In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

NONFICTION: ESSAYS & STORIES

«« Previous page · Jef van Kempen: OLV van de Veestraat e.a. verhalen · Jef van Kempen over Antony Kok · H.J. Dolmans gelegenheidsdichter · Graf Walter Breedveld · Willem van Haren · Titus Brandsma · Jef van Kempen over W.F. Hermans: Een zootje gemankeerde schrijvers · Franciscus Lievens Kersteman · Jacob Campo Weyerman · Jef van Kempen: Een graf in Deurne · Jef van Kempen & Ed Schilders over J.-K. Huysmans · Reading in Pisa

»» there is more...

Jef van Kempen: OLV van de Veestraat e.a. verhalen

 

Jef van Kempen

Onze Lieve Vrouw van de

V E E S T R A A T

en andere verhalen

    

Art Brut Tilburg 2001

Op zaterdagen kon het gebeuren, dat ik mijn vader net zo lang aan het hoofd zeurde tot hij beloofde dat we ‘Pieta Melis’ gingen kijken. Pieta woonde op een steenworp afstand van de Veestraat in de Koningswei. Bij een beetje mooi weer zat ze, wijdbeens op een stoel voor haar huis, een dikke sigaar te roken. Ze kon daar intens van genieten. Ik was als kind gefascineerd door die vrouw. Bij mijn vader achter op de fiets, maakte ik een rondje of drie door de straat, tot mijn vader er genoeg van kreeg. Mijn oma vond dat maar niks. Zij hield niet van die al te volkse types. Pas geleden vertelde iemand uit de Veestraat mij nog, dat vroeger iedereen in de straat met de voornaam werd aangesproken, behalve mijn oma. Die sprak iedereen aan met mevrouw.

Ik draag dit boekje op aan mijn oma: Johanna van Kempen-Van Ginneken (1888-1982) en aan mijn vader: Marinus van Kempen (1918-1977).

 

Colofon

Copyright © Jef van Kempen, Tilburg

De meeste stukken werden eerder gepubliceerd

in het Brabants Dagblad:

‘Gerardus Majella’ op 4 februari 1997

‘Onze Lieve Vrouw van de Veestraat’ op 15 december 2000

‘Het gevoel dat je hier thuis hoort’ op 26 januari 2001

‘Kroniek van een familie’ op 8 februari 2001

‘Ik hou van de sfeer van een volksbuurt’ op 23 februari 2001

‘De mythe van de Veestraat’ op 6 april 2001

Copyright © ‘Liedje van de Veestraat’, Ans van Hoof

Verantwoording foto’s

Omslag: Oma van Kempen 1973, foto Jef van Kempen

Harrie Janssens: p. 7, 11, 14, 17, 22, 24, 28, 32, 36

Regionaal Historisch Centrum Tilburg: p. 4

Willie Horvers: p. 40

Kees de Kort: p. 45

Vormgeving: Michiel Leenaars

Druk: Drukkerij Gianotten BV, Tilburg

ISBN 90-76326-03-7

 

Inhoud

1 Rod Taylor in Tilburg 5

2 Gerardus Majella 10

3 Onze Lieve Vrouw van de Veestraat 13

4 Het gevoel dat je hier thuis hoort 21

5 Kroniek van een familie 27

6 Liedje van de Veestraat 33

7 Ik hou van de sfeer van een volksbuurt 37

8. De mythe van de Veestraat 41

 

1   ROD TAYLOR  IN TILBURG

Het is allemaal de schuld van Toos. Als Toos niks had gezegd, dan had ik van niks geweten. ‘Weet je dat ze je geboortehuis willen slopen’, zei ze, al weer bijna een jaar geleden. ‘Jij schrijft toch voor de krant, moet je dáár nou niet eens een stukje over schrijven’.

Dat stukje is een serie geworden en die serie is weer een boekje geworden. En dat boekje is weer een voorpublicatie van het boek dat ik samen met fotograaf Harrie Janssens aan het maken ben. Ik zwijg nog maar over de keren dat ik heb moeten komen opdraven om stukjes van mijn stukjes voor te dragen. Nog bedankt Toos!

Toos heeft al mijn stukjes gelezen voordat ze naar de krant gingen. En ze had ook altijd wel commentaar: ‘Als je maar je best doet, dan leer je het nog wel eens.’ Wij hebben veel over de buurt gepraat en over vroeger en heel veel gelachen. Toos en ik hebben het hele gebied tussen de Voltstraat, de Oerlesestraat, de Korvelseweg en de Zwijssenstraat omgedoopt tot de Veebuurt. Niks geen Trouwlaan Noord meer of Uitvindersbuurt of nog erger Zeeheldenbuurt West, Midden of Oost. Je zou er als bewoner een identiteitscrisis van krijgen. Het zijn trouwens voor het grootste deel ook geen zeehelden maar piraten. Nee, vanaf nu wordt er alleen nog maar gesproken over de Veebuurt en alle andere straten zijn gewoon zijstraten van de Veestraat. Ze hebben de 1e Veedwarsstraat gesloopt maar ze krijgen er honderd Veedwarsstraten voor terug.

 De vrouwen van de Veebuurt, het zijn aparte. Neem nou Ans. Ans en haar zus Wil bellen regelmatig om te vragen of ze je niet ergens mee kunnen helpen. Ik heb dat als schrijver nog niet vaak meegemaakt. Ik herinner me een avond afgelopen winter. Het ijzelde, het sneeuwde, het hagelde, het regende en het stormde. Ik belde Ans. Of ze voor mij niet aan een kennis van haar wilde vragen of ik eens langs mocht komen voor een interview? Dat had geen haast en zeker niet die avond want het ijzelde, het sneeuwde, het hagelde, het regende en het stormde. Natuurlijk wilde Ans dat doen. Een paar uur later: Ans aan de telefoon. Ze was er toch maar even op uit gegaan. Het was allemaal wat uit de hand gelopen, heel veel verhalen over vroeger, maar ik was natuurlijk welkom. Ik zei: ‘maar Ans toch, het ijzelt, het sneeuwt, het hagelt, het regent en het stormt’, maar ik dacht bij mezelf: die vrouwen uit de Veebuurt hebben één ding gemeen, ze luisteren voor geen meter. Ans debuteert trouwens in dit boekje als schrijfster met haar mooie Liedje van de Veestraat.

 De vrouwen van de Veebuurt, het zijn aparte. Neem nou Sjan. Sjan staat altijd voor iedereen klaar en weet overal over mee te praten. Maar begin nooit over de Veebuurt, want ze houdt niet meer op. Ze kan zich, bij wijze van spreken, nog iedere straatsteen herinneren van vijftig jaar geleden, de vele kinderen uit de grote gezinnen, de armoede, maar ook de burenhulp en niet te vergeten: de bruiloften en de dansfeesten.

De vrouwen van de Veebuurt, het zijn aparte. Neem nou mijn moeder, ze komt zelf wel niet uit de buurt, maar het is ook haar schuld dat ik vandaag precies 53 jaar geleden in de Veestraat ben geboren.

Op die dag was mijn moeder alleen thuis met mijn opa. Mijn opa was de zachtaardigste man die ooit heeft geleefd. Ik ben naar hem genoemd. Mijn moeder herinnert zich nog dat mijn opa in paniek raakte. Zij moest hèm geruststellen, terwijl het háár eerste bevalling was. Ze herinnert zich ook nog precies waaraan ze tijdens de bevalling moest denken: aan een buurmeisje dat kanker had. Dat buurmeisje had altijd pijn; haar eigen pijn zou zo wel weer over gaan.

De vrouwen van de Veebuurt, ze zijn mij dierbaar, maar het blijven aparte.

Op zoek naar je vroegste herinneringen, naar de buurt van je ouders en je grootouders, naar de eerste keer dat je verliefd werd. Ik heb mijn best gedaan, Toos, en misschien leer ik het nog wel eens, maar het is geen sinecure. Veel vragen blijven onbeantwoord; er zijn teveel mensen dood gegaan.

Waarom moest ik bijvoorbeeld zo nodig schrijver worden? Kwam dat nou door het boek De krant van Kees van Dam van Leonard Roggeveen dat ik van mijn oma had gekregen en dat ik keer op keer heb herlezen? Of was het onder invloed van een oom, een kloosterling die leraar was en boeken schreef? Soms vind je de antwoorden bij toeval op straat, zoals die ene keer dat ik in de Veestraat een opvallende witte sportwagen geparkeerd zag staan. Toen wist ik het weer: Rod Taylor.

In het begin van de jaren zestig, het begin van het televisietijdperk, werd de serie Hong Kong uitgezonden, met in de hoofdrol de acteur Rod Taylor.

Rod Taylor speelde de rol van een sterreporter, die het grootste deel van de dag rondhing aan de bar van een nachtclub, maar toch iedere keer weer moeiteloos de voorpagina van zijn krant wist te vullen. Hij was een journalist, die terloops misdadigers in de kraag pakte, nadat hij ze eerst even zijn vuisten had laten zien, en die beeldschone vrouwen met diep uitgesneden decolletés uit de meest benarde situaties wist te redden, zonder dat zijn smetteloos witte smokingjasje ook maar één kreukje opliep. Hij scheurde iedere aflevering door Hong Kong in zijn open witte sportwagen. Dat sprak mij als kind wel aan; daar liggen de wortels van mijn schrijverschap.

Ik heb de afgelopen tijd vaak aan Rod Taylor moeten denken als ik voor de krant weer eens op weg was naar de Veestraat, op de fiets.

Rod Taylor heeft later nog triomfen gevierd als hoofdrolspeler in de film The Birds van Alfred Hithcock. Mijn idool leeft nog en heeft zich teruggetrokken in zijn villa in Californië. Ik ben, voor mijn gevoel, nog maar net begonnen en eerlijk gezegd, ben ik liever wereldberoemd in Tilburg-Zuid dan vergeten in Hollywood.

Voordracht ter gelegenheid van het verschijnen van Onze Lieve Vrouw van de Veestraat en andere verhalen

Tilburg, 6 september 2001

  

 2   GERARDUS MAJELLA

Op het eerste gezicht is het niet meer dan een versleten linnen zakje, bruin met rode stiksels. Vaag is nog de afbeelding van een kruis te zien. En van een hart. Er moet een stukje stof in zitten, dat door de heilige zelf werd gedragen. Het is een relikwie van Gerardus Majella, die ik veertig jaar lang heb bewaard.

Van de ene op de andere dag werd ik ongeneeslijk ziek bevonden en weggestopt in de spelonken van een ziekenhuis. “Benijdt hem zijn geluk niet als God het nu eens anders beslist”, waren de weinig troostvolle woorden die mijn heeroom aan mijn ouders schreef, om ze op mijn dood voor te bereiden.

Ook mijn grootvader was een godvruchtig man, hoewel God hem veelvuldig op de proef had gesteld. Twee vrouwen dood in het kraambed en op z’n eentje zes kinderen grootgebracht. Maar hij was uit een ander hout gesneden dan mijn heeroom. In mijn herinnering lijkt mijn grootvader op Peppone, de burgemeester en temperamentvolle opponent van Don Camillo in de films met Fernandel. Waar de medische stand het liet afweten en mijn heeroom mijn lot al had bezegeld, wist hij raad. Hij had een blindelings vertrouwen in Gerardus Majella, de jong gestorven Italiaanse heilige, die gold als de patroonheilige van “hopeloze zaken”.

 En als ‘t plechtig uur zal naderen,

het laatste plechtig uur der dood;

als ‘t koude bloed reeds stolt in d’adren,

Gerardus! helpt ons in de nood.

Deze weinig opwekkende tekst van een devotieprentje is mij altijd bijgebleven. Mijn grootvader liet de relikwie van Gerardus aan mijn ziekbed bezorgen. Ze moest onder mijn kussen worden gelegd. Ze heeft er maanden lang haar werk gedaan. Maar dat was nog maar de halve maatregel. Op een bloedhete zomerdag stapte mijn grootvader, in zijn beste pak, op de fiets, en ging op bedevaart naar het heiligdom van Gerardus Majella in het Limburgse Wittem.

Hij had daar gebeden, schreef hij, dat zijn kleinzoon zou blijven leven. Hij had daar gesmeekt, dat hij zelf zijn plaats wilde innemen. Hij was maar een oude man. Hij kon met een gerust hart sterven.

De zomer was voorbij. De kerk van de parochie Trouwlaan, toegewijd aan Gerardus Majella, was tot de laatste plaats bezet. Ik zat op de voorste bank. Er werd een mis opgedragen ter ere van mijn wonderbaarlijke genezing, die werd toegeschreven aan de voorspraak van Gerardus. De priester roemde zijn goede werken en zijn laatste wonder in het bijzonder.

Ik voelde ieders ogen op mij gericht. En ik voelde mij schuldig. Gerardus Majella bleek onverbiddelijk. Mijn grootvader was er niet bij. Zijn oude hart had het begeven.

 

3   ONZE LIEVE VROUW  VAN DE VEESTRAAT

Vertel nooit dat je uit de Veestraat komt, want je krijgt altijd commentaar. Wie daar vandaan komt is verdacht. Daar wonen asocialen, uitkeringstrekkers, criminelen en niet te vergeten racisten. Ik kom uit de Veestraat.

Ik werd geboren in het huis van mijn grootouders, pal achter het Mariakapelletje, in het hofje in het midden van de straat. In 1945, drie jaar voor mijn geboorte, werd het Mariabeeld ingezegend. De kapel was opgericht door de bewoners zelf, ter herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Ik weet nog dat je vanachter het raam wel eens iemand even stil zag staan voor Onze Lieve Vrouw, om een kruisteken te maken, met de pet in de hand. Ik heb er maar een paar jaar gewoond. Mijn ouders verhuisden naar een andere kleurrijke wijk in de stad. Maar tot het eind van de jaren zestig, toen ook mijn oma vertrok uit de straat waar ze meer dan veertig jaar had gewoond, bleef ik er kind aan huis.

Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat het stadsbestuur van Tilburg besloot om een zandweggetje langs wat armzalige boerderijen tussen de Varkensmarkt en de Oerlesestraat, in een buurtschap dat De Kwetterie werd genoemd, een eigen naam te geven: de Veestraat. De straat stond tot die tijd bekend als de Korvelsche Kerkdijk.

In 1917 presenteerde de toenmalige directeur van Publieke Werken Ir. Rückert een ambitieus plan voor

het vervangen van de vele krotten in Tilburg door sociale woningbouw. Als gevolg van dat plan is in het begin van de jaren twintig de wijk ontstaan zoals we die nu kennen.

De straten met de nieuwe arbeiderswoningen in het gebied ingesloten door de Veestraat, Nieuwstraat, Trouwlaan en Oerlesestraat kregen de namen van zeehelden en in het gedeelte richting Korvelseweg werden de straten naar uitvinders genoemd. Tachtig jaar lang is er weinig veranderd in deze volksbuurt. Na een aantal halfslachtige woningrenovaties in de jaren zeventig en tachtig presenteerden de gemeente Tilburg en woningbouwcorporatie Tiwos eerder dit jaar een nieuw plan voor een totale herstructurering van het gebied. Meer dan 350 woningen zouden moeten worden gesloopt, waarvan een aanzienlijk deel in de Veestraat. Het bericht is hier en daar als een bom ingeslagen.

‘Wat een soort woont er hier’, roept de ploegbaas in de roman Vergeten straat van de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon, tegen het meisje Roza en de andere tegen de stadsvernieuwing strijdende bewoners van haar straat.

Tot enkele jaren geleden was ook de Veestraat een vergeten straat. Door alle negatieve publiciteit van de laatste jaren lijkt de recente belangstelling van de overheid dan ook eerder ingegeven door politieke dan door sociale motieven.

De reputatie van de Veestraat is aanzienlijk verslechterd door uitingen van racisme tegen buitenlanders. Allochtonen werden bedreigd en de straat haalde daardoor zelfs het landelijke nieuws. Aan het feit dat de gebeurtenissen van toen het grootste deel van de bewoners hebben geshockeerd is weinig aandacht besteed.

Moord en doodslag, diefstal, het opdoeken van hennepkwekerijen, het komt allemaal in de beste buurten voor. Daarna gaan we weer over tot de orde van de dag; maar het slechte imago van de Veestraat blijft. Als op een mooie zomerdag studenten met een krat bier voor hun huis zitten dan hoor je daar niemand over, gebeurt het in de Veestraat dan deugen die mensen niet.

Tot ver na de oorlog kende de Veestraat relatief veel grote gezinnen, zoals trouwens de hele wijk. Tien kinderen en meer was geen uitzondering. Toen de moeder van Sjan Janse (55) net bevallen was van het tiende kind kregen haar ouders bezoek van een rijke kinderloos gebleven varkensboer uit de straat. Hij deed een bod op de jongste zoon. De familie had immers toch al genoeg kinderen? Hij kon weer alleen naar huis.

Er waren grote problemen: armoede, werkeloosheid en drankmisbruik. Ad Huijbregts (55) herinnert zich het beste de armoede. Zijn tante Sjaan had een kruidenierswinkel in de Veestraat, zijn ooms Jan en Wout een groentenzaak. Veel ging op de pof: wat werd meegenomen werd opgeschreven in een boekje en later stukje bij beetje afbetaald. Speciaal één beeld staat in zijn geheugen gegrift: het kon akelig donker zijn in de buurt. Dan was er geen geld meer voor de elektriciteitsmeter en zat men avondenlang in een donker huis.

De meeste mensen is echter de gemeenschapszin bij gebleven. Ans van Hoof (63): ‘Tijdens en na de oorlog was er een grote eensgezindheid in de buurt. Men hielp elkaar bij wijze van spreken door de armoede heen’. Ans schreef een lied over haar oude straat, vol weemoed over vroeger.

Daorum zal ik oe nôot vergeete

Straotje waor ik geboore bèn

Waor we speulde en we vreeje

Waor ik iederêen nòg kèn

Bij ziekte stond men, zonder het te hoeven vragen, altijd voor elkaar klaar. Sjan Janse: ‘Bakker van Lieshout was toen de enige in de straat met telefoon. Als er iemand in de buurt ziek was, liet hij ‘s nachts de deur van zijn winkel open, zodat de mensen in een noodgeval konden bellen. Er is nooit iets weggehaald.’

Voor de mensen met grote gezinnen waren er met het kerstfeest weinig mogelijkheden om iets extra’s te doen. Sommigen probeerden om bij een parochiegeestelijke een soort verklaring van goed gedrag te halen, waardoor je in aanmerking kwam voor een levensmiddelenpakket of kleding van de Vincentius-vereniging. Om zo’n briefje te krijgen werd wel van je verwacht dat je gezin de deur van de kerk plat liep. Dat was bij de meeste bewoners van de Veestraat nu niet bepaald het sterkste punt. Uit een onderzoek dat de kapucijn Alfred van de Weyer in 1955 publiceerde over de religieuze praktijk in Tilburg, blijkt dat de parochie Trouwlaan als het bijvoorbeeld ging om het kerkbezoek, het biechten en het ter communie gaan, steeds onderaan de lijst eindigde. Overigens was de concurrentie voor die laatste plaats groot, met name van de kant van de parochies Broekhoven en Sint Anna.

Aan Kerstmis ging ieder jaar weer een waar bloedbad vooraf. Veel mensen hielden konijnen en duiven uit liefhebberij, maar ook als extra bron van inkomsten. Een oude duif was altijd goed genoeg voor in de soep, maar een konijn was een delicatesse.

Toos van Huijgevoort (45) eet nooit konijn. Ze gruwt bij de gedacht alleen al. Als kind moest ze vaak zo’n dier vasthouden tijdens de slacht. Het is haar altijd bijgebleven. Konijnen hadden bij sommige mensen toch al een bedenkelijke reputatie, maar dan om een heel andere reden. Er werden in de straat soms ook katten voor konijnen verkocht. ‘Als je een konijn koopt, zorg dan dat de kop er nog aan zit’, was altijd het advies van mijn oma. Ik heb dat de laatste tijd vaker gehoord in de Veestraat.

Chris Jolie (56) kan nog precies vertellen hoe het er bij het slachten aan toeging. Zijn vader hing het konijn, nadat hij het had afgemaakt met een klap achter de oren, met gespreide pootjes vastgebonden aan een kleerhangertje, aan een haakje tegen de schuur. Dan maakte hij een sneetje in de keel om het dier leeg te laten bloeden, sneed de pootjes los en trok het zijn ‘jasje’ uit. Chris weet nog dat de konijnenvellen naar Willeke Jonkers werden gebracht. Die gaf er een dubbeltje per stuk voor. Hij liet er tassen en jassen van maken. In de grote gezinnen was, zeker met Kerstmis, ieder dubbeltje welkom.

Aan het eind van haar leven wilde mijn oma graag nog eens de Veestraat zien. Dat was opmerkelijk want ze had er eigenlijk al jaren niet meer over gesproken. Bovendien was ze nagenoeg blind. ‘Is het er nog’, vroeg ze toen we er waren. Ik dacht dat ze het huis bedoelde. Maar ze liep door het poortje naar een troosteloze struik, die stond waar eens het Mariabeeld had gestaan. Nu zag ik pas dat het beeld spoorloos was verdwenen. Zou het zijn vernield? Was het in de ban gedaan door een marxistische opbouwwerker?

‘Het is zonde’ zei ze, terwijl ze door haar nutteloze veel te grote bril staarde. Even later: ‘Misschien is ze wel ten hemel opgestegen. Hier in de Veestraat’.

4   HET GEVOEL DAT JE HIER THUIS HOORT’

 Ik kan er ook niks aan doen, maar ik heb altijd meer van meisjes gehouden dan van jongens. God moet wel een hele goeie dag hebben gehad toen hij de vrouw heeft geschapen. Al in mijn kinderjaren hebben de vrouwen uit de buurt van de Veestraat mijn hart gestolen. In mijn herinnering zijn ze dan ook altijd net iets mooier en aardiger dan die in de rest van de stad. En assertiever! Zoals mijn oma, die toen een boze buurman aanbelde om zich te beklagen over het oorverdovende gehuil van haar jongste zoon, het kind aan hem overhandigde met de woorden: ‘Als je hem stil kunt krijgen dan mag je hem houden’.

Over twee van die vrouwen uit de buurt gaat deze aflevering: Sjan Janse (55) en Toos van Huijgevoort (45). Ik ken ze al lang. Ze vonden allebei hun grote liefde in de eigen buurt en trokken er weg. De een vond haar plek in een nieuwbouwwijk, de ander keerde na jaren weer terug naar haar oude buurt.

Sjan Janse is opgegroeid in de Veestraat. Op haar negentiende jaar trouwde ze met de even oude Chris Jolie uit de 1e Veedwarsstraat. Ze kenden elkaar al van kinds-af-aan. Chris was in zijn jeugd een nogal vrijgevochten type en eerlijk gezegd vond Sjan hem maar een rotjong. Van haar ouders mocht ze zelfs niet in de 1e Veedwarsstraat spelen.

Zoals meer van zijn vrienden uit de buurt, ging Chris op zijn zestiende jaar varen op de grote vaart. Ruim een

jaar later keerde hij terug naar de Van Speijkstraat, waar zijn familie inmiddels was gaan wonen. Hij ging in die tijd vaak met een groep vrienden stappen. Chris: ‘Je kon toen nog in bijna ieder café dansen’. Op een van die avonden ontmoetten ze elkaar opnieuw. Sjan, zoals altijd met gevoel voor humor: ‘Chris bleek toen toch wel héél erg mee te vallen’.

Na hun huwelijk gingen ze inwonen in het ouderlijke huis in de Van Speijkstraat. In de voorkamer van dat huis stond de wieg van hun eerste kind. Sjan is de elfde uit een gezin van veertien kinderen en Chris de jongste uit een gezin van tien kinderen. Als het aan hun beide had gelegen, dan hadden ze misschien wel tien kinderen gehad. Een groot gezin is pas echt gezellig. Het mocht niet zo zijn. Omdat een van de kinderen aan een ongeneeslijke ziekte bleek te lijden, is het bij drie kinderen gebleven.

Toos van Huijgevoort komt net als haar man Henk Windhaus uit de Van Heemskerckstraat. In navolging van zijn grootvader, een Duitse binnenschipper, heeft Henk in zijn jonge jaren een tijdje de grote rivieren bevaren. Ik ben in Tilburg nog nergens zoveel varensgasten tegengekomen, als uitgerekend in de Zeeheldenbuurt.

Ook dit stel kent elkaar al van jongs-af-aan. Henk, van nature verlegen, had weliswaar al jaren een oogje op Toos, maar durfde haar nooit te benaderen. Het levenslustige maar ook nogal in zichzelf gekeerde meisje, had geen belangstelling voor verkering. Bij een renovatie van de Van Heemskerckstraat in 1972 is Toos met haar familie naar de Uitvindersbuurt verhuisd terwijl Henk in de straat bleef wonen. Kort daarna kregen ze, door tussenkomst van een tante van Henk en een zus van Toos, toch nog contact. Toen ze

uiteindelijk verkering kregen was zij zeventien en hij negentien. Vier jaar later zijn ze getrouwd.

Toos is het vijfde kind uit een gezin van dertien kinderen en Henk de oudste van zeven kinderen. Ondanks de goede herinneringen die Toos heeft aan het opgroeien in een groot gezin, wist ze als jong meisje al dat ze zelf geen kinderen wilde. ‘Ik besefte al jong: dat zit niet in mij’. Aan het begin van hun verlovingstijd werden ze het daarover samen eens. Het zou anders ook geen zin hebben gehad om verder te gaan.

Eind jaren zestig verhuisden Sjan Janse en Chris Jolie van Tilburg Zuid naar de andere kant van het spoor, net als veel van hun familie en vrienden. Tegenwoordig wonen ze aan de rand van de stad, in de nieuwbouwwijk de Reeshof. Hun kinderen en kleinkinderen wonen daar ook. Of Sjan niet meer terug zou willen naar de Veestraat? ‘Nu niet meer. Ik heb hier mijn eigen plek gevonden’.

Toos van Huijgevoort en Henk Windhaus woonden lange tijd in Broekhoven. Acht jaar geleden hebben ze een huis gekocht in hun oude vertrouwde en gezellige buurt, op een steenworp afstand van de Van Heemskerckstraat. Toos: ‘In Tilburg-West of in de Reeshof zou ik nog niet willen wonen al kreeg ik een huis cadeau’. Ze zijn allebei enigszins ongerust over wat er allemaal gaat veranderen in de Veestraat en de Zeeheldenbuurt. Wie zullen er weggaan en wie komen er voor terug? Henk: ‘Je hebt nu echt het gevoel dat je hier thuis hoort’.

Waar mijn eerste liefde is gebleven, weet ik niet. Ik weet niet eens haar naam. Ze kwam ook uit de buurt van de Veestraat. Ik was een jaar of tien en ging op woensdagmiddag vaak naar de slager op het Columbusplein. Daar kwam ik haar bijna altijd tegen. Ze was ongeveer net zo oud als ik en toen ik haar voor de eerste keer zag, droeg ze een wit katoenen jurkje. Tien jaar later schreef ik een gedichtje voor haar.

Ik beweeg mij

voort in beelden

van jou,

wit katoen

blauwe ogen

en stem.

Vooral stem.

Toen ik kort geleden over het Columbusplein naar de Veestraat liep moest ik aan haar denken. Ik voelde me ineens jaren jonger.

5   KRONIEK VAN EEN FAMILIE

Als je zo regelmatig weer eens in de Veestraat komt, dan hoor je nog eens wat. Neem nou het verhaal over de dochters van Norbert en Truus van Hoof. In het midden van de jaren vijftig maakte Norbert een douche in zijn garage. Wat hij daarbij over het hoofd zag, was dat er een kier zat in de houten wand. De jongens uit de buurt hadden dat zo door. Als de meisjes gingen douchen, waarschuwden ze elkaar om te komen kijken. Een Veestraat-bewoner, die anoniem wenst te blijven, denkt er nog steeds met weemoed aan terug.

Misschien wel het mooiste huis in de Veestraat, staat ongeveer in het midden van de straat, en is van oorsprong een boerderij uit 1885. In die boerderij namen Norbert van Hoof en Truus van de Camp hun intrek toen ze in 1936 trouwden. De stal werd verbouwd tot meubelmakerij, want Norbert trad in het voetspoor van zijn vader, een meubelmaker uit de Nieuwstraat. Truus was een dochter van de uit het plaatsje Zeeland afkomstige peperkoekbakker Willem van de Camp, die zich in 1920 in de Veestraat had gevestigd.

Norbert en Truus van Hoof kregen zeven kinderen, vier jongens en drie meisjes. Ze hadden ook nog een aangenomen zoon. Het eerste kind, Ans, werd in 1937 geboren en de jongste, Mieke, in 1948. Ik ken maar weinig families die zo het hart verpand hebben aan de Veestraat, als de familie Van Hoof. In 1999 wonnen de zussen Ans, Wil en Mieke de door de stichting Tilburgse Taol georganiseerde voordrachtswedstrijd ‘Tussen de schuifdeuren’, met het door Ans geschreven ‘Liedje van de Veestraat’. Hier een fragment:

Op ut huukske wônde Moonen

Tegenoover Jo van Dèèk

Fousjèèr zunne tèùn was om te fietsen,

òch, we hadde ut gelèèk

‘s Zomers bouwde we un circus

‘s Wènters dimme Fènsie Fèèr

Meej de gèèt tusse de burries

Ammòl in de bolderkèèr.

Voor diegenen, die net als ik geen woord van het Tilburgse dialect begrijpen: de kinderen hadden een tuin om in te fietsen, in de zomer hielden ze circus en in de winter fancy-fair. Zoon Hent had zelfs een geit om voor de bolderkar te spannen. Kortom: bij Van Hoof kon alles.

Norbert van Hoof had in de oorlog in zijn tuin een oude paardenkoets ingegraven met rondom een wal van strobalen. Deze ‘schuilkelder’ is nooit gebruikt, maar was wel een attractie voor de kinderen uit de buurt. Later kocht Norbert een oude BBA-bus die hij als kantoor inrichtte. Ook die werd voor andere doeleinden gebruikt. Zoon Bart hield er repetities met zijn muziekbandje De Daro’s en omdat de deur nooit op slot was, kwam het wel eens voor dat een dronken buurtbewoner, die van zijn vrouw niet meer mocht binnenkomen, daar de nacht doorbracht. En dan gymnastiekvereniging ‘Novum’, waarvan Norbert van Hoof mede-oprichter was. Al zijn kinderen en veel van hun vrienden waren er lid van. En als de drumband van ‘Novum’ repeteerde achter op de plaats bij Van Hoof, dan liep de buurt te hoop om te kijken.

Maar ook in een gelukkig gezin komen tragedies voor, zoals de dood van zoon Jopie. Hij was nog geen twee jaar oud, toen hij door verbranding om het leven kwam. Kort daarvoor had Norbert van Hoof tijdens de biecht te kennen gegeven dat hij en zijn vrouw het wat kalmer aan wilde doen met het krijgen van kinderen. De pastoor weigerde hem daarop de absolutie. De ouders hebben de dood van hun zoon hun leven lang als een straf van God beschouwd.

Als zoiets verschrikkelijks gebeurt, hoe zit het dan eigenlijk met dat befaamde gemeenschapsgevoel in de Veestraat? Ans en Wil van Hoof geven toe dat zoiets moeilijk valt uit te leggen. Maar als je wist dat iemand het moeilijk had, ziek was, of eenzaam, dan was het vanzelfsprekend dat je hem of haar opzocht. Veel kans dat er al een buurtbewoner in huis was om te helpen. Bijna iedereen deed dat.

In de loop van de tijd begon Norbert van Hoof zich steeds meer toe te leggen op de woninginrichting, maar hij bleef een vakkundig meubelmaker, die ook antieke meubelen restaureerde. Truus van Hoof, een gezellige en praatgrage vrouw, hield de winkel bij. Dat was haar lust en haar leven. Toen de kinderen ouder werden, kregen ze ook steeds meer taken in de zaak van hun ouders. Zoons Jos en Hent kwamen later zelf in de meubelbranche terecht. Er werd in de winkel voor het grootste deel op afbetaling gekocht, maar er waren ook veel wanbetalers. Aan het eind van de jaren zestig ging de zaak failliet. Dat heeft hun veel verdriet gedaan. In mijn jeugd waren er vijftien winkels in de Veestraat, nu nog maar één: bakker Van Dijk.

In 1986 vierden Norbert en Truus van Hoof hun vijftigjarige bruiloft. Ze woonden even lang in hetzelfde huis. Na de dood van Truus in 1988 vertrok Norbert uit de Veestraat naar een bejaardenwoning, vlak in de buurt. Hij overleed in 1999, bijna 92 jaar oud.

Mensen uit Tilburg-Zuid, en zeker uit de Veestraat, hebben de naam nogal honkvast te zijn. Voor velen is hun vertrek uit Zuid naar de andere kant van de stad vaak dan ook hun eigen laatste gang naar het crematorium of naar de begraafplaats in Tilburg-West.

Dichter Gerrit Achterberg schreef: ‘Iemand, die ligt begraven, weet zoveel’.

Vrijdagochtend, het sneeuwt, deprimerend weer voor een bezoek aan een begraafplaats. Aan het einde van het pad, dicht bij het kanaal liggen Norbert van Hoof en Truus van de Camp. Ze hebben een grijze steen. Vlakbij, achter een heg, zijn lang geleden mijn vader en mijn oma begraven. Ik zie nog meer bekende namen. Het lijkt wel of die uit de Veestraat elkaar weer hebben gevonden op een dodenakker in West.

6   LIEDJE VAN DE VEESTRAAT

Door: Ans van Hoof

Wijze: Brabants dorpje

Refrein:

Want we spulde er zô gèère in de Veejstraot

Meej de knupkes de sidotjes èn de gèèt, èn de gèèt

Waor we aaltij moesse maauwe onder ut eeten

Mar dè alles is vur ons verleeje tèèd.

1

Daorum zal ik oe nôot vergeete

Straotje waor ik geboore bèn

Waor we speulde en we vreeje

Waor ik iederêen nòg kèn

Ik weet nòg wèl van Juffrouw Muller

Die meej zuurkôol veege kwaam

Èn van Anneke van Dooren

Die al biddend stòf afnaam.

Refrein

2

Op ut huukske wônde Moonen

Tegenoover Jo van Dèèk

Fousjèèr zunne tèùn was om te fietsen,

òch, we hadde ut gelèèk

‘s Zomers bouwde we un circus

‘s Wènters dimme Fènsie Fèèr

Meej de gèèt tusse de burries

Ammòl in de bolderkèèr.

Refrein

3

Èn as we dan un fisje hadden

Spulde Werdekker zô schôon

Èn we daanste ammòl saomen

Òch dè was toen hêel gewoon

Bertha Sjaak èn Gert Verhoeven

Betsie Hooijdonk Stan Goewie

Èn ôk Anna èn de Lange

Òf ie nuchter was òf nie.

Refrein

4

Laoter din we buske trappen

Òf we liepen mar wè rond

Èn Mevr. van Gôol dur deurklink

Zaat dan soms inins vol stront

As ze laoter kwaamen klaogen

Zeej ons moeder hil spontaon

Ge zult oe èègen wèl vergissen

Dè hebben ons jongens nie gedaon.

Refrein

5

Laoter toen wij grôtter wèrden

Was ut bij ons nèt un Café

Want we schonken liters koffie

Vur unne ènkele was er teej

Niemand kwaam er ongeleege

Eten was er aaltij zat

Daorom jongens moete weete

Hèbben we et daor zô fèèn gehad.

Refrein:

Èn we kwaamen nòg steeds gèère in de Veejstraot

Vur un pilske en konjakske èn wè wèèn, liters wèèn

Waor we steeds nòg bleeve maauwe over vruuger

Jao, we hadde ut in de Veejstraot aaltij fèèn.

 

7   ‘IK HOU VAN DE SFEER VAN EEN VOLKSBUURT’

 We zijn nog maar net begonnen aan een wandeling door de Zeeheldenbuurt of Roel van Gurp zegt: ‘Ik hou van de sfeer van een volksbuurt’. Wethouder Van Gurp is onder andere verantwoordelijk voor volkshuisvesting en wijkzaken. Hij was in zijn studietijd vrijwilliger in het buurthuis van Broekhoven I, op een steenworp afstand van de Veestraat. Op een zonnige dag als vandaag maakt de Veestraat de indruk ruimer en mooier te zijn dan op andere dagen. Vlakbij mijn geboortehuis zit een man bewegingloos in zijn auto, met de deur wijd open en de muziek keihard aan. Zo te zien is die auto voor hem zijn tweede huis. Een vrouw klampt ons aan om te vragen waarom iedereen een brief van de gemeente heeft gekregen en zij niet. Het blijkt een misverstand; er is geen brief. Van Gurp praat snel en overtuigend, hij is hier duidelijk op zijn gemak.

Na bijna drie jaar praten met buurtbewoners en andere betrokken partijen zoals woningbouwverenigingen en wijkorganisaties, zullen B&W begin maart eindelijk de definitieve plannen over de toekomst van de Zeehelden- en Uitvindersbuurt presenteren.

In de De Ruijterstraat wijs ik het huis aan van een familie waar ik een tijdje geleden op bezoek was en die mij hun treurige relaas vertelden. ‘Je woont in Broekhoven in Tilburg-Zuid. Je bent er geboren en getogen, maar je moet weg omdat ze je huis in het kader van de stadsvernieuwing willen afbreken. Een

betaalbare andere woning in je eigen buurt is er niet. Uiteindelijk vind je in de Zeeheldenbuurt, net als Broekhoven een echte volksbuurt, een pas gerenoveerd huis. Je hebt het daar erg naar je zin. Tien jaar later krijg je opnieuw te horen dat er plannen zijn om jouw huis af te breken. Willen ze in Tilburg soms de volksbuurten de nek omdraaien?’ Van Gurp zegt mee te voelen met deze mensen en best te begrijpen dat de emoties af en toe hoog kunnen oplopen. ‘De Zeehelden en Uitvindersbuurt moet een volkswijk blijven’, vindt de wethouder. Er is veel geleerd van de herstructurering van de Textielbuurt, waar de presentatie van de plannen aanvankelijk tot een hevige confrontatie met de bewoners heeft geleid. Uiteindelijk is de Textielbuurt in samenwerking met de bewoners een mooie wijk geworden, maar vooral ook een volksbuurt gebleven.

Staande voor de Gerardus Majellakerk schiet me te binnen dat het gerucht de ronde doet, als zou de kerk worden gesloopt na het aanstaande vertrek van pastor Ed van den Berge. Marije Buursink heeft het ook gehoord en er is al contact geweest met het bisdom, waar men liet weten niet aan sloop te denken.

Marije Buursink is projectleider van de afdeling wijkzaken van de Gemeente Tilburg. Zij is al tweeëneenhalf jaar intensief betrokken bij de herstructurering van de wijk. Ook zij vindt dat de wijk van de mensen moet blijven die er nu ook wonen. Er zijn veel buurtbewoners die voor geen goud weg willen. Voor de gemeente en de buurt zijn projecten als deze lastig, maar: ‘niet kiezen is ook kiezen’.

‘Je kunt drie dingen doen’ vertelt Van Gurp, ‘niets doen, maar dat leidt tot verpaupering. Of slopen en een nieuwe wijk bouwen, maar het gevolg daarvan is dat de nieuwe woningen te duur zullen worden voor de huidige bewoners. Op de derde mogelijkheid: het investeren in de toekomst van de wijk, is na diepgaande discussies met alle betrokkenen, de keuze gevallen’. Het hele project van renovatie, groot onderhoud, sloop en nieuwbouw gaat waarschijnlijk tot 2010 duren en zal vele tientallen miljoenen guldens gaan kosten.

Mijn opmerking dat de aangekondigde plannen wel heel erg schetsmatig zijn, waardoor veel onzekerheid ontstaat, wordt door Van Gurp tegengesproken: ‘Dat kan niet anders. Hier geldt een totaal andere benadering. De plannen worden gemaakt samen met de mensen uit de buurt. De prijs van inspraak is dat het allemaal wat langer duurt’.

Je hoort in de buurt soms vertellen dat alles al in een vroeg stadium zou zijn bekokstoofd door de gemeente en de woningbouwverenigingen. De wethouder: ‘Ik verklaar met de hand op het hart dat er nooit kant en klare plannen in de kast hebben gelegen. Het beste wat je kunt doen is de waarheid te spreken, ook al is het niet mogelijk om het iedereen naar de zin te maken.’

8   DE MYTHE  VAN DE VEESTRAAT

Meestal schrijf ik over dode dichters. Er zijn geen mooiere dichters dan dooie dichters. Over je eigen jeugd en je oude buurt schrijven is iets heel anders. Het is een oefening in herinneren. Niet alleen voor mij, maar ook voor de tientallen buurtbewoners en oud-buurtbewoners, die ik de afgelopen maanden heb gesproken.

Gabriel Garćia Márquez schrijft in zijn autobiografie: ‘je leven is niet wat er is gebeurd, maar wat je je herinnert en hoe je het je herinnert’.

‘Ik ben Berry van den Bebber dat is mijn naam, uit de buurt van de Veestraat daar kom ik vandaan’, zo begint het liedje waarin het stereotype van de Veestraat-bewoner breed wordt uitgemeten. Berry is een trainingspak dragende frikadelleneter met een pitbullhond en een grote wagen met brede velgen. En hij zit graag op een kratje bier op de stoep voor zijn huis.

Folklore maken met een pop, ik mag dat wel. Maar waarom altijd de Veestraat?

Willie Horvers (77) heeft het zich herinneren tot kunst verheven. Hij komt van twee deuren verder van mijn geboortehuis in de Veestraat, maar woont al meer dan een halve eeuw in Engeland. Hij heeft de serie in de krant over zijn oude straat op de voet gevolgd en na iedere aflevering gereageerd. Hij weet zich nog bijna deur voor deur ieder gezin inclusief alle kinderen te herinneren. Willie geeft hoog op van de mentaliteit en de gemeenschapszin van zijn voormalige buurtbewoners. Hij schept een bijna idyllisch beeld: ‘Op straat was de jeugd altijd volop aan het spelen terwijl de mensen met elkaar op straat aan het praten waren’.

Maar hij schrijft ook: ‘In het eerste gedeelte van de Veestraat was het dikwijls ruzie en daar woonden dan ook mensen waar wij niet mee om mochten gaan.’ We hebben het nu over de jaren dertig.

Een stukje gemeentelijk proza uit het zogenaamde Wijkontwikkelingsplan Trouwlaan Uitvindersbuurt: ‘De (wijze van) sociale controle en sociale binding verschilt vaak per straat of buurt en is soms als positief (bezorgdheid, op elkaars kinderen letten) en soms als negatief (discriminerend, eigen rechter spelen, onverdraagzaamheid) te interpreteren.’

Jackie Smeets (36) en Simon Hamstra (37) komen oorspronkelijk niet uit Tilburg, maar zijn hier in hun studententijd komen wonen. Ze konden een huisje huren in de Veestraat, in de buurt van de Varkensmarkt. De straat waar ze vijf jaar hebben gewoond, hebben ze ervaren als een kruitvat van emoties. Een botsing tussen twee culturen: studenten in een volksbuurt. ‘Je kunt in de Veestraat als buitenstaander alleen overleven door direct te zijn, door recht voor zijn raap te spreken’, zegt Jackie.

In de zomermaanden hing er vaak een broeierige sfeer, waren er incidenten en werden er burenruzies en liefdesdrama’s op straat uitgevochten. Zij hebben van dichtbij de oproer meegemaakt die, in het midden van de jaren negentig, ontstond toen een Antilliaanse familie een woning kreeg toegewezen. Het huis werd door buurtbewoners met leuzen beklad. De landelijke pers stortte zich op de Veestraat. De schuldigen zijn nooit achterhaald. Het gebeuren had een behoorlijke impact op de straat, aan de ene kant schaamde men zich, aan de andere kant werd het verzet tegen de autoriteiten gezien als verkapt heldendom. Nadat een van hun vrienden bijna was gemolesteerd, was voor Jackie en Simon de maat vol en zijn ze verhuisd.

De slechte reputatie van de Veestraat wordt opvallend vaak vooral door de jeugd als onrechtvaardig beschouwd. Een jonge Veestraat-bewoner, die regelmatig buiten Tilburg werkt, stelt tot zijn verbazing vast dat ze ook daar zijn straat allemaal kennen. Hij kan zich flink opwinden over het feit dat bij vergelijkbare omstandigheden andere straten en wijken nauwelijks in het nieuws komen, terwijl de mensen uit de Veestraat worden nagewezen.

Waarom altijd die slechte naam? Negentig procent van de buurt gaat gewoon iedere morgen met zijn broodtrommel en een fles koude thee naar zijn werk, net als overal in de stad.

Ik heb er de Tilburgse kranten op na geslagen en een vergelijking gemaakt tussen de Veestraat en de Varkensmarkt en andere straten, zoals de Hoefstraat, Koestraat en Veemarktstraat, om maar eens in de sfeer van de veehouderij te blijven. Over een periode van vijftig jaar is er geen noemenswaardig verschil in het aantal meldingen van ernstige criminaliteit.

Misschien ligt de oorsprong van de mythe van de vrijgevochten volksbuurt, zoals die wordt verpersoonlijkt door Berry van den Bebber, wel in de geschiedenis van de Varkensmarkt, het begin van de Veestraat. De Varkensmarkt is ruim tweehonderd jaar geleden ontstaan als een illegale veemarkt, naast de officiële veemarkt op de Heuvel, met de bedoeling om de Franse bezetter te ontlopen. Er hebben in deze buurt door de jaren heen, om maar wat te noemen, nogal wat notoire smokkelaars gewoond. Ik herinner me er zelf nog een paar uit mijn eigen jeugd. Een oudere bewoner vertelde mij dat er vroeger regelmatig smokkelwaar ‘s nachts bij hem in de tuin werd gedeponeerd, die later weer werd opgehaald als de kust veilig was. Niemand had ooit iets gezien. Het was een min of meer geaccepteerde vorm van bijverdienste voor mensen uit de buurt, die van de steun moesten leven. Die sfeer van illegaliteit is altijd blijven hangen.

En de mythe van de goede mentaliteit en de gemeenschapszin waar Willie Horvers zo hoog van op geeft? Van kinds af aan bewaar ik een onooglijk boekje met een kaft van gemarmerd papier. Het is een bijbeltje met plaatjes van Gustave Doré. Aan de binnenzijde staat een naam: Keesje van Kempen, in het sierlijke handschrift van zijn broer: mijn vader. Het bijbeltje is met kleurpotlood vol gekrabbeld met onbegrijpelijke tekens. Dat was zijn handschrift. Ome Kees was zwakzinnig. Hij stierf jong. Ik heb hem nooit gekend. Voor ons zou hij altijd ‘ome Keesje’ blijven. Hij was de oogappel van mijn oma en van veel mensen in de buurt.

Willie Horvers schrijft over hem: ‘Hij bleef het verstand houden van een kind van twee jaar. Hij was heel veel bij ons, omdat hij graag bij mij wilde zijn. Hij zag er altijd als een heertje uit. Heel schoon en goed van gezicht. Daar zorgde jouw oma wel voor.’

Toen een jongen uit de buurt Keesje had getreiterd, werd hij door mijn oma achtervolgd tot in de keuken van zijn eigen huis. Nadat zij hem daar een draai om zijn oren had gegeven, werd ze vriendelijk uitgeleide gedaan door de moeder van het slachtoffer. De beide dames bleven daarna nog geruime tijd gemoedelijk napraten aan de voordeur.

Het is altijd schipperen tussen assertiviteit en zorgzaamheid.

Er is sindsdien veel veranderd, maar gelukkig zijn de meeste mensen uit de buurt nog zoals ik ze me van vroeger herinner. ‘Het Mariakapelletje moet terug komen in de Veestraat’ zegt een goede vriendin, ‘toen dat er nog stond ging alles beter’. Zij was het ook die mij kort geleden een e-mail stuurde. De Veestraat on-line. Ze dacht dat het niet goed met mij ging. Ze dacht dat ik mij teveel zorgen maakte. Haar boodschap was kort maar krachtig: ‘Jef, jongen, maak je niet druk, het komt allemaal goed’.

Daarom hou ik van de Veestraat.

 

 Dankwoord

Bij het tot stand komen van deze publicatie over de Veestraat hebben velen mij te woord gestaan, materiaal aangedragen, commentaar gegeven of anderszins geholpen. In het bijzonder dank ik daarvoor: Jan Beenen, Wil Brouwers-Van Hoof, Marije Buursink, John Donders, Rina Donders-Meijer, Joep Eijkens, Drukkerij Gianotten, Roel van Gurp, Simon Hamstra, Ans van Hoof, Bart van Hoof, Hent van Hoof, Mieke van Hoof, Toos van Hoof-Dorgé, Toon Horsten, Willie Horvers, Ad Huijbegts, Jeanny Huijbregts-Van Teijlingen, Harrie Janssens, Chris Jolie, Sjan Jolie-Janse, Sjan van Kempen-Van de Donk, Kees de Kort, Corry van Lieshout, Marijn, Norbert, Peter, Frank Reestman, Jürgen Reijnen, Thea Reijnen-Van Oosterhout, D. Sanberg-Van de Sande, Henk Schelle, Jackie Smeets, Nico Snels, Paul Spapens, Henk Windhaus, Toos Windhaus-Van Huijgevoort, en niet te vergeten: Nel, Marieke, Hanneke en Michiel.

Jef van Kempen: Onze Lieve Vrouw van de Veestraat en andere verhalen 2001

© j van kempen

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, OLV van de Veestraat


Jef van Kempen over Antony Kok

Antony Kok

(1882-1969)

experimenteel dichter

Door Jef van Kempen

Antony Kok werd op 18 april 1882 in Rotterdam geboren, als zoon van Pieter Kok en Sophia Hagen. Zijn vader was adjunct-commies bij de Staatsspoorwegen. Antony Kok overleed op 29 oktober 1969 te Haarlem.

Het grootste deel van zijn jeugd woonde Antony Kok in het Limburgse Maasbree. Na zijn middelbare schooltijd trad hij in het voetspoor van zijn vader door in 1899 ook bij de Staatsspoorwegen te gaan werken. Na eerst in ‘s-Hertogenbosch en Oisterwijk als klerk-telegrafist te hebben gewerkt kwam hij in 1908 naar Tilburg, waar hij het na verloop van tijd tot chef-commies zou brengen. De eerste tien jaar woonde Kok, die zijn hele leven ongehuwd bleef, op kamers boven slagerij De Brouwer in de Tuinstraat. Hij zou in Tilburg later nog vier maal verhuizen.

In 1914 raakte Antony Kok bevriend met de Amsterdamse schrijver en schilder Theo van Doesburg, die tijdens de mobilisatie in de omgeving van Tilburg was gelegerd. Samen organiseerden zij in 1915 tweemaal een Soirée Intime, waarbij Van Doesburg gedichten voordroeg en Kok piano speelde. Onder invloed van Van Doesburg experimenteerde Kok dat jaar, als een van de eersten in Nederland, met het schrijven van klankpoëzie. In die tijd ontstonden ook plannen voor het oprichten van een eigen tijdschrift, waarin zij hun opvattingen over de moderne beeldende kunst en literatuur zouden kunnen ventileren. Dat tijdschrift werd De Stijl, dat van 1917 tot 1932 verscheen en ook internationaal gezien een van de belangrijkste organen zou blijken voor de vernieuwing van met name beeldende kunst en architectuur. Behalve Van Doesburg en Kok behoorden tot de oprichters ook de schilders Huszàr, Van der Leck en Mondriaan, en de architecten Oud en Wils. Zij wilden de beeldende kunst ontdoen van alle overbodige versieringen en zich beperken tot het gebruik van de rechte lijn en de primaire kleuren.

Antony Kok debuteerde in 1917 met zijn gedicht Excelsior in het tijdschrift Eenheid. In hetzelfde tijdschrift publiceerde hij later nog de gedichten De Rozelaar (1917) en Gods Licht (1918). Verder werd in 1917 Koks experimentele gedicht De Wisselwachter in het tijdschrift Holland Express afgedrukt.

In het eerste nummer van De Stijl van oktober 1917 nam Van Doesburg een beschouwing van zijn Tilburgse vriend op met de titel: De moderne schilderij in het interieur. Antony Kok zou in de loop van de tijd meer beschouwend proza in De Stijl publiceren, zoals Scheppen (1918), Denkextracten. Over organische schoonheid en Kunst en ontroering. Synthetische analyse (1919). Hij was ook een van de ondertekenaars van de door Stijl-medewerkers gepubliceerde manifesten over beeldende kunst (1918) en literatuur (1920). Van Kok werden in het tijdschrift De Stijl maar twee gedichten opgenomen: in 1921 Stilte + stem (Vers in W) en in 1923 het acht jaar eerder geschreven Nachtkroeg. De beide gedichten, die voor het grootste deel bestonden uit klanknabootsende woorden, werden niet alleen door Theo van Doesburg, maar ook door Piet Mondriaan en Kurt Schwitters beschouwd als een belangrijke bijdrage tot de vernieuwing van de dichtkunst. Schwitters nam het gedicht Stilte + stem (Vers in W) ook op in zijn eigen tijdschrift Merz. Geïnspireerd door Schwitters schreef Kok in 1923 een aantal dadaïstische gedichten, die echter pas na zijn dood werden gepubliceerd. Het overlijden van Theo van Doesburg in 1931 betekende het einde van het tijdschrift De Stijl. In 1932 zou er nog een laatste aflevering verschijnen met daarin een In memoriam van de hand van Kok; dat zou tevens zijn laatste publikatie zijn. De omvangrijke briefwisseling tussen Van Doesburg en Kok is een van de belangrijkste bronnen met betrekking tot de geschiedenis van de beweging rond het tijdschrift De Stijl.

Antony Kok stond bekend als een bedachtzaam en vrijgevig man. Hij was een groot kunstminnaar en een mecenas, niet alleen voor bijvoorbeeld Piet Mondriaan maar ook voor regionale kunstenaars. In de jaren na het overlijden van zijn vriend Theo van Doesburg schreef hij nog zelden gedichten, maar legde zich geheel toe op het schrijven van aforismen. Tot aan zijn dood zou hij er vele duizenden schrijven, die hijzelf echter nooit heeft gepubliceerd. In 1942 ging Antony Kok met pensioen bij de spoorwegen. De jaren daarna zou hij zijn belangstelling voor het spiritisme en de filosofie verder cultiveren en zich in 1946 aansluiten bij de beweging van De Rozekruisers. Terwille van die beweging verhuisde hij in 1952 naar Haarlem. In deze stad maakte Kok kennis met de schilder Kees Verweij, die ruim veertig portretten van hem maakte. De tekeningen, die door Kok van een titel waren voorzien, werden tentoongesteld, onder andere in het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven (1954-1955).

Op 29 oktober 1969 overleed Antony Kok op 87-jarige leeftijd. De meeste publikaties van en over zijn werk kwamen na zijn dood tot stand. Als gevolg van de toegenomen belangstelling voor zijn werk en zijn persoon, werd begin 1985 in de Stadsschouwburg/Kultureel Sentrum van Tilburg nog een grote tentoonstelling aan de ‘Dichter bij De Stijl’ gewijd.

Bronnen:
Marco Entrop, ‘Antony Kok, de dichter van ‘Nachtkroeg’, in: Het Oog in ‘t Zeil, jrg. 1, 1984
W. de Graaf, ‘Over Antony Kok – een ingewijde buitenstaander’, in: Met weinig woorden, Woubrugge, 1984
A. Hopmans, Kunst is spiegeling. Kees Verweij, een studie naar zijn oeuvre, Haarlem, 1989
Jef van Kempen en Rolf Janssen, ‘Antony Kok, Tilburgs dichter en denker’, in: Actum Tilliburgis, jrg. 13, 1982
W. Tromp en J.A. Dautzenberg, Kok van ‘De Stijl’: Spoorwegbeambte te Tilburg, Oosterbeek, 1989
Antony Kok: Gedichten en aforismen, bezorgd en van een nawoord voorzien door Jef van Kempen, Art Brut Tilburg, 2000
Van Doesburgarchief, (schenking Van Moorsel), Rijksinstituut voor Kunsthistorische Documentatie ‘s-Gravenhage
Nederlands Leterkundig Museum en Documentatiecentrum ‘s-Gravenhage
Gemeentearchief, Tilburg

Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders, deel 1 (Uitgeverij Boom en Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, Meppel/Amsterdam)
kemp=mag poetry magazine

More in: Antony Kok, Jef van Kempen


H.J. Dolmans gelegenheidsdichter

H.J. DOLMANS

(1840-1899)

gelegenheidsdichter

Door Jef van Kempen

Henricus Johannes Dolmans werd op 18 mei 1840 in Maarssen geboren als zoon van Johannes Gerardus Dolmans en Maria Alida van Klaveren. Hij overleed te Tilburg op 12 december 1899.

De vader van H.J. Dolmans was van 1829 tot aan zijn dood in 1856 burgemeester van Maarssen en stond bekend als een sociaal bewogen katholiek. Dolmans had een zuster, de vijf jaar oudere Maria Dorothea. Na het overlijden van haar man keerde de weduwe terug naar haar geboorteplaats Amsterdam.
H.J. Dolmans volgde van 1853 tot 1859 als intern de door de jezuïeten geleide gymnasiumopleiding in Katwijk aan de Rijn en de hoogste klas van het klein seminarie in Culemborg. Op 27 september 1859 trad hij in het noviciaat van de orde van de jezuïeten in Ravenstein.  Na twee jaar noviciaat en een jaar retorica studeerde Dolmans filosofie in Culemborg. Van 1863 tot aan zijn uittreden uit de orde, op 7 april 1866, was hij klassenleraar aan de jezuïetencolleges in Katwijk aan de Rijn en Sittard. H.J. Dolmans trad, naar eigen zeggen, op het laatste moment uit de orde, omdat hij zich niet waardig voelde tot het priesterschap verheven te worden. De orde van de jezuïeten zou hij wel zijn hele leven trouw blijven, zoals blijkt uit het feit dat boven bijna al zijn manuscripten het jezuïtische motto Ad Maiorem Dei Gloriam voorkomt. Ook zouden door zijn bemiddeling veel jonge Brabanders tot een college van deze orde worden toegelaten.
In 1872 nam de ex-jezuïet met zijn 75-jarige moeder zijn intrek in Hotel De Gouden Leeuw, dicht bij Maria Dolmans, die als Zuster van Liefde in het moederhuis van haar congregatie aan de Oudedijk verbleef. Voor de moeder is het verblijf in Tilburg van korte duur geweest; zij verleed nog datzelfde jaar.

H.J. Dolmans manifesteerde zich in zijn nieuwe woonplaats al meteen als dichter. Zijn Elegie Bij het Graf mijner moeder liet hij in druk verschijnen bij N. Luijten, die ook uitgever was van De Tilburgsche Courant. Twee jaar later vertrok zijn zuster Maria met een aantal medezusters naar Amerika, bij welke gelegenheid Dolmans zijn gedicht Bij de eerste stichting in Amerika der Zusters Congregatie van O.L.V. van Barmhartigheid te Tilburg bij dezelfde uitgever liet drukken. Zijn gedichten, die qua dichttrant de invloed van Da Costa verraden, maakten kennelijk grote indruk op de Tilburgse bevolking, want spoedig schreef hij op verzoek het ene gedicht na het andere, voor een belangrijk deel funeraire poëzie. Zijn grafgedichten waren bedoeld om tijdens de teraardebestelling te worden voorgedragen – iets wat de dichter zelf deed – of eventueel later aan familie en relaties in gedrukte vorm te worden uitgereikt. Dit laatste was uiteraard voorbehouden aan het meer welgestelde deel van de Tilburgse bevolking. Waar dit niet gebeurd is, heeft Dolmans de handschriften trouw bewaard.
In 1876 keerde voor de dichter het tij. Hij was er in geslaagd het niet onaanzienlijke familiefortuin, dat hij sinds de dood van zijn moeder beheerde, in vier jaar verloren te laten gaan. Nu kon hij zich niet meer zoals voorheen geheel onbezoldigd wijden aan het schrijven van gedichten, en werd hij zelfs gedwongen Hotel de Gouden Leeuw te verlaten en een baan als notarisklerk te accepteren in het Gelderse Groesbeek. Het is voor zover bekend de eerste en laatste keer geweest dat Dolmans een reguliere betrekking had. In 1879 was hij al weer terug in Tilburg, waar hij zich op een adres in de nabijheid van Hotel de Gouden Leeuw vestigde. Hoe de dichter – dit beroep werd zelfs in zijn overlijdensakte vermeld – vanaf die tijd in zijn levensonderhoud voorzag, is niet helemaal duidelijk. Weliswaar werkte Dolmans twintig jaar lang mee aan de Tilburgsche Courant, maar dat deed hij volgens die krant steeds belangeloos. Het is aannemelijk dat hij te hooi en te gras wat betaald kreeg voor zijn gelegenheidsgedichten, die hij niet alleen voor particulieren schreef maar ook voor instellingen en verenigingen. Verder publiceerde hij ook gedichten in onder andere De Maas- en Roerbode, De Tijd en de Katholieke Illustratie. Dolmans moet echter de laatste twintig jaar van zijn leven in grote armoede hebben geleefd. Tot degenen die hem ondersteunden, behoorden ook de fraters van Tilburg. Superior De Beer liet Dolmans ieder jaar een gedicht schrijven ter gelegenheid van de verjaardag van zijn priesterwijding. De dichter werd daarvoor betaald in de vorm van een nieuw kostuum.

De literaire nalatenschap van H.J. Dolmans, te vinden in het Tilburgse gemeentearchief en het Generaal Archief van de fraters, omvat vele honderden gedichten, zowel overdrukjes van de verzen die hij publiceerde in kranten en tijdschriften, als gebrocheerde uitgaven en handschriften. Door de onderwerpen, begrafenissen en gedenkdagen, tentoonstellingen, priesterfeesten, bruiloften, consecraties van kerken, stichtingen en jubilea van verenigingen en instituten, geven de (vaak zeer lange) gedichten een aardig beeld van het openbare leven in het katholieke zuiden van het laatste kwart van de vorige eeuw. Behalve gelegenheidsgedichten schreef Dolmans ook religieuze poëzie en liedteksten; tot een bundeling daarvan is het nooit gekomen.
Zijn zelfgekozen armoedige bestaan als dichter bezorgde hem bij zijn stadgenoten de reputatie van een zonderling. Toch bestond er ook respect voor de dichter, vooral voor zijn standvastige optreden in de verdediging van de Rooms-Katholieke kerk tegen aanvallen in de niet-katholieke pers. Hoe uitgesproken zijn opvattingen konden zijn, bewees Dolmans bijvoorbeeld in 1880 toen hij naar aanleiding van een aantal geruchtmakende moorden actie voerde voor de herinvoering van de tien jaar eerder afgeschafte doodstraf.
Op 12 december 1899 overleed H.J. Dolmans, 59 jaar oud.
De Tilburgsche Courant drukte enige dagen na zijn overlijden zijn laatste gedicht af. Dolmans had het met verstijfde hand op zijn doodsbed geschreven. Slechts de eerste strofe viel nog te ontcijferen. Het bleek zijn eigen grafgedicht te zijn.

Bronnen:
Gemeente-archief Tilburg
Gemeente-archief Maarssen
Generaal Archief Fraters Tilburg
Archief Generalaat der Zusters van Liefde
Archief van de Nederlandse provincie der jezuïeten
‘In memoriam H.J. Dolmans’, in: Tilburgsche Courant, 17 decem­ber 1899
Dick Dekker, ‘De burgemeesters van Maarssen (II) J.G. Dolmans 1829-1856’, in: Historische kring Maarssen, jrg 10 (1983), nr 2, 32-34
De auteur bereidt een uitgebreide publikatie voor over leven en werken van H.J. Dolmans

Gepubliceerd in: J. van Oudheusden e.a. red., Brabantse Biografieën 2. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Amsterdam, 1994.

 

kemp=mag poetry magazine

More in: Henri Dolmans, Jef van Kempen


Graf Walter Breedveld

De dood had niets benauwends

25ste sterfdag Walter Breedveld

Door Jef van Kempen

“De generaal voelde een vreemde ontroering in zijn hart opkomen en zijn verbeelding groeide. Hij zag den oude met den geest, het blauwbleeke gezicht en de waskleurige handen teekenden scherp af tegen het blanke doodskleed; de gesloten oogen werden overhuifd door zware wenkbrauwen, de mond was als door een klem gesloten.” (De avond van Rogier de Kortenaer, 1937)
Piet van den Bogaert (1901-1977) was een Bossche bakkerszoon die als personeelschef bij Vroom & Dreesman in Tilburg werkte. Hij was vader van 9 kinderen. Hij moet een onvermoeibaar werker zijn geweest. De meeste mensen zullen hem kennen als Walter Breedveld, schrijver van dertig romans en honderden verhalen en artikelen. Zijn werk gaat over gewone Brabantse mensen en de dood speelt steeds een belangrijke rol.
“Nu kwamen de buurtkinderen stil en nieuwsgierig binnenslippen met bloemen en kransen voor het doode kindje. Het lijkje stond opgebaard in de huiskamer. Giel liet ze een voor een binnenkomen; de roomsche kinderen sprenkelden wijwater en sloegen een kruis, de protestantsche vouwden de handen en bogen het hoofd; er kwamen zeer veel protestantsche kinderen. Toen het uur voorbij was, was de kamer vol bloemengeur.” (Gerda Göppertz, 1939)
De passages over de dood behoren tot de mooiste van zijn werk.
“De gekmakende pijn hief het denkvermogen op; een wee gevoel trok rond zijn hart. Zijn armen hoog geheven viel hij achterover in het wild bewogen water.” (Een schip vergaat, 1937)
Een ernstige ziekte maakte dat hij de laatste jaren van zijn leven niet meer kon schrijven. Dat heeft hem veel pijn gedaan. Walter Breedveld overleed op 18 december 1977, dat is volgende week precies 25 jaar geleden. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Bredascheweg in Tilburg.
“De dood had niets benauwends, geen angstgevoelens riep hij op. De basis van zijn leven was onder hem weggeslagen, hij verlangde niet meer verder te leven. De dood gaf rust.” (Hexspoor, 1954)
Zijn graf is niet moeilijk te vinden, het ligt recht achter de Calvarieberg.
(Brabants Dagblad 2002)

fleursdumal.nl magazine

More in: Jef van Kempen, Literaire sporen, Walter Breedveld


Willem van Haren


VROUWEN WAREN ZIJN ZWAKSTE PUNT

Door Jef van Kempen

“De gebroeders Van Haren waren Friese edellieden, geen Hollanders, en desondanks geen boerse landjonkers maar uiterst gecultiveerd,” schreef E. du Perron in zijn in 1939 verschenen historische roman “Schandaal in Holland”. Du Perron had zich laten inspireren door het publieke schandaal dat het gevolg was van de beschuldigingen tegen Onno Zwier van Haren wegens incest met twee van zijn dochters. Maar ook diens oudere broer Willem kwam in opspraak toen hij, ten onrechte, werd beschuldigd van fraude in zijn functie als ontvanger-generaal van Friesland.
Willem van Haren (1710-1768) was sinds het verschijnen van zijn epos “Friso, koning der Gangariden en Prasiaten” in 1741 een gevierd dichter. Zijn werk werd zelfs bejubeld door de Franse schrijver Voltaire.
Willem had een zwak voor vrouwen. Hij was drie keer getrouwd en had vele buitenechtelijke verhoudingen. Du Perron: “De vrouwen waren van jongsaf Willem van Haren’s zwakste punt: hij ging op hen af met de naïeve begerigheid van een kind voor koekjes en zonder veel meer kieskeurigheid.” Er wordt beweerd dat hij aan het eind van zijn leven zoveel wettige en onwettige kinderen en kleinkinderen had, dat hij ze niet meer uit elkaar kon houden.
Moe door familietwisten en achtervolgd door meer dan honderd schuldeisers trok Willem van Haren zich in zijn laatste jaren steeds vaker terug in zijn kasteel Henkenshage in Sint-Oedenrode, waar hij was benoemd tot schout en dijkgraaf.
Op 4 juli 1768 pleegde hij daar zelfmoord voor de ogen van zijn hele familie. Toen iedereen aan tafel was gezeten, vroeg hij zijn bediende om een glas wijn en om een poedertje dat in de kast lag. “Met een theelepeltje had hij het rustig in zijn glas omgeroerd en opgedronken. (…) Soms sloot hij zijn ogen even, men dacht dat hij gelukkig, hoewel vermoeid was. Een half uur nadat hij het glas uitgedronken had, viel zijn hoofd op zijn borst; zijn ogen waren nu niet meer gesloten, maar staarden.”
In zijn laatste gedicht “Het menschelyk leven” lijkt hij zijn eigen tragische einde te hebben voorspeld: “Helaas! helaas! hoe vlieden onze dagen, / Hoe spoedt zich ieder uur met onzen luister heen! / Hoe flauwe vreugd, hoe bitter plagen, / Hoe min vermaak, hoe veel geween.”
(Brabants Dagblad, 22 maart 2005)

kemp=mag poetry magazine

More in: Jef van Kempen, Oude meesters


Titus Brandsma


HEUTE NUR BRANDSMA GESTORBEN

Door Jef van Kempen

“Toen ik Donderdag, na even gewogen te zijn, op mijn cel terug kwam, ging juist de bibliothecaris met zijn wagentje rond.” Die had twee boeken achter gelaten: De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker en De Bareelsen van Maurits Sabbe. “Hij kwam nog even terug om te vragen of die boeken me aanstonden. Ik moest bekennen dat romans mijn geliefde lectuur niet waren.” Liever had Titus Brandsma de twee boeken terug die hij bij zijn arrestatie had weten mee te nemen en die hem in de strafgevangenis van Scheveningen waren afgenomen: Jezus van Cyriel Verschaeve en een nieuwe uitgave van Het leven van de Heilige Theresia. De bibliothecaris zou ze hem terugbezorgen. “Ik heb nu meer de lectuur, die ik deze dagen het liefst heb”, noteerde Brandsma in zijn gevangenisdagboek.
Dat Titus Brandsma uitgerekend de Vlaamse priester-dichter Cyriel Verschaeve tot zijn favoriete schrijvers rekende, is opmerkelijk. Verschaeve had in die tijd naast Jezus Christus nog een idool: Adolf Hitler. En juist Brandsma’s principieel anti-nationaal-socialisme zou hem noodlottig worden.
De in 1881 in Bolsward geboren Titus Brandsma studeerde filosofie en sociologie. Hij was als priester, leraar en journalist actief in Oss en later gevierd hoogleraar in Nijmegen. Al voor de oorlog had Brandsma zich in artikelen tegen de jodenvervolging in Duitsland gekeerd. Tijdens de bezetting wierp hij zich, als geestelijk adviseur van de R.K. Journalistenvereniging, op als verdediger van de vrijheid van pers. In 1941 maakte hij een rondreis door Nederland om redacties en directies van kranten er van te overtuigen op geen enkele manier met de N.S.B. samen te werken.
Dat was voor de bezetters de druppel die de emmer deed overlopen. Titus Brandsma werd op 20 januari 1942 door de Sicherheitspolizei gearresteerd. Na een verblijf in de gevangenis van Scheveningen werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Dachau. Op 26 juli 1942 diende een S.S.-kamparts hem een dodelijke injectie toe. “Heute nur Brandsma gestorben”, was de cynische conclusie aan het eind van die zondag.
Achter in de Sint Jan in Den Bosch is voor Titus Brandsma, een van de laatste grote katholieke helden van Nederland, een gedachteniskapel ingericht.
(Brabants Dagblad, 18 mei 2004)

 

kemp=mag poetry magazine

More in: CATHEDRALS, Holocaust, Jef van Kempen, WAR & PEACE


Jef van Kempen over W.F. Hermans: Een zootje gemankeerde schrijvers

 

 
EEN ZOOTJE GEMANKEERDE SCHRIJVERS ZONDER TALENT
Willem Frederik Hermans in Tilburg

Door Jef van Kempen

Het was koud, de avond dat Dominique de Vet en haar broer Joost naar Brussel reden, om schrijver W.F. Hermans thuis op te halen. Ze hadden dat al meer gedaan voor stichting J.H. Leopold, organisator van de “Nacht van het boek” in Tilburg. In een onlangs verschenen boekje over 22 jaar literaire activiteiten van de Leopoldstichting, haalt Dominique herinneringen op aan die autoritten met Reve, Campert, Kouwenaar en Claus. En aan die gedenkwaardige zaterdag 25 maart 1995 toen Hermans voor zou dragen in de Tilburgse schouwburg. Broer en zus vreesden eigenlijk voor Hermans’ reputatie, nogal humeurig te kunnen zijn. Maar dat viel heel erg mee. Hermans: “U komt helemaal van Tilburg naar Brussel om mij op te halen. Waarom zou ik onaardig tegen u zijn?”
Hermans bekende dat hij naast typemachines ook touwtjes verzamelde. Dominique: “En hij typte zijn boeken – ik heb het zelf gezien aan het manuscript van Ruisend gruis dat hij in een plastic tasje bij zich had – op de achterkant van afgedankt briefpapier van bedrijven dat hij eigenhandig bij het oud papier had weggehaald.”
In de grote zaal vertelde Hermans, in een decor van typemachines uit de verzameling van het museum Scryption, over de dood van Multatuli: “Zijn leven ging als een nachtkaars uit. Na een hoestbui sliep hij voorgoed in. “Op datzelfde moment kreeg Hermans zelf een onbedaarlijke hoestbui. Presentator Michaël Zeeman riep bezorgd: “Voorzichtig, voorzichtig.” Het publiek lachte uitgelaten. Niemand wist toen, dat de schrijver van De laatste roker terminale longkanker had.
In de pauze stond ik in een lange rij om Hermans mijn exemplaar van Malle Hugo te laten signeren. Een vrouw voor mij durfde hem zelfs aan te spreken. “Ik ben een bewonderaarster van u,” flapte ze er uit.  Haar volgende mededeling was, dat ze zelf ook schreef. “Maar volgens de recensenten bak ik er helemáál niets van.” “Niets van aantrekken,”  sprak Hermans tussen twee hoestbuien door. “Het is een zootje gemankeerde schrijvers zonder talent. U moet gewoon rustig doorgaan.”
Een maand later was Willem Frederik Hermans dood.

(Brabants Dagblad, 3 oktober 2002)

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Literaire sporen, WF Hermans


Franciscus Lievens Kersteman

 EEN RYNE EN SUYVERE MAAGD

Vrouwen in mannenkleren (1/4)

 Door Jef van Kempen

Omdat al eerder "Vrouwen sig in den Krygs-Dienst met Lof en Eer gequeeten hebben", had Maria van Antwerpen zich ook als soldaat laten ronselen. "Op die manier kan ik ook best een ryne en suyvere Maagd blyven."

Maria was 21 jaar oud toen ze in 1751 in haar geboortestad Breda gevangen werd gezet. Ze had ruim 5 jaar in het leger gediend. Zoals ze tijdens haar proces verklaarde, was ze een vrouw die zich "in de natuur een manspersoon voelde".

De historici Rudolf Dekker en Lotte van de Pol hebben in hun in 1989 verschenen studie Vrouwen in mannenkleren de geschiedenis van 120 vrouwen die tussen 1500 en 1800 in West-Europa als man leefden, weten te achterhalen. Dat is vermoedelijk het topje van de ijsberg. Veel jonge vrouwen, verstoten, op de vlucht, op zoek naar avontuur, zochten hun heil in een leven als soldaat of matroos. En was er een betere manier om de avances van mannen te ontlopen dan door zelf man te worden?

Gelijktijdig met Maria van Antwerpen zat in dezelfde militaire gevangenis, op de hoek van de St. Janstraat en de Halstraat in Breda, Franciscus Lievens Kersteman ingesloten.

Kersteman (1728-1792) was jurist en een berucht oplichter. Hij zou meer dan 10 jaar van zijn leven in een gevangeniscel doorbrengen. Maar Kersteman was bovenal een getalenteerd schrijver. Hij tekende het levensverhaal van Maria in de gevangenis op en publiceerde het als de roman: De Bredasche Heldinne. Travestietenliteratuur was in die tijd een populair genre. Veel schrijvers, dichters en liedjeszangers hebben zich op dit onderwerp gestort.

Kersteman verklaarde aan het eind van zijn leven dat De Bredasche Heldinne hem: "Een fraaie stuiver gelds in den zak bragt".

Maria van Antwerpen had zich laten inspireren door verhalen over Bredase vrouwen die haar waren voorgegaan als vrouwelijke travestiet zoals de roemruchte piraat Mary Read. In de St. Janstraat, vlakbij de gevangenis, had de vader van Maria een buurvrouw gekend met een veelbewogen travestietenverleden: Lies Weyerman. Haar meisjesnaam was Elisabeth Sommuruell. Haar verhaal begint in 1669, in een herberg aan de Heuvel in Tilburg. Met een moord.

 (Brabants Dagblad, 28 november 2002)

More in: Jef van Kempen, TRAVESTY & POETRY


Jacob Campo Weyerman

 

JACOB CAMPO WEYERMAN  

DE CASANOVA VAN BREDA

door Jef van Kempen

Op 9 maart 1747 overleed Jacob Campo Weyerman in de Gevangenpoort in Den Haag. Weyerman was schrijver, dichter en schilder. Maar ook een rokkenjager, hartenbreker en oplichter. Hij werd in 1677 geboren in een legerkamp bij Charleroi waar zijn moeder, de roemruchte vrouwelijke travestiet Elisabeth Sommuruell, marketentster was. Zijn vader Hendrick Weyerman was ruiter in het leger van stadhouder Willem III.

In 1680 vestigden zijn ouders zich in Breda. Zijn moeder en tante hadden lange tijd een eethuis aan de Grote Markt. Rond 1703 verlaat Jacob Breda: Vaar wel myn Land, myn Zanggodin, / Myn Schulden, en myn wufte Min. Daarna is het spoor van deze Casanova avant la lettre, soms moeilijk te volgen. Volgens de overlevering is sprake van talloze schuldeisers, liefdesavonturen en buitenechtelijke kinderen. Niet alleen in Breda, maar ook in Antwerpen, Parijs, Londen, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam.

Zijn literaire nalatenschap geeft blijk van een groot satirisch talent. Weyerman was medewerker van obscure tijdschriften als: “De Rotterdamsche Hermes”, “Het Oog in het Zeil” en “De reizende Chinees”. Zijn bekendste werken zijn De Historie des Pausdoms (1725), De Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders en Konst-schilderessen (1729) en Den vrolyke Tuchtheer (1730). En wat te denken van een titel als: De geest van Jacob Campo Weyerman, of Nieuwe en aardige invallende Gedachten, zynde een vermakelyk Rommel Zootjen en verscheyde ouwe en nieuwe Kost, opgedist voor jonge Lieden, oude Droomers, en Snuffelaars. Gedrukt voor de Nieuwsgierige op het Eylandt Foppassie.

Door tijdgenoten en biografen is hij een “Brabantschen bordeelschuimer” en een “Een deugniet uit beginsel” genoemd. De mooiste kwalificatie is misschien nog wel: “Een struikrover met de pen”. Om van zijn schulden af te komen, greep Weyerman naar het middel van chantage. In zijn tijdschriften en pamfletten strooide hij lasterlijke praatjes rond over invloedrijke mensen. Vervolgens stuurde hij zijn slachtoffers een brief met een verzoek tot betaling, om zijn lastercampagne te laten ophouden. Een poging tot chantage van een bestuurslid van de V.O.C. werd hem noodlottig. In 1739 werd Jacob Campo Weyerman door het Hof van Holland tot levenslang veroordeeld. (Brabants Dagblad, 24 april 2003)

More in: Jef van Kempen, TRAVESTY & POETRY


Jef van Kempen: Een graf in Deurne

MAAR ‘T IS DE DOEM, DIE ONS TEN DOOD BENART

Een familiegraf in Deurne door Jef van Kempen

Pieter, Leo en Frans Obers kwamen uit een typisch Brabants katholiek gezin met dertien kinderen. De vader handelde in rijwielen. Pieter Obers was 13 jaar oud, toen hij op 11 maart 1945 aan een hersenvliesontsteking overleed. Hij ligt samen met zijn broers Leo en Frans in een graf op het kerkhof naast de Willebrorduskerk in Deurne. Leo verdronk op 23 augustus 1951 in de Helenavaart en Frans op 21 augustus 1968 in de Noordzee bij Zandvoort. Ze waren 21 en 44 jaar oud. Een noodlottig ongeval zei men toen. Zelfmoord van twee manisch depressieve dichters, zegt men nu.

Leo schreef gedichten onder het pseudoniem Leon van Kelpenaar, zoals een gedicht voor zijn overleden broer Pieter: Het leven van den dood vlaagt in den wind: / In rozestruiken suizelen rotte blaren / En fluisteren van den doodsnood van het kind. Hij schreef ook enkele gedichten voor zijn zes jaar oudere broer Frans: Maar ‘t is de doem, die ons ten dood benart, te weten, dat wij jagen op een schim. (…) Want ieder zoekt eenzelvig d’ oeverrand, / waarvan de spiegeling hem is gebleven / totdat de goede dood hem overmant. Leo had een grote bewondering voor Frans, die in die tijd al enige bekendheid genoot als de dichter-bohémien Frans Babylon. De broers waren erg op elkaar gesteld. “In zijn bijzijn was ik altijd bang om hem te kwetsen in gehechtheden en illusies, die ik verloren had (of waande)”, zou Frans later over zijn broer schrijven. Het verhaal gaat dat hij flauw viel, toen hij het bericht van de dood van Leo kreeg. “In het kanaal van vader’s jeugd en de onze werd zijn zelfvertrouwen gebroken, zijn hunkering onvoorzien vervuld”, schreef Frans een maand na de dood van zijn broer in de bundel: In memoriam Leon van Kelpenaar. De bundel bevat een bloemlezing uit de nagelaten gedichten van Leo, maar ook een aantal gedichten van Frans: Ik bid, bij bloemen die je graf bevonken, nu levenslang je lichaam werd verzonken: dat wij, verrezen, in dit kerkhofgras het weerzien mogen vieren, vreugdedronken. Toen ik voor het eerst voor het graf stond, moest ik onwillekeurig aan de ouders denken. (Brabants Dagblad 7 maart 2002)

fleursdumal.nl magazine

More in: Frans Babylon, Jef van Kempen, Literaire sporen


Jef van Kempen & Ed Schilders over J.-K. Huysmans

ESTHEET TUSSEN VIER MUREN

De bekering van Joris-Karl Huysmans

Jef van Kempen & Ed Schilders

‘Men vraagt zich af of de bekering van Huysmans wel oprecht is. Nou goed! Als de man zich werkelijk bekeerd zou hebben, zou hij dan een boek gemaakt hebben met een Florence in de coulissen? Dan zou zijn bekering in stilte hebben plaatsgevonden, zoals het leven van de Trappisten stil is. Huysmans heeft op mij altijd al de indruk gewekt van een mystificateur…’ Dat noteerde Edmond de Goncourt op zondag 24 maart 1895 in zijn dagboek. Tot diep in de twintigste eeuw is de vraag herhaald, vooral in katholieke kringen, en nooit heeft iemand de twijfel volledig kunnen wegnemen.

Joris-Karl Huysmans had zich in 1892 weliswaar tot het katholicisme bekeerd, maar met open armen is hij niet in de schoot van de moederkerk opgenomen. Dit is een zeer uitzonderlijk gegeven, want als katholieke geestelijken ergens dol op zijn geweest, dan is het op bekeerde schrijvers. Alle mensen zijn weliswaar gelijk in Gods aanschijn, maar schrijvers hadden toch ook een niet te loochenen cultureel prestige, dat in het licht van de hervonden goddelijke openbaring uitstekend inzetbaar was als onderdeel van de roomse propaganda. Misschien waren schrijvers zelfs wel de moeilijkst te bekeren ongelovigen, dus als het eenmaal zo ver was, werd hun overgang een lichtend voorbeeld voor andere ongelovigen, uitgedragen door hun in katholieke geest geschreven werken.[1] Niet dat ze zich allemaal als een lam ter slachtbank hebben laten voeren, maar over het algemeen hebben de meesten na hun bekering boeken geschreven die iedere rechtgeaarde katholiek zonder te zondigen in zijn bezit mocht hebben.

Zo niet Huysmans. Meteen al met En route (1895), het boek waarin hij, als Durtal, onder een dunne laag fictie verslag doet van de weg die hij moest afleggen om tot zijn bekering te komen, was het behoorlijk mis. Dit is het boek dat de Goncourt bedoelt als hij schrijft dat Florence nog steeds in de coulissen aanwezig is. Ze is, zogezegd, Durtals ‘oude vlam’, en zelfs als hij zich heeft teruggetrokken in het cisterciënserklooster [2] van Igny om zich te bezinnen op zijn aanstaande bekering, veroorzaakt de herinnering aan Florence nog steeds een zekere opstanding van het vlees bij de convertiet in spe. Florence is de vleesgeworden twijfel: ‘Oh! Die Florence […] ze blijft maar in mijn hoofd rondspoken; achter het neergelaten gordijn van mijn ogen ontkleedt zij zich; en een afschuwelijke zwakheid maakt zich van mijn gedachten meester.’ [3]

Twee andere elementen uit de Goncourts aantekening zijn veelzeggend. Huysmans had zich beter kunnen bekeren ‘in stilte’, zoals de Cisterciënsers, ofwel trappisten, zich hebben verbonden hun leven binnen de kloostermuren in zwijgzaamheid door te brengen. Aan Huysmans zal de ruchtbaarheid echter niet gelegen hebben. Als ambtenaar op het ministerie van binnenlandse zaken, met superieuren die nu niet bepaald rooms georiënteerd waren, had hij er alle belang bij zijn bekering geheim te houden. Na zijn eerste noveen (een retraite van negen dagen), gehouden op aanraden van de eerwaarde Mugnier [4] in het klooster van Notre-Dame-d’Igny [5] vanaf 12 juli 1892, verspreidden de Parijse kranten het gerucht van zijn bekering, en Huysmans reisde spoorslags vanaf zijn vakantieadres in Lyon af naar de hoofdstad om in Le Figaro een en ander ten stelligste te ontkennen. Huysmans verdacht zijn uitgever, Stock, ervan de informatie te hebben doorgespeeld naar de pers. Wat niet onwaarschijnlijk is. Bekeringen deden boeken verkopen, veel boeken. Het lijkt ons echter waarschijnlijker dat het lek niet in het uitgevershuis gezocht moet worden, maar in het klooster. Want bekeringen deden ook zielen winnen, veel zielen. Ondertussen zou deze ontkenning uiteraard niet bijdragen aan het beeld van de betrouwbaarheid van de schrijver inzake zijn geloofsbeleving.

Het tweede element uit de dagboeknotitie dat toelichting verdient, is de ‘mystificatie’. Daarmee drukt de Goncourt niet alleen zijn twijfels uit, maar hij refereert ook aan de tegenslag waardoor bekeringsgeschiedenissen soms getroffen waren: de kersverse katholiek herriep na enige tijd zijn overgang, en viel weer af van de moederkerk. [6] Huysmans had een schrijversverleden dat zulke vormen van argwaan meer dan acceptabel maakte. Hij was tenslotte een van de auteurs geweest die zijn signatuur had gezet onder het naturalistisch programma van Emile Zola. Zijn roman Marthe (1876), de eerste roman over een prostituee, nog voor La fille Elisa (1877) van de gebroeders de Goncourt, en Emile Zola’s Nana (1880) was een voorbeeld avant la lettre van de naturalistische theorie die door Zola en zijn volgelingen gepropageerd werd, een theorie die uitgesproken anti-katholiek was waar het de zedenleer betrof.

Huysmans had met Zola en het naturalisme ‘proprement dit’ gebroken met de publicatie van A rebours (1884) maar belandde vervolgens, net als de gebroeders de Goncourt, in het realisme, met romans als En rade (1887) en Là-bas (1891). Tegenwoordig worden deze romans vooral beschouwd als een uiting van Huysmans’ gestileerde afkeer van alles wat in het leven klein, min, en zelfs een beetje dom is – reden waarom ze, en dat is logisch, nauwelijks gelezen werden en worden, ook niet in Nederlandse vertaling. Huysmans beliep er wel het predicaat van de zogenaamde decadentie mee, een klassificatie die hem bij zijn leven geen goed heeft gedaan, althans niet als nieuwe katholiek. En om de situatie nog wat te verergeren, Là-bas was een roman waarin hij op zoek was gegaan naar de directe tegenhanger van het katholicisme: de rituele, zo niet liturgische vereniging met de duivel. Achteraf is het redelijk duidelijk. De naturalist, de realist, de decadent Huysmans, het zijn gestaltes van de Huysmans die op zoek is naar een wereld die nog ruimte liet voor mystiek als tegenhanger van burgerlijkheid, voor wonderen in plaats van de cijfers van het ministerie van binnenlandse zaken, of voor kloosters waar niet gesproken mag worden in plaats van geruchten in de kranten van Parijs en omstreken.

Huysmans is een heiden en een decadent genoemd maar hij was een asceet en een estheet. Hij was een ambtenaar die tussen negen en vijf geen asceet noch een estheet kon zijn. Dus was hij het daarna. Als andere schrijvers na hun bekering de loftrompet gestoken hebben over hun hervonden geloof, dan is dat, in vergelijking met Huysmans, gebeurd in het rumoer van de drukpersen. Huysmans schreef ook, liet zijn geschriften drukken, maar al zijn boeken die verschenen zijn na En route streven naar de stilte van de trappisten. Een stilte die alleen verbroken wordt door de lijdende heilige Lidwina van Schiedam, wiens ziekbed hij beschreef, of door de gregoriaanse gezangen in een abdijkerk; een stilte gelijk de kathedraal van Chartres waar hij in de kerstnacht het grote wonder afwacht. En hij vond, uiteindelijk, zijn wereld en zijn wereldbeeld niet in een copulatie met Florence in de coulissen, noch met de buikspreekster van des Esseintes in een overspelig bed, maar op een mystiek niveau met Maria in de grot van Lourdes. Niet de formulieren die hij als ambtenaar invulde, vervulden hem met macht, maar een door monniken geschreven missaal uit de Middeleeuwen. En toch werd er getwijfeld aan zijn oprechtheid.

Huysmans heeft zijn gehele leven als katholiek niettemin ook medestanders gekend onder de geestelijkheid. De eerwaarde Ferret, die zijn biechtvader was, de vicaris Mugnier, die vanaf 1891 zijn geestelijk leidsman is geweest, en later, na zijn bekering, de novicenmeester dom Besse, een van zijn benedictijner vrienden in Ligugé, het klooster waar Huysmans in 1901 het kleed van de oblaten aannam, het voorlaatste bewijs van zijn oprechtheid ‘Ik heb Florence de bons gegeven, en toch zijn ze woedend op me. Zou het kunnen zijn dat deze vrome luiden haar missen? Want het is al met al toch merkwaardig dat de verontwaardiging van de schijnheiligen groter is ten aanzien van La Cathédrale dan met betrekking tot En Route.’ [7]

La cathédrale verscheen in 1898. Het is, vooral, Huysmans’ lofzang op de Middeleeuwen van de kathedralen, de mystiek, de pure liturgie, en het monnikenleven, dat alles samengevat in die ‘encyclopedie van steen’ die de kathedraal is en die ons nog steeds in direct contact kan brengen met de Middeleeuwen. Als Huysmans voor de madonna van Chartres knielde, dan voelde hij de aanwezigheid van illustere voorgangers als Bernardus van Clairvaux, Thomas van Aquino, en Franciscus van Sales, die allen op dezelfde plaats hadden geknield.

Opnieuw had Huysmans met een boek, waarvan de katholieken hoge verwachtingen hadden, velen teleurgesteld en de woede van zijn tegenstanders opgewekt, terwijl de tegenkanting nu ook duidelijk de vorm begon aan te nemen van een welgerichte actie die, in het uiterste geval, de schrijver uit de gelederen der katholieken zou kunnen verwijderen.

Namen en toenamen van die tegenstanders verzamelen is ondertussen nog zo eenvoudig niet. Zoals zo vaak zijn de feiten ook in dit geval door de katholiek georiënteerde letterkundigen met de mantel van het mededogen bedekt, of in algemene termen gesteld ten einde niet al te veel schaamrood te veroorzaken. In verband met En Route noemt Robert Baldick, Huysmans’ Engelse biograaf, voornamelijk niet-geestelijken als twijfelaars aan Huysmans’ oprechte bekering. Léon Bloy, natuurlijk, want die twijfelde bijna overal aan behalve aan zichzelf, en de letterkundigen Lucien Descaves en René Doumic. Maar ook de gezaghebbende jezuïet pater Jean Noury, die in het tijdschrift voor katholieke intellectuelen Etudes, stellig beweerde dat En Route niet in handen mocht komen van ‘meisjes, jongemannen, of kuise vrouwen’. [8] Doumic daarentegen gaf in de Revue des deux mondes voeding aan het schrikbeeld van de mystificatie, zo niet het pure bedrog: Huysmans flirtte slechts met kloosters en trappisten om gemakkelijker toegang te hebben tot de zo begeerde Middeleeuwse handschriften, en niet tot de eeuwige zielsrust. De argumenten waren niet altijd van literaire noch van theologische aard. Zo schreef Henri Céard, een ex-collega van Huysmans op het ministerie, badinerend: ‘Zijn religiositeit legt steeds de nadruk op een goede maaltijd’, waarmee hij de toon zette voor een verwijt dat nog vaker zal opklinken, ook hieronder.

Verdedigers vond Huysmans in die tijd onder anderen in de personen van de eerwaarde Klein die de lezers van Le Monde verzekerde dat de bekering ongetwijfeld oprecht was, en zelfs monseigneur d’Hulst, die zo sportief was geen aanstoot te nemen aan de onvriendelijke termen waarin hij door Huysmans in En route beschreven was. [9] Al met al echter, concludeert Baldick, waren de helpers ‘few indeed’. De weerstand tegen La Cathédrale was nog heviger. Baldick noemt een zekere eerwaarde Frémont, die Huysmans vergelijkt met de meest gevierde Franse bekeerling, Chateaubriand: zoals een pad zich verhoudt tot een nachtegaal. Verder publiceerden de eerwaarde Périès en een priester uit Bourges brochures tegen Huysmans en zijn boek. Kanunnik J. Ribet schreef in L’Univers dat het boek en hoofdpersoon Durtal ‘een geest van intens en besmettelijk ongeloof uitwasemden’. [10]

De verschijning van En route had in katholieke kringen reeds stemmen doen opgaan om het boek geplaatst te krijgen op de Index librorum prohibitorum, de lijst van de voor katholieken verboden boeken die door de Romeinse congregatie van het boek werd bijgehouden. [11] Voor Huysmans’ vriend, de eerwaarde Arthur Mugnier, was dat aanleiding genoeg om op 19 maart 1895 een openbare lezing te houden over de ontwikkelingsgang van de schrijver. Mugnier vergeleek Huysmans daarin met niemand minder dan de bekeerlingen Augustinus en Chateaubriand. De lezing maakte genoeg indruk om het gevaar van indicering te keren. Met La Cathédrale stak dat gevaar opnieuw de kop op, nu in beter georganiseerde vorm. Volgens Baldick was het de eerwaarde Frémont, die samen met geestverwanten auteur en boek aanmeldde bij de Romeinse curie teneinde een verbod te bewerkstelligen. Een dergelijke aangifte bij de roomse boekpolitie was een beproefd systeem. Zou het boek na onderzoek inderdaad dogmatisch of theologisch onjuist bevonden worden, dan zou dit leiden tot plaatsing op de Index. In Huysmans’ geval, het geval van een geloofsgenoot, zou dat waarschijnlijk gebeuren met de aantekening ‘Donec corrigantur’, wat zoveel wil zeggen dat de schrijver de gelegenheid werd gegeven zijn fouten te herstellen of zijn stellingen te herroepen. Deed hij dat niet, dan zou hij uit de moederkerk verwijderd worden door middel van een excommunicatie.

Huysmans heeft dat gevaar onmiddellijk onderkend, en hij stuurde dan ook op 31 december 1898 een brief naar pater Pacheu, een jezuïet die deel uitmaakte van de congregatie van het boek, waarin hij zich op voorhand bereid toonde zijn fouten te herroepen of te herstellen. Hij zou, schreef hij, ‘een nederige en onderworpen zoon’ blijven. [12] Uiteindelijk, zo willen katholieke bronnen, is La Cathédrale niet op de Index geplaatst na persoonlijk interventie van paus Leo XIII. Dit is de enige keer dat de literator Huysmans op de knieën gegaan is, en dat is, gezien de commotie die zowel zijn bekering als zijn volgende publicaties veroorzaakten, zeer opmerkelijk.

Bekeringen van schrijvers gingen namelijk altijd gepaard met bijzondere eisen aan het adres van de bekeerling. Normaal gesproken bestaat een bekeringsproces uit vier fasen: de bezinning, de biecht, een doopsel, en een eerste communie. Huysmans rondde zijn bezinning af tijdens zijn noveen in Igny, ging er te biecht, en ontving vervolgens de communie. Daarmee was hij ‘bekeerd’, ook al ontbreekt het belangrijkste van de vier elementen: het doopsel. De verklaring daarvan is eenvoudig: in feite is Huysmans helemaal geen bekeerling. Hij was geboren als katholiek en was als kind reeds gedoopt. Hij was geen bekeerling maar een afvallige die ‘terugkeerde’ tot de moederkerk.

Dat Huysmans niettemin als ‘bekeerling’ te boek staat, is ongetwijfeld het gevolg van zowel de katholieke propaganda als de persoonlijke behoefte van de schrijver met zijn enorme zondebesef. Een en ander laat onverlet dat aan Huysmans’ bekering (we zullen de conversie zo blijven noemen) wel degelijk voorwaarden gesteld zullen zijn. Voor schrijvers waren die voorwaarden meestal van literaire aard: de gewraakte boeken niet meer laten herdrukken tenzij herschreven in katholieke geest, het uit de handel nemen van dat werk voor zover mogelijk, het openlijk herroepen van dergelijk werk, en uiteraard in het vervolg geen werk meer publiceren dat tegen de dogma’s of de zedenleer van de kerk gericht was en dat theologisch juist was bevonden. [13]

Het enige wat Huysmans gedaan heeft, is al het werk dat hij na zijn bekering publiceerde op het omslag te laten voorzien van het zegel van de heilige Benedictus als teken van de scheidslijn die door zijn literaire leven liep, een bijna Middeleeuwse geste, die hij voldoende achtte, maar die door sommige van zijn tijdgenoten wel zeer minimaal werd gevonden en die daardoor bijdroeg aan het beeld van hoogmoed en onoprechtheid. De vraag wat Huysmans dan in godsnaam niet goed deed volgens katholieke normen in de werken die hij als katholiek schreef, is moeilijker te beantwoorden. Het waren echter vele fouten, die alleen te begrijpen zijn als we ons realiseren dat het katholicisme anno 1900 onder zeer zware druk stond, die zowel van buitenaf werd uitgeoefend door nieuwlichters en scheurmakers, variërend van romanciers tot rationalistische geleerden, als van binnenuit door katholieken die het zogenaamde ‘modernisme’ aanhingen of die zich fel verzetten tegen de onfeilbaarheid van de paus. Huysmans had Florence weliswaar van zijn schouwtoneel verwijderd, maar in haar plaats kwam een intimiteit met de heilige maagd Maria die verdacht werd geacht. Hij was een estheet die zwoer bij de celebrale emotie van het gregoriaans, in die tijd niet bepaald iets waarmee de doorsnee katholiek zich dacht te profileren. Huysmans pleitte voortdurend voor de liturgie als essentieel ritueel, en daarmee was hij zijn tijd behoorlijk vooruit. Hij stelde het monnikenleven zoals hij dat bij de Cisterciënsers had leren kennen als ideaal boven de levenswijze van de doorsnee pastoor of kapelaan. Wat hem niet in dank werd afgenomen door pastoors en kapelaans. Hij fulmineerde tegen de preutse bedekking van een schilderij in Chartres waarop de besnijdenis van de Heiland te zien was, terwijl de nieuwe boekenwet nu juist verkondigde dat goden en heiligen niet bloot te zien mochten zijn.

Het gevoel van Huysmans voor schoonheid had hem naar de cultuur van de Middeleeuwen geleid, een cultuur waarin esthetiek en ascese geleid hadden tot de hoogste prestaties. De kathedraal was zo’n prestatie in materiële zin, de heilige was er de personificatie van. Want in heiligen bundelden esthetiek en ascese zich tot een mystiek, een hogere geloofsbeleving, een direct contact met de godheid, tot sensaties van de geest die Huysmans eerder slechts in het lichamelijke gevonden had. De geuren van des Esseintes zijn slechts op moraaltheologisch niveau anders dan de sensaties van de mystieken op geestelijk niveau.

Na La Cathédrale heeft Huysmans vrijwel uitsluitend nog werk gepubliceerd dat betrekking heeft op het leven van de heiligen. Lidwina van Schiedam, Don Bosco, en zijn laatste grote werk Les foules de Lourdes, over Maria, de wonderen in Lourdes, en Bernadette Soubirous. Eén heilige bij Huysmans’ leven (Lidwina), de andere twee tijdgenoten die, als voorzag hij het, later heilig zijn verklaard. Geen katholiek schrijver heeft hem dat nagedaan. Ook zijn boek over Lourdes is hem niet in algemene dank afgenomen, ook al was het ten dele een exercitie tegen zijn vroegere geestverwant Emile Zola en diens Lourdes (1894), een ontmaskering van vooral de mirakelcultuur. Want ook hier ageerde Huysmans in niet mis te verstane termen tegen de uitwassen van het Pyreneeëndorpje, tegen de lelijkheid van de kerken en de Mariabeelden. En dat deed een vertrouwbare katholiek nu eenmaal niet. Maar hij werd wel gelezen. En route en La Cathédrale waren enorme bestsellers, en wat ongetwijfeld in het voordeel van Huysmans gepleit heeft bij de Heilige Stoel in Rome, is het aantal bekeringen dat door die boeken veroorzaakt werd. Daar was hij trots op, en dat schreef hij dan ook in zijn brieven. Beide boeken waren ook niet, volgens hemzelf, geschreven voor katholieken, maar voor hen die op de drempel van de kerk gekomen waren. Het is dat bijzonder geloof in zijn eigen geschriften geweest dat hem gered heeft van de gezapigheid die in de regel de bekeringsliteratuur beheerst.

Ondertussen leidde hij zijn eigen gelovige leven, altijd op zoek naar het ideaal dat hem bijstond: de middeleeuwse monnik in een modern jasje. In 1898 trok hij zich uit zijn ambtenarenfunctie terug om zich in Ligugé te vestigen als benedictijner-novice. Bij het klooster liet hij een huis bouwen, het Maison Notre-Dame, waarin hij het kloosterleven op aangename afstand kon volgen. In 1901 hernieuwde hij zijn geloften en nam hij het kleed van de oblaten aan, zoals beschreven in L’oblat (1903). Dat het Maison Notre-Dame niet het centrum voor ‘leken-geestelijken’ werd zoals hij zich dat had voorgenomen, was te wijten aan de wet op de congregaties die in 1901 in Frankrijk werd aangenomen en die vele kloosterlingen tijdelijk uit Frankrijk verdreef, onder wie de benedictijnen van Ligugé. Huysmans keerde terug naar Parijs en zocht enige tijd zijn toevlucht bij de Benedictinessen aan de rue Monsieur, wier gezangen befaamd waren. [14] Ten slotte streek hij neer op het adres waar hij zou sterven: 31 rue Saint-Placide. In Nederland zijn de twijfel en de argwaan langer gebleven dan in andere landen.

Werden zijn werken in Duitsland al rond de eeuwwisseling vertaald, in Nederland gebeurde dat niet, en bovendien werden ook de Franse uitgaven van zijn werk in katholieke kringen nauwelijks besproken, ook al was Nederland, en ook al waren de katholieke Nederlandse recensietijdschriften in die tijd nog zeer Frans georiënteerd. [15] Als berichten over de auteur en zijn werk de weg naar de katholieke pers vinden, is dat lang na zijn dood, en dan zonder uitzondering in negatieve zin. Pater Gielen, de hoofdredacteur van het tussen 1910 en 1930 toonaangevende katholieke recensietijdschrift Boekenschouw, had Là-bas gelezen, en hij is er, zou je kunnen zeggen, nooit meer geheel van hersteld. In 1917 bracht hij het voor de eerste maal ter sprake, blijkbaar nadat een lezer om inlichtingen over het boek gevraagd had: ‘Là-bas van Huysmans is een ontzettend vuil boek. Het avontuur van Durtal met madame Chantelouve [een hysterische spiritiste], het verhaal van de perverse misdaden van Gilles de Rais, is walgingwekkend, en de beschrijving van de Messe Noire der Satanisten steekt het ergste van Zola naar de kroon.’ [16] Vijf jaar later kwam Gielen er nog eens op terug, eveneens in de correspondentierubriek: ‘Ik ken zelfs geen boek van Zola dat zoo weerzinwekkend is als Là-bas van Huysmans, en dat komt omdat hij het heiligste verbindt met de meest enorme uitbarstingen van ontucht. Zoo bijvoorbeeld gedurende de Messe Noire en wat daarna gebeurde. Ook de boeken welke hij schreef na zijn bekeering (1892) moeten met voorzichtigheid worden gelezen en alleen door menschen die niet licht geërgerd worden.’ [17] Toen Gielen in 1925 zijn Standaard-catalogus publiceerde, nam hij daarin Huysmans toch op, ook al was er geen letter vertaald, iets wat Gielen trachtte te verhullen: ‘Een realistisch schrijver, in den beginne zwart van pessimisme, cynisme en zinnelijkheid. Er zijn maar een paar boeken van hem vertaald, meen ik, maar het is goed hier toch aan te geven welke zijner boeken leesbaar zijn.’ Waarna Gielen tot de volgende ‘beoordelingen’ komt: ‘- Marthe; Les soeurs Vatard; En ménage; A vau-l’eau; En rade: zijn boeken die niet deugen. – Là-bas is het verschrikkelijkste boek van ontucht en heiligschennis – de beschrijving der Messe Noire – dat ik ooit onder de oogen heb gehad. Zola heeft zoo iets walgingwekkends nooit geschreven.’ De boeken na de bekering zijn ook hier voor ‘ervaren lezers die zich niet licht ergeren’, en worden als volgt besproken: ‘- En route: met een flink voorbehoud. – La cathédrale; Sainte Lidwine de Schiedam: akelig plat en ruw soms. – L’oblat: met een tikje ironie waar ze niet te pas komt. – Les foules de Lourdes: niet stichtend.’ [18]

De positie van Huysmans is daarmee hoogst uitzonderlijk geworden. Iedere bekering van een auteur gaf aanleiding tot vertaling van diens werk, ongeacht de status van de auteur. De conclusie mag luiden dat de Franse agitatie tegen Huysmans in Nederland een onvoorwaardelijk negatief stigma op het literaire werk gedrukt heeft. Niet-katholieke uitgevers waren uiteraard nauwelijks geïnteresseerd in het werk na de bekering, katholieke uitgevers hebben de waarschuwingen blijkbaar stevig ter harte genomen. In die zin moet de toonzetting van Boekenschouw dan ook beoordeeld worden: de instandhouding van het negatieve imago. Huysmans’ katholieke werk steekt, volgens Boekenschouw, dan ook altijd slecht af bij vergelijkbaar werk van andere katholieken, die daarom de voorkeur verdienen. Wie een mooi boek over kathedralen wil lezen, die vervoege zich niet bij La cathédrale, maar bij The Cathedral van Hugh Walpole, dat in Boekenschouw een bespreking krijgt van meer dan vier pagina’s. En wie een bekeringsgeschiedenis wil ervaren, die neme die van Johannes Jörgensen in plaats van En route, want als estheet ‘steekt Jörgensen voordeelig af bij een anderen bekeerling, den schrijver Huysmans, met zijn smakeloos gejammer of hij in olie of melk gekookte groenten zou kunnen verdragen naast het verdere kloosterdieet.’ [19] Het heeft tot 1935 geduurd voordat het eerste werk van Huysmans in Nederlandse vertaling verscheen, en zelfs daarbij heeft hij enige bovennatuurlijke steun moeten krijgen. Op 1 april 1934 werd de Italiaanse priester don Giovanni Bosco heilig verklaard, en de bewonderende monografie die Huysmans over deze negentiende-eeuwse welzijnswerker had geschreven, bewees nu goede diensten. [20]

Pas in 1977 begon het werk van Huysmans in Nederland bredere bekendheid te krijgen met de vertaling van A rebours door Jan Siebelink. Zijn werken onder het zegel van de heilige Benedictus zijn, met uitzondering van Les foules de Lourdes, nog steeds niet vertaald. Voor rechtgeaarde katholieken is tientallen jaren een uitgave van En route in omloop geweest in de serie Pages catholiques. Omstreden auteurs werden hierin in gekuiste vorm opgenomen. We hebben deze uitgave nauwkeurig onderzocht en kunnen met zekerheid stellen: Florence komt er niet in voor.

De laatste jaren van zijn leven werd Huysmans getroffen door ziekten en hevige pijnen. Uiteindelijk zou hij bezwijken aan kanker in de mondholte. Het lijkt niet ondenkbaar dat hij zijn boek over Lourdes, bedoeld als tegenhanger van het boek van Emile Zola over de bedevaartplaats, mede is gaan schrijven in de hoop ook zelf op wonderbaarlijke wijze te worden genezen van zijn kwalen. Dat gebeurde niet, maar niettemin liet de schrijver een exemplaar van het boek door vrienden neerleggen op het Maria-altaar in de grot. François Coppée schreef: ‘Huysmans? Die heeft zichzelf beschreven in Sainte Lydwine!’ En de Schiedamse heilige indachtig, droeg Huysmans zijn lijden als een Middeleeuwer, zij het wellicht met wat meer zelfbewustzijn. Behalve een verdwaalde mysticus, zou hij nu ook een martelaar worden. Het werd het laatste bewijs van zijn oprechtheid. Op het hoogtepunt van zijn verschrikkelijke ziekbed, stelde hij cynisch vast: ‘On ne dira plus que c’est de la littérature.’ De geestelijken die hem in Parijs, Igny, en Ligugé hadden leren kennen, bleven hem echter trouw, en zouden ook na zijn dood de advocaten blijven van, in de woorden van dom du Bourg: ‘deze christen, die ik zo goed gekend heb, van wie ik zoveel gehouden heb, en die ik beween.’ Is er een betere katholiek-literaire kritiek denkbaar? Op 12 mei 1907, de feestdag van de heilige martelaar Pancratius, overleed de verdwaalde Middeleeuwer. Zijn lichaam werd gehuld in het zwarte habijt van de Benedictijnen, dat novicenmeester dom Besse speciaal voor dit doel naar Parijs had gezonden. Een rozenkrans was door de vingers van de biddende handen gevlochten. Huysmans werd begraven op het kerkhof van Montparnasse. Arthur Mugnier droeg de begrafenismis op en schreef in zijn dagboek: `Regenachtige ochtend. Veel mensen. Arme, goede romancier, die ik zestien jaar lang gekend heb, die ik overal verdedigd heb […] zijn lichaam, dat twee jaar lang zo vernederd werd, is nu ter aarde besteld. Zijn ziel is ongetwijfeld daarboven!’ [21]

NOTEN [1] Tot het katholicisme bekeerde auteurs wier literaire prestige door de roomse propaganda ook in Nederland benadrukt en benut is, zijn, in willekeurige orde: Sigrid Undset, Robert Hugh Benson, Clemens Brentano, G.K. Chesterton, Paul Claudel, Gerard Manley Hopkins, Johannes Jörgensen, Charles Péguy, Giovanni Papini. Nederlandse auteurs: Vondel, Joachim Lesage ten Broek, Jan Verkade, Cécile de Jong van Beek en Donk, Henri Borel, Herman Heijermans, Herman de Man, Pieter van der Meer de Walcheren, Gabriël Smit, Chris de Graaff, en Frederik van Eeden. Zie deel 2 van Van Eedens biografie door Jan Fontijn voor enige schermutselingen rond diens bekering. [2] In de literatuur over Huysmans wordt in de regel gesproken over ‘trappistenkloosters’. Dit woordgebruik wordt bevorderd doordat in de Franse literatuur de kloosters die door Huysmans gefrequenteerd werden, worden aangeduid met ‘la Trappe’. In feite behoren de monniken van de Trappisten tot de orde der Cisterciënsers. Deze orde werd op 21 maart 1098 gesticht door Robert van Molesmes in de plaats Cîteaux, in het Latijn Cistercium geheten. De nieuwe orde onderhield de leefregel die eerder door de heilige Benedictus was opgesteld. In de loop der eeuwen ontstonden strenge en minder strenge varianten op de leefregel. De strengste werd die der Trappisten, zoals in 1663 door de Rancé ingevoerd in het klooster van La Trappe bij Soligny, en sindsdien onderhouden door de Trappisten van ‘de strenge observantie’. Igny was zo’n klooster. Ligugé echter onderhield een minder strenge observantie en werd bevolkt door Benedictijnen. [3] En route, dl. I, hfdst. 5. [4] Arthur Mugnier was vicaris van de parochie van Sint Thomas van Aquino in Parijs. Op 28 mei 1891 ontmoette J.-K. Huysmans hem in de sacristie van de parochiekerk. Mugnier was een ‘salongeestelijke’, wiens taak eruit bestond contacten te onderhouden met intellectuele en artistieke kringen. Andere bekeerlingen van Mugnier waren Maurice Baring en Anna de Noailles. In de Franse literatuur worden dergelijke geestelijken aangeduid met ‘abbé’, wat eenvoudigweg ‘eerwaarde’ betekent. Mugnier was geen ‘abt’ (hoofd van een kloostergemeenschap), ook al hebben enige Nederlandse vertalers gemeend hem daartoe te mogen promoveren. [5] Dit is het klooster dat in En route ‘Notre-Dame de l’Atre’ genoemd wordt. Tijdens de bombardementen van de Eerste Wereldoorlog is het klooster geheel verwoest. Het was gesticht in 1003 op de plaats van het oudste klooster van Frankrijk (360), waar de heiligen Hilarius van Poitiers en Martinus van Tours nog gewoond hadden. Rabelais verbleef er, en na Huysmans werd het ook bezocht door Lucien Descaves, en de bekeerling Paul Claudel; de schilder Jean Louis Forain bekeerde zich hier in de Kerstnacht van 1900. (Guide religieux de la France, Parijs, Hachette, 1967.) [6] Bijvoorbeeld Voltaire en Leo Taxil. [7] Robert Baldick, The Life of J.-K. Huysmans; Oxford, 1955; p. 261. [8] Baldick, p. 224. [9] Baldick, p. 225. [10] Baldick, p. 261. [11] De laatstverschenen Indexlijst dateert uit 1948; sedert Vaticanum II is de boekenwet aangepast en is de Index niet langer van kracht. [12] Dom J.-B. Monnoyeur, Joris-Karl Huysmans converti et oblat de Ligugé; Ligugé, 1935, 2e dr.; p. 8-9. [13] Een voorbeeld van herschrijving van anti-religieus werk vinden we bij Collin de Plancy, die zich circa 1830 in Culemborg bekeerde, en die sindsdien onder andere zijn Dictionnaire infernal in katholieke geest herschreven heeft. Een voorbeeld van het opkopen en vernietigen van eigen werk, is de auteur Paul Féval. Frederik van Eeden heeft geweigerd het voor-katholieke werk te herroepen. [14] Rue Monsieur nr. 20. Behalve door Huysmans zijn de diensten ook bezocht door Maurice Barrès, Charles du Bos, Max Jacob, Ernest Psichari, François Mauriac, Jacques Maritain. Op 1 mei 1883 bracht don Bosco een bezoek aan deze Benedictinessen. (Guide religieux de la France, Parijs, Hachette, 1967.) [15] In literaire kringen stond Huysmans volop in de belangstelling, met name in de kring van De nieuwe gids. Arij Prins, Frans Erens en Lodewijk van Deyssel konden ook zijn katholieke werk waarderen. Willem Kloos daarentegen noemde Huysmans ‘een vies verkrachter van ‘s werelds eeuw’ge schoonheid’, termen, een pater Gielen waardig. [16] Boekenschouw 1917, p. 192; volledige tekst aangaande Huysmans. [17] Boekenschouw 1922, p. 240; volledige tekst aangaande Huysmans. [18] Standaard-catalogus, A.B.H. Gielen s.j.; Amsterdam, 1925; p. 252. [19] Boekenschouw 1917, p. 237. [20] Don Bosco, ingeleid en vertaald door M. Molenaar m.s.c.; Tilburg, N.V. Het Nederlandsche Boekhuis, 1935. [21] Denis Boissier, Dictionnaire des anecdotes littéraires; Parijs, 1995, lemma Huysmans; geciteerd uit Mugnier, Journal, 1985 (postuum).

 (Gepubliceerd in De Parelduiker, 1996)

More in: Ed Schilders, J.-K. Huysmans, Jef van Kempen, Joris-Karl Huysmans


Reading in Pisa

 Reading in Pisa

Photos from

Hanneke van Kempen

   Reading in Pisa

6 photos from Hanneke van Kempen

© hanneke van kempen 2008

fleursdumal.nl magazine

More in: BOOKS. The final chapter?, Hanneke van Kempen, The Art of Reading


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature