Cesar Vallejo
(1892 – 1938)
Deshojación Sagrada
Luna! Corona de una testa inmensa,
que te vas deshojando en sombras gualdas!
Roja corona de un Jesús que piensa
trágicamente dulce de esmeraldas!
Luna! Alocado corazón celeste
¿por qué bogas así, dentro de copa
llena de vino azul, hacia el oeste,
cual derrotada y dolorida popa?
Luna! Y a fuerza de volar en vano,
te holocaustas en ópalos dispersos:
tú eres talvez mi corazón gitano
que vaga en el azul llorando versos!…
Cesar Vallejo poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive U-V, Vallejo, Cesar
Plurabelle Books, een boekenhal in Cambridge
Een van de mooiste manieren om een nieuwe stad te verkennen vind ik nog altijd de antiquariatenroute. Natuurlijk weet ik ook wel, dat je in heel wat steden niet ver zult komen, maar als het om grotere steden gaat is het zeker het proberen waard. Want ook al vind je geen mooie boeken, je hebt wel stukjes van de stad gezien waar je anders nooit zou komen, en niet zelden zijn het de wat apartere stukjes. Zo heb ik ooit drie dagen in Berlijn doorgebracht door van de ene naar de andere tweedehandsboekenzaak te reizen. En uiteraard had ik ze aan het einde van de rit nog lang niet allemaal gezien.
Cambridge is wat dat betreft niet rijk gezegend, zo merkte ik onlangs tijdens een kort bezoek aan de beroemde Engelse universiteitsstad. Maar gelukkig was er die voorbijganger die ons – vader en zoon – attendeerde op een enorme ‘hal vol boeken’ die zich op een soort bedrijfsterrein achter het station moest bevinden.
En zo liepen we tegen de avond door de regen de stad uit, sloegen een zijweg in, passeerden een sportcentrum, geloofden er eigenlijk al niet meer in en zagen opeens een groot gebouw waar een bord op stond met de woorden Plurabelle Books. Er brandde gelukkig nog licht, de deur was open en we stonden opeens in – inderdaad – een grote hal vol boeken. Geen mens te bekennen. Wat wel meteen opviel was dat een deel van de ruimte ingericht was als een bescheiden antiquariaat.
Ik was al een tijdje aan het rondkijken toen er gestommel klonk van een ruimte boven. Er kwam iemand een trap afgelopen, een vrouw. Ze stelde zich voor als Laura en vertelde dat de hal en boeken eigendom waren van een persoon die in California woonde. En dat zij samen met een paar anderen de zaak runde. Anders dan de boeken in het ‘winkeltje’ waren alle boeken in de kasten – verreweg de grootste partij – niet geordend. “Maar je kunt wel naar titels zoeken via onze website.”
Ik liet me echter liever verrassen door wat ik op de honderden meters planken zag staan. Bijna uitsluitend wetenschappelijke literatuur. Van medische naslagwerken vol akelige ziektes tot boeken over filosofie, van taalstudies tot sociologische proefschriften.
Uiteindelijk vond ik toch nog een aardig boek in het winkeltje: ‘Portrait of New York’ van Cecil Beaton, één van de befaamdste Britse fotografen van de vorige eeuw. “One pound”, zei Laura. Een leuke meevaller. Mijn oog viel even later op een vitrine waarin – nota bene tussen blikjes leukoplast en een doosje injectienaalden – een boekje stond dat de naam van deze merkwaardige boekenhal verklaarde: ‘Anna Livia Plurabelle’ van James Joyce (‘one shilling net’). Maar nog mooier vond ik de tekst die ik een stukje verderop tegenkwam:
Anyone who say they have only one life to live
must not know how to read a book
Want dat is natuurlijk het mooie van boeken, je kunt er zoveel meer door beleven en leren dan in je eigen beperkte wereldje…
Joep Eijkens
Zie ook website: ► www.plurabellebooks.com
fleurdumal.nl magazine
More in: - Bookstores, Joep Eijkens Photos
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
achtendertig
Toen Rope zich omdraaide om te zien wie er de Coconutbar binnen kwam, verslikte hij zich in zijn koffie. De slanke figuur met het opgestoken blonde haar was wel de laatste die hij daar verwachtte. Haastig dook hij achter een krant en keek over de rand naar Evelyne. Die keek rustig de bar rond, ze zag Rope maar liet dit niet merken. Met de bevalligheid die een dure opvoeding verried ging ze op een barkruk zitten, de wijde rok om haar benen geslagen. Ze bestelde een glas mineraalwater en vroeg aan Jimmy, de zwarte barman, of Tino te spreken was. Elke barman heeft een onnavolgbare eigenschap, hij onthoudt elk gezicht en het daarbij horende gesprek.
Toen Evelyne binnenkwam ging bij hem een alarmbelletje rinkelen. Dat was voor hem het sein om extra op te letten wat hij ging zeggen.
‘Meneer Vandezzi heeft een bespreking en kan niet gestoord worden.’
‘Maar ik kom speciaal om hem te spreken, kunt u niet kijken of hij even tijd voor me heeft?’
De barman knikte naar de man met de kleine voeten, Buddy de uitsmijter. Die kwam dichterbij en boog zich naar Jimmy, intussen Evelyne taxerend opnemend.
‘Buddy, ga eens kijken of meneer Vandezzi tijd heeft voor mevrouw de detective.’
De vierkante figuur verplaatste verrassend snel zijn honderdtwintig kilo naar de trap en verdween zonder om te kijken naar Tino’s kantoor. Eerbiedig klopte hij en hoorde binnen de stemmen van Tino en Bernardo de manager. Het werd stil en Buddy klopte nog eens zachtjes. Toen werd hij binnen geroepen.
‘Meneer Vandezzi, die dame is weer beneden.’
Tino kende zijn uitsmijter, die noemde elke vrouw die de bar bezocht een griet of wijffie. Dat hij de bezoekster dame noemde en zich nog wist te herinneren dat ze eerder was geweest kon maar één ding betekenen, Buddy was zeer onder de indruk van de dame geweest. De enige die hij zich kon voorstellen waarvan Buddy, trouwens hijzelf ook, zo onder de indruk was moest Evelyne Steinbruch zijn.
‘Wie is het Buddy en wat komt ze doen?’
‘Het is die mooie detective meneer, maar wat ze komt doen weet ik niet. Ik moest van Jimmy bij u informeren of u voor haar tijd hebt.’
‘Zeg haar dat ze even moet wachten, geef haar intussen een drink van het huis. Ik bel wel als ze kan komen en dan breng jij haar persoonlijk naar boven.’
‘Mevrouw, Jimmy biedt u een drink van het huis aan en meneer Vandezzi vraagt of u zo goed wilt zijn om even te wachten.’
Evelyne had geen zin in een drankje, het mineraalwater hield haar geest scherp, dus wimpelde ze beleefd het drankje af.
Na enkele minuten waarbij de vleesklomp in haar nabijheid bleef, ging de telefoon. Jimmy nam op en luisterde, hij lachte breed uit, waarbij zijn prachtige tanden zichtbaar werden: ‘Buddy, breng jij mevrouw naar boven?’
Buddy ging Evelyne voor en klopte weer op de deur, meteen werd geroepen dat ze binnen konden komen. Achter het opzichtige bureau zat Tino in de blauwleren stoel, naast hem stond zijn manager Bernardo die haast onzichtbaar zijn lippen likte toen hij Evelyne zag binnenkomen. Tino was zo onbeschoft om niet op te staan maar wees naar een stoel die voor het bureau stond. Evelyne ging zitten terwijl Buddy achter haar bleef staan. Er was even een beklemmende stilte, toen vroeg Tino met zijn harde stem wat hij voor haar kon doen.
‘Meneer Vandezzi, als u de krant hebt gelezen weet u dat er weer twee velden gevuld kunnen worden.’
Tino dacht razendsnel na, die griet was op oorlogspad, opletten!
‘Wat bedoelt u met velden mevrouw?’
Evelyne begon te lachen en keek waar Buddy stond. Die stond nog steeds achter haar en keek haar verbaasd aan maar zei geen woord.
‘Meneer Vandezzi, toen ik hier was en u over het ongeluk van uw verloofde kwam vertellen had u het over het vullen van een veld. Weet u dat niet meer?’
‘O, u bedoelt een veld van een database! Dat zijn computerprogramma’s die de gemeente gebruikt om gegevens van de bevolking bij te houden. Ik neem aan dat die u niet zullen interesseren.’
‘Inderdaad niet, maar ik weet wel dat er twee mannen zijn omgekomen die iets met u te maken hadden.’
Tino keek naar zijn manager en zei: ‘Twee mannen die iets met mij te maken hadden. Ik weet niet wat u bedoelt en over wie u het heeft.’
‘Ene Garcioli had die twee in dienst en die twee hebben mij aangevallen. Bovendien heb ik bewijzen dat u Garcioli persoonlijk kent.’
Tino knikte naar zijn manager die naast Evelyne ging staan. Ze was nu geflankeerd door aan de ene kant vleesklomp Buddy en aan de andere kant vrouwengek Bernardo.
‘Liefje, denk je niet dat je een beetje teveel denkt te weten. In dat mooie koppie van jou zit een goed stel hersens. Ik laat je even alleen met mijn medewerkers, die willen iets van je weten en ik weet zeker dat je dat zal vertellen.’ Met een grijns op het keiharde gezicht liep Tino het kantoor uit.
Buddy keek Evelyne dreigend aan: ‘Juffie, geen gekheid meer, we spelen het simpel, wij stellen onze vragen en jij geeft antwoord, dat is toch eenvoudig nietwaar? Wil je niet meewerken dan hebben wij daar wel onze manieren voor. Er leeft niemand meer die niet meespeelde, dat zijn we aan onze stand verplicht.’ De vleesklomp keek om zijn dreigende taal trots naar Bernardo.
Evelyne kreeg het wel een beetje warm, Otto wist waar ze naar toe was. Maar als ze zich deze avond niet zou melden, zou hij zich niet direct ongerust maken. Van die kant kon ze dus geen hulp verwachten, ze moest zich hier alleen uit zien te redden. Haar zwijgen werd door de twee uitgelegd als toegeven aan hun dreigende taal.
‘En wie zijn die twee waar je steeds over praat?’
‘Och dat kan ik jullie wel vertellen, ene Doc en ene Knife.’
Verbluft keken de twee haar aan.
Toen vroeg Bernardo: ‘Hoe ken jij de bijnamen van die kerels?’
‘Goed detectivewerk, dat is alles.’
Bernardo zag zijn kans schoon, de boss was er niet en liet het aan hem over om iets uit die griet te krijgen. Hij zou dat lekkere ding eens stevig aanpakken. Kijken wat ze kon hebben, maar hij moest oppassen dat ze niet beschadigd werd, want dat zou Tino niet nemen.
‘Buddy, pak haar een stevig vast, dan kan ik het een en ander vragen.’
Onthutst keek Buddy naar de manager, hij moest wel luisteren anders zou Tino het hem straks wel inpeperen. Hij pakte de twee armen van Evelyne en draaide die op haar rug. Ze voelde meteen dat Buddy haar zou helpen, want zijn armen trilden van inspanning alsof hij haar stevig vast hield, maar zijn greep was tamelijk los. Ze liet niets merken.
‘Au, jij schoft, met z’n tweeën een weerloze vrouw vasthouden, dat kunnen jullie.’
‘Buddy, als ze niet meewerkt knijp je nog harder.’
Bernardo draaide haar stoel om zodat hij voor haar stond. De wijde rok werd opzij geslagen zodat haar mooie blote benen te zien waren. Die greep hij met graagte vast en probeerde ze vergeefs uit elkaar te halen. Toen bukte hij zich, pakte haar knieën vast en trok uit alle macht haar benen uit elkaar. Snel kwam hij weer overeind met zijn benen tussen die van Evelyne. Met volle hand greep Bernardo in haar slipje. Ze kon een kreet van pijn niet onderdrukken en de tranen liepen over haar wangen. Gek geworden van haar geur en nabijheid trok Bernardo het slipje stuk, daarbij een pluk schaamhaar meetrekkend.
Evelyne gilde van de pijn en gaf Bernardo een kopstoot. Ondanks de bloedneus die ze hem daarmee bezorgde, begon hij te lachen en trok haar benen naar voren, zodat haar schoot helemaal aan hem was overgeleverd. Zwaar hijgend zocht hij met bevende handen naar haar vrouwelijkheid.
Dit was voor Buddy teveel, hij liet de armen van Evelyne los. Als een kogelstoter zwaaide ze met een arm rond en sloeg met de zijkant van haar getrainde hand tegen de nek van Bernardo, die als een blok tegen de vloer klapte. Toen sprong Evelyne omhoog en in een draaiende beweging sloeg ze tegen de slaap van Buddy, die ook de vloer opzocht. Ze keek naar Buddy, de klap had hem wel versuft maar hij zou alleen een stevige hoofdpijn overhouden. Voor Bernardo hoefde ze helemaal niet bang te zijn. Die zou wel enkele uren bewusteloos blijven.
Ze schikte haar kleding en liep het kantoor uit. In de bar zat Rope nog steeds aan hetzelfde tafeltje, maar nu had hij een glas bier voor zich staan. Tino was niet te zien, de zwarte barman was een cocktail aan het mixen en lachte breeduit naar haar. Ze lachte terug en ging zonder enige hinder naar buiten.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk
Ton van Kempen photos:
Winter (December 20, 2010)
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Ton van Kempen Photos
George Eliot
(Mary Ann Evans, 1819 – 1880)
The Choir Invisible
Oh, may I join the choir invisible
Of those immortal dead who live again
In minds made better by their presence; live
In pulses stirred to generosity,
In deeds of daring rectitude, in scorn
For miserable aims that end with self,
In thoughts sublime that pierce the night like stars,
And with their mild persistence urge men’s search
To vaster issues. So to live is heaven:
To make undying music in the world,
Breathing a beauteous order that controls
With growing sway the growing life of man.
So we inherit that sweet purity
For which we struggled, failed, and agonized
With widening retrospect that bred despair.
Rebellious flesh that would not be subdued,
A vicious parent shaming still its child,
Poor anxious penitence, is quick dissolved;
Its discords, quenched by meeting harmonies,
Die in the large and charitable air,
And all our rarer, better, truer self
That sobbed religiously in yearning song,
That watched to ease the burden of the world,
Laboriously tracing what must be,
And what may yet be better, — saw within
A worthier image for the sanctuary,
And shaped it forth before the multitude,
Divinely human, raising worship so
To higher reverence more mixed with love, —
That better self shall live till human Time
Shall fold its eyelids, and the human sky
Be gathered like a scroll within the tomb
Unread forever. This is life to come, —
Which martyred men have made more glorious
For us who strive to follow. May I reach
That purest heaven, — be to other souls
The cup of strength in some great agony,
Enkindle generous ardor, feed pure love,
Beget the smiles that have no cruelty,
Be the sweet presence of a good diffused,
And in diffusion ever more intense!
So shall I join the choir invisible
Whose music is the gladness of the world.
George Eliot poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive E-F, Eliot, George
Sara Bidaoui – foto Harrie Janssens
Tilburg zoekt opvolger Kinderstadsdichter
Op Gedichtendag 2011, donderdag 27 januari 2011, start de zoektocht naar een opvolger voor de huidige Kinderstadsdichter van Tilburg: Sara Bidaoui. Alle kinderen tot en met 12 jaar uit Tilburg en omstreken die graag gedichten schrijven en het ook leuk vinden om ze voor te dragen kunnen meedoen aan de nieuwe Kinderstadsdichtwedstrijd.
Het thema is de titel van Sara’s winnende gedicht: ‘Tilburg: mijn stad, mijn thuis’. Waar voel jij je thuis in Tilburg? Is dat op een bepaalde plek, bij een persoon, tijdens een speciale gebeurtenis? Of bijvoorbeeld in je eigen wijk? Het onderwerp van het gedicht hoeft niet groot te zijn en mag heel dicht bij huis gezocht worden. Kinderen kunnen tot en met 31 mei een (of meer) gedichten insturen om deel te nemen aan de wedstrijd.
Uit alle inzendingen worden vijf favorieten gekozen door een vakkundige jury. Deze kinderen mogen deelnemen aan een speciale masterclass van dichter en cabaretier Frank van Pamelen op woensdagmiddag 29 juni 2011. Begin september wordt vervolgens de winnaar van de wedstrijd bekendgemaakt.
Kinderen mogen individueel deelnemen, of in schoolverband. Scholen kunnen meedingen naar een speciale klassenprijs en een bezoek van een dichter in de klas winnen. In het kader van de wedstrijd is een lesbrief ontwikkeld met schrijftips en opdrachten, en kunnen scholen workshops boeken. Meer informatie over de wedstrijd, lesbrief en de Kinderstadsdichter vindt u op:
Precies een jaar geleden – op Gedichtendag 2010 – werd geleden onder grote belangstelling de eerste Kinderstadsdichter van Tilburg gekozen. Sara Bidaoui won de dichtwedstrijd, uitgeschreven door Stichting P.J.Cools, Bibliotheek Midden-Brabant en Cultuurconcepten. Sara heeft het afgelopen jaar verschillende gedichten geschreven over gebeurtenissen in de stad die belangrijk waren voor kinderen. Zij trad onder meer op tijdens publieke evenementen zoals Via del Mondo, de inderboekenweek en de Straatspeeldag. Inmiddels heeft zij ook een eigen website met daarop haar gedichten en ankondigingen van optredens:
Cultuurconcepten &Bibliotheek Midden-Brabant
email: info@kinderstadsdichter.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Bidaoui, Sara, Kinderstadsdichters / Children City Poets
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
zevenendertig
Evelyne was die morgen al vroeg in haar bureau om de inspecteur te bellen of er al meer bekend was over de personen die Otto bij de begrafenis van Arabella op de gevoelige plaat had vastgelegd.
‘Jazeker Evelyne, we hebben het groepje rond. Vincente Garcioli met zijn gang die bestaat uit Antonio Brusso, Lime Rafton en Rope Slayton. Verder Tino Vandezzi van de Coconutbar, zijn manager Bernardo Tomassini en zijn uitsmijter Buddy Springfield en enkele kelners en de zwarte barman.’
‘Vind je het niet vreemd Sidney, dat die Garcioli met zijn gang bij die Tino kind aan huis is? Want anders ga je niet met je hele bende naar de begrafenis van het liefje van een bareigenaar.’
‘Daarover heb ik het met de D.A. Emerson Goodfield ook al gehad. We gaan achter die Tino aan, alle draden komen bij hem uit. Die twee laatste doden, Doc en Knife, horen ook bij de bende van Garcioli en die vent luistert wel heel erg goed naar die Tino.’
‘Haal je dan ook die Garcioli door de molen? Volgens mij is daar ook iets loos. Een gewone gangsterboss luistert niet naar een bareigenaar, meestal is het andersom.’
‘Die Doc is van de medische universiteit getrapt wegens sadisme tijdens de anatomielessen. Ik denk dat die achter de moorden op Johnny the Muck en Millhouse zat. Die zijn ook op een beestachtige wijze om zeep geholpen. Millhouse was werkzaam bij Sperry Rand. Doc hoorde thuis bij de gang van Garcioli en die luistert weer naar Tino. Dus heeft Tino iets te maken met de gebeurtenissen bij Sperry Rand. We zullen die twee eens goed napluizen, ik zet er mijn beste man op, Thomas Brisbane. Dan kan die zijn doctoraal in de psychologie eens botvieren.’
De verbinding werd verbroken en Evelyne ging de foto’s nog eens bestuderen. Otto kwam haar kantoor binnen en keek haar vreemd aan.
‘Evelyne, ben jij in de doka geweest, heb jij iets gezocht?’
‘Nee, natuurlijk niet, als ik daar iets nodig heb kan ik dat toch aan jou vragen. Wat is er aan de hand?’
‘Er moet iemand hier zijn geweest. Ik heb alle kasten al nagekeken maar ik mis niets. Ik zal eens naar de buitendeur kijken.’ Meteen liep hij weg om even later nee schuddend terug te komen.
‘Nee, aan het Yale-slot is niets te zien. Dan zal ik eerst eens verder zoeken en vragen.’ Weer liep hij weg, nu naar Tom Morgan. Die was achter de computer bezig en keek op toen Otto ineens voor hem stond.
‘Heb ik iets gedaan wat ik niet mocht? Je kijkt zo raar naar mij, vertel op, wat heb je op je lever?’
‘Ben jij in de doka geweest?’
‘Nee, dat is jouw terrein, daar blijf ik weg, dat weet je toch.’
‘Dan moet je me helpen, er is bezoek geweest en wel vannacht. We gaan alle deuren en ramen bekijken.’
Verbaasd stond Tom op en liep met Otto mee naar Evelyne, die al net zo verwonderd naar Otto zat te kijken.
"Evelyne,’ zei Otto, ‘we hebben vannacht bezoek gehad.’
‘Waarom denk je dat er iemand op bezoek is geweest? Ik heb niets gemerkt, jij Heinz?’
‘Nee, er is me niets bijzonders opgevallen en ik mis ook niets.’
‘Luister, in de doka heeft iemand naar iets gezocht, sommige flessen stonden wel op hun plaats maar waren een ietsje gedraaid. Dat zag ik aan de etiketten en ook de droogkast is doorzocht. De filmklemmen waren verschoven. Je weet dat ik die dingen altijd exact op dezelfde plek hang. Ik moet ze in het donker terug kunnen vinden.’
‘Maar Otto, dat kan toch bij het schoonmaken zijn gebeurd. Dat zijn wel heel zwakke argumenten om te beweren dat er iemand op bezoek is geweest. Bovendien heb je de deur gecontroleerd en niets gevonden.’
‘Dat kan wel zijn Evelyne, maar ik blijf erbij, er is bezoek geweest. Ik ga verder zoeken in mijn doka. Heinz, bekijk jij het sleutelgat nog eens goed.’
Otto ging naar de doka, sloot de deur en schakelde het witte licht uit. Met het groene lampje aan opende hij de kast met fotopapier. Een voor een opende hij de doosjes totdat zijn adem stokte. In een doosje was het zwarte papier verkreukeld. Dat deed hij nooit, daar was hij veel te precies voor. Hij haalde het bovenste velletje papier uit het doosje en liet het in een schaal met ontwikkelaar glijden. Ja hoor, na enkele seconden werd het papier al zwart, een teken dat men het doosje bij wit licht had geopend. Triomfantelijk haalde hij het doosje met het bedorven fotopapier uit de kast en sloot het. Met een plakbandje verzegelde hij het doosje en zette er een groot kruis op. Na het zwarte velletje papier gefixeerd en gespoeld te hebben droogde hij het en nam het als bewijsstuk mee naar Evelyne. Die zette grote ogen bij het verhaal van Otto.
Tom kwam binnen en keek ook verbaasd naar het simpele velletje.
‘Er is inderdaad iemand binnen geweest, in de gang zaten op het slotgat sporen van een smeermiddel en onze sleutels zijn door het vele dragen droog. Op de schoot zaten resten van een kleefmiddel, net alsof iemand daar plakband heeft gebruikt. Iemand moet met een speciale loper de deur hebben opengemaakt. We moeten verder gaan zoeken, er moet toch iets meegenomen zijn.’
Hij ging met Otto op de etage alle deuren controleren. Toen ze niets vonden liepen ze de trap af naar de tweede verdieping. Alle binnendeuren werden nauwgezet onderzocht, maar er was niets te vinden. Toen liep Tom naar de vluchtdeur. Tot zijn stomme verbazing was deze open. Ze klemde een beetje en stond met de schoot tegen het kozijn aan. Alleen als je er op lette zag je dat ze niet dicht was. Hier was dus het bezoek binnen gekomen. Otto had alle gelijk van de wereld. De twee sloten de deur en gingen terug naar Evelyne en vertelde wat ze hadden ontdekt. Ze vroeg of er echt niets was meegenomen. Otto ging met Tom naar de doka, daar keken ze goed rond zonder iets aan te raken. Volgens Otto stond alles nog op zijn plaats. Toen Tom naar de afvalbak keek volgde Otto zijn blik en hield zijn adem even in.
‘Daar zijn ze ook aan geweest. Het afval ligt in een andere volgorde in de bak. Ik weet dat zeker omdat ik als laatste een paar velletjes papier heb weggegooid.’
Hij gooide de bak om en zocht tussen het afval. Met een pincet haalde hij er een zwart geworden filmrestje uit en hield dit omhoog.
‘Daar heeft iemand met fixeerresten aan zijn vingers aangezeten, kijk maar, prachtige vingerafdrukken, zo gereed voor gebruik. Ik zal er een opname van maken, dan kunnen we gemakkelijk verder zoeken.’
Na een half uurtje kwamen de twee met een paar mooie sterk vergrootte afbeeldingen van de vingerafdrukken bij Evelyne terug. Die zei dat ze er meteen mee naar de inspecteur moesten gaan.
Sidney Greener luisterde aandachtig naar het verhaal van de insluiping en riep George, de politielaborant uit zijn laboratorium en gaf hem de vergrotingen: ‘Ik denk dat je het eerst bij de gang van Garcioli moet zoeken, volgens mij horen ze daar thuis.’
George, een grijzende vijftiger, ging meteen met de afdrukken naar de scanafdeling en kwam na enkele minuten al weer terug met de vingerprinten. Hij had ook een kaart bij zich waarop behalve de foto van Lime ook diens criminele verleden stond.
‘Dat was een kleine moeite Sidney, zo snel vind ik ze meestal niet.’
Inspecteur Greener las de kaart aandachtig: ‘Van Engelse afkomst, maar geen adres uit Engeland gegeven. Daar zullen we toch eens werk van maken.’
Otto en Tom gingen terug naar het detectivebureau en vertelden aan Evelyne wat ze te weten waren gekomen. Die veerde omhoog: ‘Dat is dezelfde vent die door jou met je Leica op zijn kop is geslagen. Ze willen kost wat kost voorkomen dat we de samenhang tussen Tino Vandezzi en de gang van Garcioli te weten komen. Nou, dan zijn ze toch te laat. Het net gaat zich wel niet sluiten maar we hebben de touwtjes ervan nu toch steviger in handen. We hebben de foto’s van het restant van de gang van Garcioli, als jullie daar eens mee naar het hospitaal in Harrisburg gaan. Laat die Simmons de foto’s zien en kijk naar zijn reactie. Neem de foto’s van alle betrokkenen mee, dus ook van Doc, Knife en de blauwe dame. En Otto, maak ook van Simmons een statieportret, die vent hoort op een of andere wijze bij het hele verhaal. Ik ga nog een keertje naar de Coconutbar om te kijken wat Tino nog meer van computers afweet.’
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk
A case of identity (experiment):
Olga
jef van kempen 2011
kempis.nl poetry magazine
More in: Jef van Kempen Photos & Drawings, Photography
Mark Twain
(1835-1910)
In Memoriam
Olivia Susan Clemens
Died August 18, 1896; aged 24
In a fair valley—oh, how long ago, how long ago!
Where all the broad expanse was clothed in vines
And fruitful fields and meadows starred with flowers,
And clear streams wandered at their idle will,
And still lakes slept, their burnished surfaces
A dream of painted clouds, and soft airs
Went whispering with odorous breath,
And all was peace—in that fair vale,
Shut from the troubled world, a nameless hamlet drowsed.
Hard by, apart, a temple stood;
And strangers from the outer world
Passing, noted it with tired eyes,
And seeing, saw it not:
A glimpse of its fair form—an answering momentary thrill—
And they passed on, careless and unaware.
They could not know the cunning of its make;
They could not know the secret shut up in its heart;
Only the dwellers of the hamlet knew:
They knew that what seemed brass was gold;
What marble seemed, was ivory;
The glories that enriched the milky surfaces—
The trailing vines, and interwoven flowers,
And tropic birds awing, clothed all in tinted fire—
They knew for what they were, not what they seemed:
Encrustings all of gems, not perishable splendors of the brush.
They knew the secret spot where one must stand—
They knew the surest hour, the proper slant of sun—
To gather in, unmarred, undimmed,
The vision of the fane in all its fairy grace,
A fainting dream against the opal sky.
And more than this. They knew
That in the temple’s inmost place a spirit dwelt,
Made all of light!
For glimpses of it they had caught
Beyond the curtains when the priests
That served the altar came and went.
All loved that light and held it dear
That had this partial grace;
But the adoring priests alone who lived
By day and night submerged in its immortal glow
Knew all its power and depth, and could appraise the loss
If it should fade and fail and come no more.
All this was long ago—so long ago!
The light burned on; and they that worship’d it,
And they that caught its flash at intervals and held it dear,
Contented lived in its secure possession. Ah,
How long ago it was!
And then when they
Were nothing fearing, and God’s peace was in the air,
And none was prophesying harm—
The vast disaster fell:
Where stood the temple when the sun went down,
Was vacant desert when it rose again!
Ah, yes! ’Tis ages since it chanced!
So long ago it was,
That from the memory of the hamlet-folk the Light has passed—
They scarce believing, now, that once it was,
Or, if believing, yet not missing it,
And reconciled to have it gone.
Not so the priests! Oh, not so
The stricken ones that served it day and night,
Adoring it, abiding in the healing of its peace:
They stand, yet, where erst they stood
Speechless in that dim morning long ago;
And still they gaze, as then they gazed,
And murmur, “It will come again;
It knows our pain—it knows—it knows—
Ah, surely it will come again.”
S.L.C.
Lake Lucerne, August 18, 1897.
Mark Twain short stories & poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive S-T, Twain, Mark
Georg Trakl
(1887-1914)
Allerseelen
An Karl Hauer
Die Männlein, Weiblein, traurige Gesellen,
Sie streuen heute Blumen blau und rot
Auf ihre Grüfte, die sich zag erhellen.
Sie tun wie arme Puppen vor dem Tod.
O! wie sie hier voll Angst und Demut scheinen,
Wie Schatten hinter schwarzen Büschen stehn.
Im Herbstwind klagt der Ungebornen Weinen,
Auch sieht man Lichter in die Irre gehn.
Das Seufzen Liebender haucht in Gezweigen
Und dort verwest die Mutter mit dem Kind.
Unwirklich scheinet der Lebendigen Reigen
Und wunderlich zerstreut im Abendwind.
Ihr Leben ist so wirr, voll trüber Plagen.
Erbarm’ dich Gott der Frauen Höll’ und Qual,
Und dieser hoffnungslosen Todesklagen.
Einsame wandeln still im Sternensaal.
An einen Frühverstorbenen
O, der schwarze Engel, der leise aus dem Innern des Baums trat,
Da wir sanfte Gespielen am Abend waren,
Am Rand des blänlichen Brunnens.
Ruhig war unser Schritt, die runden Augen in der braunen Kühle des Herbstes,
O, die purpurne Süße der Sterne.
Jener aber ging die steinernen Stufen des Mönchsbergs hinab,
Ein blaues Lächeln im Antlitz und seltsam verpuppt
In seine stillere Kindheit und starb;
Und im Garten blieb das silberne Antlitz des Freundes zurück,
Lauschend im Laub oder im alten Gestein.
Seele sang den Tod, die grüne Verwesung des Fleisches
Und es war das Rauschen des Walds,
Die inbrünstige Klage des Wildes.
Immer klangen von dämmernden Turmen die blauen Glocken des Abends.
Stunde kam, da jener die Schatten in purpurner Sonne sah,
Die Schatten der Fänlnis in kahlem Geäst;
Abend, da an dämmernder Mauer die Amsel sang,
Der Geist des Frühverstorbenen stille im Zimmer erschien.
O, das Blut, das aus der Kehle des Tönenden rinnt,
Blaue Blume; o die feurige Träne
Geweint in die Nacht.
Goldene Wolke und Zeit. In einsamer Kammer
Lädst du öfter den Toten zu Gast,
Wandelst in trautem Gespräch unter Ulmen den grünen Fluß hinab.
Georg Trakl poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Trakl, Georg
William Shakespeare
(1564-1616)
THE SONNETS
63
Against my love shall be as I am now
With Time’s injurious hand crushed and o’erworn,
When hours have drained his blood and filled his brow
With lines and wrinkles, when his youthful morn
Hath travelled on to age’s steepy night,
And all those beauties whereof now he’s king
Are vanishing, or vanished out of sight,
Stealing away the treasure of his spring:
For such a time do I now fortify
Against confounding age’s cruel knife,
That he shall never cut from memory
My sweet love’s beauty, though my lover’s life.
His beauty shall in these black lines be seen,
And they shall live, and he in them still green.
kempis.nl poetry magazine
More in: -Shakespeare Sonnets
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 56:
Er zyn dichters die verzen maken.
kempis.nl poetry magazine
More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature