Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (VII)
Norbert de Vries
Kemp natuurlijk (VII)
Kemp was een man met vele talenten. Hij is een beroemd dichter geworden, maar voor hetzelfde geld was hij een vermaard kunstschilder geworden. Hij heeft enige tijd ernstig overwogen om van het schilderen zijn beroep te maken. Wist u, dat hij zelfs gedroomd heeft van een carrière als couturier? Maar het liefst van al was hij componist geworden. Men leze het prachtige gedicht ‘Verloren componist’(1948):
Als ik mijn deel geleefd heb aan de Grote Wet,
die mij al drijft vanaf mijn vroegste dagen,
zal een groot verdriet mij zeker doen vragen:
had ik dit alles niet liever in muziek gezet?
Ik had dit alles liever in muziek gezet!
Alles wat mijn vingers streelden
en alles wat mijn handen mochten dragen,
al de lieflijkheden van die ogen-beelden,
al het schone tussen die bloemen-kragen,
al die innigheid van tinten-weelden
in het ruisen van de zomervlagen,
al de vermommingen der Grote Wet,
ik had dit alles liever in muziek gezet!
Lees straks mijn verzen maar en kijk
naar de enkele schilderijen, die ik schiep;
is dat niet alles of ik over harpen liep,
toen ik mijn weg zocht naar het Eeuwige Rijk?
Ach, wie zo’n mooi gedicht kan schrijven, die verdient toch de hoogste lof, nietwaar?
Inhoudelijk gezien: Kemp heeft, bij mijn weten, in zijn leven niet één noot gecomponeerd. Zijn ‘suites’ waren woordcomposities. Hij was wel een groot muziekliefhebber, in het bijzonder van Franse componisten als Ravel en Debussy.
Maar gedicht en geschilderd heeft hij zeker! En inderdaad, ook heeft hij kleding ontworpen.
Bijna was deze dichter de voorganger geworden van Govers, Molenaar of Visser. In 1913 liet hij via een Tilburgse relatie een aantal modetekeningen aan een Parijs modehuis zien. Men reageerde welwillend, maar het werd niks en de droom vervaagde.
Omdat Mya Brennenraedts regelmatig over mode schreef, komt dit onderwerp zo nu en dan langs in hun correspondentie. En steevast is Kemp ontevreden over de laatste mode. In 1948, bijvoorbeeld, noteert hij over de New Look: ‘Dit kan mij niet met den textielrommel verzoenen, die ik tegenwoordig om de jeugdige, goddelijke meisjesfiguren zie flodderen.’
In verband met het onderwerp ‘mode’ wil ik nog even aanstippen, dat hier en daar in zijn werk te lezen valt, dat Kemp fantaseerde (en misschien wel méér dan dat alleen) over travestie.
Veelzeggend, in dit verband, is het gedicht ‘Mevrouw N.N. te zijn’(1943)
Ik voel mijn gezicht nu als dat van Mevrouw N.N.
en zie nu alles door haar Maja-kop.
Mijn ogen zijn nu zwart, mijn lippen wen
‘k aan het vlies van rouge, dat slaapt als mond er op.
Als ‘k denk, dat ik met zulk een mond in mijn gezicht
haar man en kindren tegenkussen zou,
dan weet ik toch, hoe ik allicht
niet zo zou zoenen als een moeder en een vrouw.
Maar nu moet ik toch glimlachen met haar lach,
mijn wangen en mijn schoonheidskuiltjes zijn van haar
en dat duurt me nu weer de héle dag.
Mevrouw N.N. te zijn is lokkend en toch raar.
(haar kop, haar man en kindren: dat was buurvrouw Leunissen; de familie Leunissen woonde Turennestraat 17, terwijl de familie Kemp op nummer 21 woonde)
In zijn brief van 31 mei 1948 aan Mya schrijft hij onder meer: “Maar overigens, ja, wat voer ik eigenlijk uit. Ik schijn veel geestesafwezig te zijn zonder dat ik het weet, slaap natuurlijk gaarne om den tijd tusschen dit oogenblik en het eeuwige zoo ongemerkt mogelijk te verkorten en ben natuurlijk zoo nu en dan een poosje Mevrouw N.N., een aardige tijdspassering overigens, die mij niet veel meer oplevert dan een ondeugende glimlach van begrijpen nu en dan.”
Ter afsluiting van deze aflevering geef ik hier, vanwege de boeiende inhoud én als specimen van de fraaie schrijfstijl van de dichter, de volledige brief van 5 oktober 1947 weer, gericht aan Mya Brenneraedts, met wie Kemp sinds kort (zie aflevering 6) correspondeerde.
Hooggeachte Juffrouw Brennenraedts
Toen ik Woensdagmorgen jl. naar beneden kwam, overhandigde mijn echtgenoote mij het pakketje door Uw bode afgegeven (onze hulp in de huishouding verschijnt eerst om negen uur). Uw zending is dus in goede orde en met hartelijken dank ontvangen. Waar ik echter eens – in den zwartsten oorlogstijd – een kleine oneenigheid met haar had om een arme kousenlooze Muze aan een paar linksgeweven kousen te helpen en zij haar medewerking eerst verleende, toen een ander tot-medelijden-bewogene daarin reeds had voorzien, heb ik het antwoord op de vraag naar de licht-ontvlambaren inhoud van het pakje maar verdisconteerd in een gewuif met mijn hand en de verzekering, dat ik er van af wist. Zoodra ik aan Uw zending dat heb ontleend, wat ik voor mijn gedicht denk te kunnen gebruiken, zend ik U de boeken en foto’s aangeteekend (onderstreept, ndv) per post terug.
Om te laten blijken, dat ik reeds eerder met mode van doen had, laat ik U hierbij toekomen een artikel van mij in een weekblad. De met rood aangestreepte passages zijn van directer belang, zij toonen aan het contact tusschen dichter en mode. Ik behoef het blad niet meer terug en zal zeer vereerd zijn wanneer U het een plaatsje wilt geven bij de andere curiosa op gebied van mode en wat daarmede samenhangt, die U reeds bezit.
Maar ik heb nog oudere papieren, eigenlijk al van 1913. Een fabrikant in wollen stoffen uit Tilburg, die zich voor mij interesseerde, heeft toen een drietal modeteekeningen van mij aan een hem aldaar (bij een reis naar Parijs, aldaar is dus te Parijs) bekend modehuis laten toekomen. Het antwoord heeft hij mij later getoond. Het was getypt in violet, groen en rood, blijkbaar echt modehuis-achtig en de practische Franschen of Francaises vonden mijn ontwerpen wel aardig, maar o.m. konden de arme vrouwen, die zoo’n costuum van mijn ontwerp zouden hebben aangetrokken daarin moeilijk hebben kunnen loopen of zich bewegen. Bovendien had ik nog niet de flair, die modescheppers moeten hebben om de draagsters van hun creaties te kunnen bedwelmen. Als U dus t.z.t. in het nieuwe te verschijnen bundeltje (te weten: Phototropen en noctophielen, 1947, ndv) van mij als derde strophe van het gedicht ‘Sympathieën’ leest:
“Zij weten, dat ik haar textielen bemin
en als mode-verzinner nauw heb gefaald”
dan slaat dat daarop terug. Dit gedicht werd trouwens reeds eerder in een letterkundig tijdschrift gepubliceerd en wel kort voor den oorlog.
Om nu op Uw zending over den ‘kousist’ terug te komen. Dat woord ‘kousist’ vind ik ontzettend prozaïsch. Ik vind een mooie kous iets zoo subliems en ik zou mij met een nylonist of een Mille-aghi-ist nog eenigszins kunnen verzoenen, maar enfin: het is nu in de techniek moeilijk anders.
Wat de catalogus betreft, ik heb daar wel een punt van aanloop in gevonden, dat ik er in verwachtte, nl. de danskous van Isidora Duncan. Hoe jammerlijk is deze opgevuld, met een been van een etalage-pop had het nog beter gekund. Gelukkig heb ik een paar goede boeken, waarin haar danskunst wordt bediscussieerd en goede foto’s van haar onderdanen staan.
In het algemeen genomen lijkt mij het museum toch een trieste beweging, De kousen hangen er zonder inhoud erg treurig bij. Maar daarmee krijg ik een aanleiding om te filosofeeren over de schoone vergankelijkheid hier op aarde en dat er van de kousen zelf maar weinig bekoring uitgaat, indien er den goddelijken sex-appealigen inhoud aan ontbreekt althans…..voor een man. Ik heb wel eens vaker een poosje vrouw willen zijn, niet al te lang natuurlijk, om haar diverse emoties te ondergaan en zeker ook bij het onderwerp mode.
De bundel novellen zal ook ik misschien niet heelemaal kunnen verwerken. Het beetje Italiaans dat ik leerde om Dante ‘eventjes’ in het origineel te kunnen lezen is al lang bij mij opgelost in de ruimte, maar het chapiter ‘Calze e santità’ interesseert mij buitengewoon. Als men al bedenkt dat de bezitters van mooie beenen in den regel O.L. Heer veel te weinig dankbaar zijn voor die begeerde gave en dat de dichters m.i. veel te weinig den klemtoon leggen op dat vrouwelijk schoon (want wat kan Casanova stuntelig zijn over dit onderwerp) dan kan men daarover zeker een contemplatieven grondslag vinden voor schoone verzen. In ieder geval hebt u mijn: Ego absolvo te, enz.
Ik geloof tenslotte, dat de Franceschi van de banale foto’s geen gemakkelijk leven heeft met zijn hyper-gevoelige industrie. Ik neem echter wel aan dat hem veel zal worden vergeven, omdat hij veel zal hebben liefgehad. Wat de foto’s betreft, wij moeten die balletmeisjes niet te hard vallen; zij dienen niet alleen de balletkunst, maar ook door onbevangen naakt model te staan, de schilder- en de beeldhouwkunst. Uit de onderschriften van de foto’s hoop ik mede het gedicht te puren dat mij al begon te incubeeren toen ik Uw artikel over Pilade Franceschi las. Maar dat is nog allemaal toekomstmuziek (onderstreept, ndv), al hoop ik met het materiaal van Franceschi te slagen. Binnen een dag of tien hoop ik U de zending te kunnen retourneeren.
Ik heb intusschen Uw artikel ‘Revolutie in de Vrouwenwereld’ Gazet van Limburg van 27 September jl. gelezen en mag U persoonlijk zeker tot de tegenstanders van de lange rok rekenen (waartoe ook ik behoor) voor zoover U geen concessies aan de nieuwste modesnufjes moet doen, uit andere dan louter vrouwelijke overwegingen!
Inmiddels U nogmaals bedankend voor de toezending der foto’s enz. en zeer in het bijzonder voor de toegewenschte inspiratie, verblijf ik met vriendelijke groeten en in afwachting van de toezending van het beloofde bundeltje gedichten
Gaarne
Uw dw
Pierre Kemp
Norbert de Vries: Kemp natuurlijk (VII)
Mijmeringen over Pierre Kemp uit mijn Maastrichtse tijd
fleursdumal.nl magazine
More in: Kemp, Pierre, Norbert de Vries