In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

BIOGRAPHY

«« Previous page · Museum of Literary Treasures: Guido Gezelle I · Walter Breedveld over Harrie Kapteijns · Walter Breedveld over Gerard Knuvelder · Walter Breedveld over Jacques Sinninghe · Toon Kortooms: Laat de dokter maar verzuipen · Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren · Joris-Karl Huysmans Poèmes en Prose · Walter Breedveld over Antoon Coolen · Tymen Trolsky & Jasper Mikkers & Guido Gezelle · J.-K. Huysmans: Sonnet Liminaire · Leon van Kelpenaar: Zeg niet · Frans Babylon: vijf gedichten

»» there is more...

Museum of Literary Treasures: Guido Gezelle I

 

M O E D E R K E


‘t En is van u

hiernederwaard,

geschilderd of

geschreven,

mij, moederke,

geen beeltenis,

geen beeld van u

gebleven.


Geen tekening,

geen lichtdrukmaal,

geen beitelwerk

van stene,

‘t en zij dat beeld

in mij, dat gij

gelaten hebt,

alleene.


O moge ik, u

onweerdig, nooit

die beeltenis

bederven,

maar eenzaam laat

ze leven in

mij, eerzaam in

mij sterven.


Guido Gezelle

(1830-1899)


Museum of Literary Treasures

GUIDO GEZELLE MUSEUM

(geboortehuis Guido Gezelle)

Rolweg – Brugge

KEMP=MAG POETRY MAGAZINE – MAGAZINE FOR ART & LITERATURE

More in: Guido Gezelle, Historia Belgica, Museum of Literary Treasures


Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

DE KUNST VAN HET DICHTEN

door Jef van Kempen


Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Harrie Kapteijns (1917-1987).

“De dichter is veel meer individualist dan de romanschrijver, niet in de zin dat hij in een glazen huisje wenst te wonen, afkerig van het normale gemeenschapsleven, doch hij is individualist omdat ieder vers eigenlijk een reflectie is van zijn eigen wezen, geschapen voor zich zelf.”

Zo introduceert Walter Breedveld de letterkundige Harrie Kapteijns. Kapteijns was een dichter, maar een die vooral naam zou maken als essayist.

Hij promoveerde in 1949 met zijn proefschrift Autonome dichters: typen van ‘poètes maudits’ en oogstte veel lof voor zijn in 1964 verschenen studie over het katholieke letterkundige tijdschrift De Gemeenschap. Maar misschien wel zijn belangrijkste publicatie is de in 1951 verschenen becommentarieerde bloemlezing: Hedendaagse Brabantse dichters. Er passeren gevestigde namen de revue van dichters uit de kring van Roeping, De Gemeenschap en Brabantia Nostra, zoals Anton van Duinkerken en Paul Vlemminx. Maar er is ook veel aandacht voor de jonge nieuwe talenten zoals Frans Babylon, Anton Eijkens, Bert Voeten en Harriet Laurey.

Kapteijns neemt in zijn bloemlezing een duidelijke ontwikkeling van de Brabantse dichtkunst onder de jongeren waar. Volgens Kapteijns: “blijken de jonge dichters anders georiënteerd; hun werk is niet expliciet Brabants, al publiceerden ze in Brabantia Nostra, en soms niet expliciet katholiek, al debuteerden of publiceerden ze in Roeping. Bij de artistieke vormgeving van hun liefde, hun problemen, hun levensinzicht steunen ze niet op de waarden van het gewestelijke”.

Acht jaar later, in een gesprek met Walter Breedveld, is Harrie Kapteijns opmerkelijk minder optimistisch. “Er is weinig eigentijds talent in Brabant. (…) Al wat oudere dichters als Anton van Duinkerken, Frank Valkenier en Lucas van Hoek zwijgen. Hebben ze hun tijd gehad? Verstaan zij de dynamiek van onze dagen niet?” Wat de jongeren betreft blijken de verwachtingen te hoog gespannen te zijn geweest: “In tegenstelling tot de westelijke provincies waar nieuw eigentijds talent aanwijsbaar is. De belangrijkste reden zal ongetwijfeld te vinden zijn in de gemoedelijkheid en de traagzaamheid van de Brabantse aard.”

“De gave van het dichterschap is slechts aan weinigen gegeven” merkt Walter Breedveld op. “De kunst van het dichten is onder de kunsten dan ook wel de moeilijkste, de meest persoonlijke en de minst begrijpelijke vorm van artistiek vermogen.” Breedveld roemt daarna Harrie Kapteijns als een van de meest betekenende Brabantse dichters.


Er zijn in mijn leven

enkele onbenutte kansen

als stille open vijvers,

niet met wrangheid toegevroren,

en niet benaderde,

ongeschonden cijfers,

die tot geen getal behoren.

 

Jef van Kempen: De kunst van het dichten. Walter Breedveld over Harrie Kapteijns

(Brabants Dagblad, 15 november 2001)

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Babylon, Frans, Brabantia Nostra, Eijkens, Anton, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Walter Breedveld over Gerard Knuvelder

B O E K E N

m e t   e e n 

H A P P Y   E N D

Walter Breedveld over Gerard Knuvelder

door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Gerard Knuvelder (1902-1982).

Als elfjarige schreef Gerard Knuvelder al zijn eerste stukken voor de krant. Hij werd daarin gestimuleerd door zijn vader, een Arnhemse winkelier die zich had opgewerkt tot journalist.

Tijdens zijn studie Nederlands aan de R.K. Leergangen in Tilburg, leerde Knuvelder de bevlogen katholieke literator en onderwijsman Dr. Moller kennen. Het werd een vriendschap voor het leven. Na Moller werd Gerard Knuvelder hoofdredacteur van het tijdschrift Roeping en in die hoedanigheid heeft hij vele jonge katholieke schrijvers de kans gegeven om te publiceren. “Een kalme, doch zeldzaam militante man, vol droge humor, die in de loop der jaren al heel wat beginnende auteurs op het paard heeft geholpen” schreef Walter Breedveld over hem. Een van die beginnende auteurs, vóór de Tweede Wereldoorlog, was Breedveld zelf.

Voor zijn krantenartikel volgde Walter Breedveld in 1960 een gastcollege van Gerard Knuvelder aan de Leergangen over ‘De mens in de moderne roman’. Knuvelder was toen een absolute autoriteit op het gebied van de literatuurgeschiedschrijving. Wie boven de dertig is en op de middelbare school heeft gezeten of Nederlands heeft gestudeerd heeft Knuvelder niet kunnen ontlopen. Van zijn Schets van de geschiedenis der Nederlandse letterkunde zijn 41 drukken verschenen en ook zijn vierdelige Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde heeft decennia lang het literatuuronderwijs beïnvloed. De literatuurgeschiedschrijving in Zuid-Nederland was een eenmanszaak: Gerard Knuvelder.

Tijdens zijn college aan de Leergangen veegde Knuvelder de vloer aan met de jongste generatie (niet-katholieke) schrijvers, in het bijzonder W.F. Hermans en Harry Mulisch.

“Hermans ziet de mens als een verkommerd wezen, levend temidden van de chaos, die hem van alle kanten omringt en bedreigt, zonder dat hij kan doordringen tot het “geheim” dat de chaos ordent, of het “wezen” dat dit doet.”

Met de levensvisie van Harry Mulisch was het in zijn ogen al niet veel beter gesteld. Het totale gebrek aan optimisme, de wereldsmart en de wereldangst hebben de jongeren ontleend aan de Franse filosoof Sartre.

Knuvelder adviseert zijn gehoor om Jos Panhuijsen, een inmiddels vergeten Brabantse schrijver, te lezen want: “Hij erkent de menselijke zwakheid en de nietswaardigheid ten overstaan en vooral in vergelijking met God.”

Walter Breedveld laat in zijn artikel niets van zijn eigen opvattingen blijken. Maar er hoeft geen misverstand over te bestaan dat hij, net als Gerard Knuvelder, de voorkeur geeft aan verhalen waaruit duidelijk een drang naar een betere en rustiger wereld spreekt. De mooiste boeken zijn die met een ‘happy end’.

(Brabants Dagblad, 1 november 2001)

Jef van kempen:
Boeken met een “Happy End”
Walter Breedveld over Gerard Knuvelder

fleursdumal.nl magazine

More in: Brabantia Nostra, Jean-Paul Sartre, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Walter Breedveld over Jacques Sinninghe

story z

D E   H E K S

is nog volop levend

Walter Breedveld over Jacques Sinninghe

door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Jacques R.W. Sinninghe (1904-1988).

Jacques Rudolph Willem Sinninghe werd in Roermond geboren, maar kwam al op zijn vierde jaar in Breda terecht. Zijn vader was er directeur van het postkantoor. Jacques Sinninghe zou de stad Breda zijn hele leven trouw blijven.

Aan Breedveld legde Sinninghe het verschil uit in geaardheid tussen het volk van West- en van Oost-Brabant: “West-Brabant is agressiever, dynamischer. In hun volksverhalen komen veel meer moorden voor, verkrachtingen, afpersingen en ontsporingen dan in Oost-Brabant.”

Walter Breedveld: “Hij is een typisch voorbeeld van een allochtone Brabander, die in de loop van de jaren volkomen met Brabant is vergroeid en toch niet-Brabantse eigenheden heeft behouden; men ziet het aan sommige gewoonten en hoort het aan enkele klanken en woordvormen.”

Jacques Sinninghe studeerde aan de Economische Hogeschool in Rotterdam. Na zijn studietijd zwierf hij een aantal jaren rond in Zuid-Europa, waar hij gefascineerd raakte door de volksverhalen die hij daar hoorde. Terug in Nederland besloot hij in de journalistiek te gaan en van het verzamelen van volksverhalen zijn beroep te maken. Hij ging met “zijn tape-recorder den boer op”, zoals Breedveld het uitdrukte. Uiteindelijk zou Sinninghe alleen al in Nederland en Vlaanderen zo’n 45.000 mythen, sagen en legendes optekenen. Met de tientallen boeken en duizenden artikelen die hij schreef, verwierf hij internationale roem. Hij was de eerste ter wereld, die een sagen- en legendencatalogus samenstelde.

“Hij schrijft voortreffelijk proza, ondanks de beperkingen waaraan hij noodzakelijk is gebonden. In zijn genre is hij zeker een kunstenaar.” Breedveld gaat verder: “De menselijke psyche te leren kennen in al haar aspecten is een hartstocht geworden. (…) De mens is zonder twijfel het merkwaardigste levende wezen op aarde, zijn belangrijkheid stijgt ver uit boven de fauna en de flora en boven de dingen der dode stof. (…) Jacques Sinninghe gaat zozeer in zijn werk op dat hij niet veel aandacht meer heeft voor andere dingen. De problematiek van onze om inzicht worstelende tijd ontgaat niet aan zijn intelligentie, maar hij kan er zich niet druk over maken. Zijn vak heeft zijn ganse liefde, zijn hele persoon; hij kan er niet over uitgepraat komen. (…) Het bijgeloof is nog zeer sterk, de heks is nog volop levend in de volksverbeelding. Zij is nog steeds een kwaadaardig wezen met toverkracht begaafd.”

De bibliotheek en de verzameling volksverhalen van Jacques R.W. Sinninghe werden na zijn dood ondergebracht in de Brabant-collectie van de KUB.

(Brabants Dagblad 18 oktober 2001)

Jef van Kempen:
De heks is nog volop levend
Walter Breedveld over Jacques sinninghe

fleursdumal.nl magazine

More in: Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Toon Kortooms: Laat de dokter maar verzuipen

LAAT DE DOKTER MAAR VERZUIPEN

Het succes van Toon Kortooms

door Jef van Kempen

Het was allemaal begonnen als een grap, als een poging om zijn idool Antoon Coolen te evenaren. Toen de jonge onderwijzer Toon Kortooms in 1937 in navolging van Coolen een lezing hield voor de leden van een plaatselijke voetbalclub, had hij nog geen letter gepubliceerd. Maar zijn lezing over Brabantse humor bleek onverwacht een succes en hij zou er in zijn lange leven nog duizenden houden. Humor bleef altijd zijn handelsmerk.

De in 1916 in Deurne geboren Toon Kortooms zou een van Nederlands meest succesvolle auteurs worden. Hij publiceerde meer dan vijftig romans en kinderboeken. Zijn roman Beekman en Beekman is met meer dan twee miljoen verkochte exemplaren de meest verkochte Nederlandse roman ooit. Help, de dokter verzuipt! stond in 1969 ruim een half jaar lang op de eerste plaats van de lijst van bestsellers.

Kortooms heeft zijn leven lang gevochten tegen het gebrek aan literaire erkenning dat zijn boeken kregen. “Laat de dokter maar verzuipen”, had een leerlinge van een middelbare school van haar lerares Nederlands te horen gekregen op haar vraag om Help, de dokter verzuipt! op haar literatuurlijst te mogen zetten. Dat was geen literatuur.

Kortooms spuwde zijn gal: “Docenten die het werk van een serieus schrijver afdoen met ‘waardeloos!’ tonen onmenselijke minachting voor de vele uren van concentratie, discipline, tobben, zweet, tranen -ook vreugde- van de auteur. In negen van de tien gevallen blijkt dat de met de botte bijl hakkende docent of docente nooit iets van mij of een andere terechtgestelde schrijver heeft gelezen”.

Hoewel Kortooms in 1954 naar Bloemendaal was ‘geëmigreerd’, zoals hij dat zelf noemde, had hij zijn leven lang zijn hart aan Brabant verloren. “ ‘Dus u komt uit de Peel?’ riep ze verrast uit. Ja, ik kwam inderdaad uit dat mooiste land, zei ik. ‘Ik ook! Uit Helenaveen!’ Met Griedtsveen het fraaiste dorp op deze aarde! Opeens waren wij geen vreemden meer voor elkaar, doch familie.” Toen Kortooms in 1999 overleed, werd hij overeenkomstig zijn wens begraven in Griendtsveen, het geboortedorp van zijn ouders. De ironie van het lot wil dat de begraafplaats net over de grens in Limburg ligt.

(Brabants Dagblad, 21 december 2004)

• fleursdumal.nl magazine

More in: Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Literaire sporen


Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

story z

D E   V R O U W 

DEZE SCHERF UIT HET PARADIJS

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

Door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Pieter van der Meer de Walcheren.

“Zeker zijn er mannen geweest met avontuurlijker ondervindingen eer de avond kwam of de dood hun leven sloot. (…) Maar het is wel een grandioos avontuur geweest in spirituele betekenis”, schreef Walter Breedveld naar aanleiding van zijn bezoek aan de toen tachtigjarige monnik Pieter van der Meer de Walcheren in de Paulusabdij in Oosterhout.

Hij doelde daarbij op het curieuze levensverhaal van Pieter van der Meer, die in 1880 in Utrecht werd geboren in een protestants gezin. In 1904 deed Van der Meer van zich spreken door zijn socialistische roman Licht en duisternis. In die tijd balanceerde hij, zoals hij zelf zei, op de rand van krankzinnigheid, zelfmoord en christendom. Onder invloed van de katholieke Franse schrijver Léon Bloy bekeerde hij zich in 1911 tot het katholicisme. Zijn bekeringsverhaal legde hij vast in zijn dagboeken, die door een groot lezerspubliek werden gewaardeerd.

Pieter van der Meer had als redacteur van het tijdschrift De Nieuwe Eeuw en als medeoprichter van Roeping en De Gemeenschap grote invloed op een nieuwe generatie jonge katholieke schrijvers, zoals Antoon Coolen, Anton van Duinkerken en Jan Engelman.

In 1933 trad Pieter van der Meer in bij de orde van de Benedictijnen, zijn vrouw Christine bij de Benedictinessen. Ze konden deze zelfgekozen scheiding niet aan en twee jaar later kwam het echtpaar weer samen. In 1953 overleed de vrouw waar hij meer dan veertig jaar zielsveel van had gehouden. Het jaar daarna trad Pieter van der Meer de Walcheren opnieuw in bij de Benedictijnen; in 1956 werd hij tot priester gewijd.

“De zon kan nauwelijks binnendringen in de rustige sfeervolle spreekkamer van de abdij en toch is haar licht helder en weldadig warm. Dom Pieter van der Meer is nog dezelfde als toen wij hem ruim tien jaar geleden een bezoek brachten in zijn fraaie woning aan de rand van het Mastbos in Breda. Verouderd weliswaar, witter geworden, doch nog even beweeglijk en tierig.
(…) Hij vertelt uit zijn leven en keert telkens terug tot God”.

Ter gelegenheid van zijn priesterwijding zei Pieter van der Meer over zijn vrouw Christine: “Zij lag in die laatste nacht diep te ademen als klom zij de bergen in. Het was alsof haar lichaam langzaam zich verwijderde, van mij weg ging, terwijl haar ziel duidelijk zichtbaar werd…Ik dacht in dit hoge nachtelijke uur: de vrouw, deze scherf uit het paradijs, het enig fragment uit het verloren paradijs dat de man mee kon nemen uit Gods tuin naar de woestenij van de wereld. In de vrouw leeft heviger voort de onverdelgbare herinnering van het verloren paradijs, het is immers haar geboortegrond; zij, en niet de man, is door de Schepper tot het leven geroepen in het paradijs. Maar zij heeft het verloren laten gaan en hààr priester faalde. Sindsdien klinkt uit de diepte de roep van de vrouw om de priester…”

Op 15 december 1970 volgde de priester zijn vrouw. Hij werd begraven op het kloosterkerkhof bij de abdij in Oosterhout.


(Brabants Dagblad 4 oktober 2001)

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Joris-Karl Huysmans Poèmes en Prose

Joris-Karl Huysmans

(1848-1907)

Poèmes en Prose

 

L’extase


La nuit était venue, la lune émergeait de l’horizon, étalant

sur le pavé bleu du ciel sa robe couleur soufre. J’étais

assis près de ma bien-aimée, oh ! bien près ! Je serrais ses

mains, j’aspirais la tiède senteur de son cou, le souffle

enivrant de sa bouche, je me serrais contre son épaule,

j’avais envie de pleurer ; l’extase me tenait palpitant,

éperdu, mon âme volait à tire d’aile sur la mer de l’infini.


Tout à coup elle se leva, dégagea sa main, disparut dans la

charmoie, et j’entendis comme un crépitement de pluie dans

la feuillée.


Le rêve délicieux s’évanouit… ; je retombais sur la terre,

sur l’ignoble terre. O mon Dieu ! c’était donc vrai, elle,

la divine aimée, elle était, comme les autres, l’esclave de

vulgaires besoins !

 



Le hareng saur


Ta robe, ô hareng, c’est la palette des soleils couchants,
la patine du vieux cuivre, le ton d’or bruni des cuirs de
Cordoue, les teintes de santal et de safran des feuillages
d’automne !

Ta tête, ô hareng, flamboie comme un casque d’or, et l’on
dirait de tes yeux des clous noirs plantés dans des cercles
de cuivre !

Toutes les nuances tristes et mornes, toutes les nuances
rayonnantes et gaies amortissent et illuminent tour à tour
ta robe d’écailles.

A côté des bitumes, des terres de Judée et de Cassel, des
ombres brûlées et des verts de Scheele, des bruns Van Dyck
et des bronzes florentins, des teintes de rouille et de
feuille morte, resplendissent, de tout leur éclat, les ors
verdis, les ambres jaunes, les orpins, les ocres de rhu,
les chromes, les oranges de mars !

Ô miroitant et terne enfumé, quand je contemple ta cotte de
mailles, je pense aux tableaux de Rembrandt, je revois
ses têtes superbes, ses chairs ensoleillées, ses scintil-
lements de bijoux sur le velours noir ; je revois ses jets
de lumière dans la nuit, ses traînées de poudre d’or dans
l’ombre, ses éclosions de soleils sous les noirs arceaux !



Rococo japonais


Ô toi dont l’oeil est noir, les tresses noires, les chairs
blondes, écoute-moi, ô ma folâtre louve !

J’aime tes yeux fantasques, tes yeux qui se retroussent
sur les tempes ; j’aime ta bouche rouge comme une baie
de sorbier, tes joues rondes et jaunes ; j’aime tes pieds
tors, ta gorge roide, tes grands ongles lancéolés, brillants comme
des valves de nacre.

J’aime, ô mignarde louve, ton énervant nonchaloir, ton
sourire alangui, ton attitude indolente, tes gestes mièvres.

J’aime, ô louve câline, les miaulements de ta voix, j’aime
ses tons ululants et rauques, mais j’aime par-dessus tout,
j’aime à en mourir, ton nez, ton petit nez qui s’échappe
des vagues de ta chevelure, comme une rose jaune éclose
d’ans un feuillage noir.


Joris-Karl Huysmans: Le drageoir aux épices 1874

Peintures de Odilion Redon

kemp=mag poetry magazine = www.kempis.nl

More in: Huysmans, Joris-Karl, Joris-Karl Huysmans


Walter Breedveld over Antoon Coolen

Z I N G E N D   P R O Z A 

Door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Antoon Coolen.

“De roman is van alle vormen der woordkunst de meestomvattende manifestatie.” Walter Breedveld moet zichzelf een spiegel hebben voorgehouden in zijn artikel over de door hem zeer bewonderde romanschrijver Antoon Coolen. Breedveld is ronduit lyrisch over Coolen, in zijn ogen een van onze grootste woordkunstenaars.

“Zijn proza stijgt uit boven de koelheid van het woord dat alleen aanduidt en verklaart. Het heeft de muzikaliteit van de klank, doch meer om de wijze waarop het meezingt in het landschap dat hij beschrijft. De bomen zingen in het proza van Coolen, de murmelende beek zingt, de zon zingt als ze ‘s morgens uit het Oosten begint haar glanzen uit te schijnen over het magere peelland, zij zingt als ze ‘s avonds bloedrood in het Westen ondergaat.”

In de romans van Antoon Coolen zijn de mensen van de Peel één geworden met het landschap. “Hun armoede had hetzelfde kenmerk als de turf, die snel verbrandt. Het moeizame zware zwoegen om de kost te winnen was gebonden aan de weerspannige grond en het zwarte stinkende water dat overbleef als zij het schrale brood van de aarde hadden losgerukt. In hun behoedzame duldende geest was geen plaats voor opstand tegen het lot. Hier was hun plaats, hun werk en brood.”

Antoon Coolen (1897-1961) begon zijn loopbaan als journalist en was in de jaren dertig medewerker van het vernieuwende katholieke letterkundige tijdschrift De Gemeenschap. Zijn romans, zoals Kinderen van ons volk (1928) en De goede moordenaar (1931) worden door kenners gerekend tot de mooiste werken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Dorp aan de rivier (1934), zijn bekendste boek, was geïnspireerd door verhalen over de Deurnse huisarts Hendrik Wiegersma. Het werd later verfilmd. Grote indruk maakte zijn verzet tegen de Kultuurkamer tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog bestreed hij oorlogscollaborateurs en keerde hij zich tegen de in zijn ogen te snelle industrialisatie van Noord-Brabant. Dat werd hem niet door iedereen in dank afgenomen.

Met betrekking tot zijn dood zijn veel vragen altijd onbeantwoord gebleven. Op 11 oktober 1961 viel Antoon Coolen uit de trein van Amsterdam naar Eindhoven. Enkele weken later overleed hij. Hij werd begraven in zijn woonplaats Waalre.

(Brabants Dagblad, 20 september 2001)

Walter Breedveld over Antoon Coolen

• fleursdumal.nl magazine

More in: Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Tymen Trolsky & Jasper Mikkers & Guido Gezelle

 

T y m e n   T r o l s k y   &

J a s p e r   M i k k e r s   &

G u i d o   G e z e l l e

In de jaren zeventig publiceerde de Tilburgse schrijver en en dichter Jasper Mikkers, onder het pseudoniem Tymen Trolsky, twee romans en vier dichtbundels, die de nodige opschudding veroorzaakten. In literaire tijdschriften als ‘Raster’, ‘Maatstaf’ en ‘Revisor’ verscheen het ene gedicht na het andere van dit nieuwe onbekende talent. Jarenlang heeft het literaire wereldje in Nederland zich bezig gehouden met de vraag wie er achter de naam Trolsky schuil ging. Er werd gesuggereerd, dat het Gerrit Komrij zou zijn, of Martin Ros.

Na de onthulling van zijn pseudoniem heeft Jasper Mikkers nog uitsluitend onder eigen naam gepubliceerd.

Een van zijn laatste boeken is de verhalenbundel ‘De kleine jongen en de rivier’ (Bezige Bij, 1994). De verhalen zijn sterk autobiografisch. In het laatste verhaal gaat de hoofdpersoon, Henri Pafort, zoon van de veldwachter, naar het seminarie om priester te worden. Inmiddels heeft Jasper Mikkers bijna een nieuwe roman voltooid, die handelt over de periode waarin Henri Pafort in het seminarie verbleef.

Dat deze roman sterk autobiografisch getint is, zal duidelijk zijn als men weet dat ook Jasper Mikkers zeven jaren op het seminarie van de paters Capucijnen in Oosterhout heeft doorgebracht. Toen hij vijfien jaar was en in de derde klas zat begon Mikkers met het schijven van gedichten. Zijn eerste gedichten waren vrije verzen, waarbij hem enkele gedichten van Campert en Kouwenaar voor ogen stonden, die hij had gelezen in een blad voor de verkennerij.

Op zijn zeventiende jaar werd in de les het gedicht ‘De rave’ (VD T213) van Guido Gezelle behandeld. Dit gedicht, dat grote indruk maakte op de jonge student, kwam voor in een boek voor het vak Nederlands, tekstverklaring (‘Nederlands na 1600’, Dr. J. Karsemeijer en Dr. G. Kazemier, uitg. J.B. Wolters).

In die tijd was Jasper Mikkers hevig verliefd op een meisje, dat hij tijdens zijn vakantie had leren kennen. Onder invloed van Gezelles gedicht bedacht Mikkers ‘s nachts, in zijn chambret op de slaapzaal, een liefdesgedicht van twaalf strofen van vier regels. Het was onmogelijk om de tekst op te schrijven en hij repeteerde het gedicht net zo lang tot hij het helemaal van buiten kende. De seminarist was zo bang de regels te vergeten, dat hij tot half zes ‘s ochtends wakker bleef, steeds zijn nieuwe gedicht repeterend. Het gedicht bestaat niet meer. Jasper Mikkers heeft het persoonlijk aan het meisje Dolores overhandigd. Hij heeft haar nooit meer terug gezien.

Maar die nacht, vertelde Japer Mikkers mij, dat hij zijn eerste liefdesgedicht schreef, trad voor de eerste keer zijn hartstocht voor de poëzie naar voren. En als er één doorslagge­vende reden is voor het feit dat hij schrijft, moet die in die nacht gevonden worden.

In 1974 verscheen Trolsky’s dichtbundel: ‘Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin’. Voor die bundel schreef hij het gedicht ‘Guido Gezelle en ik’. Het is een herinnering aan zijn beide eerste grote liefdes: het meisje Dolores en de poëzie van Guido Gezelle.

 

 

GUIDO GEZELLE EN IK

l i t e r a t u u r l e s

 

Eerst Guido, zei ik

ja, eerst Guido, zei jij:

de bladerkens hangen wankel

te rinkelen van licht

belletjes van libelletjes de vleugels

witte fladderende vleermuizenteentjes

 

En nou jij, zei jij

nou ik dus:

rupsen marcheren over ‘t planken bruggetje

als over de snaren van ‘n viool

schreeuwend van woede staat ‘t mos

met ‘n riek naar algen te gooien

met uiterste krachtsinspanning tracht

‘n dennenaald ‘n eikel

uit z’n dop te lichten

‘n luis lacht lomp omdat ik in ‘n vlaag

van waanzin langzaam lig te zingen.

 

(Rijmtijd. Mededelingen van de Guido Gezellekring, april 1999)

kemp=mag poetry magazine

More in: Guido Gezelle, Jasper Mikkers, Jef van Kempen


J.-K. Huysmans: Sonnet Liminaire

J.-K. Huysmans

1848-1907


SONNET LIMINAIRE

Croquis de concert et de bals de barrière;
La reine Marguerite, un camaïeu pourpré;
Des naïades d’égout au sourire éploré,
Noyant leur long ennui dans des pintes de bière;

Des cabarets brodés de pampres et de lierre;
Le poète Villon, dans un cachot, prostré;
Ma tant douce tourmente, un hareng mordoré,
L’amour d’un paysan et d’une maraîchère:

Tels sont les principaux sujets que j’ai traités:
Un choix de bric-à-brac, vieux médaillons sculptés,
Emaux, pastels pâlis, eau-forte, estampe rousse,

Idoles aux grands yeux, aux charmes décevants,
Paysans de Brauwer, buvant, faisant carrousse,
Sont là. Les prenez-vous? A bas prix je les vends.


Poem of the week

September 7, 2008

 kemp=mag poetry magazine

More in: Archive G-H, Huysmans, Joris-Karl, Joris-Karl Huysmans


Leon van Kelpenaar: Zeg niet

LEON VAN KELPENAAR

Zeg niet

Voor Frans Babylon


Zeg niet, dat gij achter de blauwe kim

de rust zult vinden voor Uw zwerfziek hart,

dat het plateau, in eeuwen-wind verstard,

u zal verzaadgen na de steile klim –

 

Zeg niet: het leven is mij steeds te slim,

ik raak weer telkens in zijn net verward –

Maar ’t is de doem, die ons ten dood benart,

te weten, dat wij jagen op een schim.

 

En daarmee gaan wij door het dagelijks leven,

berooid of hoog-geacht, soms hand in hand,

meestal alleen, ofschoon bijeengedreven.

Want ieder zoekt eenzelvig d’ oeverrand,

waarvan de spiegeling hem is gebleven,

totdat de goede dood hem overmant.

 

(Uit de nagelaten gedichten van Leon van Kelpenaar, 1951)

 

Leon van Kelpenaar

(Leo Obers 1930-1951)

More in: Babylon, Frans, Frans Babylon


Frans Babylon: vijf gedichten


F R A N S  B A B Y L O N

vijf gedichten

 

In memoriam fratris

Een knaap nog, met serene dromen,

die hij verbeten, fier behield,

want hij verlangde gans bezield

in God te worden opgenomen.

 

Hij proefde angstig ’s levens druiven

en kussen, droef om hun tekort,

“Misschien dat ik nog monnik word,”

zei hij voor ’t laatste afscheid-wuiven.

 

En toen een avond was bezonken

in ’t jeugdland met zijn wijd verschiet,

wou hij weer zwemmen bij het riet,

maar is in de eeuwigheid verdronken.

 

O ouderpaar, verwanten, vrinden

en meisje, dat zijn beeld behoedt,

vertrouwt dat hij ons nu voorgoed

als hemels edelknaap zal binden.


(Gedachtenisprentje Leo Obers, 1951)


Meinacht

je bleek en welig lichaam bloeide binnen

de arabesken van je tederheid

volkomen open in de maanlichtvrede

des Meinachts met de zoetheid van jasmijn

en koelte van beregend gras

 

je bruine ogen kneedden melancholisch

en moe met toegespitste vingers

het nieuwe beeld van mij dat uit de oerklei

van mijn beminnen autonoom verrees

maar pas door jouw afrondend strelen

tot zijn voltooiing kwam

 

tot in mijn bloed door ’t overdadig bloeien

van jou in deze lentenacht bedwelmd

verlangde ik naar ’t ingetogen geuren

van de jasmijnen

maanlicht

in ’t aardedonker van je schoot

o lief

 

(Privé-feest, 1955)


Wintermorgen

In deze lichte morgensneeuw

van mijn abrupt ontwaken

verschijnt je vol en zacht gezicht

 

geruisloos vlokken witte woorden

van goedheid in mijn wezen neer

 

ik vind geen antwoord geen verweer

 

ik sta vergrauwd en wat ontredderd

te kleumen in je glimlach lief

 

en jij omvat mij primitief

behoedend zonder mij te raken

 

jij weet mij weer tot mens te maken

 

(Eigen credo, 1958)


Mijn muze

Nog altijd draagt mijn muze haar korsetje

van tucht en rijmdwang, ook al knelt het strak

en heeft zij aan de strenge normen lak,

gewend aan menig bandeloos verzetje.

 

Zo bloot en dartel in ’t gespreide bedje

heeft zij voor kapriolen zeer een zwak,

maar pleegt toch volgens de regels van het vak

ons minnespel op maten van ’t sonnetje.

 

Door haar kan ik de tucht en ontucht rijmen

in zwakke strofen zonder veel geheimen;

de vrijheid triomfeert dank zij de dwang.

 

Mijn speelse muze prikkelt om te vlijmen

en laat zich dan –per slot- door sperma lijmen,

al duurt genot slechts veertien regels lang.

 

(Distels en doornen. Humor- en hekelsonnetten, 1959)


Lichten in nevel

als zich traag de avondnevel

weer in amsterdam verdicht

loop ik eenzaam langs de gevels

zoekend naar een vergezicht.

 

dubbelzinnig zijn reklames

punten voor mijn evenwicht;

achter de miljoenen ramen

leven mensen in het licht.

 

in zo’n ruime nevelavond

voel ik mij in ’t diepst gericht

naar de wezens die gehavend

geven hoe ze zijn ontwricht.

 

en bij één der voze grachten

-waar elk licht in damp vergaat-

smoor ik schamel kleine klachten

in een goede schoot van ’t kwaad.

 

en ik keer door lege stegen

waar ooit breero zwierf van pijn

godverlaten doodgezwegen

door de nevel van het Zijn.

 

(Lichten in nevel, 1966)


Frans Babylon

(Frans Obers 1924-1968)

kempis.nl poetry magazine

More in: Babylon, Frans, Frans Babylon


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature