In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Hank Denmore

«« Previous page · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (30) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (29) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (28) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (27) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (26) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (25) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (24) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (23) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (22) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (21) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (20) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (19)

»» there is more...

Hank Denmore: Moord in lichtdruk (30)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

dertig

In zijn bruine ogen kijkend voelde ze de wreed­heid van de man als een magnetisch veld om hem heen. Met moeite kon ze een lichte huivering onderdrukken. Van deze kerels had ze niet veel goeds te verwachten. Het kon niet zomaar een ordinaire straat­roof zijn, daarvoor was ze te lang achtervolgd. Zou dit een gevolg zijn van haar bezoek aan die bar? Terwijl Evelyne koortsachtig nadacht over een eventuele ontsnappings­poging voelde ze de misse­lijkmakende adem van de opzichtig geklede Knife op haar wang en mond. Vol afkeer draaide ze haar gezicht weg maar werd daarin gehinderd door Doc die haar mooie kin vastgreep en haar dwong om hem aan te kijken. Hulpe­loos onderging ze deze vernedering, hopend op een voorbijkomende politiewagen. Maar, zoals altijd, als je de politie hard nodig hebt is ze in geen velden of wegen te bekennen.

‘Wat moeten jullie van mij, ik denk dat jullie meneer Vandezzi het niet goed vindt dat jullie mij zo behandelen en mijn wagen vernie­len.’

Schaterlachend zei Doc: ‘Juffie, meneer Vandezzi betaalt mij wel mijn loon om te doen wat hij mij opdraagt, maar nu doe ik wat ik wil en tegenstand duld ik nooit. Denk dus goed na, want anders kan dat mooie smoeltje van jou wel eens een moder­nistisch nonfigu­ra­tief schilderij worden.’ Trots keek hij naar Knife om te zien wat die van dat woordge­bruik vond. Deze was met het vlijm­scherpe mes aan het spelen: ‘Het juffie is niet onder de indruk van jouw dure woorden Doc, ik denk dat ik maar eens moet optreden.’

Met een haal van het mes sneed hij de knopen van de bruine mantel, waardoor deze openviel en Evelyne’s zeer vrouwelijke figuur onthul­de. Het dunne zomerjurkje dat ze droeg bestond uit een kort rokje van zwarte zijde en een geel linnen hesje dat met twee dunne bandjes over de prachtige schouders hing. Tergend langzaam schoof Knife het lange dunne mes onder een van de bandjes. Evelyne voelde het koude onper­soonlijke staal op haar naakte huid en ze kon een rilling niet onder­drukken. Even slikte ze en zei zo goed mogelijk op noncha­lante toon: ‘Nou ja, als jullie zo aanhouden wil ik wel eens nadenken of ik naar de Coconutbar zal komen.’

‘Wil ik wel eens nadenken of ik zal komen,’ sneerde Knife en sneed het schouder­bandje door. Hierdoor viel het hesje schuin open en liet haar stevige borst de vrijheid. Bij het zien van zoveel vrouwe­lijk schoon likte hij zijn droge lippen en snel werd ook het tweede bandje kapot gesneden. Het dunne hesje viel nu aan de voorkant omlaag en Evelyne’s borsten werden nu in volle pracht letterlijk aan de avond­koelte blootgesteld. Ze kon een nieuwe rilling niet onder­drukken en probeerde huiverend haar naaktheid te bedekken. Hulpeloos keek ze om zich heen en zag tot haar verwondering dat de auto, die zo lang bij haar kantoor had gestaan met gedoofde lampen aan de overzijde achter een boom op het fietspad stond. Ze kreeg weer moed en zei dat ze haar met rust moesten laten, anders zou ze om hulp gaan roepen. Lachend keken de twee mannen elkaar aan en samen trokken ze de lange mantel van Evely­ne’s schouders. Met haar armen voor haar borsten gekruist en niet meer gehinderd door de lange mantel trok ze plotseling haar knie op en raakte Doc vol in zijn kruis. Dit was teveel voor de gesjeesde stu­dent, met een hoge gil sloeg hij dubbel op de straat en lag daar kreunend naar adem te snakken. Woedend probeerde Knife met zijn mes Evelyne te raken. Deze kon door snel achteruit te stappen het scherpe lemmet ontwijken. Ze draaide zich razendsnel om en wilde hem een karatetrap geven, maar tot haar verwondering was hij ook op de straat gaan liggen. Behoed­zaam bleef ze even op een afstand staan kijken en liep toen naar de messentrekker toe. Stom­verbaasd zag ze een stroompje bloed dat onder de kerel uitkwam en een weg zocht naar de goot.

Ze bukte zich om te kijken waardoor de messentrek­ker was gewond en hoorde de wagen, nu met de dimlichten aan, kalm wegrijden. Ze schopte het naast de gewonde liggende mes weg en draaide de stilliggende man om. Ondanks het zwakke schijnsel van de opkomende maan zag ze dat voor deze man het messentrekken verleden tijd was geworden. Precies tussen de ogen was een klein gaatje te zien waaruit het bloed vloeide. Verbaasd keek ze de in de verte verdwij­nende auto na, ze had geen geluid gehoord maar begreep dat die wagen er iets mee te maken moest hebben. Schouderop­halend zocht ze haar mantel toen opeens de eerste man als een schaduw omhoog kwam. In zijn rechterhand had hij een klein voorwerp dat glansde in het maanlicht. Evelyne kon niet onderscheiden wat het was maar wachtte niet af en liep naar de man toe. Deze bleef kreu­nend en met één hand zijn kruis vasthoudend staan en zwaaide met het voor­werp ongecontroleerd in het rond. Toen zag ze dat het een vlijm­scherp scalpel was. Voorzichtig naderde ze de man en gespannen, als een kat die op een vogel loert, hield ze de man in het oog.

Ondanks de hand in het kruis scheen de pijn toch te erg te zijn, want hij pakte nu met twee handen naar de gevoelig­ste plek van iedere man. Evelyne zag haar kans en trapte de man in de borststreek. Hierdoor werd zijn adem afgesneden en kwam hij weer overeind. Reutelend naar adem kwam de man weer op haar af, het mes recht vooruit stekend. Met een ruk draaide ze zich om en de zijkant van haar rechterhand kwam met een verschrikkelijk klap op zijn keel neer. Door de klap werd het strottenhoofd achter in zijn keel geslagen en werd de luchtpijp volkomen afgeslo­ten. Terwijl hij met een vertwijfeld gebaar naar zijn keel probeerde te grijpen viel de man rochelend voorover. Het scalpel gleed, als een warm mes door zachte boter, door zijn dunne zomerkle­ding en het zachte vlees heen en sneed een longslag­ader volkomen door. Het helderrode bloed stroomde ongehin­derd uit het zieltogende lichaam en vermengde zich kameraad­schappe­lijk met het bloed van zijn neerge­schoten collega in het kwaad.

Hijgend keek Evelyne naar het stuip­trekkende lichaam, de stroom bloed nam lang­zaam af, de benen trokken spastisch samen en er kwam nu ook bloed uit de opengesperde mond. Ze draaide de man op zijn rug om de doodstrijd niet al te lang te laten duren. Na enige tijd kwamen de benen tot rust en hield het bloed op te stromen. Haar tweede aanval­ler had zijn laatste slachtoffer lastigge­vallen.

Diep ademhalend, een ander kunstje dat ze van de politie had, kwam ze snel tot rust, ze raapte haar mantel op en stapte in de Mercedes. Even bleef ze zitten nadenken, in minder dan vijf minuten was ze aangeval­len en hadden twee misda­digers hun leven verloren zonder dat er ook maar een van de omwonenden iets van gemerkt had.

Toen zag ze de Mustang staan, ze liep er naar toe en keek op wiens naam de wagen stond. Alfredo Borcia, domicilie houdende in Harrisstreet, noteerde ze in haar agenda. Ze stapte in de SL en ging op zoek naar een tele­fooncel. In het kort lichtte ze inspecteur Sidney Greener in over wat er was gebeurd, daarna reed ze naar huis. Ze stond meer dan een half uur onder de warme douche om de adem en het bloed van haar aanvallers van zich af te spoelen. Dankbaar dacht ze terug aan de soms keiharde karate- en judolessen die ze van haar overleden man had moeten volgen. Weer hadden deze lessen haar het leven gered. Ze nam zich voor om zo snel mogelijk weer judolessen te gaan volgen, ondanks het feit dat het voor haar moeilijk was om gelijk­waardige tegen­standers te vinden.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (29)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

negenentwintig

Nadat Evelyne de raad van Tom had opgevolgd en op kantoor een broodje had laten komen, werd het haar na een paar uren wachten toch te veel. Ze keek voorzichtig uit het raam zonder de jaloezieën aan te raken. Ja hoor, de wagen stond er nog steeds. In de straat waren de kantoren al uren geleden leeggelopen. Het kon dus niet anders of die man stond op haar te wachten. Nou, haar Mercedes 350 SL was veel sneller dan de zware bak van die vent. Laat maar komen, dacht ze. Ze sloot het kantoor, maar liet de lichten aan, om te voorkomen dat de man zag dat ze zou vertrekken.
Toen ze haar kantoor binnenkwam droeg ze geen mantel vanwege de warmte, in de avond was het aanmerkelijk koeler, daarom schoot ze een lange bruine mantel aan. Ze liep vanuit de hal naar buiten en groette overdreven vriendelijk de portier. Die keek haar verbaasd na en volgde haar met zijn ogen totdat ze in de ondergrondse garage verdween. Mevrouw Steinbruch was nooit zo overdreven vriendelijk, daarvoor moest ze een reden hebben. Hij bleef staan kijken tot de SL 350 naar buiten kwam. Gerustge­steld ging hij weer naar binnen en schreef haar uit.
Evelyne keek in haar achteruitkijkspiegel om te zien of de man inder­daad op haar had gewacht. Ze had spoken gezien, de wagen bleef staan. Wel kwam er een Ford Mustang achter haar rijden, maar die werd al meteen ingehaald door een rode Chrysler. Opgelucht haalde ze adem en vervolgde haar weg naar huis. Uit gewoonte keek ze regelma­tig in de achter­uitkijkspiegel, de auto’s achter haar wisselden regelmatig van merk en kleur. Toen ze bijna in de buitenwijken was stokte haar adem. De Ford Mustang zat nog steeds achter haar, wel zaten er steeds twee of drie wagens tussen haar en de Mustang, maar hij bleef haar volgen. Ze stopte bij een pompstation en liet de SL volgooien. Binnen stond de kassa zo opgesteld dat ze onopgemerkt naar buiten kon kijken. De Mustang was nergens te zien. Opgelucht haalde ze adem, rekende af en vervolgde haar weg. De buitenwijken van New York zien er volkomen anders uit dan de drukke straten in het centrum. Geen rechte wegen meer, weinig verkeer en ook veel minder straatverlichting. Wie hier woonde werd geacht om niet in het donker thuis te komen en zeker niet met het openbaar vervoer. Verlichting had je zelf bij je, hier was een dure luxe wagen niet iets waar men voor bleef staan. In deze donkere kronkelige straten reed Evelyne, met moeite het verkeer achter haar in het oog houdend, tot nu toe zag ze de Mustang niet meer. Gerustgesteld reed ze een met bomen omzoomde smalle laan in. In dit deel lag tussen de huizen en de straat een riante oprijlaan, park of grasveld. Plotseling kwam de Mustang uit een zijstraat en versperde Evelyne de weg. Ze stampte op de rem en vloekte, meer van schrik dan van verontwaardiging. Die Mustang moest haar dus toch hebben. Snel sloot ze de twee portieren van de SL.
Twee mannen stapten uit de Mustang en kwamen naar de Mercedes toe. De twee waren ongeveer even groot, de ene was correct en de ander opzichtig gekleed. De correcte boog zich naar haar raam en tikte met een gouden ring op de ruit. ‘Mevrouwtje, wilt u het raampje even omlaag draaien?’
Evelyne knikte van nee en schakelde de SL in de achteruit. De opzich­tige ging snel achter de Mercedes staan zodat ze niet kon wegrijden. Ze zette de versnelling weer in de vrije stand en draaide het raam enkele centimeters open. ‘Wat wil je van me?’
‘Mijn baas wil je spreken en wel direct.’
‘Wie is jouw baas dan wel dat hij mij te commanderen heeft?’
‘Meneer Vandezzi, de eigenaar van de Coconutbar. Je bent er pas op bezoek ge­weest.’
‘Zeg maar tegen je baas dat, als hij me wil spreken, hij zelf wel kan bellen. Hij weet wie ik ben en zal dus ook wel mijn telefoonnum­mer kunnen opzoeken.’
De correcte schudde met zijn hoofd en gaf een wenk aan de opzichti­ge. Die kwam nu aan de andere kant van haar wagen en haalde iets uit een van zijn jaszakken. Evelyne kon niet zien wat het was, maar het voorwerp was te klein om een vuurwapen te kunnen zijn. De opzichtige leunde op de linnen kap van haar wagen. Ineens zag ze een vlijm­scherp mes door de kap snijden. In een oogwenk was de kap vernield en was ze weerloos aan de twee mannen overgeleverd.
Ondanks haar judograad gilde ze van angst en greep naar het handschoenkastje om haar pistool te pakken. Maar de man aan de rechterkant van de wagen was haar te snel af. Met een ijzeren greep pakte hij haar arm vast en gebukt door de kapotgesneden kap drukte hij het mes op haar onderarm.
‘Doe die deuren open of ik snij je arm eraf.’
Met haar linkerarm ontgrendelde ze de deuren, waarop de correcte haar deur opende en haar vastgreep.
‘Kalm aan mevrouwtje, dan zal er niets met je gebeuren.’
De opzichtige liet haar los en kwam bij de correcte staan. Deze trok Evelyne uit de wagen en drukte haar tegen de hete motorkap aan.
‘Kalm aan Knife,’ zei de correcte. ‘Ze wil nu wel luisteren, niet­waar juffie?’
Evelyne knikte van ja waarop hij haar rechtop liet gaan staan. De altijd correct geklede Doc ging nu zo voor Evelyne staan dat deze geen kant uit kon.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (28)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

achtentwintig

Broadway, West 145th Street
Nadat Evelyne Tino had verlaten was deze volop bezig met het regelen van de begrafenis van Arabella. Hij had menigmaal mensen naar het hiernamaals geholpen en ze in een brugpijler in aanbouw of in een rivier laten dumpen, maar dat een normale begrafe­nis zoveel werk met zich mee bracht had hij nooit gedacht. Eerst de identificatie in het mortuarium, iemand met een zwak hart zou dat nooit overleven. Dan de massa’s formulie­ren die hij moest invullen. Het leek wel dat de ambtenarij het hem kwalijk nam dat Arabella uit de registers geschre­ven moest worden. Welke soort bloemen hij in de rouwkamer wilde hebben, hoeveel gasten hij dacht te krijgen, koffie en broodjes met kaas of hotelcake? Vragen, vragen en nog eens vragen. In de Hudson dumpen was toch sneller en… vooral goedkoper.
Toen de tekst voor de rouwkaarten samengesteld was en de benodigde volgauto’s en kransen waren besteld kon hij zich even ontspannen. Languit in zijn blauwleren bureaustoel hangend overdacht hij de gebeurtenissen van die dag. Was het werke­lijk toeval dat die griet een privé-detective was? Had Arabella echt niets meer gezegd, of toch wel? Waarom kwam die Stein­bruch hem vertellen wat er was gebeurd? Ze kon toch op haar vingers natellen dat dit de politie zou doen. Niemand deed zoiets, zoveel moeite doen en zo’n leuke boodschap was het niet. Nee, als hij daar langer over nadacht kon dat bezoek alleen maar betekenen dat ze iets zocht. Hij zou ze eens laten natrekken of ze eens uitnodigen voor een nadere kennismaking. De Ford was clean, daarvoor hoefde hij niet bang te zijn. Het was iets anders, had Arabella haar dan toch iets verteld? Je weet maar nooit, mensen die hun einde voelen naderen willen dikwijls schoon schip maken. Hij betrok Arabella wel nooit bij zijn zaken maar misschien had ze iets opgevan­gen. Wat was er onlangs gebeurd? Hij dacht lange tijd na maar kon niets bedenken wat gevaar­lijk voor hem kon zijn en waar Arabella getuige van was geweest. Geen bezoeker en ook geen telefoongesprek.
Toen knipte hij met zijn vin­gers. Hij had wel door de telefoon met Vincente over die verdomde papieren gesproken, toen zat ze op zijn schoot. Maar zelfs al zou ze dat verteld hebben, dan kon geen mens daar iets van maken. Hij riep om zijn manager Bernardo en zei deze dat Vincente Doc en Knife moest sturen en wel meteen.
Na een kwartiertje kwamen de twee na een haastig klopje op de deur de kamer binnen en bleven eerbie­dig staan. Een keer had Knife het gewaagd om te gaan zitten zonder toestemming van Tino te hebben gekregen. Hij werd weer bleek toen hij daar aan dacht.
Tino knikte naar de stoelen en gaf een uitvoerig signalement van Evely­ne. Hij gaf ze op­dracht om haar te gaan volgen, maar zonder haar aan te spreken. Op een klad­blaadje schreef hij het adres van haar kantoor en gaf dit aan Doc, de slimste van de twee. Nog­maals zei hij dat er geen haar van de detective gekrenkt mocht worden. De twee stapten in de Ford Mustang en gingen op weg naar Evelyne’s kantoor.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (27)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zevenentwintig

De andere morgen scheen de zon door het openstaande venster en ver­warmde de naakte arm van Evelyne. Deze werd langzaam wakker en gooide het laken van haar af. Even bleef ze nog liggen genieten van de zon die nu haar hele lichaam verwarmde, pyjama’s waren niet voor haar uitgevonden. Haar slanke en gespierde lichaam had een licht­bruine tint die ze van haar Colombiaanse moeder had meegekregen. De slaapkamer was vrouwelijk ingericht, met veel kant en lichte zonnige kleuren. Na een snelle douche en een licht ontbijt ging ze weer naar haar kantoor. Ze keek in het laboratorium van Otto Winkler. Deze zat in een Kodak-handleiding te lezen.
‘Otto, ik heb iets eigenaardigs gehoord. Ik was in de Coconutbar en op een gegeven ogenblik maakte de eigenaar de opmerking "Weer een veld gevuld in de database". Hoeveel bareigenaars ken jij die verstand hebben van databases?’
‘Ja, dat is inderdaad eigenaardig. Een bareigenaar hoort verstand van drankjes en cocktails te hebben.’
Ze vertelde van het bezoek aan de bar, de door het meisje gefluis­terde woorden en de opmerking van Tino, de bareigenaar.
‘Staat hij dan niet in de politiecomputer?’
‘Ja, maar alleen als een vermoedelijke wapensmokkelaar. Verder is er niets van hem bekend. Misschien dat de CIA iets van hem weet.’
‘Laat Tom dit dan nagaan, wie weet wat we te weten komen. Maar waarom ben je zo nieuwsgierig naar een bareigenaar? Is er iets wat mij ontgaat?’
‘Het is misschien met een kanon op een mug schieten, maar die woorden van die ongelukkige Arabella deden me denken aan de moord op dat meisje in het blauw, je weet wel. Ik heb het gevoel dat er iets is met deze twee zaken. Vraag aan Tom of er al iets over dat meisje bekend is.’
‘Oké, ik ga direct naar hem toe, zodra ik iets weet hoor je het.’
Terwijl hij naar de deur liep riep Evelyne hem na: ‘Kijk ook eens naar die Arabella Girondi.’
Otto knikte en verdween terwijl Evelyne peinzend achter bleef.
Tom ging direct achter de terminal zitten en vroeg de politiecom­puter op. Na enige vragen bevestigend te hebben ingetikt kwam er een antwoord.
Het meisje bleek Maureen Mc.Ferrit te heten, ze was een paar maanden geleden in New York gearri­veerd en kwam uit Engeland. Behalve een hoteladres bleken nadere gegevens te ontbreken. Het paspoort was in Engeland aangevraagd en bleek splinternieuw te zijn. Omdat Mc.Ferrit als touriste naar New York kwam was ze door de douane doorgelaten. Het sterretje achter het paspoort­nummer duidde op een speciaal onderzoek van de politie.
Tom vroeg ook inlichtingen over Arabella, maar kreeg alleen de bevestiging dat ze de partner van Tino Vandezzi was en op hetzelfde adres woonde. Verder had ze geen strafre­gister, hiermee kwamen ze dus niet verder.
Tom en Otto gingen naar Evelyne en vertelden wat ze te weten waren gekomen. Evelyne fronste haar mooie wenkbrauwen bij het horen van het sterretje. Meestal was er dan iets loos met het paspoort. Ze belde naar Sidney Greener, de politie-inspecteur en vroeg naar de gegevens van het paspoort. Even werd het stil aan de andere kant van de lijn.
‘Tja, Evelyne, je weet wel wat een sterretje meestal betekent, dat is CIA-spul. Dat zou ik niet mogen vertellen. Maar, denk erom je hebt het niet van mij, de vingerafdrukken blijken bij de CIA bekend te zijn. Het meisje in het blauw is waarschijnlijk door de Sovjets via Engeland naar ons gestuurd. Jouw idee over die eeltplek­ken was toch juist. We noemen haar maar Maureen Mc.Ferrit, want haar echte naam zullen we wel nooit aan de weet komen. Eh, Evelyne, nog iets, we hebben op een van de pieren, Pier 22 om precies te zijn, het verminkte lijk van ene Millhouse gevonden en in de 135 straat is het zielloze lichaam van een vrouw, Lolita Romanowa, gevonden. Ook zij is vóór haar dood gemarteld. Millhouse was werk­zaam bij Sperry Rand hier in New York en die Lolita was zijn verloofde.’
Evelyne had tijdens deze mededeling niets gezegd maar had alles snel genoteerd. Ze bedankte de inspecteur en verbrak de verbinding weer. De twee hadden intussen gelezen wat ze noteerde en keken elkaar verbaasd aan.
‘He Evelyne, je hebt echt gelijk met dat kanon en die mug,’ zei Otto.
‘Hoezo kanon en mug?’ vroeg Heinz. Otto vertelde van de gefluisterde woorden van het verongelukte meisje.
‘Ja, maar het plotterpapier wat Maureen Mc.Ferrit bij zich moet hebben gehad kwam toch van Sperry Rand in Harrisburg? Ik zie dat verband niet zo een twee drie.’
‘Luister eens, hoeveel doden hebben we intussen gevonden die iets met Sperry te maken hadden? Maureen Mc.Ferrit, Antoine Millhouse was maga­zijnbediende bij Sperry en zijn verloofde Lolita Romanowa. Ze hebben alledrie iets met Sperry Rand te maken, direct of indirect.
Jongens, weet je wat ik denk? Er is iemand op de hoogte van dat verdwenen plotter­papier en die wil dat hoe dan ook in handen krij­gen. Als je nagaat wat Sidney over de verwon­dingen bij Millhouse en Romano­wa vertelde, kan dat alleen maar het gevolg zijn geweest van martelin­gen. Je martelt niemand enkel en alleen om hem te doden. Daarvoor zijn veel snellere methodes. Nee, die twee zijn gemarteld om inlichtingen los te krijgen. Een vermoedelijke spionne, een wapen­smokkelaar en een werknemer van Sperry en zijn verloofde, ik weet haast zeker dat ik gelijk heb. Otto, je moet proberen om een paar goede foto’s van die Tino Vandezzi te maken. Ga naar de begra­fenis van zijn verloofde en maak foto’s van iedereen die daar aanwezig is. Die Tino zit me niet lekker, die is meer dan alleen bareigenaar.’
Otto knikte en ging zijn Leica laden met een fijnkorrelige film, hij schroef­de er een lange telelens op en zette alles klaar voor de begrafenis die de volgende dag zou plaats vinden.
‘Heinz, kijk eens of je iets van die werknemer uit Harrisburg te weten kunt komen.’
‘Ebson Simmons?’ vroeg Heinz, waarop Evelyne ja knikte. Hij ging achter de terminal zitten en maakte opnieuw verbinding met de politie­computer. Gedurende enkele minuten was Tom geconcentreerd met het toetsenbord bezig. Toen noteerde hij wat op het scherm werd weergege­ven. Het bleek dat Simmons exact in hetzelfde uur waarin het plotterpa­pier werd vermist dat ongeval was overkomen. Toen hij met de notities naar de kamer van Evelyne ging stond deze bij het raam en keek naar buiten.
‘Weet je dat daar al meer dan twee uur een man in een wagen zit te wachten? Zie ik nu overal spoken en lijd ik aan achtervolgingswaan­zin? Wat denk jij ervan?’
Tom noteerde het autonummer en weer werd in de politiecomputer navraag gedaan. De wagen bleek op naam te staan van ene Vincente Garcioli. Die Garcioli was een gansterboss en had zijn domicilie in Harrisonstreet.
Tom keek Evelyne aan: ‘In onze straat woont niemand die ook maar in de verte iets met gang­sters te maken kan hebben. Ik denk dat hij er echt op jou staat te wachten. Als ik jou was zou ik hier een broodje blijven eten en niet naar huis gaan.’

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (26)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zesenwintig

Evelyne ging zitten en sloeg haar ene been discreet over het andere. Mocht Tino tegenover haar willen gaan zitten dan had hij in elk geval geen kans om iets meer dan haar knieën te zien.
‘Mevrouwtje, waarmee kan ik u van dienst zijn?’ vroeg Tino met een ondanks zijn vriendelijk vragen toch harde stem. Dit moest inderdaad een keiharde zakenman zijn die desnoods over lijken ging, dacht Evelyne.
Behoedzaam vroeg ze: ‘Bent u in het bezit van een goudkleu­rige Ford?’
‘Ja, die heb ik een, maar er rijden in New York duizenden van die wagens rond.’
Evelyne noemde het kenteken en keek naar de reactie van de man.
‘Ja, dat is mijn wagen, wat is er aan de hand en wie bent u?’
‘Meneer Vandezzi, mag ik vragen of u een roodharige dame kent?’
‘Dat is mijn vriendin Arabella,’ zei Tino met een gespannen stem.
‘Dan heb ik een treurige mededeling voor u. Heeft de politie u nog niet gebeld?’
‘De politie, wat is er eigenlijk aan de hand. Heeft Arabella weer eens fout geparkeerd?’
‘Was het maar waar,’ zei Evelyne waarna ze even zweeg.
‘Heeft ze dan een aanrijding gehad? Ik zeg altijd dat ze niet zo hard moet rijden, maar net als alle vrouwen luistert ze daar niet naar.’
‘Ik reed toevallig achter haar en zag dat ze moeite met de wagen had. Na een paar honderd meter knalde ze op een geparkeerde vracht­wagen. Ze is zeer zwaar gewond en is naar een ziekenhuis gebracht.’
Dat ze al naar het mortuarium was gebracht vertelde ze maar niet. Ook wat het meisje haar toegefluisterd had verzweeg ze.
‘Jezus, wat een beroerde tijding komt u brengen. Weet u soms naar welk ziekenhuis ze is gebracht?’
‘Nee, dat weet ik niet, maar er is een politieagent bij geweest. Die zal dat wel weten. Uw wagen zal ook wel weggesleept zijn, die is midden op de straat blijven staan.’
Tino greep naar de telefoon en belde naar het wijkbureau van de politie. Na zich bekend te hebben gemaakt vroeg hij om inlichtingen en schreef enkele krabbels op een papier. Toen riep hij de manager en zei dat de wagen gehaald moest worden.
‘De politie zoekt uit naar welk hospitaal ze is gebracht, ze bellen terug als ze iets weten.’
Toen keek hij Evelyne weer aan alsof het nu pas tot hem doordrong dat ze voor hem een volkomen vreemde was.
‘Wie bent u eigenlijk om zoveel moeite te doen om me dit nare bericht te komen vertel­len?’
‘Mijn naam is Evelyne Steinbruch, ik ben privé-detective. Zoals ik al zei was het louter toeval dat ik getuige was van het ongeval. Natuur­lijk probeerde ik eerste hulp te verlenen tot ze haar kwamen halen.’
‘Weet u ook hoe erg ze gewond is? Ik wil zo snel mogelijk naar haar toe.’
Evelyne zweeg en keek naar de man terwijl ze bijna onmerkbaar met haar hoofd nee schudde. De keiharde zakenman zag dit gebaar en riep: ‘Wilt u zeggen dat er geen hoop meer is?’
‘Ik ben bang dat u zich op het ergste moet voorbereiden, ze was zeer zwaar gewond.’
‘Dan weet ik wel wat de afloop zal zijn.’ Bitter voegde hij er aan toe: ‘Weer een veld meer gevuld in de database van de gemeentecompu­ter.’
De telefoon rinkelde en haastig nam Tino de hoorn van de haak: ‘Ja, wat is er?’
Na even geluisterd te hebben zei hij: ‘Ja, daar spreekt u mee. Ja, dat is mijn verloofde Arabella Girondi.’ Aandachtig luisterde hij en het gezicht van de harde zakenman vertrok in een grotesk masker. Eve­lyne snapte wel wat er aan het andere eind van de lijn werd gezegd en stond stille­tjes op.
Tino slikte even en legde de hoorn zacht op het toe­stel. Met een vreemde stem zei hij: ‘Ja, u had gelijk, Arabella is onder­weg naar het hospitaal overleden zonder nog bij kennis te zijn gekomen. Vind u het erg om te gaan? Ik moet naar haar toe om ze te identificeren. Ze had alleen mij nog.’
Evelyne ging naar de deur en nee schuddend tegen de manager liep ze de trap af en ging naar huis, belde Tom op om te zeggen dat ze veilig thuis was. Toen zocht ze meteen haar bed op om over alles nog eens diep na te denken en om hopelijk te slapen.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (25)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

vijfentwintig

‘Daarover straks meer, ik was zonet getuige van een ongeval. Een meisje knalde op een vrachtwagen en overleed na enkele minuten. Tijdens het verlenen van de eerste hulp heeft ze me iets eigenaar­digs gezegd. Ze sloeg haar agenda open en las voor: "Ze moeten ophouden met zoeken. Het kost teveel levens." Dat was alles, even later is ze gestorven. De wagen, een Ford, stond op naam van ene T. Vandezzi. Kun jij uitzoeken wie die T. Vandezzi is, hij is eigenaar van de Coconut­bar?’
Tom tikte enkele toetsen aan en kreeg toegang tot het adressenbe­stand van het hoofdbureau van de politie. Na het intikken van de achternaam kwam het complete adres op het scherm staan. Hij noteerde dit op een kladblaadje en gaf dit aan Evelyne.
‘Ja, oké, maar wat is het voor een kerel, zoek dat ook even op.’
Tom sloeg weer enkele toetsen aan en was in het crimineel bestand van het politiebu­reau. Bekwaam tikte hij naam en adres in, na enkele seconden kwam er tekst op het scherm te staan. Al lezend begon hij zachtjes te fluiten. Evelyne bukte zich om mee te kunnen lezen, haar wang raakte daarbij even die van Heinz, die iets ging verzit­ten.
‘Kun je daar niet tegen?’
‘Jawel, maar het is niet goed als de baas en de knecht zo dicht bij elkaar staan,’ lachte Heinz.
Serieus zei hij: ‘Dat is geen kattepis, die vent wordt verdacht van illegale invoer van wapens. Een lekker ventje zo te lezen.’
‘Ik wil er naar toe gaan om hem te vertellen over dat ongeluk,’ zei Evelyne. ‘Misschien kan ik dan iets meer te weten komen over dat zoeken en die levens.’
‘Ben je wel voorzichtig, die bar staat in een minder goede buurt.’
‘Ik weet wat ik doe, bovendien kan ik jou altijd opbellen als er iets mis gaat. Blijf je wachten tot ik terug ben?’
‘Oké, ik wacht, maar denk erom, neem geen risico.’
Toch een beetje zenuwachtig reed Evelyne naar het adres wat op het kladblaadje stond. Ze vond vrij snel een parkeerplaatsje, deed de auto op slot en ging naar de Coconutbar.
Toen ze de hardglazen deur openduwde en het voor dit soort gelegen­heden gebruikelij­ke rode pluche gordijn opzij deed kwam ze in een donkere ruimte. Het leek alsof de verlichting was uitgevallen, zo donker was het in de bar. Ze bleef even staan en knipperde snel enkele keren met haar oogleden, een truc die ze van de politie had geleerd. Een enorme bar werd nu zicht­baar, ze liep er naar toe en bestelde een tonic terwijl ze zich op een van de barkrukken hees. Links van haar hing een kleerkast van een kerel over de toog. Ze schatte hem op ruim honderdtwintig kilo en zeker een­negentig lang. Dat was zeker de uitsmijter van de Coconut. Hij grijnsde naar haar en dronk van zijn bier. Ze keek naar zijn voeten en begon bijna te lachen, een kleerkast op muizen­voetjes, wat had die vent kleine voeten!
De barkeeper had gezien dat ze naar de voeten van de kleerkast keek en boog zich naar haar over. ‘Ga in Godsnaam niet lachen als je leven je lief is,’ fluisterde hij.
Evelyne dronk haastig van haar tonic en wende zich naar de andere kant. Hier zat halfwat aan de bar, een klein vet kereltje met krullend zwart haar, maar zonder pommade en correct gekleed. Deze keek haar aan en knikte haar minzaam toe.
‘Mag ik de dame iets van het huis aanbieden?’
‘Is meneer de eigenaar van deze bar?’ vroeg Evelyne.
‘Nee, ik ben de manager, mijn naam is Bernardo, Bernardo Tomassini om u te dienen. Meneer Tino Vandezzi is de eigenaar, maar die is in zijn bureau.’
‘Zou u dan toch meneer Tino willen roepen, want ik heb hem iets dringend mee te delen.’
‘Komt u dan maar mee naar het kantoor mevrouw …eh, ik heb uw naam niet goed verstaan.’
‘Die heb ik u ook niet gezegd, maar noem me maar Evelyne.’
Ze liepen een trap op naar de eerste verdieping. Alles was nogal duur aangekleed, een dikke loper op de trap, mahoniehout voor de wanden en echt teakhouten parket in de gang naar het kantoor. Bernardo klopte met zijn knokkels op een met donkerblauw leer beklede deur. Door de dikke kussens klonken de vuistkloppen gedempt. Van binnen kwam een norse schreeuw dat de deur open was. De manager opende de deur en liet Evelyne voor gaan. Maar hij ging zo in de deurope­ning staan dat Evelyne hem met haar borsten even aanraakte. In een dure bureaustoel, ook met blauw leer bekleed, zat een man die ongeveer eenzeventig was, niet te dik en met gitzwart haar. Zijn blauwzwarte ogen keken haar doordrin­gend en schattend aan. Dit moet een keiharde kerel zijn, was de eerste gedachte van Evelyne. Hij stond op, wenkte de manager de deur uit en bood haar een stoel aan.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (24)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

vierentwintig

Evelyne reed New York binnen en werd meteen opgeslorpt in het drukke verkeer van de binnenstad. Voor haar, achter haar, links en rechts probeerden andere medeweg­gebruikers zo snel mogelijk vooruit te komen. Ze haalde een kleine Europese auto in en bleef achter een goudkleurige Ford rijden. Die had de hele breedte van de weg nodig, niet omdat de Ford zo breed was, maar het leek alsof de bestuurder geen controle over de wagen had. Ze bukte zich iets en keek door de achter­ruit van de wagen om te zien wie er achter het stuur zat. Een roodha­rige vrouw zat alleen in de wagen en had kennelijk moeite met de besturing. Dat bleken ook de andere automobilisten te zien, iedereen hield een grotere afstand tot de Ford aan. Ook Evelyne hield even gas in om de afstand tot de auto wat te vergroten en dat was haar geluk.
Plotseling maakte de Ford een scherpe zwaai naar links en knalde op de rechter­achterzijde van een geparkeerde kleine vrachtwa­gen. Door het plotse­ling vrijkomen van de bewegingsenergie werd de wagen aan de voorzijde helemaal in elkaar gedrukt. De roodha­rige bestuurster werd door de voorruit gelanceerd, raakte met haar linker­schouder de opbouw van de vrachtwagen en vloog met een onge­looflijke snelheid, rondtollend als een lappenpop, door de lucht om dan met een ziekmakende klap op de rijbaan terecht te komen. Hier kaatste het slappe lichaam nog enkele keren met een akelig dof geluid omhoog en bleef dan eindelijk midden op de rijbaan onbe­weeglijk liggen.
Met krijsende banden kwam het verkeer in de straat tot stil­stand. Sommi­gen vloek­ten over het opont­houd, anderen die verder naar achter stonden gebruikten de tijd om een platte­grond te bestude­ren of een sigaret op te steken. Met verbijs­tering had Evelyne de botsing gezien en had uit alle macht op het rempedaal getrapt. Misse­lijk van wat ze gezien had kwam ze haar auto uit en rende naar de stille figuur op het asfalt. Brede strepen bloed gaven aan waar de roodha­rige met het asfalt in aanra­king was geko­men. Ze lag op haar rug op het asfalt met een been in een vreemde kronkel onder het lichaam. Haar rechter­arm leek wel een halve meter langer te zijn geworden en was vermoedelijk van de romp gerukt. De rechter­kant van het hoofd was door het op de straat neerkomen bijna geheel wegge­schuurd, vlees, bot en haren waren over het asfalt uitge­smeerd. Evelyne onderdrukte haar braakge­voelens en bukte zich over het dood­stil liggende zwaargewonde slacht­offer. Donkerrood, bijna zwart bloed kwam uit de mond en als een klein riviertje kwam lichtrood bloed uit de mouw van de rech­terarm ge­stroomd. Evelyne draaide het hoofd van het meisje voor­zichtig iets om zodat dit niet in het bloed zou kunnen stikken.
De meeste automo­bi­listen reden door, er was immers al hulp bij het slachtoffer en helpen kost tijd, bovendien zou de politie ook naar de eigen autopa­pieren kunnen vragen.
Tot grote verbazing van Evelyne begon het meisje te kreunen en na enkele ogenblik­ken deed de roodharige haar ogen open. Evelyne zag dat het meisje stervende was, de ogen stonden al op oneindig en begonnen te breken.
‘Blijf maar stil liggen, er is al hulp onder­weg,’ zei Evelyne in de hoop dat men de politie al gebeld zou hebben. Het meisje wilde iets zeggen maar Evelyne kon het niet verstaan. Ze bukte zich zodat de mond van het meisje vlak bij haar oren was.
‘Wil je iets zeggen?’ vroeg ze aan het meisje. Dit knikte bijna onmerkbaar en probeerde Evelyne’s arm vast te pakken.
‘Ze moeten ophouden met dat zoeken. Het kost teveel levens.’
Opnieuw kwam een golf bloed omhoog en Evelyne deinsde terug. Het meisje kreunde en maakte een krampachtige beweging, haar greep op Evelyne’s arm werd even sterker en nam toen plotseling af. Het hoofd van het meisje zakte langzaam opzij en een oneindige rust kwam over het gehavende lichaam. Evelyne liet het meisje voorzich­tig op het asfalt neer en stond op.
Een paar nieuwsgierige knalgetuigen weken zwijgend uiteen. Elke dag lieten in New York mensen het leven bij verkeersongeval­len en nog veel meer bij misdaden. Maar het was toch altijd interessant om een medemens te zien sterven. Gek toch dat dit dode omhulsel enkele minuten geleden nog een kwiek levend meisje was geweest. Evelyne ging naar de Ford en keek op de registra­tiekaart van wie de wagen was. T. Vandezzi stond op het kaartje dat onder de achteruitkijkspiegel vastgeplakt was. Ze noteerde de naam en het kenteken van de Ford. Toen wachtte ze op de komst van de ziekenwagen, die zich met luid geloei van de sirene aankondigde. Een opdringe­rige verkeersagent duwde, zich nu gewichtig voelend, de kijkers opzij en kwam naar Evelyne toe.
‘Zo te zien is hier geen hulp meer nodig,’ zei hij, onverschillig naar het dode meisje kijkend.
‘U mag niet uitmaken of ze overleden is, daarvoor is alleen een medicus bevoegd’ zei Evelyne.
De agent keek haar verbaasd aan en zei: ‘Ik niet uitmaken, maar iedereen ziet toch dat hier alleen maar een kadaver ligt!’
Woedend zei Evelyne: ‘Kunt u zich een beetje inhouden, of komt u van het platte­land, we hebben het hier wel over een medemens!’
De agent krabde eens achter zijn oren en ging naar de intussen tot stilstand gekomen ambulancewagen. Het ambulancepersoneel ging naar het slachtoffer kijken en eentje luisterde met een stethoscoop naar een eventuele hartslag. Hoofdschuddend zei de in het wit geklede man: ‘Nee, hier is geen leven meer aanwezig, we brengen haar meteen naar het mortuarium. Dat mogen we eigenlijk niet, maar ik wil haar niet nog langer laten liggen.’
Het meisje werd op een brancard gelegd, een stuk zwart pvc-folie werd over haar heen gelegd en ze werd met twee riemen vastgebonden. Nadat de agent over het doel van de rit werd geïnformeerd reed de ambulance weg zonder sirene of zwaailicht, het meisje had immers alle tijd van de wereld.
Meteen kwam het verkeer weer op gang, de bloedbanen werden door de wagenbanden opgenomen en na enige tijd zou er van het hele ongeluk niets meer te zien zijn. Na de korte onderbreking ging het leven in New York gewoon door, een ongeluk was iets wat je al was vergeten voordat je thuis was gekomen.
De agent kwam naar Evelyne toe en vroeg of ze iets kon vertellen van de oorzaak van het ongeluk. In het kort vertelde ze wat ze had gezien, maar verzweeg dat ze de naam van de bezitter van de Ford had geno­teerd.
Stil en nadenkend over de woorden van het arme schepsel reed ze naar haar kantoor. Daar aangekomen zocht ze in de telefoongids naar ene T. Vandezzi. Na enig zoeken vond ze de naam, het bleek de eigenaar van een bar, de Coconutbar. Ze schreef het adres op en ging naar de kamer van Tom Morgan. Deze zat achter zijn computer en keek omhoog naar Evelyne, de sterke brilleglazen vertekende zijn wangen een beetje.
‘He, ben je weer terug uit Harrisburg, heeft het bezoek nog wat opgeleverd?’

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (23)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

drieëntwintig

Ebson Simmons had ondanks alles wat er was gebeurd de twee volgende dagen toch goed gesla­pen. De boterhammetjes met rookvlees en jam, de tweede dag afgewisseld met jam en rookvlees, had hij met een mok thee wegge­spoeld. Na zich moeizaam gewassen en geschoren te hebben mocht hij even in de gang gaan wandelen. Intus­sen werden de  bedden weer netjes opgemaakt, zodat het zaaltje weer gereed was voor de inspec­tie van de zaalarts. Na het middag­maal, soep, puree met gemalen vlees met lawaaisaus en vanillepudding na, was er het verplichte uur rusten.
Daarna kwam het bezoek, eerst in de verte een zwak geroffel dat steeds sterker werd en overging in herkenbare voetstap­pen met de gebruikelijke kwebbel­praat en zenuw­achtige lachjes. De oude man lag er keurig bij, net als de jongere patiënt die met een maagbloeding was op­genomen.
De oude man kreeg bezoek van iemand van het tehuis waar hij woonde. Een opzichtig geklede vrouw en een kind probeerden om de jongere man een nieuwe maagbloeding te bezor­gen, zo doordrin­gend luid was de vrouw aan het praten terwijl het kind zijn papa hard aan de mouw van zijn pyjama trok en om een snoepje zeur­de.
Ebson verwachte geen bezoek en lag nog een beetje na te dutten. Snelle voetstap­pen van een vrouw met hoge hakken, Ebson had zich de zieken­huis­geluiden al aangeleerd, naderden het zaaltje, hielden even op en kwamen toen dichterbij. Een slanke vrouw met groene ogen en blond haar dat opgestoken was tot een wrong, kwam het zaaltje binnen. Even aarzel­de ze en keek naar de drie patiënten, zag het verband om de linkerpols van Eb­son en kwam toen op hem af.
‘Meneer Simmons neem ik aan?’
Simmons keek erg verbaasd, deze schoon­heid kende hij niet maar zo te horen zij hem wel.
‘Ja, dat ben ik,’ zei hij aarzelend. ‘Met wie heb ik de eer?’
‘Ik kom uit New York en ben privé detec­tive. Ik kom u enkele vragen stellen, tenminste als u daar geen bezwaar tegen hebt.?’
Gelukkig heb ik het geld in mijn kastje verborgen en ben ik over de emoties van gisteren heen, dacht Ebson.
‘U vraagt maar, als ik u daarmee kan hel­pen,’ zei hij.
‘Mooi, allereerst hoe gaat het ermee? Wat is er precies gebeurd en wat voor soort verwonding hebt u opgelopen?’ vroeg Evelyne.
‘Dat zijn drie vragen tegelijk,’ lachte Ebson een beetje zenuwach­tig. Die griet keek hem ook zo koel en onderzoekend aan met haar groene ogen.
‘Het gaat goed met me, ik heb vanmorgen al even mogen wandelen. Wat er gebeurd is weet ik niet, toen ik wakker werd lag ik hier in dit bed. En het derde antwoord is dat ik bijna een polsslagader schijn te hebben doorgesne­den.’
‘Fijn dat het weer beter gaat met u. Weet u zich niets te herinneren van wat er vóór dat ongeluk gebeurde? Ik bedoel, waar was u mee bezig, was er nog iemand anders op uw werkplek, of weet u dat ook niet?’
Ebson schrok van die doordringende en vasthoudende toon. Het leek wel een poli­tiever­hoor.
‘Nee,’ zei hij, aarzelend naar woorden zoekend als een politicus die elk woord op een goudschaaltje weegt. ‘Dat is het gekke van de zaak, ik heb me daarover suf geprakkiseerd, maar ik weet echt niet wat er gebeurd is.’
Ongelovig trok Evelyne haar mooie wenk­brauwen iets omhoog, een gebaar dat Ebson niet ontging. ‘Maar meneer Simmons, u hebt toch geen hersen­schudding gehad? Dat u niets weet van het ongeluk zelf is nog te geloven, maar u was toch helder voor­dat u dat ongeluk kreeg.’
‘Ik was gewoon aan het werken. Tenminste dat denk ik,’ zei hij haas­tig. Verdomme, hij werd langzaam maar feil­loos in het nauw gedreven. Met die griet moest hij oppassen. Als die oude gek zijn mond maar hield en niet alles voor hem ging verpesten. Steels keek hij naar het bed van de oude man. Gelukkig was die druk in gesprek met zijn bezoek.
‘U bent toch programmeur meneer Simmons? Was u met een programma bezig?’
‘Ja, ik geloof het wel. Maar ik weet niet meer wat voor programma.’
‘Was het een plotterprogramma?’
Zijn hart sloeg over, verdomme, wist ze het of raadde ze maar wat.
‘Een plotterprogramma,’ zei hij zo ver­baast mogelijk zonder dat het er te dik op lag. ‘Nee, ik heb nooit programma’s met plotters, die zijn voor mij niet toe­gankelijk.’
‘Jammer, dus u weet verder echt niet waarmee u bezig was?’
‘Nee, echt niet, maar als u een kaartje achterlaat zal ik u bellen als er me iets te binnen schiet.’
‘Nog één ding, kent u ene Millhouse?’
‘Millhouse? Millhouse? Oh, Antoine, ja die ken ik, die werkt ook bij Sperry Rand, daarmee heb ik wel eens schriftelijk contact,’ zei hij nu oprecht verbaasd. ‘Maar die woont niet hier maar in New York.’
‘Wat schrijft u dan naar elkaar?’
‘We hebben beide de wiskunde als hobby en geven elkaar dan ingewik­kelde proble­men op. Dat is het enige contact wat ik met Antoine heb.’
‘Hebt u elkaar dan nog nooit in levenden lijve gezien?’
‘Nee, we hebben via het bedrijfskrantje contact met elkaar gekregen. Daar staat een hobbyhoek in met ook wiskundige problemen. Omdat ik het niet eens was met een door Antoine ingestuurde oplossing zijn we tot een briefwisseling gekomen.’
Evelyne schreef dit in haar goudopsnee kalfsleren notitieboekje. Ze wenste Ebson beterschap, gaf hem een ferme handdruk en ging weer weg.
Ebson ging met een zucht liggen, oef, dat was op het nippertje. In de paar dagen na het ongeluk was er veel op hem afgekomen. Maar het beste was wel de grote som geld die hij voor dat stuk papier had gekre­gen. Misschien was het wel een spionne van een ander bedrijf. Maar alleen een schema was eigenlijk toch niet zo erg. Men wist toch niet hoe het geheel er uit zou komen te zien. Dus ook als hij een geheim had verkocht, daar kon men toch bijna niets mee doen. Wanneer een ander zo’n schema te pakken had gekregen dan zou die dat ook voor zoveel mogelijk geld proberen te verkopen. Zo denkend vond hij zich niet schuldig aan een misdrijf, het was gewoon een buitenkansje geweest. Hij had toch niet expres naar dat schema gezocht. Het was louter toevallig in zijn bezit gekomen. Eigen­lijk was het wel vreemd dat die eerste griet zo goed wist wat er was ge­beurd. En dan dat bezoek van die blonde detective, er was in New York iets loos. Wàt wist hij niet en het was ook zijn zorg niet. Met zijn ogen dicht ging hij liggen denken over wat hij met het geld zou gaan doen. Hij moest wel opletten om niet teveel ineens uit te geven. Ook moest hij gewoon blijven wer­ken, anders liep het te veel in de gaten.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (22)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

tweeëntwintig

428 West 42nd Street NY
Op het adres van Evelyne Steinbruch De­tective Inc. heerste de mislei­dende wan­orde van een normale kantooromgeving. De schrijfma­chine werd door de tikhit genadeloos afge­beuld, de nieuwe airco werkte nog steeds op volle toeren en Eve­lyne’s hulpje Norma zat aan de computer en tikte de laatste gegevens van een echtschei­dingszaak in. Evelyne’s compu­terdeskundige Tom Morgan, wiskun­dig doctor summa cum laude, opende de deur van het kantoor van Evelyne. De eeu­wige Pelikan vulpen in zijn rechterhand, de schoenen als altijd blinkend gepoetst, een meter negenentachtig lang, brood­mager en een bril met sterk negatieve glazen, dat was Tom Morgan ten voeten uit.
‘Evelyne, ik heb wat met de computer van het hoofdbureau van politie gespeeld en ik vond iets wat je zeker zal interesse­ren.’ zei hij met zijn zachte stem. Eve­lyne legde de map waarin ze zat te lezen op haar bureau en ging gemakkelijk zit­ten. Als Tom iets interessants te ver­tellen had moest ze daar ruim de tijd voor nemen. Met zijn zachte stem en be­dachtzaam praten was het noodzakelijk om aandachtig te luiste­ren en hem vooral niet in de rede te vallen.
‘Tja, ik heb eens nagedacht over wat jij bij dat dode meisje gevon­den had. Toen ben ik gaan grasduinen in de HQ-politiecom­puter en in het bijzonder zocht ik naar berichten die over Sperry Rand gaan. In de HQ-compu­ter staat een vermel­ding van Sperry Rand over een ongeval dat een paar dagen geleden in Harris­burg plaats vond, wat op z’n zachts gezegd een tamelijk raar ongeval was.’
‘Staat een bedrijfsongeval in de politie­computer? Dan moet dat echt een raar ongeval zijn geweest.’
‘Het ongeval op zich was niet raar, wel de tijd waarop het plaats vond. Praktisch op hetzelfde moment heeft een plotter staan werken.’
‘Dat is toch niet raar, die dingen staan altijd te werken.’
‘Ja, maar deze was een supergeheim pro­ject aan het plotten.’
‘Worden die dingen dan niet via een inge­wikkelde code afgeschermd voor onbevoeg­den?’
‘Dat is het rare in dit verhaal. Die code moet door drie ingenieurs worden inge­bracht. Ze moeten zelfs voor het intikken van hun eigen code elke dag een andere volgorde in acht nemen. Die volgorde wordt vlak voor ze de code gaan intikken door de computer gegeven.’
‘Dus Heinz, als ik het goed snap zou dit eigenlijk nooit kunnen gebeuren. Niemand kan als enkeling die code intikken.’
‘Dat heb je goed door, het is onmogelijk dat één persoon die code kraken kan. Maar ondanks dat, de controlebestan­den geven duidelijk aan dat iemand onbevoegd toegang tot dat geheime project heeft gehad.’
Plotseling knipte Evelyne met haar vin­gers: ‘De korrels die ik bij dat meisje heb gevonden kwamen van plotterpa­pier van Sperry af. Maar of dat hier thuis hoort of in Harrisburg weet ik niet.’
‘In Harrisburg, dat heb ik al uitgezocht. Zit je goed… ze missen ook een stuk plotterpapier!’
‘Daar in Harrisburg, waar dat ongeluk plaats vond?’
‘Precies, maar bij de programmeur die dat ongeluk kreeg is niets gevonden. Tenmin­ste, in zijn bureau en kledingkastje was niets van plotterpapier te vinden.’
‘Als er een stuk papier scheurt, dat wordt dat toch in de prullenbak gegooid? Wie bewaard zoiets en hoe weten ze trou­wens dat er een stuk ont­breekt?’
‘Evelyne, Evelyne, je kunt wel merken dat je maar een eenvoudige detective bent. Elke centimeter plotterpapier wordt daar geno­teerd. Het is net als in de vlieg­tuig­bouw, van een staaf aluminium wordt elke centimeter die in een vliegtuig verwerkt wordt geno­teerd. Bij een crash kan men op deze manier precies nagaan uit welke staaf een onderdeel is gemaakt en zo bijvoorbeeld materiaalver­moeid­heid achter­ha­len.’
‘Wie heeft dat ongeluk gekregen?’
‘Dat weet ik ook, ene Simmons, Ebson Sim­mons. Die ligt nog in het ziekenhuis bij te komen van zijn bloedarmoede. Hij blijkt zijn pols­slagader doorgesneden te hebben.’
‘Polsslagader doorgesneden, maar dan bloed je toch als een rund!’
‘Dat is het gekke aan dat ongeluk, door die massa bloed was er zo’n paniek dat alle veiligheidsmaatregelen vergeten wer­den. De ambulance is zo dicht mogelijk bij de plaats van het ongeval gestopt. Daar heeft men Simmons meteen ingeladen, zoiets doe je dan zonder enige controle. Pas later werd het ontbreken van dat plotterpapier ont­dekt.’
‘Dus zou ook die Simmons dat kunnen heb­ben. Maar dan moet dat ongeluk door hem in scène zijn gezet. Ik denk dat ik maar eens naar dat zieken­huis ga. Die twee­honderd­vijftig mijlen heb ik daar wel voor over.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (21)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

eenentwintig

‘Nou ja, de plotter ging opeens werken en het stuk papier verkreu­kelde helemaal, zodat het papiertransport vast dreigde te lopen. Daarom heb ik het papier eraf ge­scheurd en weggegooid.’
De dame in het blauw bukte zich over Sim­mons hen en zei: ‘Nee, dat is niet waar, alle prullenbakken zijn gecontroleerd. Alle laden en kasten, maar nergens heeft men iets kunnen vinden.’
Omdat de verleidelijke mond van het meisje zo dicht bij Ebson was, kwam hij als in een reflex omhoog om die mond te kussen. Razendsnel greep de blauwe dame onder het kussen en trok er, met een grijns op haar mooie toet het stuk papier onder uit. Snel ging ze een paar stappen achter­uit zodat Ebson het papier niet kon pakken.
‘Wat hebben we hier? Is dat een servet of een boodschappenlijst? Even kijken wat er op staat.’ Ze vouwde het papier open en zag het schema van de radar. Ze kwam dichterbij maar hield het vel papier op een afstand. Zachtjes fluitend zei ze: ‘Meneer Simmons, dat kan u aardig wat opleveren.’
‘Wat bedoelt u?’ zei Simmons, nu erg ze­nuwachtig.
‘Dertig jaar of een hoop geld,’ zei ze zo zacht dat alleen Simmons het kon horen. ‘Wat doen we, meneer Simmons? Verkopen of dertig jaar de bak in?’
Simmons dacht even na, als ze van Sperry kwam zou ze niet over verko­pen praten, maar met een paar agenten bij hem zijn binnenge­vallen.
‘Wie bent u werkelijk?’ vroeg hij.
‘Een goede fee die u een mooi lui leven­tje kan bezorgen,’
‘Meent u het werkelijk van dat verkopen?’
‘Zowaar als mijn lievelingskleur blauw is. Ik ben bereid om u veel geld te geven voor dat papier van u.’
‘Hoeveel dan wel?’
‘Ik wil u tienmaal uw jaarsalaris geven.’
Verbluft ging Simmons weer liggen, hij dacht razendsnel na. Dit was een kans om een mooie nieuwe auto te kopen. Tienmaal, was zo’n schema dan zoveel geld waard? Werkte ze voor een concurrent, of was ze misschien een spionne? Wat kon het hem schelen, dit was een onverwacht buitenkansje, hier moest hij op ingaan. Aan mijn reet met Amerika voor de Amerikanen!
Omdat Simmons zolang aarzelde schudde Maureen hem aan een arm: ‘Laten we niet gierig zijn, ik wil u vijftienmaal uw jaarinko­men geven, maar dat is dan ook mijn laatste aanbod.’
‘En op welke manier krijg ik dan dat geld en hoe weet ik of u mij niet bedriegt. Als ik nu dat papier meegeef loop ik de kans dat ik met nul, komma, nul blijf zit­ten of liever, liggen. Wie bent u, dat heb ik al meer gevraagd, als ik ja zeg loop ik de kans dat u mij arresteert.’
Lachend zei Maureen: ‘Dat zou wel het laatste zijn wat ik zou doen. Heus, ga er maar op in. Trouwens, wie heeft op dit ogenblik dat papier, jij of ik? Als ik dat wilde was ik toch allang met dat pa­pier weggelopen. Voordat jij uit je bed geklommen was zat ik al in mijn wagen.’
Ze draaide zich zo, dat de andere patiënten niets zagen van wat ze deed, opende haar handtas en haalde er zo­veel geld uit dat het Simmons de adem benam. Geroutineerd telde ze een stapel bankbiljetten en gaf die aan Simmons. Die keek met grote ogen naar die massa geld.
‘Is dit voldoende, ik heb je jaarsalaris maar geschat, ik denk dat dit wel de af­gesproken som is.’
Simmons nam het geld haast automatisch van haar aan en zei met een droge keel: ‘Nou Maureen, het interesseert me niet meer wie je bent of waar je vandaan komt. Dit zal mijn genezing wel erg bespoedi­gen.’
De dame in het blauw vouwde het papier zorgvuldig op en stak het in haar tas. Vol energie draaide ze zich om, zwaaide naar Simmons en verdween in de deurope­ning. Dat ze op haar tocht door de einde­loze zieken­huisgangen door een opzichtig geklede, met een nylonkoord spelende fi­guur werd gevolgd ontging haar volkomen.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (20)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

twintig

Ebson strekte zijn hand uit naar de win­keltas die Dean op het bed zette.
‘Ja, alles zit er in, je portefeuille met rijbewijs, je agenda, wat kleingeld en een sleutel­bos. Controleer het maar even.’
Met een ruk gooide Ebson de zak onderste­boven waarbij de genoemde zaken eruit vielen. Hij keek Dean aan: ‘Is dat alles wat ik bij me had. Heb je echt al­les uit mijn kleren gehaald en in die zak ge­stopt?’
‘Even kijken beste kerel, je had ook nog een of ander papier in een van de binnen­zakken van je jasje zitten. Dat moet er ook zijn. Even kijken.’ Hij pakte de win­keltas op en keek er in.
‘Ha, hier is de ondeugd, hij zat klem in een van de vouwen van de tas.’
Met een zucht van verlichting nam Ebson het papier van Dean aan en stopte het meteen onder het hoofdkussen.
‘Is dat papier zo belangrijk ?’ vroeg Mel Dean, ‘Het lijkt wel of je leven er van afhangt.’
Zenuwachtig zei Ebson: ‘Dat wel niet, maar het te verliezen zou me veel kunnen kosten.’
Ze kletsten nog wat over hoe Ebson zich voelde, de hitte die maar niet wilde wij­ken, maar niet over het ‘ongeluk’ of de gebeurtenissen daarna.
Donder eindelijk eens op, dacht Ebson, ik wil kijken of het wel de tekening is van de radar.
‘Ik ben moe,’ zei hij, ‘harte­lijk bedankt voor je zorgen, maar nu wil ik even gaan slapen.’
Opnieuw werd op de zaaldeur geklopt, niet zachtjes maar met ferme tikken. Beiden keken op, daar stond een kordaat uitzien­de, geheel in het blauw geklede dame. Een nog kortere rok was niet mogelijk, het lichtblauwe truitje verborg amper twee strakke borsten. Haar mooie blote benen staken in een paar lichtblauwe schoenen. Dean keek verwon­derd naar Ebson en zei dat hij er vandoor ging.
Ebson keek naar het meisje en vroeg een beetje verbaasd: ‘Moet u bij mij zijn?’
‘Als u tenminste Ebson Simmons bent wel,’ zei het meisje.
Ebson slikte even en zei: ‘ Ja, die ben ik.’
‘Meneer Simmons, u kent mij niet, maar ik kom in verband met uw vreemde ongeluk op uw werk.’
Nu niet zenuwachtig worden, dacht Ebson, misschien valt alles wel mee.
‘Juffrouw, wie bent u, hoe heet u en waarvoor komt u?’
‘Mijn naam is niet belangrijk, noem me maar Maureen, ik ben verbon­den aan Sperry Rand en ik kom eens vragen hoe alles heeft kunnen gebeu­ren.’ zei het blauwogi­ge meisje.
‘Wat bedoelt u met ‘heeft kunnen gebeu­ren’, kunt u iets duidelijker zijn?’ Nu vooral zelf het initiatief nemen, dacht Ebson.
‘Tja, wat ik zoal gehoord heb is het een beetje een raar ongeluk. Ik bedoel niet dat u dat expres hebt gedaan, maar we snappen het niet helemaal.’
‘Ik ging wat water uit de koeler halen, daarbij moet ik gemorst hebben. Omdat ik rubberzolen heb en die worden spekglad als ze nat zijn, moet ik zijn uitgegle­den. Daardoor moet ik mijn evenwicht ver­loren hebben en om niet te vallen moet ik met mijn armen hebben gezwaaid. Daarbij moet ik met mijn linkerarm op de koeler geslagen hebben. Ik heb nog geprobeerd om iemand te roepen, maar er was niemand aanwezig. Ik was vroeg terug van de lunchpauze.’
Hij ratelde het verhaal af alsof het een van buiten geleerde toneel­tekst was. Ze­nuwachtig ging hij in een andere houding liggen, daarbij knisperde het stuk papier onder het kussen zachtjes. Hij keek ver­schrikt naar Maureen maar die reageerde er niet op. Mis­schien had, omdat hij er letterlijk bovenop lag, hij het alleen gehoord.
‘Zet de band maar stop,’ zei Maureen, ‘het lijkt wel alsof u het van te voren allemaal hebt gerepeteerd.’
Ebson werd kwaad en zei met een te luide stem: ‘Van buiten geleerd, hoe komt u daar bij? Denkt u dat ik zoiets expres heb gedaan. Ik was bijna helemaal leegge­bloed. Denkt u dat ik zoveel risico’s zou nemen? En waarom zou ik dat doen, vertelt u me dat dan maar eens.’
‘Om te beginnen moet u zich niet zo kwaad maken, dan duurt uw genezing nog langer. Het blijkt dat er een stuk plotterpapier ontbreekt. De verzamelstaten van het pa­pierverbruik geven een tekort aan van onge­veer tachtig centimeter van een rol plotterpapier. Kunt u mij daar iets over vertellen?’
‘Plotterpapier,’ zei Ebson terwijl hij verbaasd keek, ‘maar ik werk nooit met plot­ters! Trouwens hoe weet u dat alle­maal?’
‘Meneer Simmons, maak het me niet moei­lijk. Ik weet dat de geheime afdeling in rep en roer is. Dat er iets is gebeurd met een geheim project. En laat het nou net rond de tijd van uw ongeluk voor­ge­vallen zijn. Vind u dat niet erg toe­vallig? Bovendien, tijdens het bloedbad wat u ‘per ongeluk’ aanrichtte heeft men niet alle voorge­schreven controles uitge­voerd. Als men dat wel had gedaan was u hier als een leeg hulsje binnengebracht. Dus meneer Simmons, wat hebt u met dat stuk papier gedaan?’
‘Hij hep een stuk papier onder zijn kus­sen gestopt,’ riep de oude man, die met stijgende belangstelling naar het gesprek had liggen  luis­teren.
Ebson kon zich niet beheersen en riep met overslaande stem; ‘Hou je bek, bemoei je met je eigen zaken.’
Maureen begon te lachen en zei: ‘Zie je wel, ik heb wel gelijk, je weet er wel iets vanaf.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (19)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

negentien

Harrisburg State Hospital

Vanuit een diepe duisternis steeg een duizeligheid omhoog die steeds sterker werd en ongemerkt overging in een bar­stende koppijn. Als in een dikke mist kwamen flarden van stemmen als echo’s en stierven dan weer weg. Een onop­houdelijk gedreun werd steeds sterker en ging over in een kloppen op zijn lichaam. De echo’s werden sterker en heel in de verte hoorde hij een stem zonder er iets van te ver­staan. Volko­men verward opende Ebson Sim­mons zijn ogen en zag in een kring van licht en donker een wazige schim die groter en groter werd. Lang­zaam gingen de echo’s over in een vrouwenstem en werd de schim een donkere vlek.

‘Meneer Simmons, hoe gaat het ermee?’ hoorde hij vragen terwijl iemand met een koele hand op zijn wang klopte.

Ebson knipperde enkele malen met de ogen en langzaam werd de mist minder. Hij keek verwilderd om zich heen maar herkende niets van de omgeving. Hij wilde de donkere vlek van zich afduwen maar zijn linkerarm weigerde alle dienst. Met zijn vrije arm zwaaide hij ongecontroleerd door de lucht. De vlek veranderde nu in een mond die over hem heen gebogen was.

Hij zag de mond opengaan: ‘Meneer Sim­mons, bent u daar?’ vroeg de mond. Langzaam werd de mond onderdeel van een gezicht. Hij probeerde iets te zeggen maar zijn mond was zo kurk­droog dat er geen geluid uit zijn keel kwam. De verpleeg­ster zag dit en maakte met een vochtige spatel zijn lippen nat. Dankbaar likte Simmons over zijn lippen en probeerde nogmaals iets te zeggen: ‘Waar ben ik, wat is er gebeurd?’ vroeg hij brabbe­lend.

‘U bent in het State Hospital. U was bij­na dood, een paar ogenblik­ken later en u was volkomen leeggebloed,’ zei de ver­pleegster tamelijk harteloos.

‘Wat is er dan gebeurd?’ vroeg Simmons.

‘Op de een of andere manier hebt u uw linkerpols doorgesneden. Het is maar goed dat er iemand op uw afdeling kwam. Die heeft meteen uw arm afgebonden en daar­door uw leven gered.’

Simmons bleef liggen en probeerde zijn gedachten te ordenen. Lang­zaam kwamen de herinneringen terug, zijn woede-uitbar­sting, de plotter en toen stokte zijn ademha­ling even. Waar was zijn colbert gebleven? Nu niet in paniek raken, dacht hij.

De verpleeg­ster kwam met een glas water en liet Simmons wat drinken. Deze keek nu naar zijn linkerarm, die was op het bed vastgebonden. Zijn pols was zwaar verbon­den, maar er was toch nog een beet­je bloed door het verband gesijpeld. In de arm stak een dikke naald die met een pleister was vastge­plakt. Een slange­tje verbond de naald met een infuus dat hoog naast het bed aan een statiefhaak hing. Langzaam drupte een heldere vloei­stof in het slange­tje.

‘Hoelang ben ik hier en welke dag is het vandaag?’

De verpleegster glimlachte en zei: ‘Erg origineel bent u niet, u ligt hier twee dagen en het is donderdag. We hebben u onder een lichte narcose gehouden om en­kele liters bloed te kunnen geven. U boft dat de bloedbank voldoende AB-positief had, daar is vrij moeilijk aan te komen.’

Ebson dacht even na: ‘Hoe ben ik dan hier gekomen?’

‘Uw collega’s hebben de ziekenwagen laten komen en die heeft u hier heen gebracht. Uw kleren hangen in het rechterkastje naast de deur. Kan ik u verder nog hel­pen, anders ga ik want het is erg druk op de afdeling?’

Ebson schudde van nee en de verpleegster ging de kamer uit. Hij keek eens rond. Op de kamer stonden vier hospitaalbedden, in het ene bed lag een oude man, in het tweede een man die ongeveer veertig moest zijn, het derde bed was leeg.

Voorzichtig boog Ebson zich naar links en probeerde de band om zijn arm los te ma­ken. Na enkele pogingen lukte het en be­woog hij behoed­zaam zijn linkerarm. Een kloppende pijn was het antwoord. Op zijn tanden bijtend probeerde hij omhoog te komen, wat pas na enkele pogingen lukte. Hij stapte aan de linkerkant uit het bed en viel bijna op de koude ziekenhuis­vloer. Een misselijkmakende golf duize­ligheid trok als een waas door zijn hoofd. Het bloed veroorzaakte een enorme druk op zijn hersenen, even dacht hij dat hij flauw ging vallen, maar na enke­le ogenblik­ken werd hij weer helder. Ge­waar­schuwd richtte hij zich voorzichtig op en pro­beerde met de infuusstandaard als steun naar het kastje te lopen. Zich aan alles wat er stond vasthou­dend lukte het hem moei­zaam om daar te komen. De oude man had alles zwij­gend aangezien en draaide zich van hem af. Het kastje was niet op slot en met kloppend hart deed Ebson de smalle deur open. Daar hing zijn colbert netjes op een kleerhanger. Hij voelde in de binnenzak, niets! Zijn hart sloeg over, zenuwachtig voelde hij in de andere zak, het papier was er niet. Wild zocht hij in zijn pantalon, ook niets.

Toen riep de oude man: ‘Je kleren komen van de stome­rij, ze zijn vanmorgen ge­bracht.’

‘Kunt u mij zeggen welke stomerij dat was?’ vroeg Ebson aan de man.

‘Nee, maar dat weet de zuster wel.’

Ebson strompelde terug naar zijn bed en bleef een tijdje liggen nahijgen. Op de elektrische klok boven de deur was het bijna twee uur. De jongere man kamde zijn haren en streek de dekens glad, ‘Nog even, dan hebben we weer bezoek.’

Ebson dacht na hoe hij zonder achterdocht te wekken aan het adres van de stomerij kon komen.

De verpleegster kwam met een verhit ge­zicht de kamer binnen en keek naar de linkerarm van Ebson.

‘Meneer Simmons, zijn we uit bed geweest? Dat mogen we nog niet hoor, we zijn nog veel te zwak door al dat bloedverlies en die transfu­sies.’

‘Zuster, waar zijn mijn kleren gereinigd, kunt u me dat vertellen?’

‘In ons eigen hospitaal meneer Simmons, we hebben een prima reini­ging. Waarom, mist u soms iets?’

‘Ja, ik had een opgevouwen papier bij me en dat is voor mij nogal belangrijk.’

‘Een collega van u, die na uw opname naar u is komen kijken, heeft al uw bezit­tin­gen meegenomen.’

‘O, dank u wel, ik denk dat ik dan wel weet wie het is.’

De verpleegster ging weer de kamer uit en Ebson bleef alleen met zijn gedachten. Wie kon dat zijn geweest, was dat een van de contro­leurs geweest? Had die de teke­ning gevonden, had men wantrouwen gekre­gen door het ‘ongeluk’? De gedachten spookten door zijn hoofd waardoor de hoofdpijn amper verminderde.

Een klopje op de deur deed hem opkijken.

Mel Dean, die op dezelfde afdeling als Ebson werkte stond, gekleed in een splinternieuwe dure jas, met een bosje bloemen en een papieren winkeltas in de deurope­ning.

Hij zwaaide en vroeg: ‘Zo ouwe jongen, heb je het toch ge­haald? Ik gaf geen cent meer voor je leven, je zag nog witter dan de lakens op je bed.’

Die komt mijn tekening brengen, dacht Ebson. ‘Ja, ik heb gehoord dat het weinig scheelde, maar ik ben weer in het land van de leven­den. Ben jij gisteren komen kijken?’

‘Ja, ik vond dat ik mijn koffiemaatje even goeden dag moest komen zeggen. Bo­vendien breng ik je spullen mee, je was gisteren helemaal van de kaart.’

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature