In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Hank Denmore

«« Previous page · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (18) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (17) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (16) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (15) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (14) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (13) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (12) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (11) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (10) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (09) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (08) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (07)

»» there is more...

Hank Denmore: Moord in lichtdruk (18)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

achttien

Het werd druk in het trapportaal van 1221 East 135 Street. Weer stonden twee heren bij de deur van Lolita Romanowa. Weer werd er op de deur geklopt en weer ging de deur open totdat de ketting strak stond. Doc gooide zijn volle gewicht tegen de deur, de schroe­ven, waarmee de ketting aan het kozijn was bevestigd, scheurden uit de dunne plank en de deur vloog open. Antonio greep het meisje vast en hield haar mond dicht, intussen sloot Rope de deur. Grijnzend draaide Rope zich naar het meisje om en kneep haar zachtjes in haar wangen.
‘Ons meisje zal aan oompje alles zeggen, anders wordt oompje héél boos en zal ons meisje moeten huilen.’
Wit van angst stond het meisje met de nog steeds dichtgeknepen mond tussen de twee in en sperde in doodsangst haar mooie ogen ver open. Ze schudde haar hoofd, onmachtig om iets te zeggen of te doen. Terwijl de Napolitaan het meisje vast­hield stopte Rope een stuk handdoek in haar mooie mond. Daarna bond hij haar benen met een stuk touw vast en kwam met een stoel aandragen. Voordat het meisje er op bedacht was gaf Antonio, de Napo­litaan, haar een stomp in de onder­buik waardoor het meisje kreunend voorover boog. Direct werd de stoel onder haar achter­ste geschoven en was ze vastgebon­den voor ze twee keer adem had gehaald.
Snel en vakbekwaam trok Antonio het dunne zijden bloesje, eerder op de dag al door Doc zo bewonderd, in stukken, zodat de volle borsten uitdagend van hun vrijheid genoten. Even stokte de adem van Antonio, want voor vrouwelijk schoon had hij wel oog.
Rope was naar de keukenkraan gelopen en had een glas water getapt. Voorzichtig lopend om geen water te morsen, kwam hij op het meisje toe. Met dunne straaltjes liet hij het water in haar ogen lopen. Knipperend met de ogen werkte het meisje het water weg.
‘Kindje,’ zei Antonio, ‘heeft je verloof­de hier nou echt geen pakje of enveloppe afgegeven?’
Huilend schudde Lolita van nee.
Zuchtend trok Antonio met een ruk de handdoek uit haar mond en zakte voor haar op de knieën: ‘Meisje, voor het laatst, heeft hij echt geen pakje afgege­ven?’
Rope kneep de neus van het meisje dicht en goot het restant water in haar mond. Het meisje slikte het moeilijk weg. Rope liep naar de keuken en pakte zonder iets te vragen een koffiekan uit een keuken­kastje en liep naar het aanrecht. Hij draaide de warmwaterkraan helemaal open en liet het water stromen totdat het bijna kokend heet was. Toen goot hij de kan vol met het hete geiserwater. Weer kneep hij de neus van het slachtoffer dicht. Lolita klemde met opengesperde ogen haar mond dicht, maar moest die naar een halve mi­nuut weer opendoen om adem te kunnen ha­len. Rope goot direct een guts heet water in haar mond. Het meisje verslikte zich en probeerde te hoesten maar Rope goot weer heet water in de nu wijd geopende mond. Een rochelen­de gil kwam uit de verbrande longen en keel van het meisje. Opnieuw goot hij het hete water in haar mond.
‘En heeft hij nu wel een pakje afgege­ven?,’ vroeg Antonio.
Het meisje schudde  haar hoofd heen en weer. De tranen stroomden over haar bruinrode huid. Toen kwamen reutelend een aantal Russische woorden uit haar mond, maar de twee verstonden er niets van.
Rope greep het meisje weer vast en schreeuwde: ‘Verdomde teef, wat zeg je?’
In de gore donkere gang werden een paar huis­deuren gesloten, niets horen, niets zien en niets zeggen was het overlevingsparool in deze buurt.
‘Ik weet echt niets af van een pakje of een brief, in Godsnaam geloof me,’ sta­melde het meisje schoksgewijze ademha­lend. Haar keel brandde verschrikkelijk. Rope sprong vloekend opzij, door de pijn en schrik leegde zich de blaas van het meisje en spatte haar urine op zijn broekspijpen.
Antonio had het hele tafereel, zoals ge­woonlijk, zwijgend aangezien. Hij hield Rope tegen en zei: ‘Rope, hou er mee op, ze weet van niks. Laat haar gaan, dat ding heeft vandaag genoeg meegemaakt.’ Deze schudde van nee en pakte uit een naaibox een dikke stopnaald. Met de naald naderde hij het meisje weer en vroeg nog­maals of ze iets van een pakje afwist. Het nee schuddende meisje kronkelde zich in allerlei bochten en gilde oorverdovend. Maar Rope bleef onverstoor­baar en riep tegen Antonio de mond van die teef dicht te houden. Toen pakte hij een van de bor­sten hard vast en perste de tepel om­hoog. Langzaam stak hij de stopnaald door de door doodsangst ver­stijfde tepel, iets wat later in gewijzigde vorm mode zou worden.
Het meisje krijste en gilde on­danks de dichtgeknepen mond. Met een vloek sprong Antonio terug en liet daar­bij de mond van het meisje los. Door de ver­schrikkelijke pijn had het meisje door haar onderlip heen hem in de hand gebe­ten. Het gekrijs en gegil was nu ook voor Rope teveel geworden. Hij liet haar los en haalde een stuk nylon­koord uit zijn linkerjas­zak. Het koord om zijn handen windend ging hij achter het meisje staan. Dit keek zacht­jes huilend met doods­angst naar Antonio, maar die haalde zijn schou­ders op. ‘Ze la vie,’ zei hij in zijn beste Frans. Plotseling gooide Rope het koord om de keel van het meisje en trok met gekruiste handen uit alle macht aan het koord. Het meisje schopte vergeefs met haar benen en maaide met haar armen wild in het rond. De ogen puilden uit de kassen en de bruinrode gelaatskleur ging langzaam over in een blauwe. Na enkele minuten gingen de wilde bewegingen van armen en benen over in een spastisch samentrekken, waar­na ze langzaam verslap­ten en tot rust kwamen. Rope hield het koord nog ongeveer een minuut strak aange­trokken om het dan los te laten. Aan het leven van Lolita Romanowa was op een afschuwelijke manier een eind gekomen.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (17)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zeventien

Wie op de juiste tijd in het trapportaal 1221 East 135 Street aanwezig was, zou op het eerste gezicht gezworen hebben dat het twee echte heren waren. Maar een tweede blik zou die me­ning toch grondig herzien. Beide waren niet al te groot, de ene was te mager en de ander zou niet al te veel boven zijn ide­ale gewicht zijn. De magere had een gelig gezicht, als van een leverzieke, maar de geelgroene ogen gaven aan het rimpelige gezicht zo’n intens gemene blik dat men met een lichte huivering aan Joseph Goeb­bels moest denken en de man weer snel uit zijn ge­dachten zou bannen. De tweede man liep alsof hij gewend was om op te treden. Het zou voor een oplettende toeschouwer een politie-agent of een dokter kunnen zijn. Wanneer de tweede geweten zou hebben dat men hem voor een dokter hield, zou hij zich gestreeld voelen. Drie jaar had hij de Medical Highschool gevolgd en was er toen wegens verregaande sadisme tijdens de sectielessen afgetrapt. Maar hetgeen hij daar geleerd had werd door hem op zijn slachtoffers uitgeprobeerd. Dat die slachtoffers het nooit overleef­den lag niet aan de kwaliteit van de opleiding in die drie jaar, maar meer aan zijn wrede aard en een haast ziekelijke bezeten­heid om bloed te zien.
De twee mannen keken in de hal naar een naamsregis­ter maar dit was teveel gevraagd, enkele brievenbussen waren wel aanwe­zig, maar die vertoonden alleen het nummer van de flat, waarvan de bewoner aan­spraak maakte op het gebruik van die bus. De meeste bewoners waren werkloos en leefden onder anderen van een kleine uitkering. Je moest het de sociale controleurs niet al te gemakke­lijk maken door zomaar je naam op de brievenbus aan te geven. Een lift was natuurlijk niet aanwezig, de bewoners wisten het woordje lift amper te spellen, laat staan dat ze zo’n kostbare voorziening konden betalen. Langs een smerige trap, duide­lijk gemaakt van gewapend beton, want de treden ver­toonden onbe­schaamd een geraamte van roestig beton­staal, liepen de twee naar boven. Licht hijgend kwamen ze op de vierde verdieping aan en keken in het halletje rond naar de naam­plaatjes. Een gaf een Poolse naam, de tweede moest van een Ier zijn, op een andere deur was een minia­tuur van een icoon vastgeniet. Het naamplaatje vermeldde de naam Lolita Ro­manowa. Doc en Lime keken elkaar gniffe­lend aan en trokken hun das recht. Doc ging naar de deur en klopte aan. Lime ging naast de deur staan zodat, wanneer de deur geopend zou worden, hij niet te zien zou zijn. Een lage meis­jesstem, met een klank welke beloftes in­hield, riep dat ze kwam. De deur ging op een kier open en liet een levendig bruin gezichtje zien.
‘Dag meneer, waarmee kan ik u dienen?’ vroeg ze beleefd aan Doc.
‘Zou ik even binnen mogen komen, ik ben van de belastingen,’ was het antwoord.
Het meisje sperde haar ogen even open en vroeg op ongelo­vige toon: ‘Van de belas­tingen?’
‘Ja mevrouw, antwoordde Doc, ‘ik moet iets van uw aangifte van het vorige jaar met u doornemen.’
Gerustgesteld deed het meisje de deur even dicht om een veiligheids­ketting te kunnen weghalen, toen ging de deur ver open. Direct stapte Doc binnen en nam zijn hoed af. Vóór het meisje de deur kon sluiten was ook Lime binnengewipt. Het meisje keek verschrikt naar die indrin­ger, maar Doc verklaarde dat het zijn assistent was. Toen de twee bleven staan werd het meisje wat verlegen en vroeg of de heren niet wilden gaan zitten. Dat deden de heren. De hele tijd hadden de twee het meisje staan aanstaren en al zittende gingen ze daarmee door. Het was dan ook meer dan de moeite waard wat ze zagen. Vanuit een bruin, Slavisch aan­doend gezicht keken twee felblauwe ogen hen aan. Het haar was diepzwart en reikte tot de volle borsten van het meisje. Brede heupen vormden een regelrechte uitnodi­ging voor elke man. Tot die uitnodiging droeg ook haar kleding een steentje bij. Over de naakte huid was een dun zijden bloesje gespannen, dat elk detail daaron­der in gedachte zichtbaar maakte. Soepel bewoog de huid onder het bloesje en wan­neer iemand ooit op het idee van een b.h.-tje gekomen was, vergat hij elke noodzaak hiervan bij het zien van die prachtig gevormde borsten. Niet zwaar, maar ferm vooruit­ste­kend vertoonden zij zich aan ieder die het maar zien wilde. Er was geen spiertje dat neiging tot ver­slapping vertoonde. Integendeel, er be­stond een acuut gevaar voor de paar knoopjes die het bloesje dicht en de bor­sten op hun plaats probeerden te houden. Nadat ze zich met moeite van dat onder­deel hadden losgerukt, gingen de twee paar ogen naar onder. Vanuit een paar pantoffeltjes vertrokken twee benen naar een rokje dat in feite niet meer was dan een breed uitgevallen cein­tuur. Maar wat voor benen! Slanke enkels gaven steun aan een paar prachtige benen met sierlijke maar toch stevige kuiten. Haar knieën waren een streling voor elk mannenoog. Vanaf die knieën gingen de benen verder omhoog om dan iets uit te lopen in een paar heerlijke dijen, met net genoeg vlees om een zalig houvast te hebben zon­der te kunnen zeggen dat er te veel vlees of vet op zat. In de schemer van het rok­je verloren de dijen zich in een ontmoe­ting waarvan alleen al het denken eraan elke man de adem zou benemen. Een paar mooie, maar niet te magere armen verbonden twee prachti­ge, soepele slanke handen met het lichaam.
Toen het tot de twee heren doordrong dat het toch wel erg stil werd in het ver­trek, slikten ze moeizaam en keken het meisje aan. Met een beminnelijke glimlach maakte Doc zich bekend.
‘Dat van die belastingen was maar een smoesje,’ zei hij. ‘We moeten met jou eens praten over be­paalde dingen.’
‘Wie zijn jullie dan?’ vroeg het nu ge­schrokken meisje.
Lime liep naar het meisje toe en zei: ‘Kalm aan zus, dan zal er niets gebeu­ren.’
Doc vroeg: ‘Is uw verloofde ene Millhouse?’
Het meisje antwoorde verbaasd: ‘Antoine?’
Vlug ging Doc verder: ‘Dus dat klopt?’
‘Nou, verloofd is een groot woord.’
‘Heeft hij hier een pakje achtergelaten?’ vroeg Lime nu.
‘Nee, een pakje heeft hij nooit achterge­laten, trouwens, hier is hij nooit ge­weest. Antoine werkt in een groot maga­zijn van een elektro­nisch bedrijf en ziet overdag zoveel pakjes, dat hij er ‘s avonds echt niet meer mee zal gaat lopen.’
De heren stonden op. Doc zei op een ver­moeide toon: ‘Meisje, je hebt geluk. We mogen verder niets doen, maar er komen binnenkort een paar andere heren om inlichtingen. Geef ze die maar, als je tenminste van mij een goede raad wilt aannemen.’ De twee liepen naar de deur en verdwenen.
Lolita bleef verschrikt en in de war ach­ter. Wat moest ze daar nou van denken. Ze liep naar de telefoon en belde het nummer van Antoi­ne. De telefoon gaf echter alleen de oproeptoon. Met bange voorge­voelens legde ze de hoorn weer neer.
Een paar blokken verder gaf Doc telefo­nisch verslag aan zijn chef, na aandach­tig geluisterd te hebben zei deze dat ze terug moesten komen.
Terwijl hij de hoorn neerlegde brulde Vincente om Antonio en Rope. Haastig wer­den koffiekoppen weggezet en kwamen de twee naar het kantoortje en klopten eer­biedig op de deur.
‘Binnen verdomme,’ schreeuwde Vincente woedend.
De twee keken elkaar aan en gingen naar binnen.
Terwijl Vincente een papiertje naar hen probeerde te gooien zei hij: ‘Hier een adres, ga er naar toe en breng die griet kost wat het kost aan het praten.’
Rope raapte het stukje papier op en keek naar het voor hem onbekende adres. Vragend keek hij naar zijn baas.
‘Ze is het vriendinnetje van Millhouse,’ zei Vincente.
Nu wisten de twee waarom het ging. Zonder nog iets te vragen gingen ze naar buiten.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (16)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zestien

Hij schakelde de boven de tafel hangende microfoon in en sprak de datum, de bij­zonderhe­den van de vindplaats en een kor­te omschrijving van het lichaam in. Met uitgeschakelde microfoon zei hij tegen Evely­ne: ‘Ik denk dat ze door een min of meer bekende is doodge­schoten. De ogen hebben nog een verbaasde blik en de pu­pilverwijding duidt daar ook op.’
Terwijl hij de microfoon weer inschakelde bekeek hij de handen van het meisje. ‘Vermoe­de­lijk is het slachtoffer veel met gereed­schappen omgegaan. Eeltplekken op de bin­nenzijde van de rechter­wijsvinger en op het gedeelte tussen duim en wijsvinger duiden mis­schien op omgang met handvuur­wapens. Zware eeltvorming op de rand van de rechterhand tussen pols en pink vermoedelijk van karate of andere vecht­sport.’
Evelyne hield een hand over de microfoon en zei: ‘Ik heb de kleren van het arme ding onderzocht, alles was van Amerikaan­se makelij en prak­tisch nieuw. Als je dan bij die eeltplekken op haar hand iets verder denkt kom je al snel uit bij een agente van een of andere geheime dienst. Wat denk jij ervan Carson?’
De statige gestalte van de dokter was even in gedachten verzonken. ‘Ho, ho, als je die sterk ontwikkelde spieren ziet, daarbij opgeteld die eeltplekken en het kapsel met die korte haren, dan kun je inder­daad gaan denken aan wat jij denkt,’ zei hij door de twee brillen kijkend.
Daarna bekeek hij de prachtige stevige bor­sten, de buik en het schaam­gebied. Nu fronste hij zijn wenk­brau­wen en deed voor­zichtig het schaamhaar opzij. ‘Kleine verwondin­gen aan de vagina door een voor­werp wat tamelijk ruw ingebracht is ge­weest. Kan een gevouwen blad papier zijn geweest, of een huls van een tamelijk stevig materiaal.’
De dokter reed een mobiele micro­scoop boven het schaam­gebied en stelde  scherp. Hij onderzocht gedu­rende een aantal minuten de verwondingen nauwkeurig en mompelde wat in zichzelf. Toen sprak hij hardop: ‘De verwonding is hoogst­waar­schijnlijk ontstaan door het ruw verwijde­ren van een vermoedelijk plastic­ koker. Omdat dit nog al pijnlijk is zal dit waar­schijnlijk door de dader gedaan zijn.’
Evelyne hield opnieuw een hand voor de microfoon en vroeg: ‘Hoe weet je dat het een plastic koker moet zijn?’
‘Ho, ho, het is waarschijnlijk, maar kunststof heeft bij wrijving over zachte huid een gladstrijkend effect, alsof je daar dan geen poriën meer hebt. En omdat dit aan beide kanten van de vagina voor komt neig ik naar die conclusie.’
Terwijl hij naar het lijk keek liep de dokter om de tafel heen. In het licht van de sterke gloei­lamp boven de tafel glinsterde iets tussen het schaamhaar. Hij bukte zich en plukte met een pincet een miniem stukje materiaal uit het schaam­haar. ‘Ho, ho, wat hebben we daar?’ zei hij nuchter. Hij legde het gevon­den stukje onder de micro­scoop en bekeek het. ‘Ho, ho, als dat geen plastic is eet ik vanmiddag al mijn boterhammen op.’
Evelyne zei niet wat ze gevonden had en liet Carson maar begaan. Deze deed het stukje plastic in een papieren zakje en schreef er met een potlood de noodzake­lijke gegevens op. Wat hij had gevonden werd weer op de taperecorder ingesproken.
‘Dit gaat naar ons grote lab,’ zei Carson terwijl hij een lancet opnam. Hij draaide zich naar Evelyne en vroeg: ‘Weet je ze­ker dat je dit wilt zien, ik ga de baar­moeder openen om verdere verwondingen te zoeken?’
‘Ja, ik blijf hier, maar als het te erg wordt ga ik wel even in een hoekje zit­ten.’
De statige figuur boog zich over het dode meisje en begon te snij­den. Na enkele minuten was het karwei geklaard. Een zwakke weeë geur kwam van de snijtafel. ‘In de uterus is het slijmvlies op twee plaatsen beschadigd, vermoedelijk door het inbrengen van een vermoe­delijk plastic kokertje,’ zei hij in de micro­foon. Hij haalde de buikwandran­den naar elkaar en zette er een paar krammen in, zodat de buikwand dicht bleef. Toen be­keek hij de kogelwond.
‘Ho, ho,’ zei hij tegen Evelyne. ‘Dat is door een vakman gedaan. Precies op de juiste plaats om zoveel mogelijk schade in de hersenen aan te richten en om er zeker van te zijn dat de dood meteen in­trad. Dat is een echte professional ge­weest. Alleen iemand uit de CIA of soortgelijke dienst krijgt een zodanige schietop­leiding om zo een kunststukje te kunnen uitvoeren.’
Toen hij een kleine roestvrijstalen cir­kelzaagmachine pakte om de schedel te gaan halveren stond Evelyne op: ‘Ik heb voorlopig genoeg gezien en gehoord, ik ga naar mijn kantoor. Als de uitslag van het stukje plastic komt hoor ik dat dan van je?’
‘Ho, ho, ik vermoed dat het een stukje plastic is, maar jij krijgt van mij alle bijzonderheden te horen.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (15)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk


vijftien

‘Dag ouwe jongen, met Otto Winkler, ik heb een spectraalanalyse en zou graag weten van welk materiaal die is.’
De agent vroeg: ‘Weet jij misschien van welk soort stof die analyse is of is dat nou net de grote onbekende?’
‘Ik vermoed dat het een lichtgevoelig materiaal is.’
‘Oké, dan schakel ik dat programma even in,’ antwoordde de computer­bediende en hing op.
Otto haalde een schakelaar over en toen een rood lampje opgloeide als teken dat er verbinding met de computer was, drukte hij een knopje in. De cilinder van de Hell-schrijver begon te draaien en een zacht zoemen gaf aan dat de hierop ge­spannen grafiek naar de compu­ter werd doorge­zon­den. Na enkele minuten ging een zoemertje en stopte de cilinder met draaien. Otto drukte op een ander knopje en wachtte weer totdat het rode lampje doofde. Na even gewacht te hebben ging de telefoon over. Rustig liep hij naar het toestel en nam de hoorn op.
‘Otto, we hebben een vergelijking gemaakt en het antwoord gevonden.’ zei de agent, ‘Het komt van een maatvast plotterpapier van Kodak en is exclu­sief voor Sperry-Rand vervaardigd. Die gebruiken het om teke­ningen uit hun computers te halen.’
‘Zie je nou wel, dat mooie speelgoed van jullie brengt toch z’n geld op,’ lachte Otto die geen enkele aantekening maakte. ‘Kun je ook zeggen welke divisie het ge­bruikt of moet ik de hele wereld afgrazen om het juiste antwoord te vinden?’
De agent lachte en zei: ‘Ik had die vraag verwacht en heb het antwoord ook al klaar, hier komt het, het wordt alleen door Sperry-Rand in Harrisburg Pensylva­nia en hier in New York gebruikt.’
‘Hardstikke bedankt,’ zei Otto, ‘en je weet het, als ik soms iets voor jou kan doen, één belletje en ik sta voor je klaar.’
Hij liep naar Evelyne toe en vertelde welk materiaal er gevonden was. Ze trok haar wenkbrauwen op en mompelde: ‘Sperry-Rand? Maar die maken toch militaire in­stalla­ties die topgeheim zijn. Hoe komt dat meisje nu aan papier van Sperry-Rand? Ik denk dat ik onze dokter maar eens ga opzoeken, die gaat vanmiddag sectie op het meisje verrichten.’
Ondanks de hitte die de Big Apple al da­gen teisterde was het in het forensisch laboratorium van de hoofdstedelijke politie aangenaam koel. Dit lab bestaat in feite uit een aantal ruimten die allemaal toegang hebben tot het mortuarium van het bureau. In het mortuarium was altijd een voldoende voorraad aan ingevro­ren en ge­koelde lichamen. Bij de recente zaken werden de lichamen gekoeld, de lijken van de ‘moeilijke’ moorden werden voorlopig ingevroren. Poli­tie­dokter Carson De­ley, een statige figuur met gouden bril, had het lichaam van het door Evelyne  gevonden meisje op een sectietafel laten leggen. Het koude naakte lichaam, uitge­strekt op de kille roestvrij­stalen snij­ta­fel, deed in de koele ruimte onge­loof­lijk onpersoonlijk aan. Carson deed een rubberen schort en een paar rubberen handschoe­nen aan en zette over zijn bril een grote bescher­mende bril op. Hij had geleerd om voor­zich­tig te zijn. Soms kan een lijk de meest kwaadaardi­ge bacillen bij zich hebben. Wanneer een onder­zoeker dan zelf een miniem wondje heeft kan di­rect contact met een lijk al voldoende zijn voor op zijn minst een ernstige in­fectie. Het eerste kwartier bekeek hij het meisje alleen maar. Het kogelgaatje tussen de ogen liet hij even voor wat het was, dat kwam nog aan de beurt. Ze was niet al te groot en was zeker niet dik, eerder aan de magere kant. Het zwarte hoofd­haar was kort geknipt, alsof ze veel aan sport deed, daar wees ook het ge­spierde lichaam en de platte buik op. De sterk ontwik­kelde handen gaven hem de indruk dat ze in haar leven letterlijk hard had moeten aanpak­ken. Een klopje op de deur deed hem op­kij­ken, Evelyne Stein­bruch kwam lachend binnen.
‘Hallo Carson, hoe gaat het in het land van de levenden?’
‘Ha, die Evelyne, lang geleden dat ik je heb gezien. Het zal wel geen toeval zijn dat je komt kijken. Jij hebt toch dit meisje gevonden? Althans, volgens het bijliggende procesverbaal.’
‘Hoe raad je het’, zei Evelyne. ‘Ik ben erg nieuwsgierig naar wat je zult vin­den.’
‘Ho, ho,’ zei de politiedokter vriende­lijk, want hij mocht Evelyne wel. ‘Ik ben maar net bezig met het bekijken van het stoffelijk overschot, dus of ik iets zal vinden is nog maar de vraag.’
Hij bracht speciale zwarte inkt op een glad plankje aan en verdeelde deze met een rubber roller totdat de inkt volkomen gelijkmatig over het plankje verdeeld was. Toen rolde hij het plankje over de door de rigor mortis verstijfde vingers van het meisje, hierbij er voor zorgend dat de inkt niet te dik op de dode vingers terecht kwam. Het moeilijkst waren de duimen, met enige moeite kon hij die ver genoeg openbuigen om er het plankje over te kunnen rollen. De afdrukken werden dan weer van de stijve vingertoppen op een standaardformu­lier gedrukt. Hij schreef de datum, vindplaats en het lijknummer op het formulier. Een naam kon nog niet worden ingevuld. Zo goed mogelijk werd het signale­ment beschreven, uiteraard werd de kleding ook ingevuld. Aan het signalement dat het meisje ‘naakt’ was had men uiteraard niets.
Evelyne trok een grote schort over haar hoofd en bond deze goed vast. Daarna trok ook zij een paar handschoenen aan. Het risico in de omgang met lijken was ook haar voldoende bekend.
Carson bukte zich over de snijtafel en deed het hoofdhaar van het meisje voor­zichtig opzij om eventuele wonden te vin­den. Daarna keek hij in haar ogen. De pupillen waren volkomen verwijd, iets wat meestal bij lijken voorkwam als die ge­welddadig om het leven waren gekomen.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (14)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

veertien

Evelyne ging naar haar kantoor om het in het meisje gevonden plastic kokertje te laten onderzoe­ken door haar assistent Otto Winkler.
Evelyne deed de deur van haar kantoor open en ging naar binnen. Norma was juist bezig met koffie zetten. ‘Lust je ook een kop kof­fie?,’ vroeg ze.
‘Maar natuurlijk, graag.’
Norma bracht de koffie en vroeg aan Eve­lyne of ze verder nog iets voor haar kon doen.
‘Ja, roep Otto voor mij uit zijn labora­torium,’ zei Evelyne.
Otto was haar specialist in elektronica en was een begena­digd foto­graaf. Zijn opleiding was er dan ook naar: Cum Laude ingenieur in elektro­nica, fototechniek-opleiding bij Leitz, Wetzlar, (de maker van de beroemde kleinbeeldcamera Leica) en de Höhere Photoschule in Keulen. Verder was hij vier jaren als speciaal agent werkzaam geweest bij de New Yorkse Politie. Zijn enige fout was dat hij kans zag om per opdracht een Leica onklaar te maken. De ene keer diende deze als kogelvanger, de andere keer om er iemand mee van zijn lijf te houden. Een Leica ligt nu eenmaal goed in de hand!
Een slordig geklede jongeman kwam flui­tend het vertrek binnen. Lachend keek hij naar Evelyne.
‘Dag schatje, je zou een dollar geven om jou te zien, je laat ons hier lelijk in de steek,’ zei hij.
‘Gekkerd, doe niet zo mal,’ zei Evelyne met een warm gevoel, want ze mocht deze opgeruimde en altijd vrolijke jongen wel.
‘Ik heb iets eigenaardigs gevonden en jij moet er achter zien te komen wat het is,’ Ze vertelde hem het hele verhaal en voor­al de ontdekking van de plastic zak en wáár ze die gevonden had. Ze wist dat, ondanks de vrolijkheid, Otto een buiten­gewoon nauwkeurig werker was. Alleen op zijn kleding mocht hij ook wel een beetje zorgvuldi­ger worden.
Met een ernstig gezicht had Otto geluis­terd zonder een enkele aanteke­ning te maken. Hij was een van die zeldzame men­sen met een fotogra­fisch geheugen. Evely­ne gaf hem de hoes waarin ze de gevonden plastic zak had gedaan. Otto bekeek de korreltjes tegen het licht en fronste zijn wenkbrauwen.
‘Ik zal dit meenemen en bekijken,’ zei hij.
Dat bekijken bestond uit de korreltjes onderwerpen aan enkele zeer ingewik­kelde proeven in de grote kamer die door iedereen laboratorium werd genoemd. Het labora­torium had een hardstalen toe­gangsdeur, die alleen met een speciaal gevormde sleutel geopend kon worden. Ra­men waren niet aanwezig. Een aantal ach­ter glas gemonteerde fluorescentiebuizen gaven een helder en schaduw­loos licht. Een zeer gevoelig afgestelde airconditio­ning hield van de lucht de temperatuur, vochtigheid  en verontrei­niging binnen nauwkeu­rige grenzen. De vloer was van een speci­a­le samenstel­ling, welke geen trillingen van andere flatbewo­ners en het New Yorkse verkeer doorliet. Het lab stond vol met allerlei geheim­zinnig uitzien­de toestel­len. Naast vergrotingskokers stonden ga­schromato­grafen, broederlijk bijgestaan door kwarts­lampen en polari­satiefil­ters en een aantal niet nader te omschrijven dingen, die op roest­vrijstalen tafels stonden.
Otto liep naar een van die tafels en nam een ondiep Schott-glazen schoteltje. Hierin schudde hij enkele van de gevonden korreltjes. Met een zeer fijn gepunt pin­cet nam hij een van de korreltjes op en liet dit voorzichtig zakken op een micro­scoopglaasje voorzien van een druppel canadabalsem. Hierop werd een tweede glaasje gelegd. Een binocu­laire microscoop werd ingescha­keld en het prepa­raat werd in een daarvoor bestemd houder­tje geklemd. Nu schakelde hij een kwarts­lamp in en richtte de lichtstraal op een draaibare spiegel die aan de microscoop was gemonteerd. Met zijn linkeroog keek hij door het oculair en draaide het len­zenstel­sel tot het beeld scherp was. Met een gekarteld wieltje draaide hij de spiegel totdat er een bepaald beeld te zien kwam. Mompelend schudde hij zijn hoofd en schakelde de kwartslamp uit. Van een rek nam hij een booglamp en sloot deze aan. De micro­scoop werd op donker­veldbelichting omge­schakeld en weer keek Otto door het oculair. Hij lachte verge­noegd, het was zonder twijfel een korrel lichtgevoelig materiaal. Voor alle zeker­heid nam hij een druppeltje foto-ontwik­kelaar en liet dit op een tweede korrel vallen. Wat hij verwachtte gebeurde ook, de kor­rel verkleurde van bruin naar diep­zwart. Toen nam hij nog enkele korreltjes en schudde die in een steriel hardglazen buisje en stopte dit in een gaschromatograaf. Otto wachtte enkele ogenblikken totdat een groen lampje oplichtte en zette toen de galvano-optische schrijver in werking. Na enkele seconden begon het apparaat te schrijven. Gedurende een paar minuten bleef het ding strepen op het langzaam doordraaiende papier schrijven. Toen gloeide een ander lampje op en klonk er een belsignaal. Otto liep naar het toe­stel en schakelde dit uit. Met de van het toestel afge­scheurde papierstrook liep hij naar een Hell-schrijver, een toestel dat ook gebruikt wordt in de krantenwe­reld om foto’s via de telefoonlijn over te seinen. Deze machine stond in verbin­ding met de reusachtige compu­ter van New York Police Headquarters. Hij draaide een geheim nummer en kreeg een van de vele agenten in speciale dienst aan de lijn.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (13)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

dertien

‘Ik geloof wel dat ze het is. Ze is ten­minste aan de voorkant even vooruitstre­vend als de Lolita die ik ken,’ zei Lime.
Millhouse keek angstig naar de twee en kreunde toen: ‘Blijf met je gore rotpo­ten van die foto’s af.’
‘Wat een lef heeft ons mannetje opeens,’ lachte Doc.
‘Ja, ik geloof dat het inderdaad zijn grietje is,’ lachte Lime terug, ‘kijk eens hoe heldhaftig ons jongetje wordt, dat is zijn natuurin­stinct om het wijfje te beschermen.’ Met zijn geelgroene ogen star op die van Millhouse gericht liep hij op deze af. Langzaam stak hij een hand in z’n jaszak en haalde daar een soort potlood uit, waarvan hij een dopje verwijderde. Opgelucht keek Millhouse een andere kant uit en voelde opeens een in­tense pijn door zijn arm gaan. Iets warms liep over zijn arm omlaag. Vol afgrijzen zag hij dat de man zijn hele arm had opengesneden. Het potlood bleek een soort pennenmes te zijn, maar dan wel een vlijm­scherp.
Lime schreeuwde opeens: ‘En nu wil ik het adres van die griet of ik snijd je hele­maal aan flarden.’
Van schrik zei Millhou­se: ‘1221, East 135 street.’
Lime bukte zich over de op de vloer lig­gende man en vroeg op sinis­tere toon: ‘Nou, zie je wel hoe gemakkelijk je het antwoord op een simpele vraag weet. Is dat de waarheid of beduvel je ons? Als dat zo is geef ik geen cent meer voor je leven.’
Doc bulderde van de lach: ‘Dat kun jij gemakkelijk zeggen.’
Millhou­se reageerde als een beest dat zijn einde voelt naderen. Hij legde fi­guurlijk het hoofd in de schoot en gaf zich over aan de dingen die onvermijde­lijk gingen komen. ‘Waarom zou ik nog leugens vertel­len,’ zei hij vermoeid.
‘Toch zal ik proberen of je werkelijk de waarheid hebt gezegd,’ zei Lime en trok tegelijk het hoofd van Millhouse achter­over.
Diens halsspieren stonden nu strak ge­spannen. Met een snelle haal sneed Lime met het pennenmes de keel van Millhouse door.
‘Als je nog iets wilt verbeteren moet je snel zijn,’ lachte Doc tegen Millhouse, die vergeefs probeerde het gulpende bloed tegen te houden.
‘Nog een klein minuutje en je bent leeg­gebloed,’ zei Doc op een toon die van vertrouwen in eigen kennis sprak.
Blubberend probeerde Millhouse nog iets te zeggen maar zijn krachten begaven het. In een snel dichter wordende waas zag hij zijn moorde­naars nog grijnzen. Pijn voel­de hij niet meer, het was alsof hij zich los­maakte van de vloer waarop hij lag. Zijn hele leven trok als een film voorbij. Kleine voorvallen uit zijn kindertijd, die hij al lang vergeten was, kwamen met verrassende duidelijkheid terug. Met leedvermaak dacht hij aan de schuld bij de kruidenier, die nu niet meer betaald hoefde te worden. Een oneindige vrede kwam over hem en nam hem mee naar het grote onbekende. Nog eenmaal klopte zijn hart om dan voor altijd stil te staan.
Lime en Doc namen de paperassen van Millhouse mee, sloten de deur van de keet en gingen er vandoor.
Rustig reden de twee in de zware wagen naar het opgegeven adres. Ze waakten er angstval­lig voor om door een rood licht of te hard te rijden. Na een klein half uur draaide de wagen de zo bereidwillig opgegeven straat in. Deze bleek parallel te lopen met Major Deegan Boulevard. Het nummer bleek in het tweede woonblok te liggen. De wagen werd, zoals gebruike­lijk, een eindje verder geparkeerd.
De deur van de flat stond open en was in een zodanige staat van vervuiling en ver­valling dat ze voor het woord deur een belediging moest zijn.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (12)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

twaalf

Lime vergeleek de foto met de man die met opgerolde hemdsmouwen over straat liep. Het was zonder twijfel de man waarop ze wachtten. Ze gingen de wagen uit en slo­ten de portieren zonder ze te vergrende­len. Toen de man vlakbij was liepen ze tegelijk naar de man toe. Deze keek ver­schrikt op en wilde snel doorlopen. Doc hield hem aan een arm vast terwijl Lime de autodeur opende. Een snelle beweging van Doc deed de man in de wagen belanden. Voor hij zich kon herstel­len zat Doc al naast hem en hield een pistool onder de neus.
‘Kalm aan baasje,’ zei Doc, ‘we moeten alleen even met elkaar praten.’
Millhouse was wit van angst geworden en stamelend vroeg hij: ‘Wat moet u vragen, ik weet niks waar u iets aan kunt heb­ben?’
Doc sloeg hem met de kolf van de revolver op zijn mond. De lippen werden tussen kolf en tanden geplet en barstten open als rijpe drui­ven. Het bloed liep bij Millhouse over zijn kin en het witte over­hemd. Van angst schreeuwde hij: ‘Wie zijn jullie en welk recht hebben jullie om iemand te kidnappen en te slaan?’
Aan een sigaret trekkend lachte Lime: ‘Tjonge, tjonge, wat heb jij een grote mond, maar dat leer je in ons gezelschap wel af. Vergeet niet dat je buurman een dokter is.’ De wagen draaide onder Brook­lyn Bridge door en reed de door een al enkele dagen durende staking geheel verlaten Pier 22 op. Bij een schaftkeet stopte Lime. Met een geoefende beweging werd de deur geforceerd. Geholpen door Doc werd Millhouse de keet ingeduwd. Hier werd hij hard­handig op een van de stoelen gezet. Terwijl Doc hem het pistool onder de neus hield ging Lime achter hem staan. Hij trok flink aan de sigaret en duwde plot­seling de fel gloeiende sigaret in het oor van Millhouse. Deze schreeuwde van pijn en sprong omhoog.
‘Vertel ons eens vlug waar de papieren zijn,’ zei Doc.
Millhouse kreeg een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht.
‘Welke papieren,’ stamelde hij, ‘ik weet niets van papieren af.’
Doc ging dicht bij de man staan en drukte de revolver op diens linker­knie. Angstig trok Millhouse zijn benen in maar de druk bleef. Zich naar hem overbuigend zei Doc: ‘Ik zou maar zeggen waar die papieren zijn, er zijn er meer geweest die van niets wisten en die liggen nu onder de zoden te kijken hoe het gras groeit.’
Met een vertrokken gezicht zei Millhouse: ‘Ik weet echt niks van papieren af, heus ik weet niet waar jullie het over hebben. Ik werk in een magazijn en vul daar al­leen bestelbonnen in.’
‘Zal ik hem een beetje porren?’ vroeg Doc op een zoetsappige toon, ‘misschien dat ie dan ineens wel weet waar we het over hebben.’
Zijn broeder in het kwaad grinnikte en zei: ‘Ga je gang.’
Millhouse sperde in doodsangst zijn blau­we ogen open en stamelde toen: ‘Bij God, ik weet niet waar jullie het over heb­ben.’
‘Alweer die God, we zullen die eens een handje helpen,’ zei Doc.
Hij draaide zich iets van Millhouse af om geen bloedspetters op zijn pak te krijgen en drukte met een onbewogen gezicht af. De broek en het vlees van Millhou­se werk­ten als een geluiddemper toen de kogel diens knie verbrijzelde. Met een kreet van pijn viel hij van de stoel af. Krim­pend van pijn lag Millhouse zachtjes hui­lend op de kale planken. Zijn twee beulen stonden met een grijns op hun smoelen toe te kijken. Plotseling bukte Lime zich en haalde met een vlugge beweging de porte­feuille uit de binnenzak van het jasje van de op de vloer liggende man. Hij haalde er een bundeltje papieren uit. Een rijbewijs, enkele rekeningen, een identiteitskaart en een paar fotootjes was de hele inhoud. De fotootjes waren allen van hetzelfde meisje, kennelijk het vriendin­netje van Millhou­se. Op één van de foto’s stond aan de achter­kant iets ge­schreven, ‘Van Lolita, voor mijn Antoine’.
‘Is die Lolita jouw kippetje?’ vroeg hij grijnzend.
‘Is dat die griet die in bars wulpse dan­sen uitvoerd?’ vroeg Doc aan Lime, terwijl hij de foto bekeek.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (11)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

elf

Wanneer de knechten van Tino Vandezzi deze bij het telefoon­gesprek hadden kunnen zien, was hun angst voor de boss nog groter gewor­den. Paars aangelopen van woede schreeuw­de hij in de microfoon: ‘Jij verdomde prutser die je bent, waarom ik je blijf beschermen weet ik niet. Hoe je het ver­siert interesseert me voor geen reet. Ik wil en zal die papieren hebben.’ Woedend gooide hij de hoorn op de haak en veegde in een vlaag van woede de New York Tribu­ne van de tafel. Deze viel op de vloer, waarbij de derde pagina boven kwam lig­gen. Tino trapte zijn stoel achter­uit en brulde: ‘Buddy, kom hier.’
De deur naar de bar ging open en liet Buddy door. Bud­dy, uitsmijter en vertrouwe­ling van Tino, trouw aan zijn baas en oprecht in woord en daad. Buddy zag de krant op de vloer liggen, bukte zich en raapte hem op. Toevallig keek Tino naar de krant en zag een foto op de derde pagina staan. Hij trok de krant uit de handen van zijn uitsmijter en las de tekst die bij de foto stond. Vloekend smeet hij de krant opnieuw op het tapijt. Hoofd­schuddend raapte Buddy ze weer op: ‘Meneer Vandez­zi, u moet niet zo boos worden, dat is niet goed voor uw hart.’
‘Zie je dan niet wat er onder die foto staat!’ riep deze uit.
Buddy bekeek de foto en las met enige moeite de tekst.
‘Ze vragen naar de identiteit van een vermoord meisje,’ zei hij. ‘Maar zoiets staat wekelijks in de krant, daarover hoeft u zich toch niet zo druk te maken?’ zei hij verwonderd.
‘Man, die griet interesseert me helemaal niet,’ zei Tino, ‘de naam van de bewoner in wiens flat ze gevonden is, die inte­resseert me.’
‘Antoine Millhouse,’ las Buddy, ‘die ken ik niet, nooit van ge­hoord.’
‘Het is al goed Buddy, ga maar weer aan je werk,’ zei de enigszins bedaarde Tino, terwijl hij de telefoonhoorn weer opnam. Zacht sloot Buddy de deur en liep hoofd­schuddend terug naar zijn plaats bij de bar. Tino draaide het nummer van Garci­oli, die bijna onmiddellijk antwoordde.
‘Stuur iedereen de kamer uit,’ zei Tino.
Vincente deed wat hem gezegd werd: ‘Het is gebeurd, ik ben alleen.’
‘Nu moet je eens goed luisteren, dit is je laatste kans. Wanneer je die ook ver­prutst laat ik je liquideren.’
Garcioli slikte moeilijk en zei met ver­wrongen stem: ‘Heus, deze keer zorg ik er voor dat alles naar wens gaat.’
‘Er is een dooie griet gevonden in het huis van een zekere Millhouse. Ga die vent eens opzoeken en vraag hem uit over die papieren.’
‘Naar die woning kunnen ze niet gaan, daar zal de politie wel wach­ten,’ zei Garcioli.
‘Nee rund, dat snap ik ook wel, vang hem op straat op. Rij door Fultonstreet en wacht in Goldstreet op een wagen van mij.’
‘Dat doen we chef, ze gaan al weg,’ zei Garcioli.
Omdat Rope verdwenen was moesten Doc en Lime de boodschap gaan doen. Lime’s gele gezicht stond Doc allang tegen. De blon­de, bijna witte haren van Freddy ‘Lime’ Rafton waren voor hem al even geheimzin­nig als diens afkomst. De gelige gelaats­kleur van Freddy had hem de bijnaam Lime bezorgt. In sadisme deden de twee niet voor elkaar onder, waarbij Doc zich al­tijd beriep op zijn medische opleiding terwijl Freddy het uit puur plezier deed. De wagen draaide Gold­street in en stopte na enkele kruisingen bij de reeds wach­tende wagen van Tino. Buddy, de uitsmij­ter van Tino, zat rustig achter het stuur te wachten. Doc stapte uit en ging naar de wachtende auto toe.
‘Ha, die Buddy, hoe staat het leven?’
‘Goed meneer, buitengewoon goed. Ik moest u deze omslag geven,’ zei deze terwijl hij een gele envelop aan Doc gaf. Deze nam de envelop aan en bedankte Buddy.
Lopend naar de wagen scheurde Doc de en­velop open en haalde er een foto uit. Hoe Tino altijd aan die foto’s kwam was steeds opnieuw een raadsel, maar een feit was dat steeds voldoende gegevens ter be­schik­king waren. Zo ook weer deze keer. Een glanzende foto in het formaat 13/18 toonde een zwartharige man met een stie­kem gezicht. Doc schatte zijn leeftijd op veertig jaar. Toen hij de foto omkeerde zag hij dat zijn schatting goed was ge­weest. Een volledige beschrij­ving van de man was hier met potlood opgeschreven: lengte 1,72 m, 63 kg, 30 okt ’30, zwart haar, grijze ogen, Antoine Millhouse, Dover­street 44. In de wagen liet Doc de foto aan Lime zien. Deze keek er goed naar en reed toen de wagen richting Do­verstreet.
Een honderd meter voor nummer 44 bleven ze staan. De twee mannen waren wachten gewend, uren achtereen wachten was voor hen heel gewoon. Ze spraken niet veel terwijl ze het huis in de gaten hiel­den. De middag verstreek zonder dat ze iets van Millhouse te zien kregen. Lime liep een automaathal binnen om sigaretten en cola te halen. Amper terug stootte Doc hem aan.
‘Daar gaat ie.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (10)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

tien

In zijn herin­nering kwamen weer beelden uit zijn jeugd boven. Hij zag weer hoe door een paar Noord-Afrikanen een schaap de keel werd openge­sneden. Het arme dier was ook weerloos gebonden aan alle vier de poten en lag op een smeri­ge, natte betonvloer van een verlaten fabrieks­hal. Terwijl het dier langzaam doodbloedde zag Rope dat er tranen uit de ogen van het beest liepen. Die aanblik was hem nog lang bijgebleven, de hulpeloosheid van het dier tegen zijn lot, het bijna menselijk smekend kijken in een stomme vraag om hulp had hem in menig droom achtervolgd.
Om het bloeden wat tegen te gaan stopte Doc Johnny’s eigen zakdoek in de wond en wikkelde er een handdoek vrij strak omheen. ‘En Johnny, hoe voelen we ons vandaag?’ vroeg hij tartend aan de stomgemaakte man. ‘Geef je ons nog steeds geen antwoord op onze vraag? We gaan ge­woon door hoor!’
Johnny bewoog zijn hoofd in een poging nee te schudden, maar Doc had zich al naar de tafel gekeerd om iets anders te pakken. Hij draaide zich weer terug en hield een lange naald in zijn rechter­hand. ‘Johnny, ik ga je nu ook blind ma­ken. Zo’n stijfkop als jij heb ik nog nooit meegemaakt, maar we gaan rustig door. Antwoorden zal je, zowaar als ik Doc heet.’ Tergend langzaam kwam hij met de naald naar het rechteroog van de onge­lukkige. Deze knipperde wild met de oog­leden als was dat een manier om het on­heil af te wenden.
Lachend schudde Doc zijn hoofd, ‘Nee Johnnyman, dat zal je niet veel hel­pen.’ Met de vingers van zijn linkerhand trok hij de oogleden van elkaar. Voor­zichtig zette hij de punt van de naald op het midden van de iris en drukte toen door. Johnny voelde een stekende pijn in het oog, net alsof er een scherp steentje in zat. Toen werd zijn hoofd tegen de stoel­leuning aange­slagen. De naald had de oog­zenuw geraakt. Vurige sterren en strepen golfden voor het gewonde oog, het oog­vocht liep in een klein straal­tje langs de naald en vormde een helder doorzich­tig beekje langs de neusvleugel naar beneden. Ineens zag Johnny geen diepte meer, het licht uit het rechteroog was voorgoed verdwenen. Rochelend schudde hij zijn hoofd maar Doc zag het niet.
‘Zullen we maar ophouden’ zei Rope, ‘ik geloof dat hij het echt niet weet.’
‘We gaan door,’ zei Doc, ‘hij weet het wel, maar het is een taaie sodemie­ter, net zoals alle Polen.’ Weer pakte hij een scalpel en sneed de rug van Johnny’s linkerhand open, zodat alle spieren bloot kwamen te liggen. Het bloed vloeide nu niet meer zo snel, alsof het zich al bij het feit had neergelegd. Met een fijn pincet trok hij een voor een de vingerspieren omhoog en sneed deze dan door. De spieren krulden en bengelden als spaghetti over de hand heen. Uit het ge­zonde oog van de arme kleine man drupten nu enkele tranen, het was alsof de man zich al had verzoend met het einde van zijn leven, wat onverbiddelijk voor de deur stond. Het rochelend geluid was nu overgegaan in een blubbe­rend gepiep van amechtig ademha­len. De spiereinden van de krachteloze linkerhand trokken samen en ontspan­den zich als een afgehakte kippe­poot. Het vertrokken gezicht van de beul was met zweet overstroomd en hij haalde gierend adem. Bloed­dronken was hij alles om zich heen vergeten en had alleen nog oog voor de vernielde mens vóór zich. Rope kon nu een opkomend gevoel van mis­selijkheid niet meer verwerken en gaf met volle teugen over op de vloer. Het braak­sel stonk zurig en verpestte de lucht nog meer.
Doc greep de man bij het hoofd beet en drukte met de duim het blinde oog uit de kas. Bengelend aan de oogzenuw hing het oog nu op de neusvleugel van Johnny. Gefascineerd keek Doc naar het bungelende oog, toen begon hij zachtjes te lachen. Met een kleine snelle beweging van het opera­tiemes werd de zenuw­streng doorgesne­den en viel het oog op de vloer. Daar bleef het liggen, het leek alsof het naar Rope keek. Deze draaide zich om en kokhalsde op­nieuw, maar zijn maag was al leeg, alleen een beetje maagsap kwam heftig in zijn keel bran­dend omhoog.
‘Laten we in Godsnaam ophouden Doc,’ smeekte hij, maar alle woorden waren ver­geefs. De waanzinnige kerfde in het weer­loze lichaam tot hij moe werd.
Hijgend keek hij naar zijn werk en trillend over alle ledematen grinnikte hij: ‘Nu zal hij wel willen praten, de rotzak, de polak, de versmiecheraar.’ Weer goot hij water over het bijna leeggebloede li­chaam, dat nog steeds bewoog.
‘Pak potlood en papier,’ snauwde hij te­gen Rope. Deze zocht het gevraagde bij elkaar en legde dit op de tafel.
‘Verdomme, niet op die handdoek rund, dan is de steriliteit verdwe­nen,’ vloekte de beul. Rope trok nu Johnny naar de tafel toe en stuurde diens rechterhand naar het potlood en papier.
‘Toe Johnny, schrijf op waar die verrotte papieren zijn, dan maken we een eind aan je lijden.’
Beverig ontstonden op het papier een aantal letters: ‘Hij is van de CIA, hij heb ze meegenome.’
‘Wie is hij?’ vroeg Doc, de taalfouten negerend.
Johnny staarde met zijn ene oog naar Rope terwijl er bloed uit zijn mond gulpte alsof hij iets wilde zeggen.
Wild schudde Doc hem heen en weer, ‘Wie is die man, zeg het, schrijf het dan op, dan is je lijden zo voorbij."  
Maar Johnny liet zijn hand krachteloos op de tafel vallen. Het potlood rolde, door alle drie nagestaard, tergend lang­zaam naar de rand van de tafel, om dan op de vloer te vallen en na wat door te rollen stil te blijven liggen.
Woest trok Doc de mishandelde man aan de haren en schreeuwde; ‘Godver­domme, kreng van een rotpool, waar zijn die vervloekte rottige papie­ren gebleven?’
Weer keek het ene oog naar Rope die bij de tafel was gaan staan. De misvormde hand bewoog nog heftiger in krampachtige bewe­gingen.
Langzaam keek Doc van Johnny naar zijn broeder in het kwaad, ‘Waarom kijkt hij jou zo aan?’
‘Ik denk dat hij hulp van mij verwacht omdat ik vriendelijk tegen hem ben ge­weest.’ zei deze. Terwijl hij een nylon­koordje, met aan elk eind een hardhouten stokje, uit zijn broekzak trok zei hij: ‘Maar natuur­lijk zal ik hem helpen.’ Ter­gend langzaam maakte hij van het koord een lus en liet deze om de hals van Johnny zakken, toen trok hij met een ruk het koord strak. Een draaibeweging van zijn polsen deed het touw nog strakker om Johnny’s hals wringen. Deze opende zijn mond in een geluidloze schreeuw om hulp, maar het resultaat was alleen een fon­teintje van helderrode bloeddruppels die met kracht in het gezicht van zijn eerste beul vlo­gen. Vloekend sprong Doc opzij en trapte het slachtoffer zo goed hij kon tussen diens benen, maar deze leek al immuun voor pijn te zijn. Toen verstrakten zich de spieren van Johnny om daarna langzaam te ont­spannen. Voor het kleine manne­tje was alle pijn en ellende voorgoed voor­bij.
Terwijl het gekerfde lichaam slap in el­kaar zakte vloekte Doc: ‘Ver­domde idioot, waarom doe je dat nou, hij had zeker die naam gegeven. Nu kunnen we fluiten naar die rommel, maar vertel jij het maar aan de baas, ik verrek het.’
Rope wikkelde het touw los van de hals van de dode, maakte het schoon en borg het zorgvuldig op.
‘Ik vond het genoeg wat die man gehad heeft, daarom maakte ik er een eind aan.’
De twee pakten hun spullen in en vertrokken alsof ze de krant gebracht hadden. De radio bleef keihard spelen. In de hal namen ze de trap naar de zesde verdieping en stapten daar in de liftkooi. Een vrouw liep door de gang en keek de twee nieuwsgierig na. Die stapten op de bega­ne grond fluitend uit de lift en in hun wagen die ze naar hun hoofd­kwartier bracht.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine

(
wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (09)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

negen

Rope ging bij de enige deur staan die de kamer rijk was en terwijl hij een stuk ny­lonkoord uit zijn jaszak haalde greep Doc naar z’n binnen­zak en haalde daar een zwart leren etui uit. Liefdevol streek hij met zijn linkerhand over het zachte, soepele leer. Johnny deed een ver­twijfel­de poging om bij de deur te komen maar Rope liet hem struikelen en in een oog­wenk waren Johnny’s handen en voeten ge­bon­den. Rope trok Johnny omhoog en liet hem in een stoel zakken. Het angst­zweet brak Johnny uit, hij probeerde zich te bevrijden van de snijdende koorden. Maar dat was vergeefse moeite, Rope had niet voor niets zijn bijnaam gekregen. Johnny was volkomen aan de genade van het tweetal overge­leverd en besefte dat maar al te goed. Doc liep naar de tafel en trok het tafelkleed weg. Hij haalde in de keu­ken een handdoek en veegde de tafel schoon. Toen werd een andere pas gewassen handdoek op de tafel uitgespreid. Voor­zichtig werden enkele vlijmscherpe origi­nele scalpels uit het etui op de handdoek gelegd. Nieuwe nikkelen handgrepen waren het, met verwis­selbare mesjes. Een paar lange dunne naalden volgden, daarna haal­de Doc een bundeltje glanzend garen uit het etui en legde dit ook op de schone handdoek. Toen ging hij naar de keuken en zocht een afwasbak die ook een plaatsje op de handdoek vond. Even keek hij of alles goed lag, verschikte enkele mesjes en knikte toen tevreden. Hij ging naar de radiogram­mofoon en zocht een zender met popmuziek op, toen draaide hij de volume­knop bijna helemaal rechtsom, een keiharde muziek kwam oorverdovend uit de luidspreker. Rope was bij dit toneeltje rustig blijven zitten.
Het Pooltje werd steeds bleker: ‘Dat kunnen jullie Godverdomme niet doen,’ riep hij vertwij­feld uit, ‘jullie kunnen toch zo maar niemand kapot maken om een stelletje papie­ren, die je zelf nog niet eens kent!’
‘O jawel, dat kunnen we heus wel doen,’ zei Doc glunderend. Hij voelde een zieke­lijke drift om te snijden in zich opko­men. Met de grootste zorg koos hij een scalpel uit en hield dit keurend tegen het licht.
‘Kom Johnny,’ zei Rope, ‘dit is je laat­ste kans, vertel nu waar we die rotpapie­ren kunnen vinden en alles is vergeven en vergeten.’
In een verwoede en wanhopige poging gilde Johnny: ‘Ik weet echt niets van papieren af, geloof me, ik smeek jullie me te ge­loven.’ Hoofd­schuddend ging Doc naar hem toe en hield het lancet vlak bij de lin­kerhand van Johnny. Deze staarde met gro­te angstogen naar het blinken­de mes, duw­de zich tegen de tafel af en viel met een klap op de betonnen vloer. Met een akelig geluid sloeg zijn voorhoofd tegen een tafelpoot. Een beetje bloed kwam uit zijn neus. Kreunend bleef hij liggen en sta­melde zacht voor zich heen.
Rope bukte zich en probeerde Johnny weer te overreden: ‘Toe Johnny, zeg ons nu de waarheid en alles is voor je voorbij.’
Doc fronste zijn wenkbrauwen en snauwde: ‘Niks is voorbij, je hoort toch zelf dat hij niks wil zeggen. We zullen zijn tong een beetje losser maken.’ Woest trok hij de op de grond liggende kleine man omhoog en smakte hem weer in de stoel. Toen trok hij een gordijn­koord van het raam en bond Johnny hiermee op de stoel vast. Daarna trok hij de stoel iets van de tafel af zodat Johnny niet meer opnieuw roet in het eten kon gooien. Met de ene hand trok hij het hoofd van Johnny achterover en gaf met het mes een haal over de adamsap­pel van de in angst verstijfde man. Een gil kwam uit de keel van het slachtoffer. Nogmaals stak Doc het lancet vooruit en sneed nog dieper in de keel. Door zijn medische opleiding wist hij de aders ver­mijden zodat Johnny niet al te heftig bloedde. Het gegil hield op, de stemban­den van Johnny waren doorge­sneden en al­leen een gerochel klonk nog op maar werd volkomen over­stemd door de keihard spe­lende radio. Weer vroeg Rope naar de pa­pieren, maar Johnny was bewusteloos ge­worden en hing slap in de stoel terwijl een scherpe urinegeur zich in de kamer verspreidde. Doc liep naar de keuken om een emmer water te halen, die gooide hij over de man heen. Deze kwam na enkele ogen­blikken weer bij, elke adem­stoot deed bloed en water omhoog gulpen uit de diepe snee in zijn keel. Doc pakte de bak en hield die onder de keel van Johnny. De ziekelijke geur van het warme bloed maak­te Rope misselijk. Alleen door zich om te draaien en diep adem te halen kon hij een kotspartij voorkomen. De ogen van Doc glinsterden als van een waanzinnige, met zijn tong likte hij zijn lippen af. Johnny keek met uitpuilende ogen naar het vertrokken gezicht van Doc, zijn lippen bewogen zich, maar brachten alleen een afschuwelijk blubberend geluid voort. Bloedbel­len spatten op zijn lippen uiteen net als zeepbellen van goedkope zeep. Rope zag een fles gin staan en goot de helft van de inhoud naar binnen om de geur van het bloed kwijt te raken.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl # kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (08)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

acht

De huurkazerne waar Johnny woonde, was er een van de vele in de achterbuurten van The Bronx. De huiseige­naren hadden al lang geleden afgezien van het opknappen van de woningen, ze pro­beerden er alleen zoveel mogelijk geld uit te halen, desnoods met dreigemen­ten. Wie er kwam wonen zou hun een zorg zijn, op tijd de huur betaald krijgen was het enige waar het op aankwam. Wee de onge­lukkige die zijn huur meer dan twee weken achter was. Op een kwade dag werd er dan gebeld en desnoods de huis­deur door een paar potige knapen geforceerd. De huurder werd tegen de muur gedrukt en al zijn huisraad naar beneden gesmeten. Niemand zou ooit tussen­beide komen, die man zat in moeilijk­heden en dat was zijn eigen schuld.
Doc Borcia was als Alfredo Bor­cia bij de Burgerlijke Stand bekend. Was na drie jaren medi­cij­nen gestu­deerd te hebben aan de Columbia Univer­si­ty, betrapt op verschrikkelijk sadistische trekken tijdens de anatomieles­sen. Werd daarom van de universiteit geschopt en raakte aan lager wal. Bij een verhoor maakte hij graag gebruik van me­dische instru­menten, welke hij altijd in een klein etui bij zich droeg.
De werke­lijke naam van Rope was Danny Slayton, zeer opzichtig gekleed en een tovenaar met een stukje touw. Rope was zeer bekend in de onderwereld en wist dan ook feil­loos de woning van Johnny te vinden. De deur van het woningblok bezat geen slot meer zodat de twee ongehin­derd en onopge­merkt naar binnen konden lopen. Ze hadden het geluk dat de lift werkte, Rope drukte op de knop voor de zesde etage. De lift kwam naar beneden en de twee stapten in. Op de vierde etage schakel­de Rope de noodschakelaar uit waardoor de lift stop­te. Snel stapte Doc als eerste uit, gevolgd door Rope. Deze hield de liftdeur open en schakel­de toen de noodschake­laar weer in. Toen de liftdeur sloot ging de liftkooi automatisch naar de zesde etage om daar te blijven staan. Niemand kon zo zien waar ze waren uitgestapt, een gewoonte die hen al verschillende keren het leven had gered. Rope en Doc keken naar de naamkaart­jes op de diverse deuren, ze ontdekten de naam van Johnny Macowitz en Rope drukte op de belknop. Binnen riep een stem dat ze even moesten wach­ten. Na enkele ogen­blik­ken ging de deur aarzelend op een kier open en een kleine man werd gedeeltelijk zicht­baar. De rest bleef verborgen achter de deur, die zodanig van een hardstalen ketting was voorzien, dat het onmogelijk was om van buitenaf de ketting weg te schuiven. De slordig geklede man keek naar zijn bezoe­kers en deed de deur weer dicht. De twee hoorden de ketting weg­schuiven, nu ging de deur hele­maal open en de kleine man deed een stap opzij om de twee binnen te laten.
‘Wij komen van Vincente,’ zei Rope.
‘En wat verschaft mij de eer?’ vroeg Johnny, daarmee te kennen gevend dat hij Vincente goed moest kennen.
‘We komen de papieren halen die je hier hebt,’ zei Doc.
‘Papieren?’ zei het kleine Pooltje verbaast, ‘Maar ik weet helemaal niets af van papieren, je zult je vergissen, je weet toch dat ik alleen met sleu­tels werk.’
Doc zei met een zucht: ‘Johnny, we doen ook maar ons werk en maak het nou niet te moei­lijk, de baas zegt dat jij weet ik wat voor papieren hebt die hij wil hebben, dus geef die dingen en we zijn weer weg.’
‘Maar ik weet werkelijk niks van papieren af,’ zei Johnny die zich niet meer op z’n gemak voelde. Hij kende die twee maar al te goed van naam en faam. Het waren twee verlengstukken van Vincente, die de beve­len van hem blindelings opvolgden, zonder verder nadenken en zonder enig gevoel. Het waren een soort mechanische mensen, gevoel­loos in de uitoefening van hun be­roep, geen doders uit hartstocht maar efficiënt werkende robots.
Johnny riep op smekende toon: ‘Maar ge­loof me dan toch, ik heb geen papieren en ik weet ook niks af van papieren!’
Doc zei op zoetsappige wijze: ‘We weten wel dat je niks hebt, maar we geloven niet dat je ook niet weet waar die papie­ren zijn. En om dat te weten te komen hebben we wel een paar middeltjes, niet­waar Rope?’
‘Ja, onze methodes zijn altijd nog doel­treffend gebleken,’ zei deze lachend.
‘We willen je geen pijn doen.’ zei Doc, ‘maar als pappie niet wil luisteren moet hij dat zelf maar voelen.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl # kempis poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (07)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zeven

De Coconutbar, aan de beroemde Broadway, lag vlak bij de kruising met 145 St. W. Het was een niet al te grote bar en nachtclub, die bekend was bij het publiek uit de naburige Bronx. Wanneer je door de hardgla­zen deur binnen kwam moest je eerst een zwaar rood pluche gordijn opzij duwen en dan even aan de duisternis wen­nen. In de zwak verlichte ruimte kon je dan een plaatsje uitzoeken aan de enorme bar of aan een van de tafeltjes, welke tegen de muren waren geplaatst. Om een van de tafeltjes rond de dansvloer te kunnen bemachtigen was een kwestie van geld, relaties of de genade van de eige­naar Tino Vandezzi. Een een meter drieënzeventig lange keiharde, zeer slimme zakenman, welke ook nog een snel denker was. Zwart haar en blauw­zwarte ogen, door de politie verdacht van illegale wapenin­voer, maar nooit betrapt op de een of andere overtreding, zelfs geen parkeer­bon, zie­daar de beschrijving van Tino. De bezoe­kers zagen hem zelden of nooit. Voor de gang van zaken zorgde zijn manager Ber­nardo Tomassini, een correct geklede trouwe volgeling van zijn baas. Onverza­digbaar in vrouwen, ondanks zijn gewicht van 90 kilo en een lengte van niet meer dan een meter achten­vijftig. Als er een vrouw in de buurt was welke te versieren viel, vergat Bernardo alles om zich heen en stortte zich blindelings in zijn volgen­de jachtavontuur om die vrouw in bed te krijgen. Maar voor één vrouw had Bernardo een heilig ontzag, Arabella, het liefje van Tino Vandezzi. Tino wist van zijn lust voor alles wat rokken droeg en had hem één keer gewaar­schuwd, daarna zag Bernardo voorgoed af van Arabel­la. De afgesneden linker­pink was een kleine waarschuwing van Tino geweest en herinnerde hem eraan om van Arabella af te blijven.
Arabella zat bij Tino op schoot ter­wijl deze een telefoongesprek voerde met Vincente, een klein gangsterbaasje, die om de een of andere reden slaafs gehoor­zaamde aan Tino.
‘Ga naar Johnny the Muck en vraag naar de papieren,’ zei Tino. Terwijl hij naar het antwoord luisterde fronste hij zijn wenk­brau­wen. ‘Hoe die er uitzien weet ik niet, het moet een klein stapeltje zijn,’ snauwde hij in de microfoon. Terwijl hij de hoorn op de haak smeet duwde hij zijn liefje weg. Deze zei niets en ging met opge­trokken knieën op een leren bank liggen.
Aan de andere kant van de lijn werd de hoorn ook neergesmeten. Vincen­te Garcioli vloekte stevig maar er was niemand die dat kon horen. Als Tino belde werd ieder­een de kamer uitgestuurd en zijn ‘mede­werkers’ zorgden er wel voor dat de boss dan ook niet gestoord werd.
‘Zoek eerst maar eens Johnny the Muck op en vraag dan maar naar papieren waarvan je niet weet wát voor papieren en hoe ze er uit zien’, vloekte Vincente. Ondanks het vele haarcrème zat zijn haar altijd slordig en schudde met elke beweging van zijn gezicht mee, net als zijn wangen. Vincente was het klassieke voorbeeld van het echte gangstertype, op­zichtige felge­kleurde kleding en suède schoenen, klein van gestalte en bruine ogen die je nooit recht aankeken. Hij riep zijn lijfwachten, Doc Borcia en Rope Slayton, binnen. Twee fatterig geklede figuren, welke met evenveel gemak een mens ombrach­ten als een mug tegen de muur dood sloegen.
‘Jullie gaan Johnny the Muck opzoeken en dan vraag je naar papie­ren. Wat het voor papieren zijn weet ik niet, maar het moet een dun pakje zijn. Ze zijn nogal belangrijk, dus zoek goed en kom niet zonder terug.’
Doc en Rope keken elkaar aan, gretig vroeg Doc: ‘Weet Johnny het zelf of moeten we zijn tong losmaken?’
‘Ik weet er niks vanaf, maar zie dat je die papieren te pakken krijgt,’ was het antwoord.
De twee gingen naar buiten via een aparte deur, zodat ze niet door de bar hoefden te lopen.
De Ford Mustang waarin de twee stapten was voorzien van een motor met mechani­sche compressor, welke voor een veertig pk extra zorgde. De wagen werd richting Bronx gestuurd. Angstvallig hielden de twee zich aan de verkeersregels. Als ze ge­snapt werden was het bezit van een doos met chirurgische instrumenten voor Doc moeilijk uit te leggen, terwijl het stuk dun maar ijzersterk nylontouw met hardhouten handgrepen voor Rope een even­grote moeilijk­heid vormde. Rope wist blijkbaar waar Johnny woonde en ze hadden niet meer dan tien minuten nodig. De Mustang werd een blok terug geparkeerd en zorg­vuldig afgesloten. Uit eigen ervaringen in hun jeugd wisten ze hoe gemakkelijk het was om een niet afgesloten wagen aan de praat te krijgen.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl # kempis poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature