Hank Denmore: Moord in lichtdruk (05)
Hank Denmore
Moord in lichtdruk
vijf
Als het meisje normaal had gereageerd had ze haar urineblaas geledigd. Ook was de kamer niet warm, zodat dit ook geen reden was voor een snelle droging van het ondergoed. Evelyne trok een paar doktershandschoenen aan en trok voorzichtig het slipje een eindje omlaag. Een vreemde zwakke geur trof haar sierlijk neusje. Ze snoof nog eens, maar kon die geur niet thuis brengen. De geur kwam van de schoot van het meisje. Iets dichterbij bukkend werd de geur sterker. Evelyne zag nu een rafeltje plastic uit het meisje steken. Het had de vorm van zo’n randje dat je wel eens aan een mislukte pannenkoek ziet hangen. Voorzichtig trok ze er aan, maar nu rekte het rafeltje uit. Omdat ze bang was dat het af zou scheuren drong ze met haar vingers iets in het meisje en voelde toen iets stugs. Met twee vingers trok ze het langzaam naar buiten. Het bleek een plastic koker te zijn van een eigenaardige vorm welke ze wel meer had gezien, maar nu niet thuis kon brengen. Het leek het meest op een picniczakje, maar het was van dikker materiaal en de lasnaden ontbraken. Een voorbehoedmiddel kon het ook niet zijn. Terwijl ze de koker draaide viel het licht er zo op dat ze aan de binnenkant enkele donkere korreltjes zag verschijnen. Toen ze de koker iets verdraaide waren de korreltjes weer verdwenen. Voorzichtig deed ze de koker in een steriel plastic zakje, die ze altijd een paar bij zich had. Dit was werk voor haar laboratorium. Kalm schoof ze het slipje weer op de juiste plaats. De armen van het meisje vertoonden geen prikken of andere littekens, ook haar benen waren volkomen gaaf. De kleding van het meisje was eenvoudig, maar wel van een zeer dure eenvoud, die de grote modehuizen verried. Ook de leren schoentjes, met het merk van een dure winkel aan Fifth Avenue wezen erop dat dit meisje niet in deze omgeving thuis hoorde. Een handtasje was nergens te bekennen, ook onder het meisje vond ze niets. Terwijl ze de handen van het meisje bekeek viel haar weer iets eigenaardigs op. Het meisje was zeer goed verzorgd, de handen waren door een vakbekwame en dus dure manicure verzorgd. Maar een meisje met zulke dure kleding en schoentjes, die bovendien naar een dure manicure ging zou niet zoveel eelt aan de zijkanten van haar handen horen te hebben. De handen waren ondanks de fijne bouw van het meisje, bijzonder sterk ontwikkeld, alsof ze enorm veel aan sport deed, of beter gezegd, gedaan had. Evelyne kon geen sport bedenken welke ook op de zijkanten van je handen eeltvorming veroorzaakte. Bovendien was daar de eigenaardigheid dat dit door de manicure over het hoofd was gezien, er waren toch middeltjes genoeg om zulke lelijke huid te verwijderen. Voorzichtig nam ze de handen van het meisje een voor een op en bekeek de vingers goed. De linkerhand was volkomen gaaf en er was ook geen spoor van de een of andere ring te bekennen. De wijsvinger van de rechterhand daarentegen vertoonde ook een lichte eeltvorming, maar meer aan de zijkanten van de vinger dan aan de binnenkant. Het was net alsof het meisje veel gebreid had op de Duitse manier, waarbij het breigaren met enkele slagen om de rechterwijsvinger werd toegevoerd. Het haar bleek na enig trekken echt te zijn en geen pruik. In de kleding was nergens een wasserijmerk te vinden, laat staan de naam van het meisje.
Evelyne keek op haar horloge en zag dat ze al meer dan tien minuten binnen was. Het werd tijd om de moordafdeling van de politie in te schakelen. Na nog even rondgekeken te hebben ging ze weer naar buiten. Na de deur dicht te hebben gedaan liep ze de trappen af. Ze zag dat de spelende kinderen verdwenen waren.
In de eerste de beste telefooncel draaide ze het nummer van Sidney Greener, politie-inspecteur afdeling Bijzondere Zaken. In het kort deelde ze mee wie ze was, wat en waar ze dat gevonden had. Terwijl ze aan de overkant van het flatgebouw in een cafetaria een kop koffie dronk wachtte ze op de komst van de inspecteur. Met hem had ze al menig zaakje opgelost. Ze kenden elkaar al sinds het sneuvelen van haar man in Vietnam. Dat deze door een KGB-agent was omgebracht was iets wat ze niet wist, evenmin dat haar man een undercover CIA-agent was geweest. Op aanraden van deze dienst was haar een computerterminal gegeven. Zodoende had de politie (en dus ook de CIA) altijd de controle over haar doen en laten, in de wetenschap dat de Russische geheime dienst, de KGB, nooit vergat en nooit sliep. Daar draaide de wagen van Greener de straat in en vond een plaatsje enkele huizen verder dan nummer 44, Doverstreet. Ze rekende af en ging naar Sidney toe, die intussen de flat van het meisje was binnengegaan. Hij gaf haar een korte groet ter herkenning en ging verder met het onderzoeken van het meisje. Zijn assistent, Thomas Brisbane, was van alles aan het noteren en zwaaide met een brede grijns op zijn gezicht naar Evelyne. Deze ging in een van de stoelen zitten zonder deze te verplaatsen. Ze ging zo zitten dat ze alles wat de twee mannen deden kon zien. De kamer werd aan een snel maar grondig onderzoek ontworpen, aan de manier waarop dit gebeurde was te zien dat deze twee veel ervaring met dit soort zaken hadden.
‘Hoe kom jij hier verzeild?,’ vroeg de inspecteur. ‘Zeker een door de vogeltjes overgebrachte boodschap?’
‘Nee, ik werd opgebeld door een man,’ zei ze bedaard.
‘Die heeft zeker vergeten zijn naam en adres te noemen,’ viel Brisbane in de reden.
Evelyne negeerde deze interruptie en verklaarde dat ze ongeveer drie kwartier geleden door de onbekende was opgebeld.
‘Hij noemde het volledige adres met de naam Millhouse.’
Brisbane noteerde dit in zijn boekje.
‘En,’ vroeg de inspecteur, ‘wat heb je daarna gedaan?’
Evelyne vertelde alles maar verzweeg de geschiedenis met de plastic koker. Wel vertelde ze dat het haar verbaasde dat de handen vreemde eeltplekken hadden. Brisbane ging naar het meisje en keek naar de bewuste plekken.
‘Weet je wat ik denk,’ zei hij, ‘dat zijn typische eeltplekken van een karate-specialist.’
‘Ja dat kan mogelijk zijn,’ zei Greener nadenkend, ‘en ik denk ook dat ik die eeltvorming op de rechterwijsvinger kan thuis brengen.’
‘Dat wil ik dan wel eens horen,’ zei Evelyne en wachtte vol spanning op het antwoord.
‘Heel eenvoudig,’ zei Sidney. ‘dat komt van het veelvuldig omgaan met vuurwapens.’
Ze liet een zacht gefluit horen en mompelde toen: ‘Maar ze is toch veel te duur gekleed om bij de politie te zijn.’
‘Ja, dat geloof ik ook,’ zei Sidney, ‘maar ze zou wel eens een agente kunnen zijn.’
‘Denk je dat het een spionne is?,’ vroeg Evelyne met opgetrokken wenkbrauwen.
"We zullen de lijkschouwing maar afwachten,’ zei de inspecteur, ‘die wordt gehouden door een oude vriend van je, Carson Deley.’
‘Maar dan vraag ik aan Carson of ik er bij mag zijn,’ zei Evelyne.
‘Ik geloof nooit dat je daar toestemming voor zult krijgen.’
‘O, jawel, daar ben ik vast van overtuigd, ik heb nog wat van hem tegoed.’
‘Nou, het lijkt wel dat je het leuk vind, toekijken hoe in een lijk wordt gesneden,’ zei Brisbane een beetje huiverend.
‘Leuk niet, maar wel interessant,’ zei ze weer.
Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis poetry magazine
(wordt vervolgd)
More in: -Moord in lichtdruk