Alle gedichten van Cees Buddingh gebundeld
C. Buddingh’, Wim Huijser (redactie)
Buddingh’ Gebundeld
Verwacht 24 november 2010
Halverwege de jaren zestig mocht C. Buddingh’ (1918-1985) gerekend worden tot de populaire dichters van zijn generatie. Hij was het die het alledaagse – parlando – taalgebruik in de poëzie introduceerde en die met zijn onmiskenbare stemgeluid de poëzie onder de mensen bracht.
Buddingh’s poëzie werd mede dankzij dat stemgeluid geassocieerd met humor. Zijn stem riep bij voorbaat een glimlach op, terwijl in zijn poëzie ernst en melancholie steeds vaker de boventoon gingen voeren.
Vijfentwintig jaar na zijn dood behoort een groot deel van Buddingh’s teksten nog steeds tot de literaire canon. Zijn gorgelrijmen, maar ook het elastiekje dat eerst leek op een schaartje en daarna op het brilletje van Bernlef. Naast zijn kleurrijke aanwezigheid in het Land der Poëzie redenen genoeg om zijn verzamelde gedichten weer beschikbaar te maken.
(Catalogus, najaar 2010)
In deze uitgave zijn naast de verschillende dichtbundels ook de verspreide losse poëziepublicaties van Buddingh opgenomen en van toelichting voorzien.
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, nov. 2010 / gebonden – 1224 pag. – afm. 21,5 x 13,5 cm / ISBN 978 90 388 9376 1 / Verkoopprijs € 39,90 tot 1 januari 2011, daarna € 45,00
– Het boek wordt op 24 november 2010 gepresenteerd, tijdens de Buddingh’-week die in Dordrecht wordt gehouden van 21 tot 27 november.
– Wim Huijser (1960) is bezorger van het werk van C. Buddingh’ en schreef o.a. een zestal boeken over zijn schrijverschap. Momenteel werkt hij aan de biografie van Buddingh’.
fleursdumal.nl magazine
More in: Buddingh', Cees
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman
waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
eenenveertig
Een eenzame ziel zwierf door de buitenwijken van de stad. Het was de ooit zo daadkrachtige heer Foppert Uitterlaan, directeur en uitgever van de verdwenen uitgeverij De Woedende Wesp. Hij was op zoek naar jong talent voor zijn nieuwe, nog op te richten uitgeverij, die hij onder de oude naam wilde stichten, zodra de dictatuur ten val was gekomen. Om de verveling het hoofd te bieden reciteerde hij uit zijn favoriete boek Ik heb altijd gelijk, van Willem Frederik Stermans, waardoor concurrerend uitgeversbedrijf Van Voorschot vroeger veel geld had verdiend. Misschien waren die gouden jaren niet voorgoed voorbij en zouden de mensen na het verdwijnen van de dictatuur weer naar boeken grijpen. Boeken van nieuwe schrijvers. En van oude schrijvers die schreven over hoe verschrikkelijk het was geweest ten tijde van de dictatuur onder Mandarijn.
Er zou een schrijver moeten opstaan die een meesterwerk over die tijd schreef. Een nieuwe Goelag Archipel, over Kamp Vledder, waar jonge kunstenaars en schrijvers dwangarbeid moesten verrichten. Of een schrijver als Konsalik die een hele serie bestsellers over de Tweede Wereldoorlog had voortgebracht. Dat had een klusje kunnen zijn voor Movo. Jammer dat hij seniel was.
Foppert was hoopvol gestemd. De bewegingen die hij overal waarnam in de stad leken op de voorboden van een revolutie. Maar bracht deze revolutie wel wat goeds? Als de gristenen aan de macht kwamen, werd dan niet de ene dictatuur ingeruild voor een andere?
Hij keek omhoog naar de sobere flatgebouwen. Konden hier talenten opbloeien? Konden talenten groeien en rijpen op die galerijen in die eenvormige stapelwoningen? Vroeger hadden getalenteerde schrijvers meestal een turbulente jeugd gehad, en misschien was dat nog wel zo. Zielen vol ongenoegen en schrijfdrang. Maar wat kon je in jezusnaam aan lezenswaardigs schrijven over een gekwelde jeugd in een kleurloze wijk als Amsterdam-Noord?
Droomkind had De Avonden geschreven over een dodelijk saaie jeugd in een stadswijk. Waren er nog steeds uitzonderlijke talenten die opgroeiden in een dodelijk saai milieu?
Hoofdstuk 41 – Maandag 8 november 2010 (vervolg dinsdag)
Adriaan en de anderen: Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis.nl = kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen
Anton K. photos: Nature Morte (10)
⇒ Noorderbreedte 51.63
⇒ Oosterlengte 5.06
fleursdumal.nl magazine
More in: Anton K. Photos & Observations, Dutch Landscapes
Charles Dickens
(1812-1870)
Squire Norton’s Song
HE child and the old man sat alone
In the quiet, peaceful shade
Of the old green boughs, that had richly grown
In the deep, thick forest glade.
It was a soft and pleasant sound,
That rustling of the oak;
And the gentle breeze played lightly round
As thus the fair boy spoke:–
"Dear father, what can honor be,
Of which I hear men rave?
Field, cell and cloister, land and sea,
The tempest and the grave:–
It lives in all, ’tis sought in each,
‘Tis never heard or seen:
Now tell me, father, I beseech,
What can this honor mean?"
"It is a name — a name, my child —
It lived in other days,
When men were rude, their passions wild,
Their sport, thick battle-frays.
When, in armor bright, the warrior bold
Knelt to his lady’s eyes:
Beneath the abbey pavement old
That warrior’s dust now lies.
"The iron hearts of that old day
Have mouldered in the grave;
And chivalry has passed away,
With knights so true and brave;
The honor, which to them was life,
Throbs in no bosom now;
It only gilds the gambler’s strife,
Or decks the worthless vow."
Charles Dickens poetry
kempis.nl = kempis poetry magazine
More in: Charles Dickens, Dickens, Charles
Karl May
(1842-1912)
Die wilde Rose
Es glänzt der helle Thränenthau
In Deinem Kelch, dem todesmatten;
Du sehnst Dich nach des Himmels Blau
Hinaus aus düstrem Waldesschatten.
Es rauscht der Bach am Felsenspalt
Sein melancholisch Lied.
Hier ists so eng, hier ists so kalt,
Wo nie der Nebel flieht.
Du meine süße Himmelslust,
O traure nicht und laß das Weinen!
Dir soll ja stets an treuer Brust
Die Sonne meiner Liebe scheinen.
Drum schließe Deine Augen zu,
Worin die Thränen glühn.
Ja, meine wilde Rose, Du
Sollst nicht im Wald verblühn!
Karl May Gedicht: Die wilde Rose
• fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Archive M-N, Karl May
SEX is a four letter word…
…and so is KILL
Visual poetry: Ready-mades
kempis.nl = kempis poetry magazine
More in: - Objets Trouvés (Ready-Mades)
G e o r g e E l i o t
(Mary Ann Evans, 1819–1880)
Your soul was lifted by the wings today
Hearing the master of the violin:
You praised him, praised the great Sabastian too
Who made that fine Chaconne; but did you think
Of old Antonio Stradivari? -him
Who a good century and a half ago
Put his true work in that brown instrument
And by the nice adjustment of its frame
Gave it responsive life, continuous
With the master’s finger-tips and perfected
Like them by delicate rectitude of use.
That plain white-aproned man, who stood at work
Patient and accurate full fourscore years,
Cherished his sight and touch by temperance,
And since keen sense is love of perfectness
Made perfect violins, the needed paths
For inspiration and high mastery.
No simpler man than he; he never cried,
"why was I born to this monotonous task
Of making violins?" or flung them down
To suit with hurling act well-hurled curse
At labor on such perishable stuff.
Hence neighbors in Cremona held him dull,
Called him a slave, a mill-horse, a machine.
Naldo, a painter of eclectic school,
Knowing all tricks of style at thirty-one,
And weary of them, while Antonio
At sixty-nine wrought placidly his best,
Making the violin you heard today –
Naldo would tease him oft to tell his aims.
"Perhaps thou hast some pleasant vice to feed –
the love of louis d’ors in heaps of four,
Each violin a heap – I’ve naught to blame;
My vices waste such heaps. But then, why work
With painful nicety?"
Antonio then:
"I like the gold – well, yes – but not for meals.
And as my stomach, so my eye and hand,
And inward sense that works along with both,
Have hunger that can never feed on coin.
Who draws a line and satisfies his soul,
Making it crooked where it should be straight?
Antonio Stradivari has an eye
That winces at false work and loves the true."
Then Naldo: "’Tis a petty kind of fame
At best, that comes of making violins;
And saves no masses, either. Thou wilt go
To purgatory none the less."
But he:
"’Twere purgatory here to make them ill;
And for my fame – when any master holds
‘Twixt chin and hand a violin of mine,
He will be glad that Stradivari lived,
Made violins, and made them of the best.
The masters only know whose work is good:
They will choose mine, and while God gives them skill
I give them instruments to play upon,
God choosing me to help him.
"What! Were God
at fault for violins, thou absent?"
"Yes;
He were at fault for Stradivari’s work."
"Why, many hold Giuseppe’s violins
As good as thine."
"May be: they are different.
His quality declines: he spoils his hand
With over-drinking. But were his the best,
He could not work for two. My work is mine,
And, heresy or not, if my hand slacked
I should rob God – since his is fullest good –
Leaving a blank instead of violins.
I say, not God himself can make man’s best
Without best men to help him.
‘Tis God gives skill,
But not without men’s hands: he could not make
Antonio Stradivari’s violins
Without Antonio. Get thee to thy easel."
George Eliot poetry
kempis poetry magazine
More in: Eliot, George
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
51
Thus can my love excuse the slow offence,
Of my dull bearer, when from thee I speed,
From where thou art, why should I haste me thence?
Till I return of posting is no need.
O what excuse will my poor beast then find,
When swift extremity can seem but slow?
Then should I spur though mounted on the wind,
In winged speed no motion shall I know,
Then can no horse with my desire keep pace,
Therefore desire (of perfect’st love being made)
Shall neigh (no dull flesh) in his fiery race,
But love, for love, thus shall excuse my jade,
Since from thee going, he went wilful-slow,
Towards thee I’ll run, and give him leave to go.
kempis poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
A l o y s i u s B e r t r a n d
(1807-1841)
Harlem
Harlem, cette admirable bambochade qui résume l’école
flamande, Harlem peint par Jean-Breughel, Peeter-Neef,
David-Téniers et Paul Rembrandt.
Et le canal où l’eau bleue tremble, et l’église où le
vitrage d’or flamboie, et le stoël* où sèche le linge
au soleil, et les toits, verts de houblon.
Et les cigognes qui battent des ailes autour de l’horloge
de la ville, tendant le col du haut des airs et recevant
dans leur bec les gouttes de pluie.
Et l’insouciant bourguemestre qui caresse de la main
son double menton, et l’amoureux fleuriste qui maigrit,
l’oeil attaché à une tulipe.
Et la bohémienne qui se pâme sur sa mandoline, et le
vieillard qui joue du Rommelpot**, et l’enfant qui enfle
une vessie.
Et les buveurs qui fument dans l’estaminet borgne, et
la servante de l’hôtellerie qui accroche à la fenêtre un
faisan mort.
(*) balcon de pierre
(**) instrument de musique
Aloysius Bertrand poetry
kempis.nl = kempis poetry magazine
More in: Bertrand, Aloysius
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
drie
New York, W 42nd Street 482 was een eerbiedwaardig flatgebouw, hoofdzakelijk bestaande uit kantoren. De marmeren platen in de imposante hal pronkten met de namen van vele firma’s, bekend in binnen- en buitenland. Hiertussen viel de witte kunststofplaat met de zwarte letters E. Steinbruch, Detective Inc., third floor, bijna niet op. Het kantoor van Evelyne Steinbruch Detective Inc. gaf iedereen duidelijk te kennen dat de zaken goed gingen. Een prachtige hardhouten deur met zware messing handgrepen en scharnieren gaf toegang tot enkele magnifiek ingerichte kantoorvertrekken. Over een zware echte Pers, met als ondergrond een parketvloer van zeldzaam tropisch hout liep, of liever schreed men naar een kostbaar antiek bureau, waarachter een roodharig, bruinogig en slank jong meisje zat te stralen. Norma Steel was kantoormeisje, koffiemeisje en detective in de dop. Zéér levenslustig en een fervent vereerster van haar werkgeefster Evelyne. Deze troonde in het luxe kantoor achter een stalen deur, die listig tussen twee hardhouten panelen was verborgen. Een deur die door haar of Norma elektrisch gesloten kon worden, zonder dat de een of andere bezoeker deze weer open kon krijgen. In het privé-kantoor stonden lange rijen boekenrekken, gevuld met allerlei naslagwerken op letterlijk elk gebied. Telefoongidsen en adresboeken van alle grote steden in de USA en daarbuiten vulden vele meters planken. In een hoek van de kamer stond een nuchter stalen bureau met een IBM schrijfmachine met het beroemde bolletje. Deze machine vormde samen met een groot beeldscherm een terminal, een computeraansluiting met de reusachtige IBM-computer in het hoofdkwartier van de New Yorkse politie. Op een met leer beklede en in alle richtingen te verstellen kantoorstoel zat een van haar assistenten David Morgan.
Evelyne zelf had haar bureau zo opgesteld dat ze de deur links van zich had en het grote raam recht tegenover zich, zodat ze op heldere dagen in de ochtend soms een stukje van de zon kon zien. Ze had dit kantoor gekozen omdat het gunstig lag voor alle uitvalswegen, terwijl de derde verdieping geen moeilijkheden veroorzaakte als een staking de liften weer eens liet stilstaan. In de parkeerkelder van gebouw had haar auto een vast en bewaakt plaatsje. Evelyne was een werkgeefster die er zijn mocht. Haar judograad derde dan, veel zwemmen en tennissen had haar een slank en gespierd lichaam gegeven. Dit deed haar nog langer lijken dan haar 182 centimeters. Het lange blonde haar en de ongelooflijk groene ogen deden vele mannelijke bezoekers de adem stokken. Een volkomen gave huid, egaal bruin gekleurd door de zon en gedeeltelijk een erfenis van haar Colombiaanse moeder maakte het beeld van schoonheid compleet. Vele van die stille aanbidders vervloekten dat knappe smoeltje, want door haar waren ze achter de tralies terecht gekomen. Ze waren zo naïef geweest te denken dat zo’n heerlijke griet alleen maar aan een bed dacht en waren hierin dan vreselijk teleurgesteld.
Evelyne zat een beetje voor zich uit te staren en liet haar gedachten de vrije loop. Erg druk was het niet, het leek alsof op deze tijd van het jaar alle misdadigers op vakantie waren. Niet dat ze dit erg vond, geld had ze meer dan genoeg. Het detectivewerk was voor haar meer een spelletje. Ze genoot van de woede van haar slachtoffer, als dat door had dat het spel uit was. Met een glimlach dacht ze terug aan die moordenaar van twee kleine kinderen, ze waren niet ouder dan zes of zeven jaar. Door Evelyne opgejaagd, sprong de man vanaf de zesde verdieping omlaag en werd door een ouderwets degelijk gietijzeren hekwerk liefderijk opgevangen. Dat de kindermoordenaar dit niet leuk vond kon hij niet meer vertellen. Na haar vervloekt te hebben, spuugde hij nog wat bloed op en stierf toen.
De schelle ratel van de stadstelefoon onderbrak haar gedachten. Een beetje lusteloos nam ze de hoorn van de haak en bracht deze met een trage beweging naar haar fraaie oortje. Een wat hese mannenstem zei haar dat ze maar eens naar 44 Doverstreet moest gaan kijken.
‘Je weet wel, bij de Brooklynbridge,’ zei de hese stem.
‘Wat moet ik daar gaan zoeken?’, vroeg Evelyne.
Even was het stil, slechts een gedempt praten over een nabuurlijn drong tot haar door. Toen kwam de stem weer:
‘Kijk eens in de flat van Millhouse,’ was het antwoord. Een droge schakelklik gaf haar te kennen dat de hese stem de verbinding had verbroken.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Negen (slot)
Marguerite de Valois, la reine Margot, heeft een zilveren Priapusbeeld gehad dat in dezelfde behoefte voorzag. Het is niet onwaarschijnlijk dat Brantôme het door hem genoemde gerei aan haar hof of dat van haar moeder gezien heeft. Marguerite, de dochter van Catharina, en Brantôme waren tijdgenoten en Brantôme is hopeloos verliefd op haar geweest, getuige zijn sonnetten waarin Marguerite overigens niets van de wellustige dame heeft die eventueel wijn uit een priapenlid zou tappen. Integendeel, ze is daarin onbenaderbaar, koel zelfs:
Bref, que vous sert la verdeur de voz ans,
Pour dormir seule et froide comme glace.
(Zie voor de complete gedichten van Brantôme de uitstekend geannoteerde uitgave van Louis Perceau: Recueil d’Aulcunes Rymes de mes Jeunes Amours(Parijs, 1927).)
‘We kunnen lezen,’ schrijft Brantôme, ‘over een grote courtisane en beroemde koppelaarster uit de tijd van het oude Rome, Elefantina genaamd, die net zulke afbeeldingen maakte als Aretino, nog ergere zelfs, welke door de dames van adel en vorstelijke huize (bekend om hun hoerenleven) bestudeerd werden als het mooiste boek.’ Waarschijnlijk baseert hij zich hier, net als Ben Jonson en de auteur van L’Académie des Dames, Chorier, op Suetonius of Martialis, maar hij verwart, in tegenstelling tot Chorier, Elephantis met de dame die hierboven Dodecamechanos genoemd werd (dódeka = twaalf)- Aansluitend lezen we: ‘Deze brave hoerenmadam uit Cyrene werd bijgenaamd “van de twaalf standjes”, omdat ze twaalf manieren uitgevonden had om het genot liederlijker en wellustiger te maken.’10) Tenslotte mag bij Brantôme het verhaal over de secretaris van de kardinaal d’Esté aangehaald worden. Deze Capella, een geestelijke, werd door Paus Sixtus opgehangen omdat hij ‘een boek had gemaakt vol met dit soort schone afbeeldingen.’ Bijzonderheid is in dit geval dat de twee figuren duidelijk herkenbaar waren — en zelf geposeerd hadden — als een echtpaar ‘van hoge geboorte’ en, vermeldt hij bijna buiten zichzelf van enthousiasme, ‘in levensechte kleuren afgebeeld.’
Men vraagt zich af of het erger kon: herkenbaarheid, adellijk, kleuren en een ambtenaar van een kardinaal.
Het zal tot het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw duren voor de Aretino’s concurrentie krijgen van de voorlichtende werken naar het model van de Oostersche handboeken, overzichten en beschrijvingen, waarvan de drie aardigste hierachter beschreven zullen worden: Instruction Libertine(1870), Les Paradis Charnels(1903) en Das Goldene Buch der Liebe (1907). Het aantal beschreven modi loopt in die jaren op van 40 (Aretino’s) tot 63, 136 en tenslotte 531. De nieuwe records hebben de diepe indruk die de sedici modi gemaakt hebben echter nooit kunnen evenaren; niet omdat hun oplage te klein geweest is, dat was die van de Sonetti ook, maar omdat zij verschenen in een tijd waarin de geslachtsdaad als literair onderwerp nog wel geheim maar niet meer per definitie taboe was. En dus vinden we niet hun namen in de moderne literatuur terug, maar nog steeds die van Aretino, meest recentelijk, voor zover ik weet, nog in John Fowles’ Mantissa (1982), waarin ‘Aretino’, net als de Kama Sutraen Kinsey, tot de therapeutische middelen behoort waarover de vrouwelijke doktoren beschikken in een hospitaal waarin Miles Green behandeld wordt voor geheugenverlies. (Zie voor de verkwikkende kracht van het Aretino-lezen Thornton Wilders The Bridge of San Luis Rey, het hoofdstuk over Uncle Pio.)
De legende is gebleven, de handelswaarde is passé dankzij de bibliografische naspeuringen die orde op zaken gesteld hebben in de geschiedenis van het erotische boek, maar de ware kenner blijft de Sonetti trouw. Vanaf 1900 verschijnen de degelijkste vertalingen en de mooist geïllustreerde uitgaven. Die van Liseux is al genoemd; in 1926 verschijnt de eerste Amerikaanse editie, The Works of Aretino, in de vertaling van Samuel Putnam en met illustraties van de markies Von Bayros; in 1948 is er een nieuwe Franse uitgave, Sonnets Luxurieux, met prenten van Tavy Notton.
Alfred Delvau is wellicht de laatste geweest die de Aretino’s heeft aanbevolen als studiemateriaal. Onder het lemma Connaître des Postures van zijn Dictionnaire Erotique Moderne legt hij uit: ‘In Aretino, of in het bordeel, de diverse bewegingen geleerd hebben, alsmede de houdingen van het lichaam die het meest geschikt zijn voor de volbrenging van de acte vénérien. Het is dan 1876, en sindsdien kreeg de lof die men de ‘gesel der prinsen’ toewuifde minder emotionele en meer academisch
goedgekeurde vormen. ‘Hij was het geweten en het imago van zijn eeuw,’ schrijft De Sanctis. ‘Zonder hem,’ meent Young, ‘kan men de renaissance niet begrijpen en dat betekent dat men het moderne Europa niet kan begrijpen.’
En hij meent het: ‘Dit weet ik: dat als we denken aan degenen die de grondvesten voor het moderne Europa en Amerika gelegd hebben, aan Luther en Copernicus, aan Galileo en Newton, aan Michelangelo en Calvijn, aan St. Ignatius en Locke en Hobbes, dat we daaraan ook Giulio Romano, Marcantonio Raimondi en Pietro Aretino moeten toevoegen.’
Een dergelijke visie zal alleen hen overtuigen die met Young van mening zijn dat het ontkennen van de seksualiteit, in de praktijk, het geloof, de wetenschap en de kunst niet alleen een onmenselijke vergissing is maar ook een ontkenning die veel totaler
geweest zou zijn zonder Romano/Raimondi/Aretino. Daarbij moet vastgesteld worden dat het niet eens zozeer de eigenlijke inhoud van prenten en verzen geweest is die voor de reputatie gezorgd hebben. Afgezien van het gebruik van een wiel waarop de vrouw steunt en de man haar ‘duwt’ zoals men een kruiwagen duwt (Aretino noemde dit ‘moeilijk naaien’ en het maakte hem ‘zeer chagrijnig’) bieden de prenten variaties die ook toen bedreven werden, ook al waren ze voor goede katholieken toen nog verboden. Zittend, staand, het ene been zus en het andere zo, het is altijd bekend geweest. Misschien was het toen net iets beruchter, maar waar het om gaat is de daad die het trio stelde vierhonderd jaar voordat zulke daden min of meer legaal in Europa gesteld konden worden. Wat bleef is de verpletterende indruk die die daad op hun tijdgenoten gemaakt moet hebben en aangezien” het sociale klimaat alleen maar deftiger werd kon de reputatie alleen maar groeien. En wat opvalt is niet in de eerste plaats de vulgaire woordkeus van de sonnetten – of het realisme van de Ragionamenti — maar de pure wellustige inspiratie die eraan ten grondslag moet hebben gelegen. Dat was wat De Sanctis even vergat in zijn karaktertekening van Aretino: Gemeenschap was voor hem niet genoeg, hij wilde neuken. De sedici modi zijn uniek en daarom een hoogtepunt, en het pleit voor de betrokkenen dat ze het meteen deden zoals het hoorde: zonder bedenkingen, zonder schaamte. ‘Wat kan het voor kwaad,’ vroeg Aretino in een brief, ‘een man op een vrouw te zien? Moeten dieren meer vrijheid hebben dan wij? Het lijkt me dat de je-weet-wel die de natuur ons gaf teneinde de soort in stand te houden als een hanger om de hals zou moeten hangen of op onze hoofddeksels gespeld zou moeten staan . . .’ En hij somt de halve adel van Italië op en daarna de pausen, die zoals iedereen door die je- weet-wel verwekt zijn, ‘en de schone vrouwen met hun sancta sanctorum: en daarom zouden we heiligendagen moeten afkondigen en waken en feesten te zijner ere moeten houden Terug naar Priapus. Zover is het nog niet — de huiselijke sfeer hier en daar buiten beschouwing gelaten – en zover zal en hoeft het ook niet te komen. Maar de intentie is duidelijk: het moest onderhand maar eens afgelopen zijn met deze rimpel in het gezonde verstand.
Die rimpel is er nog steeds niet uit en het is zeker niet zo dat Aretino’s werk in onze eeuw unaniem de bijval kreeg die De Sanctis en Young hebben voorgesteld. ‘Rauwe obsceniteiten’ en ‘een platte opsomming’ noemt Lewinsohn in de jaren vijftig de sonnetten, ‘ernstig voorbehoud’ zegt de Moderne encyclopedie. Zelfs de liberale zedenhistoricus Lo Duca vond de sonnetten sans intérêt. Een van Aretino’s biografen, de Engelsman Edward Hutton, kon met zijn onderwerp ook al niet overweg dan nadat hij het voorbehoud gemaakt heeft dat ook hij hem ‘een monster’ vindt: it is true; to deny that is to belittle him.
Witkowski, in zijn curieuze verzameling christelijke wellustige kunst, laat een zekere Alfred Bellenger aan het woord, die in 1882 de bezoekers van de Santa Croce in Florence adviseert geen aandacht te schenken aan het Mausoleum met het graf van Aretino. ‘Daar rust de Aretijn die zijn leven aan het plezier wijdde en wiens enige serieuze daad de dood was.’ Helaas, maakt Witkowski niet zonder leedvermaak duidelijk, rust in dat Mausoleum niet Aretino, maar de uit Arezzo afkomstige, en daarom ook Aretijn genoemde Leonardo Bruni. Aretino werd, in 1556, begraven in de San Luca in Murano; zijn graftombe bestaat echter niet meer, en wat er precies op die tombe geschreven stond is nooit tot volle bevrediging duidelijk geworden. De verwarring lijkt onmiddellijk met zijn begrafenis een aanvang genomen te hebben. Had het aan Aretino gelegen, dan zou vanaf zijn grafsteen ongetwijfeld een van zijn favoriete spreuken zijn critici en vijanden onder ogen gekomen zijn, een spreuk die zowel zijn karakter als zijn daden lijkt te verantwoorden: Drink water als jullie dat beter bevalt, de oude Grieken hebben zich aan de wijn gelaafd.
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie
Verscheen in Maatstaf, 1984, nummer 10, met een portfolio van acht modi uit de Liseux-uitgave. Slechts twee abonnementen werden opgezegd. Deze versie is in details gewijzigd.
Noten:
(1). Een zeer belangwekkende en uiterst gedetailleerde verhandeling over alle historische problemen die met de modi en de sonetti samenhangen, vindt men in Les Amours des Dieux van Dunand en Lemarchand (zie bronnenlijst). Om mijn overzicht niet nog gecompliceerder te maken vat ik hier Dunands bevindingen liever samen, voor zover ze niet in de volgende noten apart genoemd worden.
Er waren 20 prenten, 16 sonnetten;
De Waldecks traceringen kunnen onmogelijk door De Waldeck zelfgemaakt zijn en zijn waarschijnlijk van de hand van een kunstenaar uit de zestiende eeuw;
De sonnetten zijn tijdens Aretino’s leven nooit in druk verschenen; zie noot 2;
Het Sander-exemplaar is in geen geval een van de eerste edities van de prenten;
De prenten van Romano en Raimondi zijn in essentie afbeeldingen van het liefdesleven van de Goden.
(2). Het feit dat Aretino’s sonnetten niet op de Index staan, noch op de Index Librorum Prohibitorum of de Index Expurgatorius, is Dunands voornaamste bewijs dat de verzen tijdens Aretino’s leven nooit in druk zijn verschenen en alleen een handgeschreven bestaan hebben geleid. Het meeste van Aretino’s andere werk
stond wel op de Index, inclusief enige titels uit het Prose Sacra.
(3). Dunand stelt dat de Liseux-prenten gemaakt zijn naar foto’s maar geeft hieromtrent geen nadere details.
(4). ‘Ik heb hier, Mevrouw, een collectie Aretino-standen in veertig ovalen illustraties. Aangezien ik binnenkort naar Rome vertrek, zou ik deze zeer graag van de hand doen; het lijkt mij, dat dit ideale decoraties voor uw boudoirs zouden vormen. De prijs bedraagt duizend êcus; (. . .) Indien u ze wenst te bekijken, vanavond ben ik thuis na het diner, alsmede morgen, de hele ochtend.’
Het meervoud van boudoir doet vermoeden dat de Mevrouw een koppelaarster of madame is.
(5). ‘Een jonge Griekse dame maakte afbeeldingen van de standen waarvan ze wist dat ze in zwang waren onder libertijnen, zodat ze voortaan genoeglijk naar het beeldend voorbeeld hun zaken zouden kunnen afhandelen. . . . een andere dame ontwierp twaalf verschillende manieren van copuleren, manieren die er op berekend zijn het zwaard het grootst mogelijke wellustige genot te verschaffen. Daarom noemde men haar Dodecamechanos.’
(6). ‘M. C: ‘Aretino’s komen in mijn Rhetorica niet voor, en zullen, hoop ik, ook in de apartementen van mijn leerlingen geen plaatsje krijgen. Die zijn berekend op een heet gebied, even aan de verkeerde kant van Sodom, en zijn geenszins noodzakelijk in ons Noordelijk Klimaat.
D: Hoe bedoelt u, Aretino’s}
M. C: Niets anders, Kindje, dan zes en Dertig Geometrische Schema’s die hij voor zijn eigen vermaak heeft uitgetekend.’
(7). ‘. . . en omdat ik haar na de daad niet zag spuwen, was ik er zeker van dat zij zich had gevoed met de nectar van mijn gelukkige rivaal.’
(8). ‘Ik wil eveneens, en draag dat mijn erfgenamen en erfgenames uitdrukkelijk op, dat mijn boeken gedrukt worden die ik heb gemaakt en vorm heb gegeven met mijn geest en verbeelding . . .’ Brantôme benadrukt het fictieve deel van zijn herinneringen.
(9). Er is veel geschreven over het verschijnsel van de hoorndragers, de hoorntjesopzetters, de koekoekseieren in het vreemde nest, kortom, wat de Fransen les cocus noemen. De twee belangrijkste titels die ik over dit altijd boeiende onderwerp kon lezen, en die te zijner tijd zeker eens een aparte behandeling verdienen, zijn: Dissertation Etymologique Historique et Critique sur les Diverses Origines du Mot Cocu avec des Notes et Pièces Justificatives par un Membre de l’Académie de Blois (Pétigny). Blois, 1835, 52 pp., oplage: 71 exemplaren. Hiérarchie du Cocuage door Charles Fourier; een indeling van bedrogen echtgenoten in 80 categorieën. In: Manuscrits de Charles Fourier, Parijs, 1856.
(10). En dan is het altijd nog mogelijk dat Elefantis nooit bestaan heeft, dat haar bestaan berust op een eeuwenoud vertalersmisverstand. Een long shot, dat wel, maar het is een feit dat de nieuwere vertalingen van Suetonius moeilijk raad weten met de ‘dame’. In de vertaling van Rolfe in de Loeb Classical Library (1913 etc.) vinden we de passage kortweg als the most salacious paintings; in de vertaling van Robert Graves (1957, etc.) wordt ‘Elephantidis’ vertaald met Elephantis in Egypt, een plaatsnaam. Bestaat het misverstand wellicht uit het gegeven dat de romeinen met libri elephantini hun zeer grote boeken bedoelden, en dat het pornografische boek dat Tiberius had ruim van afmetingen was?
Bronnen:
Ashbee, H. Spencer (Pisanus Fraxi); Index Librorum Prohibitorum; New York, 1962.
Ashbee; Catena Librorum Tacendorum; New York, 1962.
Bilder Lexikon der Erotik, Band 2; Wenen, 1929.
Brantôme, Le Seigneur de; Levens der galante dames; Amsterdam, 1966, vertaald door Peter Verstegen.
Burton, Robert; The Anatomy of Melancholy; Londen, 1977.
Casanova; Histoire de Ma Vie; Wiesbaden, i960.
Chledowski, Casimir von; Die Menschen der Renausance; München, 1922.
Delvau, Alfred; Dictionnaire Erotique Moderne; Brussel, 1876.
De Sanctis, Francesco; History of Italian Literature; New York, 1973.
Drujon, Fernand; Catalogue des Ouvrages . . . Poursuivis, etc.; Parijs, 1879.
Dublin, P. G.; La Vie de l’Arêtin; Parijs, 1937.
Dunand, Louis, en Lemarchand, Philippe; Les Amours des Dieux; Lausanne, z.d., J. Lemarchand éditeur; Institut d’Iconographie Arietis.
Forberg, F. K.; De Figuris Veneris; Los Angeles, 1967.
Foxon, David; Libertine Literature in England 1660-174% New York, 1965.
Fuchs, Eduard; Sittengeschichte (6 delen); München, 1909-1912.
Hancarville, Monumens de la Vie Privée des Douze Césars; ik gebruikte een Duitse herdruk: Auf Capri bei Sabellus; z.p., z.d.
Hancarville; Monumens du Culte Secret des Dames Romaines; idem.
Hutton, Edward; Pietro Aretino, the Scourge of Princes; Londen, 1922.
Jonson, Ben: Five Plays; 1972.
Kearney, Patrick; A History ofErotic Literature; Londen, 1982.
Kearney, Patrick; The Private Case; Londen, 1980.
Legman, Gershon; The Horn Book; New York, 1964.
Lo Duca; De Erotica; Parijs, 1959.
Martialis; Sex en eros bij Martialis, 300 epigrammen; Amsterdam, 1979; vertaald door E. B. de Bruyn.
Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur; Hilversum, 1963.
Moll; Handbuch der Sexual Wissenschaften; Leipzig, 1912.
Peyrefitte, Roger; La Bibliothèque Singulière de Roger Peyrefitte; Parijs, 1977; veilingcatalogus.
Regier, Gustav; Le Divin Arêtin-la Vie d’un Séducteur; Parijs, 1958.
Rodenko, Paul; De nijvere nachten van Teobaldo; Den Haag, 1969.
Suetonius; The Twelve Caesars; Harmondsworth, 1982.
Thomas, Donald; A Long Time Burning; Londen, 1969.
Thompson, Roger; Unfit for Modest Ears; Londen, 1979.
Venuswagen, Der; deel VII; de reeks van negen delen verscheen vanaf 1920; Berlijn, Fritz Gurlitt Verlag.
Witkowski, Dr. G.-J.; Les Licenses de l’Art Chrétien; Parijs, 1920.
Wycherley, William; The Country Wife; In: Restoration Comédies, D. Davidson, éd.; Londen, 1970.
Young, Wayland; Eros Denied; Londen, 1965.
Aretino-uitgaven:
Commedie; Lanciano, 1914.
Prose Sacra; Lanciano, 1926.
Lettere; 2 delen; Bari, 1913-1916; een seleaie is verkrijgbaar in de Penguin-reeks.
Ragionamenti; Lanciano, 1914.
Nederlandse editie, 2 delen in een vertaling van Greta Milani Peet, met illustraties van Fiel van der Veen: Schijnheilige praktijken en Uit het leven, Amsterdam, z.d.
Franse edities: Les Dialogues de Pietro Aretino; 2 delen, met illustraties van Martin van Maele; Au cabinet du livre, Parijs, 1927-1928; oplage 480 ex.
Les Ragionamenti; Texte Italien et Traduction Complète par le Traducteur des Dialogues de Luis a Sigéa (= Alcide Bonneau); Isidore Liseux et ses amis, Parijs 1882; 100 ex.
Les Ragionamenti; Editions de la Nef d’argent, z.p., 1944,2 delen; geïll. door P. E. Bécat.
5. Sonetti Lussuriosi.
Nederland: Wulpse sonnetten; vertaald door Ernst van Altena; Goossens, Hilversum, 1981; bevat de Italiaanse tekst en gravures van Elluin naar Borel.
Frankrijk: Les Sonnets Luxurieux du Divin Pietro Aretino; vertaald door Alcide Bonneau; Isidore Liseux et ses amis, Parijs, 1882; 100 ex.
Les Sonnets Luxurieux de l’Arétin; Parijs, 1904; gebaseerd op de voorgaande editie, nu uitgegeven met de ‘originele tekeningen van Romano.’ 300 ex. Volgens Gustav Regier zou niet Liseux, maar Bonneau de uitvoerige aantekeningen geschreven hebben. Les Sonnets Luxurieux du Divin Pietro Aretino; Brussel, 1932; 16 ill. in kleur; bevat de Sonnets ajouter, 350 ex. Sonnets Luxurieux; Parijs (?), 1948; 16 ill. door Notton; 250 ex.
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie
(Uit: Vergeten boeken. Literaire curiosa en rariora, boekenvrienden en bibliomanen, Amsterdam, 1986)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature
ADRIAAN EN DE ANDEREN
door Merel van der Gracht
op FLEURSDUMAL MAGAZINE
Hoofdstuk 41 en verder vanaf 8 november 2010
na het overlijden van Barry,
de best geklede schrijver ooit,
actueler dan ooit
► Lees hoofdstuk 1 t/m 40 op deze site
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered en het Huis van Oranje tot bloei komt
Het jaar 2015. In Nederland is alles anders. Premier Mandarijn is op het pluche getild door een linkse elite van schrijvers en journaille. Jan regeert, samen met zijn gristelijke rechterhand Andries Koevoet. Eenmaal aan de macht heeft de rood-gristelijke coalitie alles gelijkgeschakeld onder het motto: ‘vrijheid voor het individu is onvrijheid voor allen’. De mensen leven in een collectief met stalinistische en calvinistische trekjes. De meeste schrijvers is het verboden te publiceren, lijden een kommervol bestaan en stappen massaal over naar de onderdrukte Katholieke Kerk. De eens zo befaamde schrijver Adriaan van Bis leeft teruggetrokken in het bejaardenhuis voor schrijvers, het Willem Witsenhuis, samen met zijn roomse poes Deesje van Bredevoort. Tjeepie Paumen, de altijd terugkerende Kniertje van de Nederlandse literatuur, lijdt een kommervol bestaan en woont in een kartonnen doos in het Vondelpark.
15 augustus 2015. Het volk, ingeslapen onder het bewind van de rode volkstribuun Mandarijn, wordt op die dag met een schok wakker.
Lees over het bezoek van Paus Antonius Bodarius, van Nederlandse afkomst en bevriend staatshoofd. De stadstoer die hij door Amsterdam maakt, samen met de geliefde koningin-weduwe Maxima, is olie op het vuur dat wordt opgestookt door gristelijke jongeren. Deze fundies, die zijn teruggekeerd naar het geloof der Vaderen en hun waarden en normen ontlenen aan de Statenbijbel, willen niets weten van de paus. Ze komen in opstand tegen hun eigen Andries en ontketenen de revolutie tegen het rooms-gristelijk bewind.
Ook de grote schrijvers zijn het zat. Onder aanvoering van Adriaan en zijn roomse poes Deesje komen ze in verweer. Ze willen weer in vrijheid kunnen publiceren en zich manifesteren. Zo ook schrijvers als Beesje Hazelnoot, Anne Inktvis, Garretje Kwamreets, Belleke Noordkanaal en hun vakbroeders die de komende gebeurtenissen afwachten in het illegale café Kwelling. Net als Movo van Brabant, die rondzeult met een kar vol manuscripten, en de vergeten schrijvers die tijdelijk logeren bij Het Leger Des Heils. In de illegaliteit wordt de voormalige ondergrondse uitgeverij De Woedende Wesp nieuw leven ingeblazen.
Maar groot is het leed van Barry, de best geklede schrijver ooit die, als bronzen naakt, enkel getooid met lauwerkrans, het hele gebeuren vanuit het Vondelpark moet meemaken.
Lees hoe Willem Frederik Stermans vanuit het universum de chaos niet meer kan aanzien en hoe Tjeepie ten tweeden male de koningin der Nederlandse Letteren dreigt te worden.
Lees mee en geef de auteurs, die in deze toekomstroman moeten leven onder pseudoniemen, hun ware namen terug.
Helaas heeft ook de schrijver van dit boek, zich bewegend in de illegaliteit van de Amsterdamse grachtengordel, zich van een pseudoniem moeten bedienen. Maar de lezer zij getroost: hij is een bekend schrijver en een verdediger van het vrije woord.
ADRIAAN EN DE ANDEREN
HOOFDSTUK 41 en verder
vanaf maandag 8 november 2010
op FLEURSDUMAL.NL MAGAZINE
(voorheen kempis.nl)
fleursdumal.nl magazine
More in: Merel van der Gracht
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature