Multatuli: Saïdjah’s Zang
M u l t a t u l i
(Eduard Douwes Dekker, 1820-1887)
Saïdjah’s Zang
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de grote zee gezien aan de zuidkust,
toen ik daar was met mijn
vader om zout te maken.
Als ik sterf op de zee,
en men werpt mijn lichaam in het diepe water,
zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om mijn lijk,
en vragen: `Wie van ons zal het
lichaam verslinden dat daar daalt in het water?’
Ik zal ‘t niet horen.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe,
dat hij zelf had aangestoken omdat hij mataglap was.
Als ik sterf in een brandend huis,
zullen er gloeiende stukken hout
neervallen op mijn lijk.
En buiten het huis zal een groot geroep zijn
van mensen die water werpen om het vuur te doden.
Ik zal ‘t niet horen.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de kleine Si-oenah zien vallen uit de klappa-boom,
toen hij een klappa plukte voor zijn moeder.
Als ik val uit een klappa-boom,
zal ik dood nederliggen aan de voet in
de struiken, als Si-oenah.
Dan zal mijn moeder niet schreien,
want zij is dood.
Maar anderen zullen roepen: `Zie,
daar ligt Saïdjah!’ met harde stem.
Ik zal ‘t niet horen.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lijk gezien van Pa-lisoe,
die gestorven was van hoge
ouderdom, want zijne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren,
zullen de klaagvrouwen om mijn lijk staan.
En zij zullen misbaar maken als
de klaagvrouwen bij Pa-lisoe’s lijk.
En ook de kleinkinderen zullen schreien,
zeer luid.
Ik zal ‘t niet horen.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer,
die gestorven waren.
Men kleedde hen in een wit kleed,
en begroef hen in de grond.
Als ik sterf te Badoer,
en men begraaft mij buiten de dessa,
oostwaarts tegen de heuvel,
waar ‘t gras hoog is,
Dan zal Adinda daar voorbijgaan,
en de rand van haar sarong zal
zachtkens voortschuiven langs het gras…
Ik zal het horen.
Multatuli gedichten
kempis poetry magazine