In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Multatuli

«« Previous page · Multatuli: Het gebed van den onwetenden · Multatuli: Idee Nr. 600 · Multatuli: Idee Nr. 543 · Multatuli: Idee Nr. 30 · Multatuli: Idee Nr. 1077 · Multatuli: Idee Nr. 206 · Multatuli: Idee Nr. 55 · Multatuli: Idee Nr. 909 · Multatuli: Idee Nr. 80 · Multatuli: Idee Nr. 79 · 150 jaar Max Havelaar: Tentoonstelling rond het meesterwerk van Multatuli · Multatuli: Saïdjah’s Zang

»» there is more...

Multatuli: Het gebed van den onwetenden

 

M u l t a t u l i

(Eduard Douwes Dekker, 1820-1887)

 

Het gebed van den onwetenden

 

Ik weet niet of wy zijn geschapen met een doel…

Of maar by toeval dáár zyn. Ook niet of een God

Of…goden, zich vermaken met ons leed, en schimpen

Op de onvolkomenheid van ons bestaan. Als dát zo waar’,

Zou ‘t vrees’lijk zyn! Aan wien de schuld

Dat zwakken zwak zyn, kranken krank, en dommen dom?

 

Wanneer we zyn gemaakt met opzet, met een doel,  

En door onze onvolkomenheid dat niet bereiken…

Dan valt de blaam van al ‘t verkeerde op ons niet,

Op ‘t maaksel niet… maar op den Maker! Noem hem Zeus,

Of Jupiter, Jehovah, Baäl, Jaô…om ‘t even:

Hy is er niet, of hy moet goed zyn, en vergeven

Dat wy hem niet begrypen. ‘t Stond aan hem

Zich te openbaren, en dat deed hy niet! Hád hy ‘t gedaan,

Hy hadde ‘t zó gedaan, dat niemand twyflen kon;

Dat ieder zeide: ik ken hem, voel hem, en versta hem.

 

Wat anderen nu beweren van dien God te weten…

Baat my niet…Ik versta hem niet! Ik vraag waarom

Hy zich aan andren openbaarde, en niet aan my?

Is ‘t éne kind den vader meer naby, dan ‘t andre?

Zolang één mensenzoon dien God niet kent,

Zolang is ‘t laster te geloven aan dien God!

‘t Kind, dat vergeefs den vader aanroept, doet geen kwaad…

De vader, die vergeefs zyn kind laat roepen, handelt wreed!

En schoner is ‘t geloof: daar is geen vader, 

Dan dat hy doof zou wezen voor zijn kind!

 

Misschien zyn we eenmaal wyzer! Eens misschien

Zien we in, dat Hy er is, dat Hy ons gadesloeg,

En dat zyn zwygen oorzaak had, en grond…Welnu,

Zodra wy ‘t weten, is de tijd van loven daar…

Maar eerder niet…thans niet! ‘t Zou God verdrieten

Te ontwaren, dat wy hem aanbaden zonder grond…

En dwaasheid is ‘t, de donkere  onwetendheid van het heden

Te willen helder maken met een licht… dat nog niet schynt.

 

Hem dienen? Dwaasheid! Had hy dienst begeerd,

Hy hadde ons geopenbaard: op welke wys…

En ongerymd is ‘t, dat Hy van den mens verwacht

Aanbidding, dienst en lof… terwyl Hyzelf

Omtrent de wyze hoe, ons in ‘t onzekere liet.

Wanneer wy God niet dienen naar zyn zin…

Dan is ‘t Zyn schuld… zyn  schuld… en onze schuld is ‘t niet!

 

Intussen – tot we wyzer zyn – is goed en kwaad dan één?

 

Ik zie niet in waartoe een God ons dient, in ‘t scheiden

Van ‘t boze en ‘t goede… Integendeel! Wie ‘t goede doet

Opdat een God hem lonen zou, maakt juist dáárdoor

Het goede tot iets kwaads, tot handel… En wie boosheid vliedt

Uit vrees voor de ongenade van dien God, is…laf!

 

Ik ken U niet, o God! Ik riep U aan, ik zocht,

Ik smeekte om antwoord, en Gy zweegt! Ik wôu zo graag

Uw wil doen… niet uit vrees voor straf, uit hoop op loon,

Maar zo als ‘t kind den wil zyns vaders doet… uit liefde!

Gij zweegt… en altyd zweegt Ge!

En ik dool rond, en hyg

Naar ‘t uur, waarop ik weten zal dat Gy bestaat…

Dan zal ik vragen: "Vader, waarom nu voor ‘t eerst

Uw kind getoond dat het een vader had…

En dat het niet alleen stond in den stryd,

Den zwaren stryd voor menslykheid en recht?…

Of waart Ge er zeker van, dat ik Uw wil zou doen

Ook zonder dien te kennen? Dat ik, onbewust

Van Uw bestaan, U dienen zou, zo-als Ge wilt gediend?…

Zou ‘t waar zyn?…

 

Antwoord, Vader, als Ge dáár zyt, antwoord…

Laat niet Uw kind vertwyflen… Vader, blyft niet stom

Op ‘t bloedig afgeperste lama sabachtani!…"

 

Zo kermt de onwetende aan zyn zelfgekozen kruis,

En krimpt van pyn, en jammert dat hem dorst…

 

De wyze – hy die wél weet… wél God kent – bespot den dwaas,

En reikt hem gal, en jubelt: "hoor, hy roept zyn vader!"

En prevelt: "dank, o Heer, dat ik niet ben als hy!"

En zingt een psalm: "welzalig hy die in der bozen raad

Niet zit, en niet op ‘t vuile pad des zondaars gaat…"

 

De wyze… sluipt ter beurze, en schachert integralen

 

De vader zwygt… O God, er is geen God!

 

‘s Hage, 26 februari 1861

Multatuli gedichten

kempis poetry magazine

More in: Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 600

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

 

 Idee Nr. 600

‘t Weinige dat ik er van weet, was me steeds een der rykste en zuiverste bronnen van poëzie. Aan de inspanning om waarheid te zoeken op ‘t terrein van exakte wetenschap, heb ik de heerlykste oogenblikken van m’n leven te danken, en de kracht die my tot-nog-toe staande hield. Ik noem niemand ‘n dichter, die dit niet begrypt. Men versta my wel. Ik beweer niet dat de beoefening der wiskunde iemand tot poëet maakt – in hoogen zin altyd. Verzenmaken heeft hiermee niets, totaal niets uittestaan – ik beweer dat ‘n dichter poëzie vindt in de wiskunde, en van de beste soort! Eigenlyke mathematici – vakmenschen – zyn zelden dichters en dit hebben ze gemeen met de vele anderen die zich gewoonlyk niet aan wiskunde te-buiten-gaan.

Reeds elders – in de wouter-geschiedenis – heb ik gewezen op ‘t verband tusschen de drift tot uitvinden, ontdekken, indringen, bezitten en exploiteeren, en: wellust. ‘t Zou me aangenaam wezen, lezers te treffen die in-staat zyn deze synthetische eigenaardigheid van de natuur der dingen wysgeerig optevatten. Ook in deze zaak blykt ons dat gelyksoortige oorzaken de schynbaar-meest-uiteenloopende gevolgen hebben. Misschien is ‘t de ideale taak der wysbegeerte alle waargenomen verschynsels tot ‘t kleinst-mogelyk getal oorzaken terug te brengen, en wie weet of er niet eenmaal blyken zal dat dit getal… géén getal en slechts ‘n eenheid is: het zyn. Het zyn, met al z’n eigenschappen, die wellicht zullen kunnen worden teruggebracht tot één hoofdwet, waarvan de tallooze, door óns geklassificeerde eigenschappen onderdeelen zyn, of misschien slechts verkeerd begrepen verschynselen, welker gelyksoortigheid aan ons gebrekkig opmerkingsvermogen ontsnapt. (491)

Dàt we zooveel klassificeeren, is ‘n gevolg van ons weinig weten en beperkt verstand. Om over ‘t weinige, dat onder ons waarnemingsvermogen valt, te heerschen, hebben wy de toepassing van ‘t divide et impera noodig.

 

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 543

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

Idee Nr. 543

In den tyd toen allen nog aan alle spoken geloofden, vond men geleerden die over den aard en den werkkring van die spoken lange verhandelingen schreven, en nog heden-ten-dage bestaat ‘n zeer groot gedeelte onzer litteratuur, uit nasporing der eigenschappen van dingen die er niet zyn. Ik heb ‘n akademisch proefschrift gelezen van ‘n doktorandus in de rechten, waarin op medische gronden allerduidelykst werd aangetoond waarom ‘n heks geen kind kon ter-wereld brengen, dat den Duivel tot vader had. De strafbaarheid van zoodanige vrouw was daarom niet geringer, meende die denker – ze had zich met den Duivel niet zoo intiem moeten inlaten! – maar de vonnissen waren, wat de konsiderans aangaat, inkorrekt. (279) Dit prachtstuk van doktoreerende intelligentie was ongeveer honderd jaar oud, maar ik durf beweren dat veel verhandelingen uit ònzen tyd – over de ware natuur van ‘t een of ander – even zot zyn.

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 30

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

Idee Nr. 30

By ‘t beschouwen van een kunstwerk, by ‘t schatten ener uitstekende daad, by ‘t beoordelen van een uitgedrukte gedachte, leg ik myzelf altyd de vraag voor: wat is er omgegaan in de ziel des kunstenaars, van de held, van de wysgeer, om dat ideaal te scheppen, om tot die daad te besluiten, om die gedachte voort te brengen, en ze vorm te geven als denkbeeld? Dat is: ik vraag, hoe de ziel bevrucht werd? Welke toestanden ze doorliep by dracht en verlossing?

   Welnu, de geschiedenis ener grote conceptie roept me altyd de tekst toe: met smart zult ge kinderen baren!

   Als ‘n graankorrel spreken kon, zou ze klagen dat er smart ligt in ‘t ontkiemen.

   Helden, artiesten en wysgeren zullen my begrypen, en de klacht van die graankorrel verstaan.

 kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 1077

Multatuli

 

(1820-1887)

 

 

Ideën (7 delen, 1862-1877)

 


Idee Nr. 1077

…wanneer Tollens’ ouders hem vergund hadden z’n neiging te volgen, wat zou er gebeurd zyn? Me dunkt dat de man, met verfwaren en al, verzen genoeg gemaakt heeft. Ik heb nooit ‘in verf gedaan’ en weet dus niet of ‘t ‘n uitputtend onderwerp is, doch houd voor zeker dat ‘ndenkend wezen ‘t daarin langer kan uithouden dan in rymelary. Tollens weet niet welken dienst hem z’n ouders bewezen, en ook de Natie is hun dank schuldig. Het is juist een der verdiensten van ons landje, dat men daarin van verzenmaken alleen niet leven kan. Ten Kate zelf, die ‘t in de hebbelykheid om woorden in maat en rym te zetten, heel ver gebracht heeft, is in oogenblikken van matelooze ongerymdheid wel genoodzaakt te preeken en te katechizeeren om in leven te blyven, terwyl jeneverstokers hoogstens onbezoldigde leden van ‘n kieskollegie of ‘n kerkeraad behoeven te zyn, om hun plaats als ‘nuttig lid der maatschappy’ te handhaven.

Tollens heeft schoone stukken geleverd – Ten Kate ook! – maar ik betwyfel of ‘t getal daarvan grooter zou geweest zyn, indien hy niet door z’n ‘verfwaren’ ware geperst tot uiting. En tevens, of niet de massa onbeduidende geestelooze, en zelfs bespottelyke, dingen waaraan hy zich schuldig maakte, nog verpletterender zou geweest zyn, indien hy niet door z’n prozaïsch beroep nu-en-dan ware belemmerd in ‘t voortrymelen. Ik wou dat alle verzenmakers ‘in’ verfwaren gingen. Preeken en katechizeeren werkt minder krachtig, naar ‘t schynt.

Daar ik alzoo aan den smaak der kinderen zoo weinig invloed wil toegekend zien op de keuze van ‘n beroep, zou men misschien meenen dat ik ouders aanraad by-uitsluiting acht te slaan op ‘t karakter en de begaafdheden van hun kroost. Ook dit echter mag ik geenszins toestemmen, en wel vooral omdat het karakter en de gaven van ‘n kind gewoonlyk aan z’n ouders onbekend zyn. Velen zullen dit niet dan ongaarne erkennen, maar ieder zal het met my eens worden, zoodra hy ‘t oog slaat op de kinderen van ‘n ander. Dan ziet men in, dat weinigen minder geschikt zyn om ‘n jeugdig mensch te beoordeelen, dan de vader en de moeder die ‘t van wieg en borst af hebben gezien door ‘t prismavan liefde en ydelheid. En ook zonder deze beide oordeelbedervende elementen, men ziet niet goed van zéér – d.i. hier: van al te – naby. (122)

En dan de waarheidverdraaiende boekenpraatjes! De Ruiter was of werd ‘n heldomdat-i de lei stuk trapte op den Vlissingschen toren. In Gassendi stak ‘n groot sterrekundige want als herdersjongen zat-i met zoo’n slim gezichtje naar den hemel te kyken. Al zulke vertellingen zyn après coup gemaakt. Of, al ware dit zoo niet, ze zyn niet van toepassing. Zeker, er is verband tusschen de neigingen of de gaven van den knaap en de hoedanigheden van den man, maar dit verband ligt niet zóó, niet op die wyze, bloot. Zeer dikwyls openbaart het zich door iets dat den oppervlakkigen beschouwer voorkomt als tegenstelling. Hiervan slechts één voorbeeld, maar ‘t is sprekend en voldoende. Van Speyk, de nobele woordhoudende Van Speyk was – en niet alleen als kind, maar zelfs nog toen-i reeds lang zee-officier was, en in Indie tegen de roovers z’n sporen verdiend had – zeer beschroomd. Hy stamelde en toonde zich verlegen toen-i by den schilder Hodges z’n portret bestelde. Ik zie kans ‘t verband tusschen zoodanige gemoedsfout en heldendeugd aantetoonen, even goed als ik ‘t verband ken tusschen dierlyke brutaliteit en lafhartigheid, maar ik durf vragen of de meeste ouders op de hoogte zyn om deze schynbare psychische tegenstrydigheid optelossen?

Er bestaat nog ‘n andere reden die de vermeende eigenaardigheid van ‘n kind onbruikbaar maakt tot leiddraad voor beroepskeuze. Die eigenaardigheid is zeer dikwyls opgedrongen. Men meent iets in hem te hebben opgemerkt, en spreekt er over. Het kind hoort dit, wil belangwekkend zyn, enschynt weldra te wezen wat men voorgaf en uitbazuinde dat-i wàs. De zucht om niet beneden den roep te staan die er van hem uitgaat, is zóó sterk dat-i zich beyveren zal ‘n zeer ongunstige eigenschap ten-toon te spreiden, zoodra men die met geruchtmakende overdryving – als iets zéér byzonders dus – gelaakt heeft. Zóó, byv. kost het weinig moeite ‘n kind driftig, koppig, lui en leugenachtig te maken. Daartoe behoeft men hem slechts in den waan te brengen dat-i in-staat is in deze fraaie vakken iets uitstekends te leveren. Hy laat zich dan den roem van ‘t meesterschap niet ontgaan. De lezer weet immers dat kinderen dit met krankzinnigen en beschonkenen gemeen hebben, dat ze zich nooit voordoen zooals ze zyn, wanneer ze weten dat men hen gadeslaat? Deze opmerking is van volle toepassing op hun fouten. Zoodra dezen in de schatting hunner omgeving de gewone maat te-buiten gaan, wordt er mee gepronkt.

Doch, aangenomen eens dat eigenaardigheden in bekwaamheid of karakter ‘n minder bedriegelyken leiddraad opleverden tot het kiezen van ‘n beroep, wat zou er dan worden van de tallooze bedryven die geen byzondere gaven van verstand of gemoed vereischen? Wat ook van de kinderen die geen byzondere geestesrichting aan den dag leggen? Het bemannen onzer vloot kan immers niet wachten op de voltalligheid van ‘t kontingent kinderen die torens beklommen hebben? En, omgekeerd, moeten ouders de beslissing omtrent den werkkring van hun kroost uitstellen tot het blyk geeft van byzonderen aanleg? Welke byzonderheid zou dan telkens ‘t sein wezen dat het kind geschikt is voor zeker beroep? Hoe moet zich de knaap gedragen, om te kennen te geven dat-i door onzen lieven-heer bestemd is tot kleermaker? Tot vetweider? Tot winkelier? Tot kouponknipper? Hoe onderscheidt men de roeping voor onderdeelen van zekere vakken? Waaruit blykt of de knaap geschikter is voor ‘assurantie’ dan ‘reedery?’ Bekwamer in suiker dan in koffi? Wie verzekert ons dat de eskapade van den jongen De Ruiter niet ‘n vingerwyzing van de Natuur was, dat-i in den wieg was gelegd voor schoorsteenveger of leidekker?

En hoe te handelen, indien de knaap neigingen, begeerten of hebbelykheden aan den dag legt, die niet toepasselyk zyn op de omstandigheden of op ‘t land waarin hy geboren werd? Wat moet de Afrikaan met z’n zoontjen aanvangen, als ‘t door waggelenden gang byzonderen aanleg openbaart voor schaatsryden? Of de Hollander, wanneer-i bemerkt dat z’n kind behebt is met rechtsgevoel?

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 206

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

Idee Nr. 206

Ik zei dat sommige brieven en stukken my belang inboezemden als teekenen des tyds. Enkelen daarvan zal ik behandelen in m’n ideen. E.g:

Voor eenige dagen ontving ik ‘n brochure: ‘Opmerkingen en Gedachten over zaken van algemeen belang, door F.P.J. Mulder en C. de Gavere, studenten.’ De schryvers boden my dat met ‘n vriendelyk woordjen op den omslag aan.

Ik ontvang veel zulke geschenken – eens-voor-al dank! – en heb niet altyd loisir of lust den zenders ‘n brief te schryven. Ditmaal echter had ik reden om uitdrukkelyk te bedanken. Ik was namelyk getroffèn door twee byzonderheden. Ten eerste de schryvers waren studenten, dat is: ze behooren, wat leeftyd en werkkring aangaat, tot het Jonge Nederland, tot de adelborsten op ‘t schip dat bestemd is bres te schieten in de wallen van ‘t vermolmd roofslot ‘aan den oever der zee, tusschen Oostvriesland en de Schelde’ en ten-tweede: die jongelui staken myn vaan uit. Zy zeggen: ‘onze leus is vryheid en waarheid, liberaliteit, en humaniteit; onze vyanden vinden wy in despotisme en bygeloof, slaperigheid en dweepery.’

Die leus is ook myn leus. Die vyanden zyn ook myn vyanden.

Maar dit alleen zou niet genoeg zyn. ‘t Getal bestryders van die vyanden is Legio… binnen’skamers.

‘t Getal vaantjes die myn kleur dragen, zou als de pylen van Xerxes’ leger de zon verduisteren; wanneer men ze ophief by ‘t licht van die zon, in-stee van ze saamgerold te bewaren in ‘n net foudraaltje, tusschen de voering van z’n rokspand, om ze schoorhandend en ter-sluik even te ontrollen in ‘n nauw vertrekje, ongezien, met gegrendelde deur, gesloten blinden, by ‘n nachtpitje…

Welnu, die beide jonge-lieden ontrollen die vaan, en op hun krygsroep: à la rescousse! was myn plicht te antwoorden: hier ben ik! En dat heb ik geantwoord.

Maar zie, ‘n paar dagen later ontvang ik ‘n brief van twee andere studenten, die my – wat vorm en inkleeding aangaat, zeer beleefd – vragen of ‘t waar is dat ik aan die twee schandvlekken hunner hoogeschool ‘n brief zou geschreven hebben, waarin onder anderen voorkomt het woord: beste kerels?

‘Dat vertelt men hier… wy houden ‘t voor laster… wy gelooven ‘t niet voor gyzelf dat erkent, zwart op wit.’

Als ik dus met rooden inkt schreef: ja, ik heb ‘t gezegd! zouden ze ‘t nog niet gelooven.

‘We hebben respekt voor uw kunsttalent…

Dat maakt me den indruk alsof men aan Garibaldi ‘n kompliment maakte over z’n juiste denkbeelden omtrent de garnizoensdienst. Ik heb niets te maken met kunst, kunstigheid, kunstelary, gekunsteldheid, kunstenmaken, en wat dies meer zy.

‘Voor uw kunsttalent, uw waarheidsliefde, uw rechtvaardigheid, zooals we die meenden optemerken in uw werken…

Ei, jongelui, hebt ge dat meenen optemerken in m’n werken! Ei, ei!

Daar is ‘n man die eer, aanzien, toekomst, smyt in ‘t aangezicht der misdadige regeering van ‘n verbasterd volk…

Daar is ‘n man die ‘t leven van zich en de zynen niet acht, waar de prys van dat leven deelgenootschap wezen zou aan de schande van Nederland…

Daar is ‘n man die als Curtius neerspringt in de gapende kloof op ‘t Forum, doch in den sprong vrouw en kinderen meeneemt, of ‘t ook soms te weinig ware, ‘n romeinsch ridder alleen…

Daar is ‘n man die elken dag wordt weggeleid in de woestyn en op de tinne des tempels… die elken dag de koninkryken dezer aarde voor zich ziet uitgespreid als wat lokäas voor z’n afval… ‘n man, die elken dag den Satan wegstoot om te doen ‘het woord dat geschreven staat’ in z’n hart…

Daar is ‘n man die den langen weg kiest naar Golgotha… niet om dáár te worden gekruist alleen, maar om te worden gekruist by elken voetstap… weder en weder, en telkens weder, ten-pleiziere van Schmoel en konsorten…

Daar is ‘n man die dat alles deed, doet, draagde en draagt, leed en lydt om zyner zaak’s wille…

Om-den-wille van het recht…

En dan komen er ‘n paar…

‘Uwe werken zyn door de respektabelste jongelui gelezen en herlezen…

Dan komen er ‘n paar ‘respektabelste’ jongelui dien man vertellen dat ze uit z’n werken meenden te hebben opgemerkt dat hy liefde had voor waarheid en rechtvaardigheid!

Ei, respektabelste jongelui, hebt ge dat inderdaad meenen te merken?

Schaamt u!

En gy, zoogenaamde hoogleeraren onzer zoogenaamde hoogescholen, treedt af, en neemt patent als laagleeraren die ge zyt. ‘t Is uw schuld, uw schuld, uw grootste schuld, jeugdbedervers!

Hoe, ge leert onze jongelingschap preeken en bidden, pleiten en ontleeden, taalknoeiers en prozodie, wetuitleggen en schriftgeleerdheid… en by dat alles – neen, dóór dat alles – vergeet ge hun te leeren wat ‘n mensch is? Uw ‘respektabelste’ jongelui praten van kunsttalent tegen iemand die nooit dacht aan kunst? Ze zien slechts ‘n boek, ‘n menigte letters en woorden in zekere volgorde gedrukt op papier, in de protesten tegen Nederlandsche schande en Nederlandsche misdaad? Ze hebben van u slechts geleerd klanken en frazen te beoordeelen – en hoe! – waar daden geschied zyn? Treed af, zeg ik u, weest eerlyk en doet afstand van de anders zoo schoone roeping om meetewerken tot de vervulling der Spes Patriae die voor ‘n groot deel in uwe handen is… helaas!

Hoe, ge praat, preekt, katechizeert, leest diktaten voor van ‘t jaar nul, en by dat alles – weer: dóór dat alles – vergeet ge dat er maar één bron is, één bron van groote gedachten: het hart?

Schande over u, schriftgeleerden!

En gy ‘respektabelste’ jongelui, die meende optemerken dat ik liefde had voor waarheid en rechtvaardigheid…

Onder erkenning uwer verwonderlyke scherpzichtigheid, en om u te overtuigen dat uw meening redelyk juist is, geef ik u den raad uw alma mater vaarwel te zeggen, en plaats te nemen in de een of andere kruieniery. Misschien ook is er ‘n vakature by de drukkery van ‘t traktaatgenootschap. Daar kunt ge u vergasten op letters, woorden, frazen… zonder eind.

En in dien winkel, of op die drukkery, tusschen ‘t plakken van ‘n paar peperhuisjes, of ‘t zetten van twee vodjes over ‘Zoendood’ en ‘Genade’… tusschen die bezigheid in, als ge wat tyd hebt:

Schaamt u!

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 55

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

Idee Nr. 55

Ik weet niet hoe ‘t komt maar

Ein Märchen aus alten Zeiten
Das will mir nicht aus dem Sinn.

   En ‘t klinkt als:

O, what a noble mind is here overthrown!

   Zo is er veel in de Hamlet wat me als muziek door de ziel ruist.

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 909

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)


Idee Nr. 909

Alle waarheden, – konsekwente gevolgen slechts van ‘t voorafgaande – zyn even eenvoudig, en zy die aan ‘n persoonlyken God gelooven, durven slechts dan z’n tusschenkomst inroepen, als de reeks der syllogismen waaruit het gehoopte of gevreesde moet voortvloeien, door meerder uitgebreidheid hun waarnemingsvermogen te-boven gaat. (167) Er wordt gebeden om regen, omdat we geen kontrole hebben over de massa damp waaruit ze geleverd wordt, maar niemand zal ooit durven aandringen op vermeerdering van ‘t hem bekend aantal muntstukken in z’n porte-monnaie. ‘t Heeft er veel van, of men meent dat God genegen is wonderen te doen – d.i. afwyking te gelasten van den aard der dingen – mits men hem nooit kunne bewyzen dat de verleende hulp in-stryd was met gezond verstand. Men mag dus aannemen dat-i zich voor z’n wonderen schaamt. Het is dan ook zeker hierom dat er wel gebeden wordt om ‘t herstel van ‘n kranke, maar aan ‘n verzoek om opwekking uit den dood, waagt zich de hardnekkigste bidder niet.

Daar nu overigens – altyd onder de voorwaarde dat het verlangde kan worden voorgesteld als iets natuurlyks – ‘t vertrouwen op Gods tusschenkomst aangroeit naarmate de zaak waartoe die wordt ingeroepen, ingewikkelder schynt, volgt hieruit vanzelf dat dit vertrouwen in omgekeerde verhouding staat tot onze kennis en ontwikkeling. Hoe minder wetenschap alzoo, hoe meer geloof. Men meene echter niet dat alleen eigenlyk-gezegde wetenschap de tegenvoetster is van goddienery. Oordeel, vlyt, moed, karakter, al wat den mensch tot mensch maakt…

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 80

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

Idee Nr. 80


Eens liet ze ‘r kind zien, en vraagde met de ogen: ‘Hoe vindt ge myn kind, myn schat, myn alles? Zie eens die kleur!’

  ‘Dat gele streepje is aardig.’
‘Geel… die wangen geel? ‘t Is rose! Geel?’
‘Ik sprak van ‘t jurkje.’

   Andermaal liet ze ‘r kind zien, en vraagde met de ogen: ‘Hoe vindt ge myn kind, myn schat, myn alles? Zie hoe blank… en hoe rood… en gemarmerd!’

   ‘Daar is te veel styfsel in.’
‘Styfsel in de armpjes van myn kind?’
‘Ik sprak van ‘t jurkje.’

Weder liet de zorgvuldige moeder haar kind zien, en vraagde met de ogen: ‘Hoe vindt ge myn kind, myn schat, myn alles? Zie die vormen… die ronding… die lynen!’

   ‘Te kort van lyf.’
‘Myn kind te kort van lyf ?’
‘Ik sprak van ‘t jurkje.’

   Toen werd de moeder verdrietig. Het bedroefde haar dat men het kind niet zag. Wel tooide ze graag haar lieveling, maar ‘t smartte haar dat die tooi belette het kind te zien.

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Idee Nr. 79

Multatuli

(1820-1887)

Ideën (7 delen, 1862-1877)

Idee Nr. 79

Ik heb een modiste gekend die ‘n onnatuurlyk kindje had. ‘Onnatuurlyk’ zeg ik voor de eer van m’n modiste die gehuwd was. Ik zal u straks de naam zeggen van de vader.
De goede vrouw had haar kindje zeer lief, en kleedde ‘t zo smaakvol ze kon. Een lintje hier, een lintje daar. Soms eenvoudig, dan weer bont. ‘t Was der moeder enig genot zich bezigtehouden met de opschik van haar kind.
En wie er soms zeggen mocht: die kleur is te rood, of te geel, of te flets… die rand te breed, die sluier te dicht, dat gaas te yl…. wie ‘r mocht klagen over gebrek aan smaak of gebrek aan bekwaamheid… niemand dacht er aan, de zorgvuldige moeder te beschuldigen van gebrek aan liefde voor haar kind.

   Die modiste heette Parábel.
Poiètès heette de vader.

   En WAARHEID was de naam van ‘t kindje dat de moeder zo gaarne aankleedde.

kempis poetry magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli


150 jaar Max Havelaar: Tentoonstelling rond het meesterwerk van Multatuli

‘Het is geen roman, ‘t is een aanklacht!’

150 jaar Max Havelaar

Tentoonstelling rond het meesterwerk van Multatuli

woensdag 3 februari, 10:00 – zondag 16 mei 2010, 17:00 uur

Honderdvijftig jaar geleden schreef Multatuli zijn beroemde boek Max Havelaar: een werk van uitzonderlijke literaire kwaliteit, dat bovendien een enorme maatschappelijke en politieke impact heeft gehad. Het is dan ook opgenomen in de Canon van de Nederlandse Geschiedenis. De uitgave van dit belangrijke boek wordt herdacht met de tentoonstelling ‘Het is geen roman, ‘t is een aanklacht!’ 150 jaar Max Havelaar. Deze tentoonstelling is te zien bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, de plek waar de handschriften van Multatuli worden bewaard.

Op 15 mei 1860 verscheen bij uitgeverij De Ruyter in Amsterdam het boek dat de Nederlandse geschiedenis een andere wending zou geven: Max Havelaar of de koffij-veilingen van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Multatuli, pseudoniem van Eduard Douwes Dekker (1820–1887), wilde met het boek de misstanden aan de kaak stellen die hij had meegemaakt toen hij van 1838 tot 1856 als ambtenaar diende in Nederlands-Indië.


Tentoonstelling

In de tentoonstelling wordt het politieke, maatschappelijke en literaire belang van Max Havelaar in beeld gebracht. Centraal staat de aanklacht tegen onderdrukking, een boodschap die nog steeds actueel is. De tentoonstelling is gemaakt door de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met het Multatuli Genootschap.

Over Max Havelaar en Multatuli wordt nog steeds veel geschreven en gesproken. De aanklacht tegen onderdrukking en strijd voor rechtvaardige en eerlijke handel (fair trade) is een boodschap die nog altijd actueel is. Het internationale keurmerk voor fair trade-producten heet in een aantal Europese landen dan ook Max Havelaar. Ook hiervoor aandacht in de tentoonstelling.

Multatuli hekelde in zijn boek de koopman en de dominee, klaagde het koloniale wanbestuur aan en rechtvaardigde de ambtenaar die wel voor de verdrukten opkwam. Na het verschijnen van Max Havelaar kon men niet meer ontkennen dat er in de kolonie veel mis was. Het boek had een sturende werking, zowel voor het ambtelijke apparaat in Nederlands-Indië als voor de koloniale politiek, en veranderde definitief het denken over het kolonialisme in Nederland.


De uitzonderlijke literaire kwaliteit van Max Havelaar is altijd geroemd. Met recht geldt Multatuli als een van de belangrijkste schrijvers uit onze literatuur. Maar het was hem niet te doen om de kunst, hij wilde vooral de publieke opinie beïnvloeden. Hoewel hij zijn boodschap verpakte als roman, was het een vlijmscherpe politieke satire.

‘Het is geen roman, ‘t is een aanklacht!’

Op 13 oktober 1859 schreef Multatuli aan zijn vrouw Tine: ‘Lieve hart, mijn boek is af, mijn boek is af! Hoe vind je dat? (…) Het zal als een donderslag in het land vallen dat beloof ik je.’ En aan tekstbezorger Jacob van Lennep, die met zijn ingrepen de angel uit het boek haalde, liet hij weten: ‘(…) het is geen roman. ‘t Is eene geschiedenis. ‘t Is eene memorie van grieven, ‘t Is eene aanklagt, ‘t Is eene sommatie!’

Max Havelaar Academie

Ter gelegenheid van 150 jaar Max Havelaar hebben de Bijzondere Collecties de Max Havelaar Academie opgericht. Zes studenten krijgen de gelegenheid om als stage, tussen januari en mei 2010, een ‘nieuwe Max Havelaar’ te maken. De stageopdracht luidt: ‘Verplaats de thema’s uit de Max Havelaar naar de 21ste eeuw en maak nieuwe verhalen, met moderne (geschreven en audiovisuele) media, die eenzelfde effect willen hebben als het oorspronkelijke boek heeft gehad.’ Een serie publiekslezingen/’masterclasses’ over de actuele betekenis van het boek is onderdeel van de Max Havelaar Academie.


Het is geen roman, ‘t is een aanklacht! 150 jaar Max Havelaar

3 februari t/m 16 mei 2010

Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

Oude Turfmarkt 129 (Rokin) – 1012 GC Amsterdam

open di–vrij 10–17 uur, za–zo 13–17 uur

fleursdumal.nl magazine

More in: DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli, Multatuli


Multatuli: Saïdjah’s Zang

M u l t a t u l i

(Eduard Douwes Dekker, 1820-1887)

 

Saïdjah’s Zang

 

Ik weet niet waar ik sterven zal.

Ik heb de grote zee gezien aan de zuidkust,

toen ik daar was met mijn

vader om zout te maken.

Als ik sterf op de zee,

en men werpt mijn lichaam in het diepe water,

zullen er haaien komen.

Ze zullen rondzwemmen om mijn lijk,

en vragen: `Wie van ons zal het

lichaam verslinden dat daar daalt in het water?’

Ik zal ‘t niet horen.

Ik weet niet waar ik sterven zal.

Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe,

dat hij zelf had aangestoken omdat hij mataglap was.

Als ik sterf in een brandend huis,

zullen er gloeiende stukken hout

neervallen op mijn lijk.

En buiten het huis zal een groot geroep zijn

van mensen die water werpen om het vuur te doden.

Ik zal ‘t niet horen.

 

Ik weet niet waar ik sterven zal.

Ik heb de kleine Si-oenah zien vallen uit de klappa-boom,

toen hij een klappa plukte voor zijn moeder.

Als ik val uit een klappa-boom,

zal ik dood nederliggen aan de voet in

de struiken, als Si-oenah.

Dan zal mijn moeder niet schreien,

want zij is dood.

Maar anderen zullen roepen: `Zie,

daar ligt Saïdjah!’ met harde stem.

Ik zal ‘t niet horen.

Ik weet niet waar ik sterven zal.

Ik heb het lijk gezien van Pa-lisoe,

die gestorven was van hoge

ouderdom, want zijne haren waren wit.

Als ik sterf van ouderdom, met witte haren,

zullen de klaagvrouwen om mijn lijk staan.

En zij zullen misbaar maken als

de klaagvrouwen bij Pa-lisoe’s lijk.

En ook de kleinkinderen zullen schreien,

zeer luid.

Ik zal ‘t niet horen.

 

Ik weet niet waar ik sterven zal.

Ik heb velen gezien te Badoer,

die gestorven waren.

Men kleedde hen in een wit kleed,

en begroef hen in de grond.

Als ik sterf te Badoer,

en men begraaft mij buiten de dessa,

oostwaarts tegen de heuvel,

waar ‘t gras hoog is,

Dan zal Adinda daar voorbijgaan,

en de rand van haar sarong zal

zachtkens voortschuiven langs het gras…

Ik zal het horen.

 

Multatuli gedichten

kempis poetry magazine

More in: Multatuli, Multatuli


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature