Hank Denmore: Moord in lichtdruk (04)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
vier
Via Seventh Avenu, South Varick Street en Chambers kon ze er in een half uur zijn, als tenminste de verkeerslichten haar geen parten speelden. In haar Mercedes 350 SL met linnen kap gleed ze over de verkeersaders van Manhattan. Iemand had die straten eens vergeleken met de slagaders in het menselijk lichaam. Maar, had hij er kwaadaardig aan toegevoegd: ‘De auto’s zijn de kankercellen’. In de schaduw van de Brooklyn Bridge moest ze langzamer gaan rijden om de weg niet kwijt te raken. Boven haar, over de sombere brug, raasde het verkeer van en naar het midden van de stad. Daar zag ze het naamschild van Doverstreet, een kleine smerige straat in de eeuwige schaduw van de Brooklyn Bridge.
Doverstreet 44 was een vervallen huis in een vervallen straat. Op de trottoirs stonden overvolle vuilnisbakken, gelardeerd met allerlei groot vuil, wat de straat een ongelooflijk smerige aanblik gaf. Verf was voor deze huizen een ongekende luxe, evenals water voor de ramen. Het was minstens dertig jaar geleden dat er iets aan de huizen gedaan was. In de straat speelde jonge kinderen met het afval uit de vuilnisbakken en grotere jongens lummelden maar wat rond. Evelyne duwde de vervallen en klemmende deur open en snakte naar adem, zo stonk het in het trapportaal naar vuil en urine. Het schaarse daglicht wat de alom tegenwoordige brug nog overliet werd hier tegengehouden door de smerige ramen. In de schemerige hal zocht ze naar een lift, maar dat was in dit gebouw een onbekende luxe. Ze ging de trap op zonder de vuile en plakkerige leuning aan te raken. Op de trap zaten een paar kinderen naar haar te kijken. Ze waren slordig gekleed en wat ze aanhadden was nog kapot en vuil ook. Op de eerste verdieping gekomen zag ze een aantal deuren, op sommige een naambordje of een stuk karton waarop met onbeholpen letters de naam van de ongelukkige die daar woonde. De naam Millhouse zag ze echter niet. Dan maar een verdieping hoger, zuchtte Evelyne.
Hier waren nog vier deuren met een naamplaatje, maar ook hier was geen Millhouse te bekennen. De betonnen trap naar de derde verdieping was smal en donker. In plaats van een leuning was er ooit door iemand een dik touw aangebracht, maar dit was zo vet en glibberig dat het amper als leuning gebruikt kon worden. Op de derde verdieping kwamen drie deuren uit en een deurgat, waarin een trap naar het dak zichtbaar was. Geen van de drie deuren had een naamkaartje. Evelyne liep naar de eerste deur en luisterde naar eventuele geluiden. Een diep en zacht kreunen, vergezeld van het ritmisch gepiep van een ledikant gaf haar te kennen dat hier zeker niemand dood zou zijn. Terwijl ze naar de tweede deur liep hoorde ze daarachter al een enorm gevloek en getier. Een man was aan het schreeuwen waarom er geen drank meer in huis was. Ze liep door naar de derde deur. Hierachter was het volkomen stil, geen stemmen, geen radio of televisie was er hoorbaar. Evelyne keek om zich heen en draaide toen voorzichtig aan de deurkruk of de deur gesloten was. Dit bleek niet het geval te zijn. Voorzichtig duwde ze de deur verder open. Een kleine gang met aan beide kanten enkele deuren werd nu zichtbaar. Op één na waren alle deuren gesloten. Evelyne sloot de portaaldeur en riep zachtjes: ‘Is daar iemand?’
Er kwam geen antwoord en er bewoog zich niets. Ze herhaalde luider haar roep, maar ook nu kwam er geen antwoord. Voorzichtig liep ze naar de eerste deur en deed deze open zonder te kloppen. De kamer was leeg. De kamer achter de tweede deur was ook leeg, de derde deur gaf een kleine keuken te zien. Toen liep ze naar de openstaande deur en keek naar binnen. Zo op het eerste gezicht was er niets ongewoons te zien in de vrij ruime zitkamer welke er netjes en opgeruimd uitzag. Ze liep naar een hoek van de kamer waar ze een zitbank zag staan. Achter deze bank was nog een kleine ruimte over, er lagen enkele kussens en een gebobbeld vloerkleed. Nieuwsgierig tilde Evelyne het vloerkleed op en hield toen haar adem in. Hier lag wat ze zocht.
Een jong meisje lag met het hoofd op de vloer, onder de kussens en het kleed verborgen. Het ovaalvormig gezicht, omlijst door ravenzwart halflang haar, was met open helderblauwe ogen en een trek van verbazing omhooggericht. Ze was gekleed in een lichtblauw strak truitje met een V-hals en droeg een zeer kort donkerblauw rokje. Haar benen waren bloot en haar voeten waren gestoken in lichtblauwe, echt leren schoenen. Haar lichaam was prachtig van bouw en haar benen waren om jaloers op te zijn. Het was alleen jammer dat een klein schoonheidsfoutje het mooie gezicht ontsierde. In het midden van het voorhoofd, ongeveer een centimeter boven de neuswortel zat een klein rond gaatje. Een beekje van helderrood bloed had zich vanuit het kogelgaatje een weg gebaand via het rechteroor over de hals, om door het zwarte haar heen een plasje op de vloer te vormen vóór het gestold was.
Evelyne bukte zich en keek in de ogen, daarna voelde ze met de rug van haar rechterhand de wang van het meisje, deze was koud. Ze ging naast de bank staan aan het voeteneind van het meisje en zoog peinzend op haar duimnagel. Aan de houding van het lichaam was te zien dat het arme ding achter de bank gesleept was. Haar rokje was iets naar boven geschoven en liet het kruisje van een klein hagelwit slipje zien. Een paar schaamhaartjes kropen links en rechts onder het kruisje uit. Nadat Evelyne haar hand aan het korte rokje had afgeveegd, voelde ze voorzichtig aan het kruisje. Dit was volkomen droog. Toen voelde ze aan het schaamhaar, ook dit was droog. Nadenkend veegde ze haar handen af aan een papieren doekje en stak dit in haar handtas terug. Iets aan het meisje klopte niet. Het bloed was nog plakkerig, ook de nog niet verstijfde oogleden wezen op een niet al te lang geleden overlijden. Maar ze had nog nooit een meisje gezien dat onder volkomen droog was gebleven in het aangezicht van de dood. De dood moest voor haar wel volkomen onverwacht zijn geweest. Maar zelfs dan was het vreemd dat het meisje een volkomen droog slipje aan had. Het gaatje in haar voorhoofd wees erop dat ze haar moordenaar moest hebben gezien, maar in het ogenblik van een zekere dood had dit meisje abnormaal gereageerd.
Evelyne had ooit gehoord dat als een misdadiger werd opgehangen, hij klaar kwam op het moment dat het valluik onder zijn voeten verdween en de strop strak werd getrokken. Een van de bewakers had haar eens verteld dat dit voor de beul het teken was dat alles naar wens ging: ‘Als de soep uit zijn angel spuit gaat ie goed’.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk