Or see the index
Boekpresentatie Jef van Kempen
Op 16 december 2012 vond bij boekhandel Livius in Tilburg de presentatie plaats van de nieuwe dichtbundel van Jef van Kempen. Stadsdichter Esther Porcelijn en Jef van Kempen zelf droegen gedichten voor uit de bundel, die getiteld is: ‘Laatste Bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012′. Verder reikte burgemeester Peter Noordanus aan Jef van Kempen een onderscheiding uit (de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg) voor zijn verdiensten op het gebied van literatuur en cultuur. Collega-schrijver Ton van Reen hield een boeiende lezing over Jef van Kempen en zijn poëzie.
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen, Kempen, Jef van, Porcelijn, Esther, Porcelijn, Esther
Joep Eijkens
Orpheus leeft nog
Hoe vaak is het de laatste jaren al niet gebeurd dat je aan een definitief gesloten deur kwam waar je een antiquariaat verwachtte? Steeds meer tweedehandsboekhandelaren leggen het loodje of gaan uitsluitend nog op internet verder. Maar er zijn volhouders en één van hen heet Adrie Krijgsman. Hij runt al jaren een bescheiden antiquariaat in Assen. Het zaakje, gelegen aan een nogal verlopen winkelsteegje, is genoemd naar Orpheus, de beroemde zanger en dichter uit de Griekse mythologie die zo gruwelijk aan zijn eind kwam.
Ik kom er niet vaak, hooguit vier keer per jaar. Afgelopen weekend was ik er weer. “Hoe gaat het?”vroeg ik Adrie. “Met mij gaat het goed”, antwoordde hij, “Maar met de zaken…” Goed, hij was nog niet gestopt zoals zijn collega’s aan de Roldestraat.” Maar ik heb ook een lagere huur.” Het was het bekende verhaal: teveel concurrentie van een toenemend aantal aanbieders, van particulieren tot kringloopbedrijven. “Wist je dat in Assen alleen al een stuk of zeven kringloopbedrijven zitten?”
Niettemin hield hij hoop: misschien zou hij wat meer aanloop krijgen als het nabijgelegen nieuwe winkelcentrum openging.
Toen ik aanstalten maakte om te vertrekken – ik had helaas niets van mijn gading gevonden – bood hij me opeens een boekje aan. Een boekje van eigen hand. Zijn zesde gedichtenbundel, schraal grondgebied getiteld. In het Nieuwsblad van het Noorden kreeg de bundel een goede recensie, vertelde hij. “Drie sterren.” Of ik er ook aandacht aan zou kunnen besteden?
Thuis door het hoekje bladerend valt mijn oog op het gedicht bij lege winkel. Dat gaat zo:
bij lege winkel
staat
vanaf de stille straat
in een verscholen hoek
nog steeds haar damesfiets
met loshangend slot
donkergroen frame
een weggeworpen blikje
tegen de voorband
herfstbladeren
koude mist
zuigt in de middag
novemberlicht weg
langs kusten van roze graniet
vliegen onverstoorbare meeuwen
valt al de eerste sneeuw
Het zou me niet verbazen dat de dichter zijn inspiratie in zijn eigen steegje heeft gevonden, wie weet kijkend naar de grauwe hemel boven Assen even wegdromend naar een vakantie in Bretagne…
Het mooi sober vormgegeven boekje kwam uit in een oplage van 50 exemplaren en is verkrijgbaar via www.adriekrijgsman.nl
Photos & text© Joep Eijkens
fleursdumal.nl magazine
More in: - Bookstores, Joep Eijkens, Joep Eijkens Photos
Serge Gainsbourg, vie héroïque
film met Lucy Gordon
CANVAS TV BE
vrijdag 15 februari 2013 – 22.10
Film, Frankrijk – 2010
Duur: 130 min
Door haar Joods-Russische afkomst heeft de familie van de jonge Lucien Ginsburg het niet gemakkelijk in het bezette Parijs tijdens de oorlogsjaren. Later gaat Lucien aan de kunstschool studeren. Hij komt aan de kost met optredens in bars en cabarets. In de jaren 60 breekt hij door als Serge Gainsbourg, de ster van het cabaret de Swinging Sixties. Hij verlegt de grenzen van het chanson en maakt naam met zijn onconventionele muziek en zijn rebelse gedrag. Hij is bevriend met onder meer Brigitte Bardot en Juliette Gréco. Gainsbourg wordt een icoon van de Franse cultuur, maar maakt ook ophef met zijn turbulente liefdesleven met Jane Birkin en vele anderen
Regisseur Joann SFAR
Acteurs
Eric ELMOSNINO / Serge Gainsbourg
Lucy GORDON / Jane Birkin
Laetitia CASTA / Brigitte Bardot
Anna MOUGLALIS / Juliette Gréco
Sara FORESTIER / France Gall
Kacey MOTTET KLEIN / Lucien Ginsburg
Lucy Gordon
(May 22, 1980 – May 20, 2009)
Lucy Gordon was a British actress and model, born in Oxford, England. She committed suicide on 20 May 2009, in her apartment in Paris, France, two days before her 29th birthday.
Filmography
2001: Perfume (Lucy Gordon as Sarah)
2001: Serendipity (Lucy Gordon as Caroline Mitchell)
2002: The Four Feathers by Shekhar Kapur (Lucy Gordon as Isabelle)
2005: The Russian Dolls by Cédric Klapisch (Lucy Gordon as Celia Shelburn)
2007: Serial de Kevin Arbouet et Larry Strong (Lucy Gordon as Sadie Grady)
2007: Spider-Man 3 by Sam Raimi (Lucy Gordon as Jennifer Dugan)
2008: Frost by Steve Clark (Lucy Gordon as Kate Hardwick)
2009: Brief Interviews with Hideous Men by John Krasinski (Lucy Gordon as Hitchhiker)
2009: Cinéman (Lucy gordon as Fernandel’s friend)
2010: Serge Gainsbourg, vie héroïque (Lucy Gordon as Jane Birkin)
To be published soon Collected Stories by Jef van Kempen:
(with Angel of Paris. Life and death of Lucy Gordon)
fleursdumal.nl magazine
More in: AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, Jef van Kempen, Kempen, Jef van, Lucy Gordon
Brabant Cultureel – niet mooi
Door Lauran Toorians
Brabant Cultureel en Brabant Literair
Januari 2013 – Nu het laatste uur van het tijdschrift Brabant Cultureel / Brabant Literair lijkt te hebben geslagen, is het tijd om de balans op te maken van dit blad en de feiten op een rij te zetten.
Het tijdschrift Brabant Cultureel ontstond in 1952 onder de titel Brabantia. Nog steeds wordt vaak aangenomen dat dit een voortzetting was van het oudere Brabantia Nostra, dat verscheen sinds 1935, maar dat is niet zonder meer het geval. Brabantia Nostra was het blad van een onafhankelijke stichting met diezelfde naam. Die stichting was niet al te sterk uit de Tweede Wereldoorlog gekomen en besloot in 1951 met het uitgeven van dit blad te stoppen. Op voorspraak van de toenmalige Commissaris van de Koningin kwam het tot een samenwerking met het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant (het latere Noordbrabants Genootschap, NBG) en vanaf 1952 gaven beide organisaties samen het blad Brabantia uit. De titel ontstond dus door een ‘halvering’ van de oudere titel Brabantia Nostra, maar het resultaat van deze samenwerking was een nieuw blad dat begon met jaargang 1. In 1972 trok Brabantia Nostra zich terug als co-uitgever en werd Brabantia volledig het ledenblad van het NBG.
Het NBG bestond zelf al sinds 1837 en startte toen meteen met het uitgeven van Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Daarnaast en daarna publiceerde het NBG nog andere reeksen, maar geen daarvan was echt succesvol. Na de Tweede Wereldoorlog trad het NBG met nieuw elan naar buiten, waarbij het zich steeds meer ook op kunst en cultuur ging richten. In de jaren ’50 en ’60 fungeerde het zelfs als culturele raad voor de Noord-Brabant en ontstond dus een nauwe, formele relatie met de Provincie. Om naar buiten te kunnen treden werd een nieuwe reeks opgezet, het Brabants Jaarboek, waarvan slechts twee afleveringen verschenen in 1949 en 1950. Het was dit gebrek aan levensvatbaarheid enerzijds en anderzijds de behoefte aan een communicatiemiddel met de leden en met de buitenwacht die in 1951 toe leidde tot het ‘huwelijk’ met Brabantia Nostra dat dus in 1952 werd bekroond met het nieuwe tijdschrift Brabantia.
Vooral in de eerste decennia verschenen in het blad ook met enige regelmaat wetenschappelijke bijdragen op het gebied van de (kunst)geschiedenis en speelde het ook een belangrijke rol in de kunstkritiek in Noord-Brabant. In de jaren ’70 en ’80 gingen het NBG en het blad een steeds belangrijker rol spelen in het literaire leven in de provincie. In de jaren ’80 en ’90 was het NBG zelfs leidinggevend op ter terrein van de letteren in de provincie en vervulde het min of meer de rol van het latere LiBra (nu opgegaan in het Brabants Kenniscentrum voor Kunst en Cultuur, bkkc).
Brabantia bleef bij deze ontwikkeling achter. Het blad dutte als het ware in en de zittende redactie toonde nauwelijks nog enige betrokkenheid bij zowel het blad als bij de ontwikkelingen binnen het NBG (en in de provincie). In 1995 greep het NBG in: de zittende redactie werd van haar taken ontheven. Het blad kreeg een nieuwe vormgeving, een totaal nieuw – nu expliciet journalistiek – concept en (vergissing) een nieuwe titel: Brabant Cultureel. Vanaf september 1995 verscheen dit herboren blad, gemaakt door een geheel nieuwe redactie en nog steeds als het blad van het NBG.
Lees verder op de site van ≡ Lauran Toorians (DE FAKKEL) de rest van dit verhaal over de ondergang van Brabant Cultureel en Brabant Literair en de incompetentie, inhaligheid en het culturele onbenul bij het provinciebestuur, ambtenaren en het BKKC.
fleursdumal.nl magazine
More in: Lauran Toorians, The talk of the town
JACE van de Ven
Over het kunstbeleid van de provincie Noord-Brabant
Het gaat me niet om de ham, want hoe je het ook wendt of keert, qua prijs- kwaliteitsverhouding is die van de Lidl toch de beste. Het gaat me er ook niet om dat het in Italië is, want het declarerende deel der natie slaagt er ook op de Veluwe wel in om er in één weekend met zijn enkelen een heel jaarsalaris door te draaien. Het gaat me zelfs niet om het onderwerp, om eerlijk te zijn gaat het me om de mensen.
Ze zeggen wel eens ‘je moet niet op de man of vrouw spelen’ maar in verkiezingstijd willen diezelfde man of vrouw wel dat we op hen stemmen. Dus speel op man of vrouw, dat is wel zo eerlijk. Maar dat even vooraf. Eerst een lied:
Toen hertog Jan kwam varen
te peerd parmant, al triomfant
na zevenhonderd jaren
hoe zong men t’ allen kant
Harba lorifa, zong den hertog
harba lorifa-aha
na zevenhonderd jaren
in het edel Brabants land
In de ruim dertig jaar dat ik journalist was bij de Brabantse Plattelandsbode ben ik er vaak genoeg geweest om erover mee te kunnen praten. Het is er of je even uit onze hectische tijd stapt. Je houdt op om in minuten, uren of zelfs dagen te denken. Alles wat hier gebeurt, als er al iets gebeurt, heeft minstens een week nodig om op gang te komen. Maar als ze er eenmaal aan beginnen dan blijven ze wel bezig. Niemand heeft hier ook maar de minste behoefte om een zaak die bezig is, af te werken. Ze leggen een dossier onder op de stapel, middenin de stapel, of boven op de stapel maar nooit op het werkblad van een bureau…, in ons onvolprezen provinciehuis van architect Maaskant in Den Bosch. Het was jarenlang het hoogste gebouw van Brabant. Dat is het niet meer, maar nog wel het hoogst verheven gebouw, zo goed als onbereikbaar voor u en mij, het had bij wijze van spreken net zo goed in Parma kunnen staan.
Iedereen drinkt er koffie, de hele dag door, de gedeputeerde, de ambtenaar, de telefoniste, de bode, ze hangen op hun kamer naar hun Ipod te staren of schuiven een deel van de stapel dossiers op een lekker plekje op hun bureau om er hun hoofd op te leggen, ze geeuwen een keer en rusten verder in vrede alle werkdagen van het jaar, op die paar uitslovers na die minstens drie keer per dag naar het toilet banjeren om zich af te rukken.
Alleen al aan de ongeëvenaarde klasse waarmee ze liggen te snurken, te lurken of hun lid te schurken, kun je zien dat het Brabantse provincieambtenaren zijn. Daar is over gezongen:
Ik kom uit Brabant, kunde gij da zien
Ik kom uit Brabant of hurde da misschien
Of kunde et ruiken bovendien
ik wil nie ruilen, nog nie mischien
Als je als journalist opbelt naar het provinciehuis voor wat informatie van die of die, dan is er die nooit, MAAR…, maar, hij of zij belt u zo spoedig mogelijk terug.
Na enige weken word je als gewone Jan met de Pet wat ongeduldig en informeert op een zonnige maandagochtend hoe het ermee staat. Och, daar heb je pech, de onderhavige ambtenaar is vandaag juist voor studie op een hijssessie van Brabantse streekbieren en mag daar niet gestoord worden. Nee, morgen is hij er ook niet, want dan krijgt hij compensatie-uren voor het feit dat hij vanavond door moet hijsen. En overmorgen? Nee, dan heeft iedereen hier ATV, de dag daarna vieren we het Zalig Peerke Donders en dan is het alweer vrijdag. Vrij…dag, vrijdag voorbijdag begrijp je.
Nee, dat begrijp ik niet.
O, het is toch niet zo moeilijk, vrijdag, de week alweer voorbijdag, snap je het nu?
Ik zie aan uw gezichten dat u vindt dat ik overdrijf, want hoe kan het dan dat ik van de provincie toch ooit een foldertje, een aanslag, of een afgewezen subsidieverzoek heb toegestuurd gekregen, zie ik u denken.
Dat kan, maar dat kwam eigenlijk niet van de provincie. Dit soort werkzaamheden besteden ze daar uit, begrijpt u. Van tijd tot tijd zijn er provincieambtenaren die niet meer naar het provinciehuis gaan. Waarom zou ik, zeggen ze, thuis hebben we ook goeie koffie en rukken kun je overal.
En dan begint zo’n ambtenaar een adviesbureau. Hij krijgt tegen vijf keer teveel aan kosten het werk toebedeeld dat zijn collega’s in het provinciehuis eigenlijk zouden moeten doen en laat het voor een tiende van dat geld uitvoeren door familieleden of kennissen. Zelf bezoekt hij natuurlijk nog wel de veelvuldige borrels en recepties op zijn ouwe kantoor. Iedereen is vol lof over zijn pappen en nathouden-netwerk. Ze zingen er zelfs over:
Het leven is goed in het Brabantse land
Het land waar mijn wieg heeft gestaan
Daar heb ik voor altijd mijn hart aan verpand
Dat land doet mijn hart sneller slaan
De laatste jaren regelen dit soort bureaus ook de kunst in Brabant. Goed, we hebben daar een gedeputeerde voor, Brigitte van Haaften, maar dat is iemand die, zoals de meeste gedeputeerden en wethouders, in het normale bedrijfsleven nooit een belangrijke functie zou hebben gehad. Ze behoort tot het slag politici dat in hun partij altijd braaf de folders heeft rondgebracht en koffie heeft gezet als die er moest zijn en die daarom op een gegeven moment beloond wordt. Dat ze eigenlijk niks anders kan dan folderen en koffie zetten doet er niet toe.
Dan is er ook nog een cultureel ambtenaar, Pierre Rutgers, wiens enige verdienste het is al meer dan dertig jaar op een plek te zitten die eigenlijk bedoeld is voor iemand die iets uitvoert. Maar zoals eerder beschreven: Pierre snurkt, lurkt en schurkt. Dat laatste overigens alleen als hij hem omhoog kan krijgen.
Dus moet je als je iets wil op kunstgebied in Brabant terecht bij het BKKC en als je een amateurkunstenaar bent bij de Kunstbalie. Beide instellingen hebben met elkaar gemeen dat ze een directeur hebben die veel teveel betaald krijgt, die blabla beweert dat ze Brabant op de kaart gaan zetten -alsof iemand daarom gevraagd had- en die je nooit ergens ziet waar iets cultureels gaande is. In het geval van Chris van Koppen van het BKKC is dat niet zo verwonderlijk omdat hij in Noord-Holland woont, daar ook nog een drukke baan heeft als schoolbestuurder en uitgever en omdat hij dat Brabant op de kaart zetten er eigenlijk maar even bijdoet. Daarbij heeft hij zich omringd met bijna dertig mensen die de kennis van kunst en cultuur, zoals afgekort in het BKKC met hem uitdragen. Samen maken ze exact genoeg op om niets meer over te houden om de plekken waar wel kunst gemaakt wordt te ondersteunen. Ook dit podium, Paradox, het muzikaal interessantste podium van Zuid-Nederland, krijgt niets meer sinds Van Koppen en zijn BKKC er zijn.
Bij de Kunstbalie, idem dito, als je daar als amateur aanklopt, krijg je te horen, ga maar naar een plaatselijke muziekschool of kunsteducatiecentrum: wij zijn er niet voor jou. Wij zijn er om Brabant op de kaart te zetten.
Sinds Chris van Koppen en Jan Stoffels er zijn is het licht in Brabant uitgegaan en wonen we weer in het donkere zuiden. Zo lang er mensen in het provinciehuis zitten die zelf niets kunnen of willen, maar die door radde praters -blablablabla- best op de kaart gezet willen worden, wat dat ook wezen moge. Hoelang gaat dat nog duren???
Brabantse nachten zijn lang
Brabantse nachten zijn lang
Ze komen wat langzaam op gang
Ja maar dan, ja maar dan…
(c) 2013 JACE van de Ven
JACE van de Ven: Over het kunstbeleid van de provincie Noord-Brabant
fleursdumal.nl magazine
More in: JACE van de Ven, The talk of the town, Ven, Jace van de
Ton van Reen
Jef van Kempen houdt van gedichten
Jef van Kempen houdt van gedichten.
Hoe is dat zo gekomen?
Lang geleden las Jef het gedicht DE MUS van Jan Hanlo. Hij las en beluisterde het goed.
Hij hoorde dit:
DE MUS
Tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp
etcetera.
Let op: het woord ETCETERA hoort bij het gedicht.
Dit etcetera betekent: eindeloos. Het gedicht DE MUS is dus een eeuwigdurend gedicht, dat overgaat van mus op mus.
Toen Jef het gedicht driemaal had gehoord, besloot hij vooral een vervolg te geven aan het laatste woord van het gedicht: etcetera.
Hij schafte vogeltjes aan om ten eeuwigen dage het gedicht van Jan rond te horen zingen.
Dat is nou eens een lesje leren uit de literatuur.
Etcetera, met een mensenleven lang durend vervolg op het getjielp.
Toevallig ben ik erachter gekomen waarom Jan Hanlo dit gedicht schreef.
In de donkere jaren van de wederopbouw na de oorlog gaf Jan les in de Engelse taal aan het instituut Schoevers voor aankomende secretaresses. En als het zo uitkwam gaf hij ook les in boekhouden.
Nu denken veel mensen dat zo’n bestaan voor een dichter vreemd is, maar het karakter van Jan Hanlo een beetje kennend, ik heb hem vaak meegemaakt, begrijp ik heel goed dat hij als dichter het dichtst bij zichzelf was als hij zijn kop vrij had in gebondenheid. De baan als leraar Engels en boekhouden beviel hem, omdat het zo absurd was. Tegen mijn achterneef Peter van Reen, illustrator en tekenaar bij de krant Het Volk, met wie hij bevriend was, zei hij dat alleen structuur het leven zinvol maakte.
Ten tijde van zijn gevangenschap in de klas en de leerlingen debet en credit leerde, moet hij ook naar buiten hebben verlangd. Vaak moet hij mussen aan het schoolraam hebben horen tjielpen en dat moet een zeker verlangen naar vrijheid hebben opgeroepen.
Terwijl hij de leerlingen sommen liet maken, luisterde hij naar de mus en, altijd op zoek naar structuur, zocht hij naar de structuur van het getjielp van het levenslied van de mus op de vensterbank van het klaslokaal.
Hij noteerde de klanken en hoorde zeven varianten, die eindeloos herhaald werden. Dat bracht hem ertoe het woord etcetera toe te voegen aan het klankgedicht over de mus.
Hij was blij, want hij had de structuur betrapt in het gezang van de mus.
Het bleek hem dat de mus niet zomaar wat zong, maar zichzelf oneindig bleef herhalen. Die eeuwige herhaling vatte hij samen in het woord etcetera.
Nu denken velen dat Jan Hanlo een liefhebber van vogels was. Dat was niet zo.
Als hij tijdens zijn lessen aan het Schoeversinstituut, naar buiten kijkend een kraai op een grasveld zou hebben gezien, had hij mogelijk het volgende gedicht geschreven:
Ka ka ka, kaka, krrr krrr , ka
krrr ka, ka krrr,
ka ka ka ka, krrrr , ka ka
krrr krrr krrr, ka
kaka, kaka, krrr, kaka, ka
kakaka, krrr ka, kakakaka, ka
ka
etcetera
Jef, die in de loop der jaren heeft geleerd om met vogels te praten zou dit gedicht als volgt hebben vertaald:
Wat doet die hond op ons grasveld
hij jaagt ons weg, die hond hoort hier niet
wat doet die hond, jaag hem weg
jaag hem de bomen in
die hond hoort hier niet, het gras is van ons
jaag hem de bomen in
wat doet die hond op ons gras
jaag hem weg
jaag hem de bomen in.
wat doet die hond op ons grasveld
wat?
etcetera
Zo is dus niet de kraai maar de mus heel toevallig in de Nederlandse literatuur terechtgekomen, maar had voor hetzelfde geld een kraai het onderwerp van een beroemd gedicht kunnen worden. Het had niet uitgemaakt. Het gedicht blijkt vooral bekend te zijn gebleven door het woord etcetera. Het ging Jan Hanlo in deze alleen om het woord etcetera. Heel tevreden schreef hij dat op, omdat hij de structuur van het vogelliedje had gevonden en hij begreep dat het gedicht eindeloos zou blijken te zijn.
Waarom was Hanlo zo uit op structuur? Waarom dwong hij zichzelf om alles wat hij deed gestructureerd aan te pakken? Tijdens mijn bezoeken aan Hanlo in het poorthuisje in Valkenburg, waar hij woonde in een eenkamervertrek, heb ik dat ontdekt. Hij legde zichzelf structuur op omdat hij geheel ongestructureerd was. En elke keer was hij blij om te ontdekken hoe anderen, in dit geval een mus, structuur aanbrachten in hun leven. Dat was ook de reden waarom hij in een piepklein huisje woonde. Een huis met meerdere vertrekken kon hij niet aan. Hij moest altijd alles onder handbereik hebben. Dat er zich spullen in andere vertrekken zouden bevinden, spullen die hij niet kon zien, was te veel van hem gevraagd.
Door zijn altijddurende jacht naar structuur beperkte hij zijn omgeving tot een steeds kleinere woonomgeving. In dat eenkamerwoninkje moest alles aanwezig zijn. Ook zijn motor.
Een andere reden om structuur aan te brengen was zijn armoe. Hij was zo arm als een rat. Wel beroemd in kleine kring, maar al heel lang zonder werk en af en toe vijf gulden vangend voor een gedicht in een literair tijdschrift. Het Fonds voor de Letteren bestond nog niet. Armoe dwong hem om heel gestructureerd met zijn geld om te gaan.
Waarom deze inleiding over Jan Hanlo als ik praat over het werk van Jef van Kempen?
Er moeten enkele dingen worden rechtgezet.
Jefs lievelingsgedicht is het gedicht De Mus van Jan Hanlo. Maar Jef heeft altijd gedacht dat Jan het gedicht heeft geschreven uit liefde voor de mus.
Niets is minder waar. Zaten er mussen op de vensterbank van zijn woninkje, dan joeg hij ze weg met een nijdig getik tegen het raam.
Het was Jan enkel en alleen te doen om het woord ETCETERA.
Herhaling van altijd hetzelfde: dat was structuur, dat was de structuur die hij voor zichzelf zocht.
Jef hoorde bij het lezen van het gedicht DE MUS inderdaad een tjielpende mus. En dacht dat Hanlo door dat ETCETERA het getjielp van de mus oneindig had willen horen. Waardoor het Jefs lievelingsgedicht werd omdat hij zelf ook oneindig naar het zingen van vogeltjes wilde luisteren. Om het gedicht van Jan Hanlo eindeloos te kunnen horen, schafte hij vogeltjes aan en zette zijn kleine tuin vol met vogelkooien om eindeloos het gedicht DE MUS te kunnen horen.
Vinken, sijsjes, paradijsvogeltjes, ik heb geen idee hoe die vogeltjes allemaal heten, maar vanaf de ontdekking van het gedicht DE MUS werd en wordt er in de kleine tuin van Jef dag en nacht, ETCETERA, gezongen.
Dames en heren, de inspiratie van een dichter kan uit onverwachte bronnen komen.
Jef ging verder dan Jan Hanlo. Niet alleen de vogeltjes en hun gezang boeien Jef, hij luistert naar de taal die zijn vogeltjes zingen. Naar de tekst van het vogellied. Vaak zit hij uren voor het hok, met een blocnote op schoot, te luisteren en streepjes te zetten. De dichter Jef van Kempen is de notulist van vogelcomposities.
Jef heeft ontdekt dat de taal van de vogels ingewikkeld is, maar ook dat er een bepaalde ordening in zit die lijkt op poëzie.
Dat eenmaal ontdekt hebbende blijkt dat, nu zijn verzamelde gedichten verschijnen, de meeste van zijn gedichten zijn ontstaan uit de aanzetten die hij heeft gemaakt in zijn blocnote met aantekeningen van het vogelgefluit in zijn tuin.
Om die vogeltjesteksten voor mensen zichtbaar en hoorbaar te maken, heeft Jef er mensenwoorden bij gevonden, zoals bij het gedicht van de kraaien die de hond op hun grasveld de boom in willen jagen Jef weet de vogeltjesteksten te vertalen naar het menselijk oor.
In aanzet zijn dus al zijn gedichten een vertaling van vogeltjesgefluit.
Zo blijkt dat Jef een dichter is geworden door het eindeloze woord ETCETERA van Jan Hanlo, die met dat woord een gedicht met eeuwigheidswaarde schiep.
Blij door het vertalen van de vogelliedjes in gedichten, ging Jef op zoek naar vergelijkingsmateriaal. Hij ontdekte de ene na de andere dichter die, elk op een eigen manier, de taal van vogels, olifanten, zebra’s en andere spraakmakende dieren opving en bewerkte voor het menselijk oor.
Er ontstond een grote collectie poëzie in huize Van Kempen, tot de kasten ervan uitpuilden. Jef besloot de gedichten die hij in zo’n prachtige vertalingen uit de meest uiteenlopende talen vond, uit te venten naar anderen.
Kortom, hij wilde anderen deelgenoot maken van het ETCETERA van Jan Hanlo.
Zo ontstond zijn weblog KEMPIS.nl.
In alle talen van de wereld vind je op zijn weblog gedichten van poëten, die net als Hanlo op zoek zijn naar iets wat aanvankelijk niet te begrijpen is, maar door de vertaling of de hertaling van de dichter begrijpelijk wordt.
Hanlo, die van kind af aan verdwaald was in het bestaan, was op zoek naar structuur in zijn leven. Pierre Kemp, altijd in het zwart gekleed, was juist op zoek naar kleur ter compensatie van zijn zwart gemoed. Vinkenoog was op zoek naar de structuur van het telefoonboek, omdat hij met alle mensen in de wereld in gesprek wilde blijven. Rilke was altijd op zoek naar de geluiden van de liefde.
Elke dichter blijkt op zoek te zijn naar iets dat aanvankelijk voor hem geheimzinnig is en dat hij wil bewoorden, waardoor hij er vertrouwd mee raakt.
Zo is Jef de verklanker geworden van de vogeltjestaal, maar ook van de taal van zijn omgeving. En dat is, in de ruimste zin, de stad Tilburg.
Ik besluit met een gedicht uit de bundel van Jef dat hij ook zelf heeft terugvertaald naar de taal van de vogels:
LANDSCHAP
Duizend kraaien
in de oude berk
tekenen
de grijze lucht
Deze leegte
had ik
niet vermoed
En nu het gedicht zoals het door Jef aan de vogels wordt verteld:
Bliep bliep tjiep, rrrrr
tjielp tjielp piep
piep piep piep piep
tjielp piep piep
rrrrr rrrrr piep tjielp piep
pieppiep rrrrrrr
hiep hiep tjielp piep
pieppiep piep rrrrrrrr
piep
etcetera
Zo vertelt Jef in de in hem opkomende gedichten aan de Tilburgse vogeltjes. De vogeltjes die in zijn tuintje zitten, de vogeltjes in het struikgewas rond de Hasseltse Kapel, het vogeltje dat doorklinkt in het gefluit van een vrolijke student op de fiets op weg naar school.
Kortom, voor al het gezang en getjielp dat Tilburg heet.
Jef heeft goed naar Jan Hanlo geluisterd. Hij heeft goed naar de vogeltjes geluisterd.
Wie Jef door Tilburg ziet dwalen en hem vreemde klanken hoort uitstoten, moet niet denken dat hij gek geworden is. Hij communiceert met de vogels.
ETCETERA. En dat nog vele jaren.
Op zondag 16 december 2012 vond in Boekhandel Livius in Tilburg de presentatie plaats van de nieuwe bundel van Jef van Kempen: Laatste bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012. Op die bijeenkomst ontving Jef van Kempen uit handen van burgemeester Peter Noordanus de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg voor zijn verdiensten op het gebied van literatuur en cultuur. Ton van Reen las zijn verhaal: ‘Jef van Kempen houdt van gedichten’ voor.
Jef van Kempen: Laatste Bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012. Uitgeverij Art Brut – ISBN: 978-90-76326-06-1 / 68 pag. – 12,50 euro – geïllustreerd, 24×15 cm / Gedichten en illustraties van Jef van Kempen / Vormgeving Michiel Leenaars / In de bundel zijn tevens een aantal bijdragen opgenomen van Julia Origo, Monica Richter en J.A. Woolf.
Foto’s: Hans Hermans, Joep Eijkens, Peter IJsenbrant
fleursdumal.nl m a g a z i n e
More in: Jef van Kempen, Kempen, Jef van, Reen, Ton van, Reen, Ton van
Grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg voor de verdiensten van Jef van Kempen op het gebied van literatuur en cultuur
Jef van Kempen heeft op zondag 16 december 2012 een gemeentelijke onderscheiding ontvangen voor zijn jarenlange inzet voor het Tilburgse literaire en culturele leven. Hij kreeg de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg uit handen van burgemeester Peter Noordanus. Dat gebeurde op 16 december in boekhandel Livius in Tilburg, tijdens de presentatie van de nieuwe bloemlezing uit de verzameld gedichten van Jef van Kempen.
Jef van Kempen is al sinds 1962 actief in het Brabantse, en meer bijzonder het Tilburgse literaire en culturele leven. Zijn loopbaan is bijzonder: veertig jaar lang werkte hij in de Tilburgse metaalsector. Daarnaast heeft hij bijzonder veel artikelen, gedichten, literair-historische essays, teksten en bundels uitgebracht. Zijn werk werd onder meer gepubliceerd in Brabant Cultureel, het Brabants Dagblad, Tilburg (tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur), Actum Tilliburgis, Tilburg Magazine, Rijmtijd (tijdschrift Gezellestudie), DWB en De Parelduiker.
Veel van zijn artikelen gaan over in vergetelheid geraakte literair-historische figuren, zoals Dr. P.J. Cools, Henri Dolmans, Antony Kok en de schrijvers van de kunstbeweging en het gelijknamig tijdschrift De Stijl. Met zijn beschouwingen over de Tilburgse volkscultuur bereikte hij een breed en trouw lezerspubliek door alle lagen van de bevolking heen.
Sinds enige jaren is Jef van Kempen de drijvende kracht achter het online magazine KEMP=MAG (kempis.nl). Het is een van de meest bezochte poëziewebsites van Nederland en België. Veel bekende en onbekende dichters krijgen hier een podium voor hun werk. Het ondersteunen van onbekend en vaak nog jong talent is een van zijn andere bijzondere verdiensten. Al meer dan veertig jaar helpt Jef van Kempen hen om een plek te veroveren in de lokale of landelijke literaire wereld.
Van Kempen is één van de smaakmakers van de lokale cultuur. Zo helpt hij bij het organiseren van tentoonstellingen en symposia en was hij betrokken bij het opzetten van de grootste boekenmarkt van Zuid-Nederland in Tilburg. Verder was hij jarenlang bestuurslid van o.a. Amnesty International Nederland, Stichting Dr. P.J. Cools en de beheersstichting van de Hasseltse Kapel.
Jef van Kempen heeft met al deze werkzaamheden een bijzondere bijdrage aan de Tilburgse samenleving geleverd en doet dat nog steeds. Voor deze verdiensten krijgt hij de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg.
(persbericht)
Op zondag 16 december 2012 vond in Boekhandel Livius in Tilburg de presentatie plaats van de nieuwe bundel van Jef van Kempen: ‘Laatste bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012’. Op die bijeenkomst ontving Jef van Kempen uit handen van burgemeester Peter Noordanus de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg voor zijn verdiensten op het gebied van literatuur en cultuur.
Verder las Ton van Reen zijn verhaal: ‘Jef van Kempen houdt van gedichten’ (morgen op deze website) en stadsdichter Esther Porcelijn droeg enkele gedichten en prozateksten van Jef van Kempen voor.
photos: joep eijkens
Jef van Kempen: Laatste Bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012
Uitgeverij Art Brut – ISBN: 978-90-76326-06-1 / 68 pag. – 12,50 euro – geïllustreerd, 24×15 cm / Gedichten en illustraties van Jef van Kempen / Vormgeving Michiel Leenaars / In de bundel zijn tevens een aantal bijdragen opgenomen van Julia Origo, Monica Richter en J.A. Woolf.
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen, Jef van Kempen Photos & Drawings, Kempen, Jef van
Jef van Kempen
LAATSTE BEDRIJF
een keuze uit de gedichten 1962-2012
Jef van Kempen (1948) publiceerde poëzie en korte verhalen, biografische artikelen en essays, o.a. over Guido Gezelle, J.-K. Huysmans, Theo van Doesburg, Antony Kok, de Stijlbeweging en Walter Breedveld. Hij is ook (mede)samensteller van enkele literaire bloemlezingen. Daarnaast schreef hij voor boeken, kranten en tijdschriften vele artikelen over de Brabantse geschiedenis. De serie artikelen die hij voor het Brabants Dagblad schreef over de straat waar hij geboren is, werden gebundeld onder de titel: Onze Lieve Vrouw van de Veestraat en andere verhalen en in het boek: Het gevoel dat je hier thuishoort. Jef van Kempen is ook actief als (literair) vertaler. Daarnaast is hij redacteur van kempis.nl (een veel bezochte internationale poëziewebsite) en drie andere literaire websites.
De bundel bevat, naast gepubliceerde en ongepubliceerde gedichten, talrijke illustraties van Jef van Kempen uit dezelfde periode.
Ter gelegenheid van het verschijnen van deze bundel ontving Jef van Kempen op 16 december 2012 van burgemeester Peter Noordanus de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg voor zijn verdiensten op het gebied van literatuur en cultuur.
Jef van Kempen
Laatste Bedrijf.
Een keuze uit de gedichten 1962-2012
Uitgeverij Art Brut
ISBN: 978-90-76326-06-1
68 pag. – 12,50 euro
Geïllustreerd, 24×15 cm
Gedichten en illustraties van Jef van Kempen
Vormgeving Michiel Leenaars
fleursdumal.nl magazine
More in: Jef van Kempen, Jef van Kempen Photos & Drawings, Kempen, Jef van
foto: Erik van der Burgt
Rollenspel
‘Om niet te zeggen: we zijn genaaid.’
U weet, ik gebruik niet graag ruige bewoording, maar nu was er geen ontkomen aan. Ik was in gesprek geraakt met een van de redactieleden van Brabant Cultureel (BC), het tijdschrift waarvan vorige week, na 61 jaar van culturele verdienste, het laatste nummer verscheen. En misschien had ik mijn woorden inderdaad te mild gekozen toen ik zei: ‘Volgens mij is jullie een loer gedraaid.’ Waarop dus die reactie volgde die daarop rijmt.
Henri van der Steen heeft afgelopen zaterdag de kwestie helder en in detail in deze krant uiteengezet, dus ik beperk me tot een samenvatting van genoemde loer. De provincie Noord-Brabant, in het bijzonder de gedeputeerde voor Cultuur, mevrouw Van Haaften, vindt dat BC te veel huishoudgeld kost. Van Haaften heeft al eerder geprobeerd stiefdochter BC het huis uit te zetten, maar dat is mislukt. Nu ontpopt ze zich als koppelaarster. Ze kent een goeie partij: ‘Hij heet Brabants Kenniscentrum Kunst en Cultuur‘. Hij heeft in Tilburg een fraai optrekje aan de Spoorlaan. Man in bonis. Hij krijgt namelijk wel geld van suikertante Van Haaften, en wat dacht je, hij zoekt al een tijdje een knap tijdschrift. De ‘speed date’ verloopt plezierig, men komt nader tot elkaar, maar dan blijkt er een aap op de zolder van de Spoorlaan te zitten. ‘Schat, ik moet je iets bekennen.’ BKKC wil zelf een hoofdredacteur benoemen en wenst geen onafhankelijke redactie met een redactiestatuut. Hij is de kostwinner en dus wenst hij gehoorzaamheid van zijn redactie die ‘s avonds stipt op tijd het eten op tafel heeft dat door het gezinshoofd des ochtends is uitgezocht. Een redactietje op hoge hakken dat nooit hoofdpijn heeft. Toen begreep BC het. Ik hou niet van ruige bewoording, maar zeg het toch: BC werd in de boot genomen. U mag zelf de klemtoon leggen.
BKKC heeft een heel ander provinciaal cultureel tijdschrift voor ogen. Over Brabantse cultuur, dat wel, maar niet gemaakt voor u en mij, terwijl wij het per saldo toch betalen. Het wordt, zei BKKC tegen Van der Steen, een blad ‘voor belangrijke beleidsmannen en -vrouwen’. Als je niet belangrijk bent voor BKKC mag je het niet eens lezen.
Het toeval wilde dat naast het artikel van Van der Steen een column stond van Ron Lodewijks over de rol van de Provincie bij de handhaving van de regels voor milieu, ruimtelijke ordening en bouwen. De conclusie: ‘Nog even en de Provincie maakt zichzelf overbodig.’ Twee dagen later las ik een scherp opiniestuk in de Volkskrant van Peter Lammerts, voormalig topambtenaar, over het geldverslindende systeem van cultuursubsidies in Nederland. Zijn oordeel over de Provincies is vernietigend. Die hebben ‘geen toegevoegde waarde’ maar wel ‘een gedeputeerde met staf en een afdeling cultuur en de nodige commissies, waar vele miljoenen omgaan, die zonder meer kunnen verdwijnen.’
En mevrouw Van Haaften? Die speelt met verve haar nieuwe rol: de Vermoorde Onschuld.
Ed Schilders
Deze column verscheen oorspronkelijk in het Brabants dagblad – Tilburg Plus van 20 december 2012
fleursdumal.nl magazine
More in: Ed Schilders, The talk of the town
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (VIII)
Stille dingen stil laten? Niks ervan!
De Muzen van Kemp waren (voornamelijk) jonge vrouwen die hem inspireerden tot, zoals Karel Reijnders het uitdrukt, “ondeugend-erotische verhaalverzinsels in versvorm, waarin hij graag een inslag van plagerij verweefde.” We kennen deze Muzen onder pseudoniemen als Amaranth en Turkoois (moeder en dochter), Zonne-bruintje en Romanie. De drie eerstgenoemden kende hij als mede-forensen in de trein. De laatstgenoemde is Mya Brennenraedts, die trouwens een hele reeks van eretitels kreeg, waarvan de wel meest indrukwekkende luidt: Marguerite Marie Tumetues de la Boislisière d’Outremeuse, in Kemps eigen vertaling: Supergriet-Marie-Je-maakt-me-kapot-Van-de-bosrand van Overmaas.
Zo’n naam is rijk aan betekenissen die enkel door ingewijden begrepen zullen worden.
De twee belangrijkste Muzen lijken me Turkoois en Mya Brennenraedts te zijn geweest. De identiteit van Turkoois ken ik (nog) niet, maar die is met wat inventiviteit best te achterhalen. Zij was een blonde juriste (zo blijkt uit de gedichten) die (zo las ik bij Jef Leunissen) na haar huwelijk op 29 januari 1948 met haar echtgenoot in Amsterdam ging wonen.
Terzijde: Jef Leunissen, Turennestraat 17, is een van de 19 getrouwen van Pierre Kemp. Mannen als Fred van Leeuwen, Harry Prick, Fernand Lodewick (van de ‘Literaire kunst’) en Karel Reijnders behoorden onder anderen tot die groep. Wiel Kusters die onlangs een grote studie over Kemp heeft gepubliceerd, beschouw ik als de twintigste im Bunde. Zoals Paulus de dertiende apostel genoemd wordt, kan Wiel gelden als de twintigste in de kring der intieme vrienden van Kemp.
Terug naar de Muzen. Die waren enkel bekend onder hun pseudoniem. Ook de gezworen vrienden van Kemp beweren niet te weten wie het werkelijk waren. Ik betwijfel de juistheid van die bewering.
Karel Reijnders, bijvoorbeeld, schrijft in zijn artikel over ‘Romanie oftewel eros en emeritus’ (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977) in noot 8: “Ik stel er prijs op te verklaren dat PK die mij toch in vertrouwen heeft genomen over allerlei aspecten van deze delicate materie, me de identiteit van geen der Muzen heeft onthuld. Het is overigens veel aantrekkelijker, uit reverentie voor de poëzie, ook deze stille dingen stil te laten.”
“Stierenpoep!”, luidt mijn reactie. Laffe praatjes ‘uit eerbied voor de poëzie’. Bah!
De Muzen zijn voor Kemps werk heel belangrijk geweest. Zij waren niet enkel ‘inspiratrices’, zij hadden bovendien grote invloed op de gedichten die aan haar waren gewijd. Zij hadden zelfs verregaande inspraak. Mya schrijft in 1948 bijvoorbeeld: “En ik voelde me niet weinig gevleid toen ik las over de naam van de ‘hoofdrol’-speelster die ik mocht geven.” Zij schrok hier overigens voor terug, want ‘hoeveel lettergrepen moest die naam krijgen?’ Ze kon zich heel wel vinden in het voorstel van Kemp. Op 11 augustus 1948 schreef ze: “De naam ‘Romanie’ voor de heldin van het Havergedicht lijkt me echt de geschiktste.”
Ook gaf ze haar mening over het verloop van het verhaal, en Kemp volgde haar kritiek en veranderde het gedicht dat trouwens zou opgaan (of: uiteenvallen) in twee nieuwe gedichten, namelijk ‘Tzigane’ en ‘Franse les in een korenveld’.
Over die directe invloed van de Muzen op zijn dichtwerk schrijft Kemp aan een van zijn vrienden: “U kunt onmogelijk volgen wat ik breek en samenlijm met de Muzen, in zulk een tempo gaat dat alles. Een circus met drie pistes kan daar niet tegen op.”
Als lezer van de gedichten van Kemp wil ik daarom weten wie die Muzen waren. Ik wil de stille dingen kennen.
Ik kan me voorstellen dat de 19 getrouwen het uit reverentie, voor de poëzie wellicht, maar waarschijnlijk meer nog voor de echtgenote en drie zoons van Kemp, niet veel kwijt wilden over zijn betekenisvolle vriendschappen met de Muzen, maar veertig jaar na het overlijden van de dichter lijkt me nu de tijd rijp om opening van zaken te geven. Alle betrokkenen zijn inmiddels dood.
En Kemp heeft die zaken ook nooit geheim willen houden. Mya schrijft in haar bijdrage aan het boekje ‘Pierre Kemp, man in het zwart, heer van het groen’ dat ze schrok toen PK in een van zijn latere brieven aan haar schreef, dat hij wenste dat zijn brieven aan haar na zijn dood aan het Letterkundig Museum zouden worden overgedragen. Zij schrok, omdat ze een deel van de correspondentie al had vernietigd.
Nee, van Pierre Kemp mochten we alles over de Muzen te weten komen!
Ter afsluiting het gedicht ‘Geheim’
Geheim
‘Wij hebben samen een geheim Turkoois’
Eens op een avond in dat groot verdriet
van Juli zijt gij goed voor mij geweest,
blond Meestertje, al bedankteik toen niet
althans, in rijm, voor ’t schuiven van Uw leest.
’t Was in dat kleed: Rotspark-bij-nacht met één
lantaarn, dat in de blaadjes zendt haar schijn,
dat Gij weer wijlen deed, wat wijkend scheen
in ramp, bij drie jaren te oud, te klein te zijn.
De blaadren bronzen al, de winden wit
verwelken langs de lijn en ik vergis
mij hoop ik niet, wanneer ik meen, dat dit
’t geheim der spin en niet der vlooien is.
16 juli 1942
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (VIII – slot)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (VII)
Kemp was een man met vele talenten. Hij is een beroemd dichter geworden, maar voor hetzelfde geld was hij een vermaard kunstschilder geworden. Hij heeft enige tijd ernstig overwogen om van het schilderen zijn beroep te maken. Wist u, dat hij zelfs gedroomd heeft van een carrière als couturier? Maar het liefst van al was hij componist geworden. Men leze het prachtige gedicht ‘Verloren componist’(1948):
Als ik mijn deel geleefd heb aan de Grote Wet,
die mij al drijft vanaf mijn vroegste dagen,
zal een groot verdriet mij zeker doen vragen:
had ik dit alles niet liever in muziek gezet?
Ik had dit alles liever in muziek gezet!
Alles wat mijn vingers streelden
en alles wat mijn handen mochten dragen,
al de lieflijkheden van die ogen-beelden,
al het schone tussen die bloemen-kragen,
al die innigheid van tinten-weelden
in het ruisen van de zomervlagen,
al de vermommingen der Grote Wet,
ik had dit alles liever in muziek gezet!
Lees straks mijn verzen maar en kijk
naar de enkele schilderijen, die ik schiep;
is dat niet alles of ik over harpen liep,
toen ik mijn weg zocht naar het Eeuwige Rijk?
Ach, wie zo’n mooi gedicht kan schrijven, die verdient toch de hoogste lof, nietwaar?
Inhoudelijk gezien: Kemp heeft, bij mijn weten, in zijn leven niet één noot gecomponeerd. Zijn ‘suites’ waren woordcomposities. Hij was wel een groot muziekliefhebber, in het bijzonder van Franse componisten als Ravel en Debussy.
Maar gedicht en geschilderd heeft hij zeker! En inderdaad, ook heeft hij kleding ontworpen.
Bijna was deze dichter de voorganger geworden van Govers, Molenaar of Visser. In 1913 liet hij via een Tilburgse relatie een aantal modetekeningen aan een Parijs modehuis zien. Men reageerde welwillend, maar het werd niks en de droom vervaagde.
Omdat Mya Brennenraedts regelmatig over mode schreef, komt dit onderwerp zo nu en dan langs in hun correspondentie. En steevast is Kemp ontevreden over de laatste mode. In 1948, bijvoorbeeld, noteert hij over de New Look: ‘Dit kan mij niet met den textielrommel verzoenen, die ik tegenwoordig om de jeugdige, goddelijke meisjesfiguren zie flodderen.’
In verband met het onderwerp ‘mode’ wil ik nog even aanstippen, dat hier en daar in zijn werk te lezen valt, dat Kemp fantaseerde (en misschien wel méér dan dat alleen) over travestie.
Veelzeggend, in dit verband, is het gedicht ‘Mevrouw N.N. te zijn’(1943)
Ik voel mijn gezicht nu als dat van Mevrouw N.N.
en zie nu alles door haar Maja-kop.
Mijn ogen zijn nu zwart, mijn lippen wen
‘k aan het vlies van rouge, dat slaapt als mond er op.
Als ‘k denk, dat ik met zulk een mond in mijn gezicht
haar man en kindren tegenkussen zou,
dan weet ik toch, hoe ik allicht
niet zo zou zoenen als een moeder en een vrouw.
Maar nu moet ik toch glimlachen met haar lach,
mijn wangen en mijn schoonheidskuiltjes zijn van haar
en dat duurt me nu weer de héle dag.
Mevrouw N.N. te zijn is lokkend en toch raar.
(haar kop, haar man en kindren: dat was buurvrouw Leunissen; de familie Leunissen woonde Turennestraat 17, terwijl de familie Kemp op nummer 21 woonde)
In zijn brief van 31 mei 1948 aan Mya schrijft hij onder meer: “Maar overigens, ja, wat voer ik eigenlijk uit. Ik schijn veel geestesafwezig te zijn zonder dat ik het weet, slaap natuurlijk gaarne om den tijd tusschen dit oogenblik en het eeuwige zoo ongemerkt mogelijk te verkorten en ben natuurlijk zoo nu en dan een poosje Mevrouw N.N., een aardige tijdspassering overigens, die mij niet veel meer oplevert dan een ondeugende glimlach van begrijpen nu en dan.”
Ter afsluiting van deze aflevering geef ik hier, vanwege de boeiende inhoud én als specimen van de fraaie schrijfstijl van de dichter, de volledige brief van 5 oktober 1947 weer, gericht aan Mya Brenneraedts, met wie Kemp sinds kort (zie aflevering 6) correspondeerde.
Hooggeachte Juffrouw Brennenraedts
Toen ik Woensdagmorgen jl. naar beneden kwam, overhandigde mijn echtgenoote mij het pakketje door Uw bode afgegeven (onze hulp in de huishouding verschijnt eerst om negen uur). Uw zending is dus in goede orde en met hartelijken dank ontvangen. Waar ik echter eens – in den zwartsten oorlogstijd – een kleine oneenigheid met haar had om een arme kousenlooze Muze aan een paar linksgeweven kousen te helpen en zij haar medewerking eerst verleende, toen een ander tot-medelijden-bewogene daarin reeds had voorzien, heb ik het antwoord op de vraag naar de licht-ontvlambaren inhoud van het pakje maar verdisconteerd in een gewuif met mijn hand en de verzekering, dat ik er van af wist. Zoodra ik aan Uw zending dat heb ontleend, wat ik voor mijn gedicht denk te kunnen gebruiken, zend ik U de boeken en foto’s aangeteekend (onderstreept, ndv) per post terug.
Om te laten blijken, dat ik reeds eerder met mode van doen had, laat ik U hierbij toekomen een artikel van mij in een weekblad. De met rood aangestreepte passages zijn van directer belang, zij toonen aan het contact tusschen dichter en mode. Ik behoef het blad niet meer terug en zal zeer vereerd zijn wanneer U het een plaatsje wilt geven bij de andere curiosa op gebied van mode en wat daarmede samenhangt, die U reeds bezit.
Maar ik heb nog oudere papieren, eigenlijk al van 1913. Een fabrikant in wollen stoffen uit Tilburg, die zich voor mij interesseerde, heeft toen een drietal modeteekeningen van mij aan een hem aldaar (bij een reis naar Parijs, aldaar is dus te Parijs) bekend modehuis laten toekomen. Het antwoord heeft hij mij later getoond. Het was getypt in violet, groen en rood, blijkbaar echt modehuis-achtig en de practische Franschen of Francaises vonden mijn ontwerpen wel aardig, maar o.m. konden de arme vrouwen, die zoo’n costuum van mijn ontwerp zouden hebben aangetrokken daarin moeilijk hebben kunnen loopen of zich bewegen. Bovendien had ik nog niet de flair, die modescheppers moeten hebben om de draagsters van hun creaties te kunnen bedwelmen. Als U dus t.z.t. in het nieuwe te verschijnen bundeltje (te weten: Phototropen en noctophielen, 1947, ndv) van mij als derde strophe van het gedicht ‘Sympathieën’ leest:
“Zij weten, dat ik haar textielen bemin
en als mode-verzinner nauw heb gefaald”
dan slaat dat daarop terug. Dit gedicht werd trouwens reeds eerder in een letterkundig tijdschrift gepubliceerd en wel kort voor den oorlog.
Om nu op Uw zending over den ‘kousist’ terug te komen. Dat woord ‘kousist’ vind ik ontzettend prozaïsch. Ik vind een mooie kous iets zoo subliems en ik zou mij met een nylonist of een Mille-aghi-ist nog eenigszins kunnen verzoenen, maar enfin: het is nu in de techniek moeilijk anders.
Wat de catalogus betreft, ik heb daar wel een punt van aanloop in gevonden, dat ik er in verwachtte, nl. de danskous van Isidora Duncan. Hoe jammerlijk is deze opgevuld, met een been van een etalage-pop had het nog beter gekund. Gelukkig heb ik een paar goede boeken, waarin haar danskunst wordt bediscussieerd en goede foto’s van haar onderdanen staan.
In het algemeen genomen lijkt mij het museum toch een trieste beweging, De kousen hangen er zonder inhoud erg treurig bij. Maar daarmee krijg ik een aanleiding om te filosofeeren over de schoone vergankelijkheid hier op aarde en dat er van de kousen zelf maar weinig bekoring uitgaat, indien er den goddelijken sex-appealigen inhoud aan ontbreekt althans…..voor een man. Ik heb wel eens vaker een poosje vrouw willen zijn, niet al te lang natuurlijk, om haar diverse emoties te ondergaan en zeker ook bij het onderwerp mode.
De bundel novellen zal ook ik misschien niet heelemaal kunnen verwerken. Het beetje Italiaans dat ik leerde om Dante ‘eventjes’ in het origineel te kunnen lezen is al lang bij mij opgelost in de ruimte, maar het chapiter ‘Calze e santità’ interesseert mij buitengewoon. Als men al bedenkt dat de bezitters van mooie beenen in den regel O.L. Heer veel te weinig dankbaar zijn voor die begeerde gave en dat de dichters m.i. veel te weinig den klemtoon leggen op dat vrouwelijk schoon (want wat kan Casanova stuntelig zijn over dit onderwerp) dan kan men daarover zeker een contemplatieven grondslag vinden voor schoone verzen. In ieder geval hebt u mijn: Ego absolvo te, enz.
Ik geloof tenslotte, dat de Franceschi van de banale foto’s geen gemakkelijk leven heeft met zijn hyper-gevoelige industrie. Ik neem echter wel aan dat hem veel zal worden vergeven, omdat hij veel zal hebben liefgehad. Wat de foto’s betreft, wij moeten die balletmeisjes niet te hard vallen; zij dienen niet alleen de balletkunst, maar ook door onbevangen naakt model te staan, de schilder- en de beeldhouwkunst. Uit de onderschriften van de foto’s hoop ik mede het gedicht te puren dat mij al begon te incubeeren toen ik Uw artikel over Pilade Franceschi las. Maar dat is nog allemaal toekomstmuziek (onderstreept, ndv), al hoop ik met het materiaal van Franceschi te slagen. Binnen een dag of tien hoop ik U de zending te kunnen retourneeren.
Ik heb intusschen Uw artikel ‘Revolutie in de Vrouwenwereld’ Gazet van Limburg van 27 September jl. gelezen en mag U persoonlijk zeker tot de tegenstanders van de lange rok rekenen (waartoe ook ik behoor) voor zoover U geen concessies aan de nieuwste modesnufjes moet doen, uit andere dan louter vrouwelijke overwegingen!
Inmiddels U nogmaals bedankend voor de toezending der foto’s enz. en zeer in het bijzonder voor de toegewenschte inspiratie, verblijf ik met vriendelijke groeten en in afwachting van de toezending van het beloofde bundeltje gedichten
Gaarne
Uw dw
Pierre Kemp
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (VII)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (VI)
Vrouwen, de dood, kleuren, geuren, muziek, de zon. Allemaal belangrijke thema’s in het werk van Kemp.
“Ik weet het, de vrouwen mogen mij wel.” Zo luidt de eerste regel van zijn gedicht Sympathieën (uit 1940). En, van zijn kant, Kemp mocht de vrouwen graag. En sommigen werden zijn muzen
Zo was er de Muze Mya.
Maria Brennenraedts (1920-2000) was in 1947 als journaliste verbonden aan de Gazet van Limburg en verzorgde de ‘vrouwenpagina’. Naar aanleiding van haar artikel ‘Kousenromantiek en -werkelijkheid’ schreef Kemp op 30 juli 1947 naar de krant en verzocht om nadere informatie: “Als dichter interesseer ik mij bijzonder voor elken vorm van gedichten, ook die van commercieelen aard. Daarom zoudt u mij zeer verplichten, indien ik van U iets naders mocht vernemen omtrent de gedichten (en bij voorkeur den oorspronkelijken tekst) die Pilade Francheschi of Francetchi schrijft en inpakt bij de paren door hem bij een bezoek aan zijn museum verkocht.”
Kousen, vrouwenbenen, gedichten, ze vormden voor Kemp een onweerstaanbare combinatie.
Enfin, er ontstond spoedig een levendige correspondentie tussen Kemp en Brennenraedts. Als je de brieven van Kemp leest, word je spoedig een zekere erotische spanning of lading gewaar. Reeds op 26 september 1947, in het prille begin van de briefwisseling derhalve, reageert Kemp met enige bravoure op een opmerking van Mya dat iets “helemaal niet (is) zooals je van ‘een dichter’ verwachten zou”: “Maar ik kan U uit ervaring verzekeren, dat U zich bij een dichter meestal op het ergste kunt voorbereiden, want het zijn rare artiesten. En ik zou U niet gaarne sommige passages uit mijn gedicht ‘Pacific’, dat op het einde van 1946 verscheen, voorleggen, waar met de noodige reserves voor spot en tendresse l’eterno feminino op een soms niet altijd even elegante wijze wordt ‘bezongen’.”
(De brief was eerst, met potlood, in het klad geschreven; in dit klad drukt Kemp zich wat pregnanter uit; hij gebruikt daar de woorden ‘zeer ongezouten dingen’.)
In een brief van 28 april 1948 staat een in dit verband belangrijke passage. Kemp stelt daarin vast dat vrouwen en mannen elkaar soms ‘vanuit een subconscienten ondergrond’ toegenegen (het door Kemp geschreven woord kon ik niet ontcijferen) zijn. “Bij de eene begint het met een blik, bij een ander met een zinswending in woord of geschrift of hoe ook, maar er is een eigenaardige wederkeerigen drang om elkaar op een aangename, badineerende wijze zoo stilletjes een beetje dwars te zitten of te prikkelen.”
Inderdaad, de brieven zijn nu en dan prikkelend. Een voorbeeld? Neem de brief die Kemp op 5 januari 1956 aan Mya zendt, en die als volgt begint:
“Hallo, die Amazone!
De getiktheid van Uw brief heb ik maar aanvaard, al blijf ik het handwerk achten boven alles. Ik hoop, dat mijn inspiratrice nog niet bezweken is van haar drukte. U moet zich wel als een vrouwelijke Centaur voelen met Uw paard en U weet misschien niet meer waar het lichaam van Uw lievelingsdier overgaat in het Uwe. Gelukkig is Uw beider contact niet dat van sommige speelgoedruiters met speelgoedpaardjes, nl. een pinnetje op het zadel van het paard en een gaatje in de rijbroek van de berijder.”
Zo zijn er tal van passages in de brieven van Kemp waarin hij, ietwat verbloemd of vrijmoedig, over seksualiteit schrijft. Soms werpt dat een nieuw licht op zijn gedichten. Neem het gedicht ‘Rouw’ (uit 1945). De slotregel luidt: ‘Een kind ruikt immers altijd naar aluin.’ Kemp noteert dat hij hierbij gedacht zal hebben aan iets wat hij las in ‘Het voortplantingsleven van den mensch’ van dr. H.J. Schim van de Loeff, namelijk, dat het zaad van de man naar aluin ruikt.
Tot slot van deze aflevering citeer ik een langer stuk uit de bovengenoemde brief van 5 januari 1956, waarin Kemp zijn oordeel weergeeft over de onderlinge verhouding der geslachten.
“Mannen zijn niet raarder dan vrouwen en O.L. Heer heeft ze ter wille van de voortplanting, waarvoor Hij verder geen tijd meer had, gemaakt zoals ze zijn. Een dokter zal U ook niet ‘het paard’ verbieden, want de grondslag der schepping, de daad die mannen en vrouwen voortzet, is een hippische. Aan het bezitten van de vrouw door de man is niets slechts. De man eet, vormt zich zaad en dat moet er op gezonde tijden uit, bij de volwassen man in de bloei van zijn leven volgens de geleerden tweemaal per week tweemaal achter elkaar. Ik heb een encyclopedie over de sexuele wetenschap, waaraan ook door een dominee uit Meerssen heeft meegewerkt en daar staat dat in. Inderdaad, mag men de ongehuwde moeder niet achter de andere, de gehuwde dus, stellen. Maar Uw dieren, uw hondjes, poesjes en paarden zijn evenmin ‘onschuldig’ als die op de vrouwen uitzijnde mannen. De mannen en vrouwen moesten wat minder jaloers zijn, maar de vogels zijn dat ook weer. Een paar weken geleden las ik van Lawrence, de schrijver van Lady Chatterley’s Lover, een boek getiteld Sex, Pornography and Censorship. Daar staan toch behartenswaardige dingen in. Ik raad het U aan eens te lezen, als dit nog niet geschiedde. Het is van 1955.
Dus van heden af aan beter denken s.v.pl. over de mannen, zij zijn aan de vrouwen gewaagd en omgekeerd. En wanneer er bij het paardrijden een man te pas moet komen en hij blijken van aanbidding geeft, is dat nu zo erg? Als hij maar even sterk naar een man ruikt als naar een paard, dan is er toch een harmonie voor de vrouwenneus, die men zich niet behoeft te ontzeggen. De pret van de man, die zijn zin wordt gegeven, is ook niet altijd honderd percent, maar kom, dit alles is een netelig chapiter, waarmee ik niet wil zeggen, dat ik het ontwijk.”
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (VI)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature