar erg druk met zich een theorie omtrent de spijsvertering van dieren in het hoofd te praten.
De koeien lagen op hun dikke buik in het gras, maalden de ene pens leeg en de andere vol. Ze wisten nergens van.
Vanuit het dorp klonk muziek. Kermis. Een enkele keer zwierden de zitjes van de zweef boven de daken uit. Dan zag ik in heel kleine kleuren de rokken van de meisjes.
Soms klonken dof de knallen van de kop van jut, wanneer de een of andere vlegel uit Oeroe zijn spieren liet zien aan de dunne meisjes uit Boeroe.
De meisjes uit Boeroe mochten zolang het licht was naar de kermis in Oeroe. Daarna moesten ze naar huis gaan, met hun dunne en vleselijke verlangens die niets met dikte en leeftijd te maken hadden.
Cherubijn riep. Zijn stem klonk dof uit de wagen. Het geluid leek op het neuzige geluid van de koeien wanneer die wat te zeggen hadden. Over de toestand van het avondgras bijvoorbeeld. Of over de melker die nu stilstond omdat hij Cherubijn had horen roepen en gebakken aardappels rook. Cherubijn, die de reactie van de melker door het open raam had gezien, besefte dat de melker honger had en riep ook hem. De melker toonde geen spoor van bedeesdheid. Hij voelde zich bij ons thuis. Hij nam een bord vol aardappels en at met smaak.
De marmot moest niets hebben van gebakken aardappels. Hij toonde geen enkele belangstelling voor de bruine korstjes die ik hem toewierp. Hij hupte de weg over en deed zich in de wei te goed aan klaverblad en avondgras.
De melker was iemand die de hele dag tegen zichzelf praatte, omdat hij tegen niemand anders wat te zeggen had. Nu at hij alleen maar en liet het praten over aan Cherubijn en mij.
Veel hadden wij ook niet te zeggen. Daarom bleef het stil. Dat hoort zo wanneer heel gewone mensen eten. Ze horen met hun stilte God te danken.
Wij waren tevreden. Dat lag minder aan God, maar meer aan de aardappels en aan het weer.
Na het eten liep de melker terug naar de wei, beklopte de koeien aan alle kanten. Het had iets met zijn of hun spijsvertering te maken. Later doodde hij zijn tijd weer met rondjes te lopen over het vochtige avondgras.
Cherubijn en ik gingen naar de kermis. Ik had de marmot weer in de armen. Ik wist dat Cherubijn me weer zou laten betalen voor zijn zuipen. Maar ik had er weinig zin in. Hoewel ik me toch al had neergelegd bij de gedachte dat ik voortaan ‘s avonds met de marmot in de cafés langs de tafels zou leuren. En me aan te stellen als een bezopen kind door halfvolle glazen bier te drinken waarin de mensen eerst hadden gespuwd, om het allemaal nog lolliger te maken.
Ik had veel meer zin om over de daken te zweven, om af en toe tot Borz te kunnen reiken met mijn ogen, om bijna horizontaal boven de aarde rondjes te draaien, om dicht bij de lachende rokken van de meisjes te zitten en het gesmak van de zoenen van de jongens in de nekken van de meisjes te horen. En op een houten paard te zitten. Het te berijden gedurende een rit alsof het een uit de kluiten gewassen mier was. Het te geselen door het met de vlakke hand op het gladhouten lijf te slaan, zoals alle kinderen dat deden. Hoewel ík wist dat de paarden pijn voelden. Dat ze dol werden in hun houten kop van het draaien. De andere kinderen wisten dat niet.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord
foto: jef van kempen
Esther Porcelijn
Niet nog een column over Stapel
Diederik Stapel was weer overal in het nieuws. Als hij dan eindelijk na twee dagen uit het nieuws en uit de carrousel van Pauw en Witteman is gezwiept, dan moddert zijn naam nog even door in alle columns en blogs van opiniebladen en online magazines. Best wel irritant eigenlijk.
Bert Brussen (De Jaap) schreef op dinsdag 3 december een zeer kritische en scherpe analyse van het boek van Stapel:
Hierin duidt Brussen het boek van Stapel als een symptoom van zijn nog altijd bestaande hang naar aandacht en erkenning. Voor Brussen is de kritiek en de ‘karaktermoord’ op Stapel ook een aanduiding van de angst van mensen om medeplichtig te zijn aan ditzelfde klimaat waar Stapel in floreerde. Als je iemand aanwijst als de zondebok en zijn handelen beschrijft als onmenselijk, dan zijn alle andere mensen in elk geval niet zoals hij en hoef je ook niet bang te zijn dat je zelf zo bent of zou kunnen zijn; Stapel is onmenselijk, jij niet, dus jij bent niet zoals Stapel.
De sociale psychologie als wetenschap moet er ook aan geloven in de analyse van Brussen en van de commissie Levelt: ‘Stapel kon zo handelen door gebrek aan kritiek.’
De hele wetenschap der Sociale Psychologie heeft een enorme opdonder gekregen, eventueel terecht. Maar gezien Stapel als monster is afgeschilderd, valt de rest van de sociaal psychologen onmiddellijk buiten die categorie.
Onder filosofen worden wetenschappen als sociale psychologie eigenlijk vrij snel als pseudo-wetenschap bestempeld. Een bepaalde tak van de filosofie zal tot in het einde der tijden puur empirisch onderzoek een onvolledige bron van kennis vinden, andere takken van de filosofie zullen niet zozeer tegen dit soort onderzoek zijn, maar zullen te hapklare conclusies wel altijd wantrouwen. Het is makkelijk om vanaf de zijlijn te zeggen, maar had één filosoof bij de onderzoeken van Stapel gezet, en die had de conclusies onmiddellijk bevraagd: Hoe weet je dit zeker? Zijn dit soort data niet altijd heel contingent? Weet je zeker dat je deze conclusie niet hebt getrokken omdat je dit eigenlijk in je vraagstelling al had verwacht? Kun je echt zo hard stellen dat iemand die a doet, altijd in de categorie b valt?
Grappig is dat de Stapel-affaire niet zo heel uitgebreid is besproken op het departement Filosofie, ook omdat niemand hem persoonlijk kende, en wij geen van allen college van hem hadden maar misschien ook omdat het filosofen niet verbaast.
Toen de affaire een affaire begon te worden besefte ik pas echt hoeveel impact dit had op de universiteit toen ik hierover vragen kreeg van vrienden uit andere steden. Van een afstand lijkt zoiets wat te zeggen over de gehele universiteit, terwijl een vriend van de Uvt, die psychologie studeert, ook nooit college van Stapel had gevolgd en eigenlijk niet precies wist wie het was.
Imagoschade. Er is alleen al sprake van imagoschade omdat het zovaak genoemd wordt. Er is sprake van imagoschade dus is er sprake van imagoschade.
Een paar dagen geleden besprak ik de nieuwtjes over Stapel met een vriend van mij uit Rotterdam. Ik was heftig aan het vertellen over onderzoekers die hun graad dreigen te verliezen, over onderzoekers die ineens tien onderzoeken van hun publicatielijst moeten schrappen en zo ongeveer opnieuw moeten beginnen. Ik stelde mij voor dat dit hun levenswerk is en dat dit nu een lege huls blijkt te zijn.
De vriend antwoordde met: “Maar dat is toch niet erg? Niet echt erg.”
Dus ik vertelde nog heftiger over imagoschade en onderzoeksgeld, over geloofwaardigheid en over de wetenschap als autoriteit.
De vriend vond het nog altijd niet echt iets wat ‘erg’ genoemd kan worden, hij zei dat als iets te maken heeft met geld dit nog niet meteen erg is.
Ik begreep wel wat hij bedoelde, het is niet erg zoals dode kinderen erg zijn, niet erg zoals voedselbanken zonder voedsel. Dat soort dingen zijn veel erger. Als ik dat niet al zou vinden dan zou ik het wel moeten vinden, anders ben ik een monster en dus een soort Stapel.
Het spreekt voor zich dat dit een ander soort erg is. Maar het is erg. Dat moet wel even benoemd worden natuurlijk.
Imagoschade om de imagoschade.
Erg om de erg.
Ik erken dit automatisch door deze tekst te schrijven, als ik het niet erg vond, of erg was gaan vinden of er niets van zou vinden dan zou ik dit niet schrijven.
Misschien toch goed dat de vriend van mij die vraag stelde: is het echt erg?
Het is niet alleen goed door het antwoord dat je zou kunnen geven, maar goed omwille van de vraag zelf. Anders zou ik toch zomaar iets vinden omdat het gevonden dient te worden. Dat soort vragen hadden aan Stapel gesteld moeten worden.
En nu zal ik niets meer schrijven over deze affaire, heus beloofd!
Ik zal er niets meer over schrijven omdat ik er verder niets aan toe te voegen heb. Ik hoop dat er beter onderzoek gedaan wordt en dat mensen die er nog wel over schrijven dit niet doen om zichzelf buiten Stapel te plaatsen als een zichzelf schoonwassende vingerwijzer. Klaar nu. Echt. Ja echt.
Stapel.
Esther Porcelijn (27) studeert filosofie (bachelor) aan de Universiteit van Tilburg en is stadsdichter.
Eerder gepubliceerd in UNIVERS 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Frank Wedekind
(1864-1918)
Ilse
Ich war ein Kind von fünfzehn Jahren,
Ein reines unschuldsvolles Kind,
Als ich zum erstenmal erfahren,
Wie süß der Liebe Freuden sind.
Er nahm mich um den Leib und lachte
Und flüsterte: O welch ein Glück!
Und dabei bog er sachte, sachte
Den Kopf mir auf das Pfühl zurück.
Seit jenem Tag lieb ich sie alle,
Des Lebens schönster Lenz ist mein;
Und wenn ich keinem mehr gefalle,
Dann will ich gern begraben sein.
Frank Wedekind poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive W-X, Frank Wedekind
Henry Bataille
(1872-1922)
Les doux mots . . .
Les doux mots que morte et passée…
On dirait presque des mots d’amour,
De sommeil et de demi-jour…
La plupart des mots que l’on sait
N’enferment pas tant de bonheur.
On dit Marthe et l’on dit Marie,
Et cela calme et rafraîchit. –
Il y a bien des mots qui pleurent
Ceux-là ne pleurent presque pas…
Marthe, c’est, au réveil, le pas
Des mères dans la chambre blanche,
C’est comme une main qui se pose,
Et l’armoire sent la lavande…
Il faut murmurer quelque chose
Pour se bien consoler, des mots,
N’importe lesquels s’ils consolent,
S’ils endorment et tiennent chaud. –
Ah! loin des meilleures paroles,
Les doux noms que Marthe et Marie,
Les doux mots que morte et passée…
1893
Henry Bataille poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bataille, Henry
Tate Britain London
Pre-Raphaelites:
Victorian Avant-Garde
until 13 January 2013
Combining rebellion and revivalism, scientific precision and imaginative grandeur, the Pre-Raphaelite Brotherhood shook the art world of mid-nineteenth-century Britain. This autumn, Tate Britain stages the largest survey of the group since 1984, offering a rare chance to see around 180 works brought together. Exploring their revolutionary ideas about art and society, this exhibition sets out to show that the Pre-Raphaelites were Britain’s first modern art movement. It includes famous and less familiar Pre-Raphaelite paintings as well as sculpture, photography and the applied arts.
Led by Dante Gabriel Rossetti, William Holman Hunt and John Everett Millais, the Pre-Raphaelites rebelled against the art establishment of their day. Their unflinchingly radical style, inspired by the purity of early Renaissance painting, defied convention, provoked critics and entranced audiences.
Today, renowned for their exquisitely detailed, vividly coloured style, the works of the Pre-Raphaelites are among the best known of all English paintings. This exhibition traces developments from their formation in 1848 through to their late Symbolist creations of the 1890s. It shows that whether their subjects were taken from modern life or literature, the New Testament or classical mythology, the Pre-Raphaelites were committed to the idea of art’s potential to change society. In pieces such as Madox Brown’s The Last of England 1852-5 (Birmingham Museums and Art Gallery) they served this aim by representing topical social issues and challenging prevailing attitudes. Other artworks, including Burne-Jones’s King Cophetua and the Beggar Maid 1884 (Tate), took a different approach, embracing beauty and ornamentation as a resistance to an increasingly industrialised society.
Pre-Raphaelites: Victorian Avant-Garde offers the chance to see well-known paintings such as Ophelia 1851-2 (Tate) by John Everett Millais (1829-1896) and The Scapegoat 1854-5 (National Museums Liverpool) by William Holman Hunt (1827-1910). Highlights include masterpieces rarely seen in the UK such as Rossetti’s Found 1854-5/1859-81 (Delaware Art Museum, USA), Burne-Jones’s Perseus series (Staatsgalerie, Stuttgart) and Holman Hunt’s psychedelic The Lady of Shalott 1886-1905 (Wadsworth Atheneum, Connecticut). Spectacular late works by Hunt, Millais, Rossetti and Madox Brown are also united for the exhibition.
In contrast to previous Pre-Raphaelite surveys, this exhibition juxtaposes paintings with works in other media including textiles, stained glass and furniture, showing the influence of Pre-Raphaelitism in the early development of the Arts and Crafts movement and the socialist ideas of the poet, designer and theorist, William Morris (1834-1896). Bringing together furniture and objects designed by Morris‘s firm, of which many Pre-Raphaelite artists were part, it demonstrates how Morris’s iconography for British socialism ultimately evolved out of Pre-Raphaelitism. Highlights include Philip Webb and Burne-Jones’s The Prioress’s Tale wardrobe 1858 and the embroideries made by Jane and May Morris for William Morris’s bed at Kelmscott Manor c1891.
Pre-Raphaelites: Victorian Avant-Garde is curated by Tim Barringer, Paul Mellon Professor of the History of Art, Yale University; Jason Rosenfeld, Distinguished Chair and Professor of Art History at Marymount Manhattan College, New York; Alison Smith, Lead Curator, 19th Century British Art at Tate Britain. It is accompanied by a catalogue from Tate Publishing. The exhibition will tour to the National Gallery of Art, Washington DC (17 February – 19 May 2013), The Pushkin State Museum of Fine Arts, Moscow (Summer 2013) and the Mori Art Center, Tokyo (Spring 2014).
fleursdumal.nl magazine
More in: *The Pre-Raphaelites Archive
Hans Hermans Natuurdagboek november 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Hans Hermans Photos
Bibliotheek in een telefooncel.
Gratis ruilbibliotheek op de hoek van de Havendijk en Slotstraat in Beesd.
foto marieke ◊ kempis.nl 2012
Guerilla libraries: Books. The last chapter?
kempis.nl poetry magazine
More in: - Guerilla Libraries
Vincent Berquez
My son, the disco dancer
He flicks movements in squealing happiness
and turns and falls over, laughs and squeaks,
squawks, stands and sits and strains and rolls,
and moves his little baby legs accidentally
as he leans into his bouncy, bendy self.
My infant son, the disco dancing prancer
parades and shifts his squidgy frame frantically
like a jaunty spring-loaded jittery jumping bean
and lands on his bum again.
And his happy head swigs the air and eyes dart
around his spinning frame, as he jigs for joy
and bounds, fly-falling onto his rump again,
quickly bouncing to stomp the beat of sound
looking up to me he demands more music.
22.01.11
vincent berquez poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Berquez, Vincent, DANCE & PERFORMANCE, Vincent Berquez
Koorts
Van schegbeeld en ontscheping droomt hij,
van vasteland waar onder plavuizen verleden
gromt. Kinderdeuntjes deinen er op de wal,
zingen zon en zee en moord en doodslag na.
Kaapstanders tollen rondom. Aarzelende druppels
dreigen maar eenzaamheid torst de zeeman nors.
Ritseling en nachtwind. Krulletjes slaap slechts,
vluchtig als de korte koelte die je ’s zomers voelt
wanneer je bladert door een boek. Van
de loefbras glijden ottergladde schietgebeden.
Bert Bevers
Verschenen in Onaangepaste tijden, Zinderend, Bergen op Zoom, 2006
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
photo jef van kempen
Verlichting
Woeste dijen klagen steen en been
Over wie nu waar de vuile was heeft opgehangen,
Waarom de éne veel en de ander geen
Geruchten op kan vangen.
Wie heeft er ooit gehoord van gedachten
Die zweven in de lucht om vers te plukken,
Die voor alles wat je kunt bedenken zó
Je woorden uit je zinnen rukken.
De andere mensen zijn toch slechts decor
Die zijn er echt alleen om neer te halen,
Om aan te wijzen wat eraan mankeert
Te oud, te dik en ’t blijkt ook nog een kale.
Wie zegt er ooit iets wat vernieuwend is?
Dat werkelijk een klomp breekt of taboe,
Dat alles in de wereld op zijn kop zet
Of is dat maar elitair gedoe?
Je streelt je ego en bekijkt het in ’t raam
Het lijkt groter dan de dag ervoor,
Je borstelt het nog extra tot het glanst
Nog één keer kijken, ’t kan er wel mee door.
Het moment dat je het bijna weet
De allergrootste oplossing voor alles!
Je ziet het exact voor je, je hebt het beet!
En dat je ironie het komt vergallen.
Daar buiten is de wereld opgesplitst
In mensen die het zíjn en die het willen,
Het is jouw categorisering om jezelf
Uit het normaalste op te tillen.
Sta je van bovenaf te paraderen met je kennis
Dan zit je middenin de paradox van hen
Die, in vol daglicht, op de markt
Net gepasseerd zijn door Diogenes.
Esther Porcelijn
stadsdichter Tilburg, 2012
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive O-P, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature