In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Hank Denmore

«« Previous page · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (06) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (05) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (04) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (03) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (02) · HANK DENMORE: Moord in lichtdruk (01) · Literair debuut Hank Denmore: MOORD IN LICHTDRUK

Hank Denmore: Moord in lichtdruk (06)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zes

Er werd aan de deur geklopt en Brisbane ging opendoen. Het waren de jongens van het politielaboratorium, onder leiding van George Delmon­te. Deze was, zoals ge­woonlijk, volkomen kalm en naar het scheen ongeïnteresseerd.
‘Hai George, hoe is het met Mona?,’ vroeg Evelyne zonder enige inlei­ding.
‘Dag Evelyne, met Mona gaat het steeds beter,’ antwoordde George naar waarheid. Mona was zijn vrouw, die ondanks haar leeftijd van rond de vijftig nog steeds uitermate knap was en waarop het hele hoofdkwartier van de politie gek was. Ze was beroemd om haar koffie, die altijd klaar stond en waarbij altijd iets lek­kers was.
George zelf was een niet al te grote man van achtenvijftig jaren, een bleek gezicht, grijze ogen en grijzend bruin haar. Delmonte had in zijn loopbaan bij de New Yorkse politie al zoveel el­lende gezien, dat hij daar immuun voor was gewor­den. Specialist in chemie en fotografie, razend knap in zijn vak en een volkomen gelijkmatig humeur.
‘Waar is het lijk?,’ vroeg George aan inspecteur Sidney. Deze knikte naar het meisje, dat nog steeds half onder de kus­sens en het vloer­kleed lag. Delmonte ging er naar toe en bleef op een afstand staan kijken. Hij draaide zijn hoofd en liep naar het voeteneinde van het meisje. Zich bukkend mompelde hij wat voor zich heen. Evelyne kon een huivering niet onderdruk­ken, zo onverschillig was George tegen­over het gezicht van de dood.
‘Leuk meisje geweest,’ zei hij, ‘maar ze was niet wat ze probeerde te tonen.’
Verbaasd kwam Sidney wat dichterbij en vroeg; ‘Hoe kom je nou in Godsnaam aan een dergelijk staaltje van helderziendheid?’
George draaide zich naar hem om en zei op een droge toon: ‘Wel eens een echte dame gezien met karate-plekken op haar handen?’ ‘En is schie­ten met kleine vuurwapens tegenwoordig ín bij de dames?’
Hierop moest de inspecteur het antwoord schuldig blijven. ‘Kun je misschien nog meer vertellen van dit meisje?,’ vroeg hij nu op eerbie­dige toon aan Delmonte, want dit staaltje van combineren en dedu­ceren was voor de inspecteur, die zelf de Hogere Politieschool in Chicago gevolgd had, een verrassing, zelfs al wist hij van de buitengewone kwalitei­ten van George.
‘Amerikaanse schoenen, Amerikaans rokje, Amerikaans truitje, Ameri­kaans slipje, alles is Amerika wat de klok slaat,’ zei Delmonte.
‘Er is geen Amerikaanse die niet iets buitenlands draagt, al is het alleen maar Parijs’ ondergoed, dus zal de dame hoogstwaarschijnlijk geen Amerikaanse zijn,’ was zijn op droge toon gegeven commentaar.
‘Breng haar maar naar huis jongens,’ zei Brisbane tegen enkele in witte jassen gestoken mannen. Deze namen het deksel van een roestvrijstalen bak, die de vorm had van een grote kadet. Alsof het een rol vloerbedekking was, zo werd het meisje opgepakt en in de kist gelegd. De mannen keken om zich heen maar Brisbane zei: ‘Nee, er is geen handtasje.’ De twee slo­ten daarop het deksel en brachten de bak naar buiten.
De inspecteur riep ze nog na: ‘Breng haar niet naar de vriescel, dan duurt het zo lang voor ze weer ontdooid is.’
Niemand werd kwaad of grinnikte, dit was gewone routine voor ieder van hen. In een stad als New York werden er gemid­deld drie moorden per etmaal gepleegd, daarom was haast dringend geboden, dus ook voor de lijkschouwing. Per geval kon de poli­tie hooguit twee dagen uittrekken en dan kwam men nog veel te veel tijd tekort. Door het enorme aantal misdrijven als verkrachtingen, moorden, bankroven en kidnappings was de kans om niet gepakt te worden gestegen van vijf procent in 1920 tot vijfendertig procent in 1970. Kleine misdrijven met een schade tot dui­zend dollar werden alleen per toeval op­gelost, anders gingen ze als niet opge­helderd de politiecomputer in.
Specia­listen gingen nu op zoek naar vingeraf­druk­ken, een kogel­huls en andere dingen die in deze kamer niet thuis konden ho­ren. Met een soort flitspuit werd een fijn poeder op ver­dachte plekken gesto­ven. Dit werd dan met een marterharen kwastje weer voorzichtig weggeveegd. Werd er een vingerafdruk ontdekt, dan werd met een Leica, met balg voor dichtbij-opna­men, op document­film een foto gemaakt. Hiervan werd dan later een afdruk gemaakt op het formaat 18 bij 24 cm. Elke afwij­king werd dan zichtbaar, iedere nerf werd meer dan tienmaal vergroot weergegeven, zodat vergissingen bij het vergelijken uitgesloten waren. Gedurende meer dan een uur werd zwijgend doorgewerkt, iedereen wist dat zijn arbeid kon bijdragen tot de oplossing van deze moord. Elk had zijn eigen werk en deed dit met een nauw­keurigheid die beangstigend was. Wanneer je deze mannen bezig ziet vind je het haast vanzelfspre­kend dat ze een spoor moéten vinden. Intussen had Evelyne in de keuken alles gevon­den om een kop sterke koffie te zetten, die door allen met in­stem­ming ontvangen werd. Ongeveer een dozijn vingerafdrukken werden gevonden en gefotogra­feerd. Een kogelhuls werd echter niet gevonden, evenmin iets wat er betrek­king op kon hebben. Na hun spullen weer zorgvuldig in de metalen koffers opgebor­gen te hebben, verlie­ten ook deze mensen na een korte groet de vindplaats van het lijk. George Delmonte vertrok met de po­litiefoto­graaf en ook de inspecteur en zijn assistent gingen er vandoor. Evelyne werd door de inspecteur mee naar de hal genomen, waarna hij de deur sloot. Dat niemand vroeg wie er in de flat woonde of waar die bewuste persoon was, kwam gewoon omdat iedereen wist dat de politie­compu­ter hier wel een antwoord op kon geven. Niet alleen alle geregis­treerde misdaden en misdadigers waren hierin opgeslagen, ook de bevolking van Groot New York was er in ondergebracht. Dit was wel een enorme klus ge­weest, maar deze moeite was allang beloond. Veel moei­zaam speur- en schrijfwerk werd nu door de politiecompu­ter uit handen genomen en met zulk een fabelachtige snelheid dat elke politie­man er steeds weer van onder de indruk was. In de politie-Chevrolet gaf de inspecteur via de mobilofoon in code door wat hij had ge­vonden. Het gebruik van een code was hard nodig, elke iets of wat kruimeldief was in het bezit van een kleine draagbare FM-radio met de gebruikelijke politieban­den, zodat voortdurend door de onderwereld werd meege­luis­terd.
Dat er een eindje verderop een auto geparkeerd stond met achter het stuur een met een nylonkoord spelende man, zagen de inspecteur en Evelyne niet. Toen Evelyne wegreed startte de man de wagen en volgde haar tot hij zag waar ze uitstapte.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (05)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

vijf

Als het meisje nor­maal had gereageerd had ze haar urineblaas geledigd. Ook was de kamer niet warm, zodat dit ook geen reden was voor een snelle droging van het onder­goed. Evelyne trok een paar doktershand­schoenen aan en trok voorzichtig het slipje een eindje omlaag. Een vreemde zwakke geur trof haar sierlijk neusje. Ze snoof nog eens, maar kon die geur niet thuis brengen. De geur kwam van de schoot van het meisje. Iets dichterbij bukkend werd de geur sterker. Evelyne zag nu een rafeltje plastic uit het meisje steken. Het had de vorm van zo’n randje dat je wel eens aan een mislukte pannen­koek ziet hangen. Voorzichtig trok ze er aan, maar nu rekte het rafeltje uit. Omdat ze bang was dat het af zou scheuren drong ze met haar vingers iets in het meisje en voelde toen iets stugs. Met twee vingers trok ze het lang­zaam naar buiten. Het bleek een plastic koker te zijn van een eigenaardige vorm welke ze wel meer had gezien, maar nu niet thuis kon brengen. Het leek het meest op een picniczakje, maar het was van dikker materiaal en de lasnaden ont­braken. Een voorbe­hoedmiddel kon het ook niet zijn. Terwijl ze de koker draaide viel het licht er zo op dat ze aan de binnenkant enkele donkere korrel­tjes zag ver­schijnen. Toen ze de koker iets verdraaide waren de korrel­tjes weer verdwe­nen. Voor­zichtig deed ze de koker in een steriel plastic zakje, die ze altijd een paar bij zich had. Dit was werk voor haar la­boratori­um. Kalm schoof ze het slipje weer op de juiste plaats. De armen van het meisje vertoonden geen prikken of andere littekens, ook haar benen waren volkomen gaaf. De kleding van het meisje was eenvoudig, maar wel van een zeer dure eenvoud, die de grote modehui­zen verried. Ook de leren schoentjes, met het merk van een dure winkel aan Fifth Avenue wezen erop dat dit meisje niet in deze omge­ving thuis hoorde. Een handtasje was nergens te bekennen, ook onder het meisje vond ze niets. Terwijl ze de handen van het meis­je bekeek viel haar weer iets eigenaar­digs op. Het meisje was zeer goed ver­zorgd, de handen waren door een vakbe­kwa­me en dus dure manicure verzorgd. Maar een meisje met zulke dure kleding en schoentjes, die bovendien naar een dure manicure ging zou niet zoveel eelt aan de zijkanten van haar handen horen te heb­ben. De handen waren ondanks de fijne bouw van het meisje, bijzonder sterk ont­wikkeld, alsof ze enorm veel aan sport deed, of beter gezegd, gedaan had. Evelyne kon geen sport bedenken welke ook op de zij­kan­ten van je handen eeltvor­ming veroor­zaakte. Bovendien was daar de eigenaar­digheid dat dit door de manicure over het hoofd was gezien, er waren toch middel­tjes genoeg om zulke lelijke huid te ver­wijde­ren. Voor­zichtig nam ze de handen van het meisje een voor een op en bekeek de vingers goed. De linker­hand was volko­men gaaf en er was ook geen spoor van de een of andere ring te bekennen. De wijs­vinger van de rechterhand daarente­gen vertoonde ook een lichte eeltvorming, maar meer aan de zijkanten van de vinger dan aan de binnenkant. Het was net alsof het meisje veel gebreid had op de Duitse manier, waarbij het breigaren met enkele slagen om de rech­terwijsvin­ger werd toegevoerd. Het haar bleek na enig trekken echt te zijn en geen pruik. In de kleding was nergens een wasserijmerk te vinden, laat staan de naam van het meisje.
Evelyne keek op haar horloge en zag dat ze al meer dan tien minuten binnen was. Het werd tijd om de moordafde­ling van de politie in te scha­kelen. Na nog even rondgeke­ken te hebben ging ze weer naar buiten. Na de deur dicht te hebben gedaan liep ze de trappen af. Ze zag dat de spelende kinderen ver­dwenen waren.
In de eerste de beste telefooncel draaide ze het nummer van Sidney Greener, poli­tie-inspecteur afdeling Bijzondere Zaken. In het kort deelde ze mee wie ze was, wat en waar ze dat gevonden had. Terwijl ze aan de overkant van het flatgebouw in een cafetaria een kop koffie dronk wachtte ze op de komst van de inspecteur. Met hem had ze al menig zaakje opgelost. Ze kenden elkaar al sinds het sneuvelen van haar man in Vietnam. Dat deze door een KGB-agent was omgebracht was iets wat ze niet wist, evenmin dat haar man een undercover CIA-agent was geweest. Op aanraden van deze dienst was haar een computerterminal gegeven. Zodoende had de politie (en dus ook de CIA) altijd de controle over haar doen en laten, in de wetenschap dat de Russische geheime dienst, de KGB, nooit vergat en nooit sliep. Daar draaide de wagen van Greener de straat in en vond een plaatsje enkele huizen ver­der dan nummer 44, Doverstreet. Ze reken­de af en ging naar Sidney toe, die intus­sen de flat van het meisje was binnengegaan. Hij gaf haar een korte groet ter herkenning en ging verder met het onder­zoe­ken van het meisje. Zijn assistent, Thomas Brisba­ne, was van alles aan het noteren en zwaaide met een brede grijns op zijn gezicht naar Evelyne. Deze ging in een van de stoelen zitten zonder deze te verplaatsen. Ze ging zo zitten dat ze alles wat de twee mannen deden kon zien. De kamer werd aan een snel maar grondig onderzoek ontwor­pen, aan de manier waarop dit gebeurde was te zien dat deze twee veel ervaring met dit soort zaken hadden.
‘Hoe kom jij hier verzeild?,’ vroeg de inspecteur. ‘Zeker een door de vogeltjes overgebrachte boodschap?’
‘Nee, ik werd opgebeld door een man,’ zei ze bedaard.
‘Die heeft zeker vergeten zijn naam en adres te noemen,’ viel Brisbane in de reden.
Evelyne negeerde deze interruptie en ver­klaarde dat ze ongeveer drie kwartier geleden door de onbekende was opgebeld.
‘Hij noemde het volledige adres met de naam Millhouse.’
Brisbane noteerde dit in zijn boekje.
‘En,’ vroeg de inspecteur, ‘wat heb je daarna gedaan?’
Evelyne vertelde alles maar verzweeg de geschiedenis met de plastic koker. Wel ver­telde ze dat het haar verbaasde dat de handen vreemde eeltplekken had­den. Brisbane ging naar het meisje en keek naar de bewuste plekken.
‘Weet je wat ik denk,’ zei hij, ‘dat zijn typische eeltplekken van een karate-spe­cialist.’
‘Ja dat kan mogelijk zijn,’ zei Greener nadenkend, ‘en ik denk ook dat ik die eeltvorming op de rechterwijs­vinger kan thuis brengen.’
‘Dat wil ik dan wel eens horen,’ zei Eve­lyne en wachtte vol spanning op het ant­woord.
‘Heel eenvoudig,’ zei Sidney. ‘dat komt van het veelvuldig omgaan met vuurwa­pens.’
Ze liet een zacht gefluit horen en mom­pelde toen: ‘Maar ze is toch veel te duur gekleed om bij de politie te zijn.’
‘Ja, dat geloof ik ook,’ zei Sidney, ‘maar ze zou wel eens een agente kunnen zijn.’
‘Denk je dat het een spionne is?,’ vroeg Evelyne met opgetrokken wenkbrauwen.
"We zullen de lijkschouwing maar afwach­ten,’ zei de inspecteur, ‘die wordt ge­houden door een oude vriend van je, Car­son Deley.’
‘Maar dan vraag ik aan Carson of ik er bij mag zijn,’ zei Evelyne.
‘Ik geloof nooit dat je daar toestemming voor zult krijgen.’
‘O, jawel, daar ben ik vast van over­tuigd, ik heb nog wat van hem tegoed.’
‘Nou, het lijkt wel dat je het leuk vind, toekijken hoe in een lijk wordt gesne­den,’ zei Brisbane een beetje huiverend.
‘Leuk niet, maar wel interessant,’ zei ze weer.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (04)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

vier

Via Seventh Avenu, South Varick Street en Chambers kon ze er in een half uur zijn, als tenminste de verkeerslichten haar geen parten speel­den. In haar Mercedes 350 SL met linnen kap gleed ze over de verkeersaders van Manhat­tan. Iemand had die straten eens verge­le­ken met de slagaders in het menselijk lichaam. Maar, had hij er kwaad­aardig aan toege­voegd: ‘De auto’s zijn de kankercel­len’. In de schaduw van de Brooklyn Brid­ge moest ze langzamer gaan rijden om de weg niet kwijt te raken. Boven haar, over de sombere brug, raasde het verkeer van en naar het midden van de stad. Daar zag ze het naamschild van Doverstreet, een kleine smerige straat in de eeuwige schaduw van de Brooklyn Bridge.
Doverstreet 44 was een vervallen huis in een vervallen straat. Op de trottoirs stonden overvolle vuilnisbakken, gelar­deerd met allerlei groot vuil, wat de straat een ongeloof­lijk smerige aanblik gaf. Verf was voor deze huizen een onge­kende luxe, evenals water voor de ramen. Het was minstens dertig jaar geleden dat er iets aan de huizen gedaan was. In de straat speelde jonge kinderen met het afval uit de vuilnis­bakken en grotere jongens lummelden maar wat rond. Evelyne duwde de vervallen en klemmende deur open en snakte naar adem, zo stonk het in het trappor­taal naar vuil en urine. Het schaarse daglicht wat de alom tegenwoor­dige brug nog overliet werd hier tegenge­houden door de smerige ramen. In de sche­merige hal zocht ze naar een lift, maar dat was in dit gebouw een onbekende luxe. Ze ging de trap op zonder de vuile en plakkerige leuning aan te raken. Op de trap zaten een paar kinderen naar haar te kijken. Ze waren slordig gekleed en wat ze aanhadden was nog kapot en vuil ook. Op de eerste verdieping gekomen zag ze een aantal deuren, op sommige een naam­bordje of een stuk karton waarop met on­beholpen letters de naam van de ongelukkige die daar woonde. De naam Millhouse zag ze echter niet. Dan maar een verdieping hoger, zuchtte Evelyne.
Hier waren nog vier deuren met een naam­plaatje, maar ook hier was geen Millhouse te bekennen. De betonnen trap naar de derde verdie­ping was smal en donker. In plaats van een leuning was er ooit door iemand een dik touw aangebracht, maar dit was zo vet en glibberig dat het amper als leuning gebruikt kon worden. Op de derde verdie­ping kwamen drie deuren uit en een deurgat, waarin een trap naar het dak zichtbaar was. Geen van de drie deuren had een naamkaartje. Evelyne liep naar de eerste deur en luisterde naar eventuele gelui­den. Een diep en zacht kreunen, ver­gezeld van het ritmisch gepiep van een ledikant gaf haar te kennen dat hier ze­ker niemand dood zou zijn. Terwijl ze naar de tweede deur liep hoorde ze daar­ach­ter al een enorm gevloek en getier. Een man was aan het schreeuwen waarom er geen drank meer in huis was. Ze liep door naar de derde deur. Hierachter was het volkomen stil, geen stemmen, geen radio of televisie was er hoorbaar. Evelyne keek om zich heen en draaide toen voorzichtig aan de deur­kruk of de deur gesloten was. Dit bleek niet het geval te zijn. Voorzichtig duwde ze de deur verder open. Een kleine gang met aan beide kanten enkele deuren werd nu zichtbaar. Op één na waren alle deuren gesloten. Evelyne sloot de portaaldeur en riep zachtjes: ‘Is daar iemand?’
Er kwam geen antwoord en er bewoog zich niets. Ze herhaalde luider haar roep, maar ook nu kwam er geen antwoord. Voor­zichtig liep ze naar de eerste deur en deed deze open zonder te kloppen. De kamer was leeg. De kamer achter de tweede deur was ook leeg, de derde deur gaf een kleine keuken te zien. Toen liep ze naar de openstaande deur en keek naar binnen. Zo op het eerste gezicht was er niets onge­woons te zien in de vrij ruime zitka­mer welke er netjes en opgeruimd uitzag. Ze liep naar een hoek van de kamer waar ze een zitbank zag staan. Achter deze bank was nog een kleine ruimte over, er lagen enkele kussens en een gebobbeld vloer­kleed. Nieuwsgie­rig tilde Evelyne het vloerkleed op en hield toen haar adem in. Hier lag wat ze zocht.
Een jong meisje lag met het hoofd op de vloer, onder de kussens en het kleed verborgen. Het ovaalvormig gezicht, omlijst door raven­zwart halflang haar, was met open helder­blauwe ogen en een trek van verbazing omhoogge­richt. Ze was gekleed in een lichtblauw strak truitje met een V-hals en droeg een zeer kort donkerblauw rokje. Haar benen waren bloot en haar voeten waren gesto­ken in lichtblauwe, echt leren schoenen. Haar lichaam was prachtig van bouw en haar benen waren om jaloers op te zijn. Het was alleen jammer dat een klein schoonheidsfoutje het mooie gezicht ont­sierde. In het midden van het voorhoofd, ongeveer een centimeter boven de neuswor­tel zat een klein rond gaatje. Een beekje van helder­rood bloed had zich van­uit het kogelgaatje een weg gebaand via het rechter­oor over de hals, om door het zwarte haar heen een plasje op de vloer te vormen vóór het gestold was.
Evelyne bukte zich en keek in de ogen, daarna voelde ze met de rug van haar rechter­hand de wang van het meisje, deze was koud. Ze ging naast de bank staan aan het voeten­eind van het meisje en zoog peinzend op haar duimnagel. Aan de houding van het lichaam was te zien dat het arme ding achter de bank ge­sleept was. Haar rokje was iets naar boven gescho­ven en liet het kruisje van een klein hagelwit slipje zien. Een paar schaamhaar­tjes kropen links en rechts onder het kruisje uit. Nadat Eve­lyne haar hand aan het korte rokje had afgeveegd, voelde ze voor­zichtig aan het kruisje. Dit was volkomen droog. Toen voelde ze aan het schaam­haar, ook dit was droog. Naden­kend veegde ze haar handen af aan een papieren doekje en stak dit in haar handtas terug. Iets aan het meisje klopte niet. Het bloed was nog plakkerig, ook de nog niet verstijfde oogleden wezen op een niet al te lang geleden overlijden. Maar ze had nog nooit een meisje gezien dat onder volkomen droog was gebleven in het aange­zicht van de dood. De dood moest voor haar wel volko­men on­verwacht zijn geweest. Maar zelfs dan was het vreemd dat het meisje een volko­men droog slipje aan had. Het gaatje in haar voorhoofd wees erop dat ze haar moorde­naar moest hebben gezien, maar in het ogen­blik van een zekere dood had dit meisje abnormaal gereageerd.
Eve­lyne had ooit gehoord dat als een misdadiger werd opgehangen, hij klaar kwam op het moment dat het valluik onder zijn voeten verdween en de strop strak werd getrokken. Een van de bewakers had haar eens verteld dat dit voor de beul het teken was dat alles naar wens ging: ‘Als de soep uit zijn angel spuit gaat ie goed’.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (03)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

drie

New York, W 42nd Street 482 was een eerbiedwaardig flatgebouw, hoofd­zakelijk bestaande uit kantoren. De marmeren platen in de imposante hal pronk­ten met de namen van vele firma’s, bekend in binnen- en buiten­land. Hiertussen viel de witte kunststofplaat met de zwarte letters E. Steinbruch, Detective Inc., third floor, bijna niet op. Het kantoor van Evelyne Steinbruch Detective Inc. gaf iedereen duidelijk te kennen dat de zaken goed gingen. Een prachti­ge hardhouten deur met zware messing handgrepen en scharnieren gaf toegang tot enkele magnifiek inge­richte kantoor­vertrekken. Over een zware echte Pers, met als onder­grond een parketvloer van zeldzaam tropisch hout liep, of liever schreed men naar een kostbaar antiek bu­reau, waar­achter een roodha­rig, bruinogig en slank jong meisje zat te stralen. Nor­ma Steel was kantoor­meisje, koffie­meisje en detective in de dop. Zéér le­venslustig en een fervent vereerster van haar werkgeef­ster Evelyne. Deze troonde in het luxe kantoor achter een stalen deur, die listig tussen twee hardhouten panelen was verbor­gen. Een deur die door haar of Norma elektrisch gesloten kon worden, zonder dat de een of andere be­zoeker deze weer open kon krijgen. In het privé-kantoor stonden lange rijen boeken­rekken, gevuld met allerlei naslagwerken op letterlijk elk gebied. Telefoongidsen en adresboeken van alle grote steden in de USA en daarbuiten vulden vele meters planken. In een hoek van de kamer stond een nuchter stalen bureau met een IBM schrijfmachine met het beroemde bolletje. Deze machine vormde samen met een groot beeldscherm een termi­nal, een computer­aansluiting met de reusachtige IBM-compu­ter in het hoofdkwartier van de New York­se politie. Op een met leer beklede en in alle richtingen te verstellen kantoors­toel zat een van haar assis­tenten David Morgan.
Evelyne zelf had haar bureau zo opgesteld dat ze de deur links van zich had en het grote raam recht tegenover zich, zodat ze op heldere dagen in de ochtend soms een stukje van de zon kon zien. Ze had dit kantoor gekozen omdat het gunstig lag voor alle uitvalswe­gen, terwijl de derde ver­dieping geen moeilijkheden veroorzaakte als een staking de liften weer eens liet stilstaan. In de parkeerkelder van gebouw had haar auto een vast en bewaakt plaatsje. Evelyne was een werkgeefster die er zijn mocht. Haar judo­graad derde dan, veel zwemmen en tennissen had haar een slank en gespierd lichaam gegeven. Dit deed haar nog langer lijken dan haar 182 cen­timeters. Het lange blonde haar en de ongelooflijk groene ogen deden vele mannelij­ke bezoekers de adem stokken. Een volkomen gave huid, egaal bruin ge­kleurd door de zon en gedeelte­lijk een erfenis van haar Colombiaanse moeder maakte het beeld van schoonheid com­pleet. Vele van die stille aanbidders vervloek­ten dat knappe smoel­tje, want door haar waren ze achter de tralies terecht geko­men. Ze waren zo naïef geweest te denken dat zo’n heerlijke griet alleen maar aan een bed dacht en waren hierin dan vrese­lijk teleurgesteld.
Evelyne zat een beet­je voor zich uit te staren en liet haar gedach­ten de vrije loop. Erg druk was het niet, het leek alsof op deze tijd van het jaar alle misdadigers op vakantie waren. Niet dat ze dit erg vond, geld had ze meer dan genoeg. Het detectivewerk was voor haar meer een spelletje. Ze genoot van de woede van haar slachtoffer, als dat door had dat het spel uit was. Met een glimlach dacht ze terug aan die moorde­naar van twee kleine kinderen, ze waren niet ouder dan zes of zeven jaar. Door Evelyne opgejaagd, sprong de man vanaf de zesde verdieping omlaag en werd door een ouderwets degelijk gietijzeren hekwerk lief­derijk opgevangen. Dat de kindermoorde­naar dit niet leuk vond kon hij niet meer vertellen. Na haar vervloekt te hebben, spuugde hij nog wat bloed op en stierf toen.
De schelle ratel van de stadste­lefoon onderbrak haar gedachten. Een beetje lusteloos nam ze de hoorn van de haak en bracht deze met een trage beweging naar haar fraaie oortje. Een wat hese mannenstem zei haar dat ze maar eens naar 44 Do­ver­street moest gaan kijken.
‘Je weet wel, bij de Brooklynbridge,’ zei de hese stem.
‘Wat moet ik daar gaan zoeken?’, vroeg Evelyne.
Even was het stil, slechts een gedempt praten over een nabuurlijn drong tot haar door. Toen kwam de stem weer:
‘Kijk eens in de flat van Millhouse,’ was het antwoord. Een droge schakelklik gaf haar te kennen dat de hese stem de ver­binding had verbroken.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (02)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

twee

Het was in een van deze computerruimtes dat een programmeur bezig was met het coderen van een elektronische schakeling voor het zeer nauwkeurig ge­lijktijdig regelen van de temperatuur en vochtigheid in ruimtes waar dit nodig was, of waar een bepaald soort mensen dit uit snobisme dachten nodig te hebben. Deze schakeling was niet geheim, iedere elektronisch geschoolde doe-het-zelver was in staat om dit soort schakelingen te ontwerpen. De pro­grammeur was dan ook niet toegelaten tot het selecte groepje beëdigde inge­nieurs. Hij was, na de gebruikelijke strenge se­lectie, wel uitgeko­zen om in de geheime afdeling te werken, maar had verder nooit bemoeienis met de geheime militaire scha­kelingen. Ebson Simmons was tevreden met zijn werk als programmeur. Van al deze ingewikkelde tekeningen en schema’s had hij toch geen verstand, Wiskunde was zijn hobby. Met het oplossen van allerlei moeilijke wiskundige problemen vulde hij zijn vrijgezel­lenavonden. Verder contact met andere mensen had hij nauwelijks, afgezien van Antoine Millhouse, die op het hoofdmagazijn in New York werkte. Daarmee had hij briefcon­tact over de wiskunde, die ook voor Millhouse een hobby was. Zelfs zijn hos­pita, een keurig mens hoor, vond hem een tikje te eenzaam, maar durfde dit natuur­lijk niet tegen hem te zeggen, al had ze wel pogingen in die richting gedaan. Ook had ze wel eens lacherige opgemerkt dat hij eens een nieuw pak zou moeten aanschaffen.
Ebson was een beetje afwezig deze dag. Een moeilijk wiskundig ­probleem hield hem al enkele dagen bezig. Daardoor was hij niet met zijn hoofd bij het werk en had al enkele malen bij het programmeren een fout gemaakt, iets wat hem anders nooit over­kwam. Gelukkig had hij dit nog kunnen herstellen vóór dat de ponsband de compu­ter in ging. Anders waren de rampen niet te over­zien ge­weest. Hele reeksen van gegevens zouden dan vernietigd kunnen worden zonder dat iemand dit zou bemer­ken. Op dat ogenblik ging de zoemer die het begin van de middagpauze aangaf. Met een zucht van opluchting stond Simmons op en ging naar de kantine, ergens hoger in het gebouw. De broodmaaltijd was voor hem altijd een genoegen. Zijn hospita gaf zich veel moeite om steeds vers en lekker brood te bemachtigen. Dat was voor hem een van de redenen om de eigenlijk te dure kamer toch aan te houden. Als hij niet uitging en zijn oude wagen nog een jaartje langer hield, kon hij de huur op tijd betalen. Harrisburg is een grote, maar ook harde stad. Geen geld, geen huis, of met de woorden van zijn hospita: "Voor niks gaat alleen de zon op!".
Heerlijk, spijsbroodjes, dacht hij, die zullen wel smaken. Hij nam een kop koffie met room en suiker en zocht een tafeltje bij een raam. Van daaruit kon hij de Highway 81 zien met zijn levendig verkeer van en naar de grote stad. Wanneer kom ik nog eens in New York, vroeg hij zich af. Eén keer de Sweepstake winnen en ik koop een nieuwe wagen en kan gaan waar ik wil, was zijn gedachte.
Wanneer hij zo voor een van de ramen in de kantine zat te dagdromen voelde hij zich onrustig. Dan voelde hij de leegte van z’n bestaan. Geringschattend keek Ebson om zich heen. Daar was dat oude schetsje aan de muur, verbleekt in de ochtendzon. De tafeltjes vonden het ook wel goed en be­rustten in hun krassen en builen. De buf­fetdames waren even kleurloos als altijd en hoorden bij de meestal kleffe broodjes en het meubilair. Hij dronk z’n intussen koud geworden koffie met walging op en keek de krant nog even in. Nog enkele minuten en de tijd zou weer om zijn. Dan moest ie weer terug naar de grote slokop, die met een soort van drei­ging in de ruimte stond te gonzen. Met tegenzin ging hij terug. Mis­moedig nam hij weer plaats achter z’n toetsenbord en werkte gedurende een uur stug door. Dat was altijd al een probaat middel geweest om z’n onrust kwijt te raken. Opgelucht sloeg hij de laatste toets aan en rolde de ponsband uit de houder. Het einde werd door hem altijd met een potlood­streepje op de ponsband gemerkt. Tot zijn ergernis bleef de band door­draaien. Dat wees op weer een program­meer­fout. Nijdig sloeg hij met alle tien de vingers een paar keer op het toetsen­bord. Nog mopperend scheurde hij de pons­band af en stopte deze in de lezer. Hij schakelde de computer in testpositie en drukte de start­knop in. De computer begon braaf te gonzen en te brommen. Een regel­drukker sloeg in een razend tempo rijen getallen op het papier. Plotseling deed een vreemd geluid hem opkij­ken. Een van de grote penplotters begon te werken. Dat was vreemd, dit hoorde echt niet bij het testen. Die machine had hij nog nooit gebruikt. Ebson ging nieuws­gierig kijken wat er werd getekend. Vol verbazing zag hij op het tekenvel een ongeloof­lijk in­gewikkelde elektronische schake­ling ont­staan. Snel keek hij om zich heen of er anderen getuige van waren. Toevallig was hij de enige aanwezige op de afdeling. De plotter tekende nijver door. Naast de tekening kwam nu ook tekst te staan. Ebson las die en begon van angst en opwin­ding te zweten. Het was een schema van een van de meest topgeheime radartoe­stellen dat ooit bij Sperry vervaardigd was. Het betrof een volkomen nieuw en zeer compact radarsys­teem voor jachtvliegtuigen. Uit fluisterend gevoerde gesprekken van hoofdingenieurs welke soms op zijn afdeling kwa­men werken, had hij hier iets over opge­van­gen. Wel wist Ebson dat er ‘s-avonds mensen kwamen die gegevens in de computer stopten. Maar nog nooit had hij een rol computertape of ponsband gemist. Plotseling be­greep hij het. Zijn wiskundig gescherpt verstand zei dat deze geheime gegevens vermengd waren in de gewone gegevens, en dat een speciale code deze weer splits­te. Hij herin­nerde zich zijn woede-uit­barsting, dat ongecon­troleerd slaan op de toetsen moest de code zijn geweest. Het was voor hem verlei­delijk om hiervan de kans uit te rekenen. Dat moest een kans van een op de zoveel miljard zijn om op die manier een bepaalde code te vormen. De plotter stopte terwijl de regeldrukker verder ging met de rest van het testpro­gramma. Ebson keek weer om zich heen, gelukkig was er nog steeds niemand. Hij scheurde haastig maar toch nauwkeurig de tekening van de dikke rol pa­pier, vouwde ze op en stak ze in de bin­nenzak van zijn col­bertje. Hoe moest hij nu de afwezigheid van het stuk plotter­pa­pier verklaren? Na elke werkdag werd door de compu­ter het ver­bruikte papier tot op een halve centimeter nauwkeurig opgege­ven. Elke medewer­ker op de afdeling was verantwoordelijk voor zijn papierverbruik, of dit nu een stuk ponsband, plotter- of ketting­papier was. De gebruikte lengtes moesten nauwkeurig nagemeten en opgegeven worden. Een ver­schil van een centimeter moest al aangetoond worden.
Plotseling schoot hem te binnen dat het ambulancepersoneel zonder meer toegang had gekregen toen een van de medewerkers een gecompliceerde beenbreuk had opgelopen. De man was uitgegleden over een gevallen ponsbanddoos. Om zich­zelf een been te breken vond hij geen goed idee. Dan was hij teveel plaatsge­bon­den, dat was het laatste wat hij kon gebruiken. Maar een slag­ader­lijke bloe­ding zou ook wel voldoende zijn om de ambulance te laten roepen! Dat de teke­ning deze prijs en het risico waard was besefte Ebson maar al te goed. Elke na­tie, ieder land zou veel geld over hebben voor zijn tekening. Rustig zocht hij in de afdeling naar een scherp voorwerp, zijn zakmes kon hij niet gebruiken, hoe kon hij dit later verklaren?
Hij zag de ouderwetse waterkoeler, een grote glazen pot die op een stalen houder rust­te. Eerst tapte Simmons een beker water, dit knoeide hij opzettelijk op de glan­zend gewreven vloer, vlak voor de drinkautomaat. Nu zou het moeten gebeuren, want elk ogenblik kon er iemand op de afdeling komen en dan was de gelegen­heid voorbij. Hij trok zijn jasje uit en hing dit netjes over zijn stoelleuning. Toen maakte hij z’n manchet­knoopjes los en sloeg beide mouwen een paar maal om. Hij liep naar de drinkau­tomaat en gooide de glazen pot met de houder om. Tot zijn verbazing bleef de glazen pot heel. Toen hief hij zijn linkerarm omhoog. Vlug keek hij rond, haalde diep adem en sloeg op de rand van de stalen houder. Door de pijn plaste ie in zijn broek maar er was geen bloed te zien. In de gang hoorde hij een paar mensen pratend naar de deur lopen. Nu moest hij vlug zijn en ondanks de pijn doorzetten. Met zijn ogen vol tranen sloeg hij nog eens en harder op de stalen rand. Maar nu was zijn pols zo gedraaid dat de binnen­kant op de rand terecht kwam. Het stalen rekband­je van het polshorloge drong door het zachte vlees heen en scheurde dit op een afzichtelijke wijze verder open. Door de klap voelde Ebson het eerste ogenblik niets maar toen hij naar de wond keek begon zijn maag zich om te draai­en, zodat hij bijna moest overge­ven. Bloed was nooit zijn lievelings­kostje geweest. Bij­na onmerkbaar kwam de pijn opzetten. Eerst was er een raar warm gevoel in de lin­kerarm, wat overging in een felle stekende pijn. Het bloed spoot nu bij elke hartslag uit de wond en veroorzaakte een ziekmakende zoete weeë geur als van de ingewanden van een pas geslachte koe.
De drinkautomaat en de afdeling begonnen voor de ogen van Simmons te draaien. Het leek of een ijskoude stalen band om zijn hoofd werd aangedraaid waardoor het dreigde te barsten. Langzaam gingen de beelden over in een diep­zwarte afgrond waarin hij steeds sneller viel. Heel ver weg hoorde hij nog vaag een schreeuw, of die van hem was of van iemand die binnen­kwam kon hij niet meer onderschei­den.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


HANK DENMORE: Moord in lichtdruk (01)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

een

1970, Harrisburg, Pennsylvania
In de operatiekamerachtige ruimte was het heerlijk koel. Al was het buiten bijna veertig graden Celsius in de schaduw, binnen was de temperatuur precies achttien graden en geen tiende van een graad meer of minder. Door de driedubbele ramen drong het geluid van het fabriekstrrein nauwelijks door. Een hygrometer was hier overbodig, net zoals de overbekende met water gevulde bakjes aan de radiatoren. Er waren geen verwarmingsradiatoren of ramen die open konden. Alle ruimtes werden door een computergestuurde installatie precies op temperatuur en luchtvochtig­heid gehouden.
Dat was geen luxe maar bittere noodzaak. De hier opgestelde appara­ten waren gevoe­lig voor de kleinste verandering in tem­peratuur of lucht­vochtigheid. Er werd wel eens beweerd dat één menstruerende vrouw de machti­ge computers van slag kon brengen.
Voor miljoenen dollars, de echte harde dollars, stond hier overal aan computers, in- en uitvoerapparatuur. Blad- en regeldrukkers stonden zij aan zij met facsimilekopieermachines. Rijen magneetband­ge­heugens stonden zachtjes te zoemen. Achter glas, natuurlijk ook airconditio­ned, stonden tientallen magnetische schijvengeheugens opgesteld.
De ruimte kon alleen via smalle deuren worden betreden.
Wanneer de deur open ging zag men een portaal van een meter in het vierkant. Dit was een van de vele luchtsluizen. Bij het betreden van de sluis werd de deur automatisch gesloten en elk pluisje en stofje van je pak of jurk afgezogen. Pas als dit tot tevredenheid van de com­puter was gebeurd ging een tweede deur open en kon men verder lopen.
Wee diegene die probeerde om zonder iden­titeitskaart het gebouw binnen te komen. Verder dan de hoofdwacht kwam hij niet, want een doordrin­gend signaal had al aan­gekondigd dat er een ‘indringer’ binnen was gekomen. De computer had de persoon gede­tecteerd en niet in zijn geheugen terug­gevonden. Automatisch werden alle deuren in de hoofdwacht ver­grendeld en gingen alle lichten aan. De wachten, met be­voegdheid tot het dragen en gebruiken van wapens, sloten de bezoeker in en drongen hem in een kogelvrije ruim­te. Via een intercom werd de reden van het bezoek gevraagd en pas als na verifi­catie van de gege­vens bleek dat de bezoeker te vertrouwen, was werd het systeem op veilig gezet. De bezoeker kreeg dan een label met een magnetische code, die door de computer werd herkent.
Van de duizenden medewerkers, ingenieurs, doctors, advocaten, hoogge­kwalificeerde vakmensen, maar ook afwaspersoneel, kof­fiemeisjes en corveeërs, waren er maar enkele tientallen welke tot de computerruimtes toegang hadden. Hier waren in de magneet­schijfgeheu­gens vele geheime en topgehei­me gegevens opgeslagen. Alle schema’s en constructie­teke­ningen van de duizenden produkten van het bedrijf waren in de schijfgeheugens vastgelegd. Van een eenvoudige schakeling voor een ruimtebeveiliging tot de meest ingewikkel­de schema’s voor de nieuwste militaire vlieg­tuigen waren hier alle gege­vens opgeslagen.
De militaire geheimen konden alleen met een speciale, volkomen willekeurig gekozen code uit de computer worden gehaald. Bovendien werd die code elke dag veranderd en was alleen door een combinatie van drie hoofdingenieurs te gebruiken in een speciale computer. Zonder deze code werden onschuldige reeksen cijfers met de regeldrukkers geprint.
Sperry-Rand nam geen enkel risico met haar topgeheime gegevens en tekeningen. Was er een nieuwe ontwikkeling, op welk gebied van de elektronica dan ook, dan werden alle gegevens na werktijd door een paar beëdigde ingenieurs via de spe­ciale code aan de computers toever­trouwd. De FBI, de Amerikaanse geheime dienst, was dan ook kind aan huis in deze compu­terafdeling van het machtige Sperry-Rand concern.
Elke sollicitant, ook die voor een baan­tje als parkeerwachter, werd door de FBI van top tot teen doorgelicht. Tot in de tweede generatie terug werd nage­gaan of er iemand in de familie communis­ti­sche sympa­thieën koesterde. Was dat het geval, dan werd de sollici­tant zonder meer afgewezen, ook al was het een van de beroemdste koppen uit de wereld van wetenschap of techniek. Door dit systeem van het semi-over­heidsbe­drijf werd de veiligheid, ge­holpen door de bewakingscom­puters, op een zeer hoog peil gehouden. Met trots konden de direc­teuren dan ook tegen hun bezoe­kers zeggen dat er in hun bedrijf geen lekken voor kwamen. De standaardvraag van de bezoeker was dan: “En lekken de regengoten dan ook nooit?”

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

fleursdumal.nl magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk, CRIME & PUNISHMENT


Literair debuut Hank Denmore: MOORD IN LICHTDRUK

 

Literair debuut van Hank Denmore

met de bloedstollende thriller:

MOORD IN LICHTDRUK

 

MOORD IN LICHTDRUK

Een programmeur is werkzaam bij wapenfabriek Sperry Rand.
Door een stom toeval komt hij in het bezit van een lichtdruk van een supergeheim radarsysteem voor straaljagers.
Na ontdekking in de fabriek volgt een jacht door de KGB en CIA op de lichtdruk.
Ook de aantrekkelijke blonde detective Evelyne Steinbruch probeert met haar team de lichtdruk op te sporen en wordt daarbij geconfronteerd met een aantal afschuwelijke moorden.

 

MOORD IN LICHTDRUK

verschijnt vanaf maandag 1 november 2010 als feuilleton op website

FLEURSDUMAL.NL  (voorheen: kempis poetry magazine)

Maandag 1 november hoofdstuk 1

Woensdag 3 november hoofdstuk 2

Vrijdag 5 november hoofdstuk 3

en daarna iedere maandag, woensdag en vrijdag.

 

Lees Hank Denmore: MOORD IN LICHTDRUK

fleursdumal.nl magazine

More in: Hank Denmore, Thrillers


« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature