Or see the index
Ton van Reen
De naam van het mes
Een man wet een mes op een slijpsteen
het felle geluid steekt een naald door zijn slaap
maar hij hoort zijn mes met liefde
hij houdt van zijn mes
hij weet dat liefde pijn doet
Een vuurwerk van gensters
springt de donkere ochtend in
en dooft op de zwarte muur van de nanacht
De man wet zijn mes met fijne gebaren
met plezier hoort hij zijn mes zingen
hij kan het hoog en laag laten klinken
hij kan het laten huilen en kermen
het mes spreekt zijn taal
hij kan het laten zeggen wat hij wil
hij kan het laten zeggen
– hoor de man met zijn sprekende mes
de man met het mes dat kan doden –
Hij beproeft de scherpte van het mes op zijn arm
scheert een paar haartjes weg en zet het even aan
een dun streepje bloed welt op uit zijn huid
tevreden bekijkt hij het initiaal van het mes
hij heeft zijn mes zijn naam gegeven
zijn mes is zijn bloedbroeder
het zal doen wat hij wil
het zal doden
Ton van Reen poetry: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten
kempis poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Ton van Reen
Ton van Reen
Naar Gondar
Hij gaat naar de markt in Gondar en weet
naar Gondar is het slechts
een paar uur te gaan
Als hij vroeg in de ochtend vertrekt
en de maan nog aan de hemel staat
heeft hij slechts een paar uur te gaan
Om tien uur heeft hij zes uur gelopen
hij weet: naar Gondar is slechts een paar uur te gaan
Als hij na de middag Gondar nog niet heeft bereikt weet hij
naar Gondar is het slechts een paar uur te gaan
Als hij ‘s avonds nog niet in Gondar is weet hij
naar Gondar is het slechts een paar uur te gaan
Na middernacht arriveert hij in Gondar
hij slaapt onder de sterren van Gondar
Hij weet: naar Gondar
is het slechts een paar uur te gaan.
Ton van Reen poetry: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten
kempis poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Reen, Ton van
Ton van Reen
Lopen
Een man vult zijn kalebas met water
op blote voeten gaat hij op weg
het is vroeg in de donkere ochtend
hij is de enige man onder de verblekende sterren
de hele ochtend loopt hij door, altijd rechtdoor
spaarzaam drinkt hij water
rond de middag komt hij bij een kruispunt
hij neemt de afslag naar rechts
de zon is heet, maar zijn voeten willen niet rusten
hij loopt door, ook al brandt de weg onder hem
de hele middag loopt hij door, altijd rechtdoor
spaarzaam drinkt hij water
vroeg in de avond nadert hij een kruispunt
hij neemt de afslag naar rechts
de hele avond loopt hij door, altijd rechtdoor
hij ziet de sterren aan de hemel verschijnen
spaarzaam drinkt hij water
tegen middernacht komt hij bij een kruispunt
hij neemt de afslag naar rechts
de hele nacht loopt hij door, altijd rechtdoor
spaarzaam drinkt hij water
hij is de enige man onder de maan
eindeloos telt hij de flonkerende sterren
tot ze verbleken aan de hemel
vroeg in de ochtend bereikt hij zijn huis
hij is dankbaar dat hij een huis heeft
een huis om thuis te kunnen komen
tevreden dept hij zijn brandende voeten
met het laatste restje water
hij is zijn voeten dankbaar
hij buigt diep en droogt ze met eerbied af
hij weet dat hij een man met voeten is
een man die kan lopen
Ton van Reen poetry: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten
kempis poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Ton van Reen
Ton van Reen was bevriend met Jan Hanlo. Met Jan Hanlo maakte van Reen vaak wandelingen door de Peel en de omgeving van Valkenburg. Ze correspondeerden over honing, wijn en gedichten.
Een paar dagen voordat Jan Hanlo op zijn motor verongelukte had hij Ton van Reen nog bezocht. Later bezocht Van Reen het graf van Jan en liet er het gedicht BERICHT VOOR JAN HANLO achter voor de bijen.
Ton van Reen
Bericht voor Jan Hanlo
Eenzaam sta ik aan jouw graf
de zon gaat als een beest tekeer
en keer op keer laat een spin
zich aan een zijden draad neer op jouw zerk
weeft een web
dwars over het goed onderhouden perk
van jouw hof
zodat je onder een zilveren sluier
verscholen ligt
begraven onder het stof
van jouw laatste gedicht
Net voordat jij je de dood inreed
schreef jij dat je me bezocht
daarom had ik honing voor je gekocht
vier potten zeem van het soort
dat jij met kilo’s eten kon
raatzuivere honing uit de Peel –
die honing laat ik achter bij jouw graf
wellicht komen er bijen op af
jij hield zo van het dol getik
van bijen tegen het glas van jouw huis
op zoek naar honing op de vensterbank
uit dank kreeg jij de ene na de andere prik
jij juichte blij
dacht dat je na elke steek
weer een jaar meer had te leven
terwijl je mij vlak daarvoor nog had geschreven
dat je er de brui aan gaf
je zag van alle rotzooi af
maar de starre eenheid van een bijenvolk
maakte jou weer vrij, gaf jou een nieuwe kick
terwijl jij zelf de grootste eenling was
Er groeit vochtig steenkruid langs jouw graf
hondsdraf, viool en paardenbloem
dit kruid bereidt veel zuurstof
dat komt jou goed van pas
vaker had je ademnood
gebrek aan licht en lucht
soms was je al een beetje dood
Ter hoogte van je rechterbeen
vreet een zonnedauw
het laatste segment van een libel
aan die plant ben jij verwant
hij staat passend op jouw graf
als zonnedauw vrat je elk woord kaal
tot op het laatst fragment
jij verkleinde alles
tot de kleinste schaal
zodat jij nu jezelf pas bent
Jan Hanlo (1912-1969)
kempis poetry magazine
More in: Hanlo, Jan, Reen, Ton van, Ton van Reen
Ton van Reen was bevriend met Pierre Kemp. Hij bezocht Pierre Kemp voor het eerst toen hij zestien was. Daarover schreef hij de novelle WIE ZO VAN VROUWEN HOUDT ( opgenomen in VERZAMELD WERK deel 2, Uitgeverij De Geus). Na Kemps dood bezocht Ton van Reen hem in de sterfkamer van het ziekenhuis in Maastricht. Daarover schreef hij het gedicht BERICHT VOOR PIERRE KEMP.
Ton van Reen
Bericht voor Pierre Kemp
Je adem ruikt nog uit de kist
en kleeft
vocht vreet aan de muur
kalk laat los van het plafond
schilfert rond de putjes in je huis
zodat het even lijkt of jij nog leeft
maar jij ligt stil
Ik lees je laatste bundel door
jouw woord
niet meer
jouw lijflucht schuilt in elk gedicht
zo geuren bloemen op hun eind
bederf
een verfdoos kleur
Jouw hand ligt op je buik en leeft
alleen die hand
de nagels pas geknipt
te kort
stomp tot het bot
wat stoffig in de rand
door zon vergeeld
door ouderdom wat afgeplat
Ik pak je bij de hand
en voel alleen het bot
te koud
te dor
zo oud
zo breekbaar als een ei
de vrucht verrot
tot de rand met dood gevuld
Met een nagel tik ik driekwartsmaat
een gedicht
op de houten rand van je kist
buiten plotseling geluid
ik kijk om
veren sneeuwen langs jouw gezicht
dat spiegelt in de ruit
mussen paren in de goot
snavels hakken luid op het blik
Te laat
je blijft dood
de ruit slaat stuk op jouw gezicht
Pierre Kemp (1886-1967)
kempis poetry magazine
More in: Kemp, Pierre, Reen, Ton van, Ton van Reen
L I L A L I T E R A I R
6 november 2009
Rashid Novaire, Driek van Wissen,
Jean Pierre Rawie en Ton van Reen
Toptalent in overvloed tijdens Lila Literair
Rashid Novaire, Driek van Wissen, Jean Pierre Rawie en Ton van Reen. Ter afsluiting van de luisterrijke literaire avond volgt een boekenfeest met muziek van Gino en Jiri Taihuttu, de folkgroep Parelmoer en Bert van den Bergh.
Limburg is klaar voor een nieuw literair evenement dat gaat plaatsvinden op 6 november om 20.00 uur ’t Raodhoes in Blerick. De Stichting Lalibela, BlariaCultura en Cultureel Centrum ’t Raodhoes in Blerick hebben de handen ineengeslagen om het literatuur- en cultuurminnende publiek een onvergetelijke avond te bezorgen.
Maar liefst vier topauteurs laten het achterste van hun tong zien. Ze vertellen over hun eigen werk en gaan met elkaar in gesprek over hun visie op literatuur.
In de eerste sessie kruisen Ton van Reen en Rashid Novaire de degens. Van Reen werd in 2007 door het Limburgs Dagblad en L1 uitverkozen tot de grootste Limburgse schrijver aller tijden. Hij is dé chroniqueur van het rijke Roomse leven, maar zijn maatschappelijke betrokkenheid reikt veel verder dan de grenzen van zijn eigen streek. De jonge Rashid Novaire timmert al tien jaar aan de weg met grenzeloze verhalen en een tomeloze verbeeldingskracht. Afgelopen zomer werd hij gekozen tot president van de Zomerparkfeesten in Venlo.
Na de pauze zorgen de twee markantste dichters van Nederland voor verbaal vuurwerk. Voormalig Dichter des Vaderlands Driek van Wissen vertelt over zijn werk met de ernst van een vakman en tegelijkertijd de innemende humor en relativeringszin van een artiest. Rawie is niet alleen vanwege zijn flamboyante uitstraling een icoon, ook zijn werk spreekt bij een breed publiek tot de verbeelding. Op milde, ironische toon bezingt hij op geheel eigen wijze de klassieke thema’s. Rawie en Van Wissen debuteerden in 1976 samen en raakten sindsdien steeds beter op elkaar ingespeeld. Zij maken er op 6 november zonder twijfel een boeiend spektakel van.
Na de voordrachten en discussies van de auteurs kunt u nader kennismaken met de auteurs en hun werk op de boekenmarkt. Daar staat ook een boekenkraam van Boeken Steunen Mensen en een informatiestand van Stichting Lalibela.
Om 22.30 uur nemen diverse topartiesten het roer over om er een spetterend muzikaal feest van te maken. Gino en Jiri Taihuttu, de folkgroep Parelmoer en Bert van den Bergh zorgen voor een mooie ambiance.
Voor € 12,50 bent u getuige van een uniek spektakel in Limburg én levert u een bijdrage aan de projecten van de door Ton van Reen opgerichte Stichting Lalibela. De stichting zet zich in voor de armsten van de armsten in het Ethiopische stadje Lalibela en probeert hen op weg te helpen naar een zelfstandige toekomst. Zie voor meer informatie www.stichtinglalibela.nl.
Alle auteurs en artiesten treden belangeloos op, zodat de opbrengst van de kaartverkoop ten goede komt aan het goede doel.
Kaarten zijn te verkrijgen bij ´t Raodhoes in Blerick, Boekhandel Koops in Venlo en via lilaliterair.stichtinglalibela.nl.
fleursdumal.nl magazine
More in: Art & Literature News, Reen, Ton van
De terminator van het Vondelpark
door Ton van Reen
Op een late verslapen zondagnamiddag, rond het uur van herkauwen,
gebeurt er een wonder, in een dommelend stadspark in Amsterdam
zachte grassen, bewasemd door gefilterd fijnstof van eeuwen
onder de koelte van bomen, soorten uit alle windstreken geroofd
Dames en heren van stand en van stadsadel wandelen over de paden
van faam dromend, zichzelf en elkaar uitroepend tot beroemdheden
zoals schrijvers met haast Vergeten Namen als Huygens, Vondel en Cats,
kooplieden als Polak en van Gennep, Van Oorschot en Lubberhuizen
koningen met bloed aan de handen en moordenaars als Van Heutz en Piet Hein
minzaam kijken ze vanaf de wollige wolken die op deze namiddag overdrijven neer
op het Amsterdams herenvolk, dat bij daglicht bedeesd lijkt, en proper
en verschoond blijft van de hoeren, de horken en de heiligen van de nacht
ver van de morgensterren die zich vroeg in de middag, moe van het ochtendwerk
in hun bakfietsen, op het zomergras of in de perken te slapen hebben gelegd
beschenen door een wulpse zon, gesneden uit een schilderij van Van Gogh
waar het licht honingzoet, geiler dan geel en in wellust vanaf druipt
Geen mens is er op bedacht dat dit het moment is van een wonder
maar toch, net als rampen gebeuren ook wonderen steeds onverwacht,
de aarde knalt als een fles champagne die wordt ontkurkt
men schrikt en ziet: Ho! Kan dit? Opeens is er het kind
zo maar ligt het daar op het pad, een kind klein als een konijn
alsof het uit de grond komt, uit een rattenhol of een molshoop
het bevrijdt zich van de scherven van baarmoeder aarde en kijkt rond
Blind is het niet. Het heeft ogen die de ogen van mensen doorboren
en hen recht in hun hart treffen. Ze voelen zich schuldig
woorden heeft het te over, zijn mond is een open boek
waaruit een kreet klinkt die als een woord door het park galmt
de mensen huiveren, bang als ze zijn voor woorden die iets betekenen
Bang zijn ze, want niemand wil zich verantwoorden voor deze geboorte
zo onvoorzien, niemand wil het ouderschap dragen van zo maar een kind
geen vrouw heeft het willig gedragen, geen man wil de verwekker zijn
van een kind dat geboren wordt op een onvermoed moment in een stadspark
waar mensen rusteloos rondwandelen om zich aan elkaar te vertonen
– ‘Goedemiddag meneer Em. Dag mevrouw Pee. Hoe gaat het met Ha?’ –
maar er niet zijn om betrokken te raken bij een kind, zo klein, zo teer
dat hen zo maar voor de voeten wordt geworpen om te worden gevoed
en om liefde vraagt
Het kind schuiert de moederkoek van aarde van zich af
tweehandig, bekwaam, naakt vraagt het om te worden gekleed
maar de mensen zijn besluiteloos, niemand voelt zich aangesproken
het is makkelijker om over liefde te schrijven dan om liefde te geven
aan een kind, een beetje vies, dat zo maar, onverwacht op deze lome namidddag
wordt geboren en waar men de handen niet aan vuil wil maken
Het kind kijkt rond, het verwacht te worden omarmd om dat wat het is: kind
maar het vindt geen warmte in de ogen van de aarzelende omstanders
die niet begrijpen dat het wonder hen nodig heeft om een wonder te zijn
en, bang voor eigen verantwoording, bang voor plichten
bekvechten over een kind dat te vondeling zou zijn gelegd in het gras
over een moeder die ontaard is en haar kind in de steek heeft gelaten
Niemand praat over de noden van het kind, over voeding en kleding
niemand die begrijpt dat het kind de examinator van hun leven is
de ijkmeester van hun gedrag, de terminator van hun gevoelens
Het kind keert zich van hen af en kruipt door perken en gras weg
als een slak laat het een spoor van nat zilver achter zich
glimmend, zacht, als de tranen van de vroedmeesterpad
alsof het bewust een spoor nalaat en hoopt dat toch nog iemand het wil vinden
Het kruipt weg van de mensen die geen weet hebben van de liefde
waarover ze hun mond vol hebben, liefde is voor hen de borrelpraat
waarmee ze hun liefdeloze boeken over eigenliefde vol plempen
de kassakrakers die het teken zijn van een harteloze tijd en lege letteren
het volk dat stikt van eigendunk, mannen en vrouwen zonder hart
die er van dromen dat ze hier later in brons zullen staan, kil en harteloos
net als al de vereeuwigde moordenaars en de pratende apen van de tv
zoals ze in leven al blijken te zijn, leeglopers, als mens afgedankt
Ze horen het kind huilen en roepen dat iemand voor het wicht moet zorgen
maar niemand die de zorg op zich neemt, hun schrijverstijd is te kostbaar
zij zijn altijd bezig met zichzelf, hun woordenbrij, hun driftige geschriften
Het kind verdwijnt, maar als iedereen opgelucht is en weer beleefd wordt
– ‘Er is niets gebeurd meneer Em, een klein incident.,
Het moet een hoer zijn geweest die haar kind te vondeling heeft gelegd.’
‘Gelukkig hebben we daarvoor het Leger des Heils, mevrouw Pee.
Die in God gelovende idioten zijn toch nog ergens goed voor.’
‘Zeg dat wel, meneer Em, ze ruimen het menselijk vuil.’
‘Maar jij, je schrijft toch ook over hoeren? En jouw man…?’
‘Ach meneer Em, jij snapt dat toch wel, wat ik schrijf is literatuur.’ –
zien de mensen hoe uit het park een ster ten hemel stijgt, glanzend
en recht op de gloeiende zon van Van Gogh afgaat, het licht oogst
en het met bakken tegelijk op de welwillende wandelaars uitgiet
zoveel licht dat het de mensen blind maakt,
– ‘Meneer Em, waar ben je?’
‘Mevrouw Pee, ik ben hier’ –
zo verblindt dat ze in het volle licht in het donker staan en elkaar moeten aanraken
in de nanacht van hun leven, in de verduistering van hun geweten
Nog minuten lang hangt het licht als een bolbliksem boven het park
een ster door de aarde verwekt en aan de mensen ontstegen
boven de hoofden van hulpeloze lieden die te laat begrijpen
dat ze de sloper van hun hart hebben gezien die kwam om hen te oordelen
God, zo iemand of zoiets, die hen te licht heeft bevonden en hen voor goed
in het donker, in de leegte van hun bestaan achterlaat
Zo zal God keer op keer weer verschijnen
onverwacht, vermomd als een kind dat zich aan de aarde ontworstelt
en de modderkorst van menselijk vuil van zich afwast
en oordeelt
Ton van Reen: De terminator van het Vondelpark
KEMP=MAG – kempis poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van
Reactie van Remco Campert op het gedicht dat Ton van Reen
schreef ter gelegenheid van Camperts tachtigste verjaardag
op 28 juli 2009 en publiceerde op
kempis poetry magazine
Lees: Gedicht voor Remco Campert door Ton van Reen
More in: Archive C-D, Archive C-D, Archive Q-R, Archive Q-R, Campert, Remco, Reen, Ton van, Reen, Ton van, Remco Campert
Gedicht voor Remco Campert
door Ton van Reen
Als je tachtig bent, zou je heel veel over willen doen
maar bijna alles wat je hebt gedaan, zou je overslaan
en alle reizen die je als kind, later, wilde maken
maar waar je in alle haast nooit de tijd voor vond
maak je alsnog, je gaat op de fiets, tas met beleg en brood
naar Leuven en Sint Martens-Latem, om België te zien
en lift naar Rome, geen brood maar een meisje mee
En alles wat je als jongen van elf wilde worden
– maar nooit geweest bent, omdat je niet werd uitverkoren
zelfs nooit verkozen tot het voetbalteam van school
nooit spreekstalmeester in het wintercircus op het plein
of de jongen die de koeken en de limonade uit mocht delen –
wordt je alsnog, wanneer je droomt en winnaar blijkt
en wijn schenkt voor de gasten op je feest
Soms, als je na een reis per trein
– jij was de machinist die je altijd al had willen zijn –
op het podium staat in Oss of Zierikzee
verbaasd lezend uit een boek waarop jouw naam
vol verweerde tekst, doorleefd als een missaal
zo vaak herhaald, toch bijna uit jouw hoofd verweesd,
maar bij het spreken, klank en tonggevoel, weer nieuw
vraag jij je af of het jouw gedicht of gemeengoed is
De kampioen die je wilde zijn, macho en meisjesdroom,
sportheld op het basketbalveld achter het Rijksmuseum
waar jij je zomerse dagen verspeelde, sprong, wierp
maar je was net iets te kort en te broos om te winnen
Nu krijg je ruim de tijd om alles te doen
wat je door eigen schuld hebt nagelaten
alle avonturen waarover je droomde haal je nu in
op kleiner schaal: je gaat op reis door eigen huis
de keukenkast is Afrika, de muis vergroot je uit tot leeuw
in de rommelkamer vindt je de Himalaya, Nepal, Mongolië
het witte kastpapier de grote sneeuwbewaaide steppe
en na je reis over de Noordpool op het achterplat
vind je in bed Amerika, New York, de meisjesstad
Doe het, doe de dingen die je altijd wilde doen
voel je vrij en sla het stof van jaren van je af
vergroot de bloemen op je vensterbank tot oerwoudbos
zit aan tafel in je keuken met Neruda, Borges en Pierre Kemp
en schenk de wijn van het landgoed ‘Ouderdom Is Schijn’
Binnen je huid van vloeipapier, met het craquelé van tijd
blijf je die jongen van elf met lef voor tien
die heel veel wilde, storm, veel te weinig mocht
maar alles wilde zien wat niet gezien mocht worden
dacht dat hij alles kon, en met een bal gedichten in de hand
op het plein achter het museum naar de hemel sprong
Op 28 juli 2009 wordt Remco Campert tachtig jaar
Ton van Reen eert Remco Campert met bovenstaand gedicht
Ton van Reen: Gedicht voor Remco Campert
© Ton van Reen
kempis poetry magazine
More in: Archive C-D, Archive C-D, Archive Q-R, Archive Q-R, Art & Literature News, Campert, Remco, Reen, Ton van, Reen, Ton van, Remco Campert
DE DORRE BRUIDEN VAN DE VASTENTIJD
door Ton van Reen
Het gebeurt aan het eind van de winter, zomaar
aan de Peelrand, tussen Beringe en de Belgenhoek
godvergeten doodstil akkerland, bonkaarde,
de weiden vol doodgevroren ploertig gras
kille natuur, geen kiem, onwillige aarde
te koud om te zaaien, land een eeuw pas ontgonnen
rillend, opengewoeld door winterse winden
nog wars van mensenhanden en ploegende paarden
de sleet van de vorst ligt als een vuile spiegel op dood water
de peelvennen en kanalen ingepakt in lijsten van lood
bosjes vliegdennen waar zich, zoals al eeuwen wordt verteld,
weerwolven ophouden, zielen van vermoorde mannen,
die naar de maan huilen en naar de mensen roepen bij wie ze eens hoorden
land aan de rafelrand van de wereld, waar het weerlicht thuis is
in zwarte vennen, waarop tongen van vuur ronddansen
land waar buiten de tijden van zaaien en maaien
geen mensen zich ophouden, laat staan godinnen
En toch gaat dit gedicht over hen, de hemelse wezens
die daar verschenen zijn, vrouwen gekleed in boerenblauw
de bruiden die zich kwamen aanbieden aan de jonge boeren
kerels van voet tot kruin vol zaad, maar bleu voor de vrouwen
dit verhaal gaat ook over hen en over hoe ze hebben verzaakt
aan deze gift uit de hemel of van God weet waar
Het wonder van de twaalf bruiden, gekleed in boerenrood
niemand die nog precies weet hoe hun kleuren waren
zo was het al vaker gebeurd, een paar keer in de honderd jaar
gebeurde het wonder waar de boeren om baden
het wonder van de bruiden die uit de wolken vielen, altijd rond Pasen
als de regens al warm waren, het gras ontkiemd, de akkers groen
maar toen, in het jaar waarover dit gedicht verhaalt,
was het nog lang geen lente, maar hondsdolle, late winterkou
het was het begin van de vastentijd, de weken waarin alle leeftocht opraakt
en het leven stilstaat in soberheid, de haverzakken leeg
op zolder en in kelders sterven de muizen van honger
in geen boerenkeuken wordt op een mond meer gerekend
De dagen verwaaid, nog alles te koud voor het voorjaar
lengende dagen maar eindeloos traag slepend van ochtend naar avond
In de kou die maar aanhoudt, verschijnen ze
veel te vroeg in het jaar, nog lang niet verwacht
aan de rand van het dorp dat dood is door kilte
nog steeds gevangen in de ketens van de winter
de daken als egels, scherp gepunt en afwerend
roerloos wachtend op het botten van de lente
Ze komen uit het niets, dat wil zeggen, wie weet
misschien komen ze uit de randen van de Peel,
geboren in het dode water van de zwarte vennen
of zijn ze van de Maaskant gekomen, van Kessel of Baarlo
komen ze voort uit het stromende doopwater van de rivier
en zoeken ze rust in het veld aan de rand van het dorp Beringe
en maken ze zich op voor hun bruiloft
de nieuwe bruiden van het vruchtbaarheidsfeest
donkere ogen, zwart haar, dansende heupen.
Kinderen, verzot op kleur, merken hen het eerst op
twaalf bruiden, gekleed in jurken van boerenbruin, zonder naam nog
jong, schuilend onder de dorre winterbomen wachten ze
op de boerenjonkers, de erfmannen die hen zullen halen
voor het vastenavondfeest op de deel van de hoeven
waar ze zullen zwieren in hun jurken van boerengeel
Rond hun hoofd rode doeken met lichtende voiles
wachtend op de boerenzonen die op zoek zijn naar een vrouw
bruiden, zoals ze eens in de zoveel jaar aan de dorpsranden verschijnen
reizende bruiden, handelswaar in liefde, bereid om te minnen
en te baren, voor erfvolk te zorgen, maar dit jaar te vroeg
te vroeg in de lente, nu het nog te koud is voor de liefde
te koud zelfs voor een vastenavondfeest op de boerendeel
nu de harten van de mannen nog kil zijn, kaalslag van gevoelens
hun gereedschappen nog niet op orde, het zaaigoed niet klaar
en de kaboten uit de bossen borelingen ruilen voor wisselkinderen
Bruiden, in hun haar rode strikken, kersenbloedrood
donkere ogen in bleke gezichten, verkleumend in de vroege voorjaarswind
die aanwaait vanuit de Peelrand of, soms, vanaf de Maaskant
te vroeg zijn ze er, nu geen bloed nog rondraast in boerenaderen
’s nachts dwalen ze rond, halfengelen, hoerig, kloppen aan deuren
die op slot blijven, stalpoorten gesloten, honden die janken
zigeunerbruiden die vragen naar brood, maar worden weggewimpeld
elke mond meer is te veel in de schrale vastentijd
‘Wacht op de zon,’ wordt hen ingefluisterd, ‘wacht op de lente’
want meestal, zo zeggen de verhalen, komen ze pas in de week voor Pasen
nu zijn ze te vroeg, niet welkom in de hoeven met lege kelders
Toen, zo wordt gezegd, is het de laatste keer geweest dat de bruiden verschenen
al in geen honderd jaar zijn ze gezien, nooit meer
het is een triest verhaal van onwil, huiver en boerenangst
te lang heeft men hen in de steek gelaten
te lang hebben ze in het veld gewacht, dag na dag en week na week
twaalf smachtende bruiden, hongerend onder winterse bomen
in hun hopeloosheid verschraalden ze in de wind
wie hen toen hebben gezien, hebben het tot aan hun dood verteld
elke dag leken ze kleiner te worden en hun kleren verschoten van kleur.
kleurend van rood naar roze, toen wit
tot ze waren verbleekt tot doodshemden
het heeft lang geduurd, dat ze daar zaten, aan de einder
tussen de gehuchten Beringe en de Belgenhoek
steeds kleiner werden ze, steeds minder vlek in het lege landschap
verblekend onder de loden zon van de winter
zijn ze verschrompeld tot op het bot, zo moet het zijn gebeurd
zo zijn ze in het niets verdwenen, verwaaid naar de moerasrand
waar stukken van hun jurken en jassen zijn gevonden
linnen lappen, verwaaid in de struiken en het buntgras van de Peel
Geen man vroeg hun schoot om te oogsten
want iedereen wist het: de bruiden die kwamen van ver
waren alleen welkom in de geurende lente
wanneer de zon de aarde warmt en het gras laat kiemen
en de kelders weer volstromen met boter en honing
op het verkeerde moment waren ze gekomen
en wachtten ze op mannen die nog bevroren waren
boerenkloten die zich, om warm te blijven, toedekten met hooi en mest
toen eindelijk de lente doorbrak en het land opademde
en de zonen naar buiten kwamen op zoek naar de bruiden
waren ze in het niets verdwenen, verstoft,
vergaan tot het verhaal dat soms wordt opgerakeld door een dichter
Niemand weet nog precies hoe lang het lijden geduurd heeft
de legende zegt daar niets over, honger is niet in tijd na te meten
misschien hebben ze daar een maand zitten wachten
de dorre bruiden van de vastentijd, geketend aan de kou
verdord onder de loodzware zon van de winter
Ton van Reen gedicht: De dorre bruiden van de vastentijd
© T. van Reen
KEMP=MAG poetry magazine
More in: Reen, Ton van, Reen, Ton van, Ton van Reen
VERBANNEN NAAR HET EINDE VAN DE WERELD
Door Jef van Kempen
Toon d’n Dwerg liep alles drie keer. Toon was schaapsherder en dreef een handeltje, al weet niemand meer waarin. Op zijn zwerftochten door De Peel zeulde hij altijd twee pakken koopwaar mee. Omdat die voor hem te zwaar waren, legde hij eerst een pak honderd meter verderop neer en ging dan het andere pak ophalen. Toon is zonder twijfel de meest legendarische dwerg uit De Peel. Hij heeft zelfs een eigen monument in Oploo.
Het onmetelijke, ruige landschap van De Peel is het toneel van de verhalen van Antoon Coolen en Toon Kortooms. En van de vaak eeuwenoude volksverhalen over dwaallichtjes en weerwolven, geesten en spoken, heksen en elfjes, reuzen en kabouters. Soms komen die volksverhalen in een ander licht te staan, zoals de verhalen over reuzen. De reuzen van De Peel waren misschien wel de ondergedoken deserteurs van een Pruisisch regiment van uitsluitend lange mensen, het reuzenregiment, waarvan men nog overblijfselen heeft gevonden. Is na de recente ontdekking van het bestaan van een kleine mens van nauwelijks een meter lang op het Indonesische eiland Flores, de kabouter nog fictie? De kabouters die boer Wullum Roosen heeft ontmoet, waren niet de verzonnen kabouters van Rien Poortvliet en Anton Pieck, maar kabouters van vlees en bloed: : “Ik schatte ze tussen de veertig en vijftig jaar, maar ik denk dat ze er meestal ouder uitzagen dan ze waren. Ze hadden zo’n hoge mutsjes op. Zo’n rode mutsjes. Voor de rest droegen ze gewone kleren. Gewoon als een werkman. Donkere kleren. Hier en daar een scheur erin.”
Ton van Reen (Waalwijk 1941) is een van onze laatste grote volksschrijvers. Hij publiceerde de afgelopen veertig jaar meer dan vijftig romans, verhalenbundels en boeken voor de jeugd. In februari verschijnt een verzamelbundel van zeven van zijn ‘roomse romans’. Van Reen woont al bijna zijn hele leven aan de Limburgse kant van De Peel. Een van zijn meest tot de verbeelding sprekende boeken is: Klein volk. De geschiedenis van de kabouter.
Duivel
Tussen Kessel en Helden liggen de gehuchten Donk, Onder en Het Eindt. Het Eindt werd omzoomd door eindeloze bossen waar niemand een voet durfde te zetten. De bossen waren het terrein van de heidenen en de wolven. In de buurt van Helden werden in 1829 nog drie kinderen door wolven verscheurd. Het Eindt was niet meer of minder dan het einde van de wereld. Er woonden door de eeuwen heen hooguit tien tot twintig gezinnen in armetierige lemen boerderijtjes, omgeven door een verschansing. Zelden kwamen de mensen uit hun verschansing. Ze trouwden binnen het eigen gehucht, vaak met neven en nichten, soms zelfs met eigen broers en zusters. De invloed van de katholieke kerk was in dit afgelegen gebied gering. De meeste dorpen hadden voor 1900 zelfs geen kerk. De inteelt had de geboorte van veel kinderen die leden aan het syndroom van Down tot gevolg, vele malen meer dan in de dorpen en steden. Ton van Reen herinnert zich uit zijn jeugd nog een gezin met zeven zwakzinnige kinderen.
Wat niet gaaf was, was zeker niet gaaf in de ogen van God en moest verstoten worden. In het volksgeloof hadden de mongooltjes het uiterlijk van de duivel. De duivel zou de vader zijn en om die reden konden ze niet worden gedoopt. Tijdens de heksenprocessen in de Zestiende en Zeventiende Eeuw zijn veel van deze kinderen, samen met hun moeders, op de brandstapel omgebracht. Omdat ook een mongoloïde kind kon werken in deze door armoede en honger geteisterde gehuchten, werden ze zo lang mogelijk thuis gehouden. Als ze groter werden en onhandelbaar, werden ze alsnog verstoten en naar de kobolds of de kabouters, zoals ze in de volksmond werden genoemd, in het bos gebracht. Maar ze bleven wel werken in de boerderijen, meestal ’s nachts. In de door Van Reen opgetekende verhalen is een steeds terugkerend thema de boer die vraagt: “Waar kom je vandaan?” Waarop de kabouter antwoordt: “Weet je dan niet dat ik in hetzelfde bed geboren ben als jij?”
Galg
Met Ton van Reen sta ik bij Het Eindt op een kruispunt van vier wegen, naar Kessel, Helden, Baarlo en Maasbree. Achter ons het kabouterbos en voor ons de Heiespoos, de heidense plaats waar eeuwenlang de galg heeft gestaan. Dit was het einde van een wereld, waar de heidenen een halt werd toegeroepen. Wie verder ging, liep het risico te worden gegrepen en opgehangen. Het was een handelsplaats voor de verstotelingen, de marskramers en de zigeuners. Van de zigeuners die hier bivakkeerden zouden de kabouters hebben geleerd hoe ze ketels moesten lappen, ook een steeds terugkerend thema in de volksverhalen.
Van Reen hoorde de verhalen over het kabouterbos al in de jaren vijftig van zijn grootmoeder. In die jaren begon hij, samen met landbouwvoorlichter Graad Engels die kind aan huis was bij de boeren, de verhalen te verzamelen. Zo kwamen de plaatsen boven water waar de kabouters hebben gewoond. Bij hoge uitzondering mag ik die bezoeken, want uit angst voor vandalisme geven Van Reen en andere ingewijden zo weinig mogelijk details. De uitgegraven kuilen waarop de kabouters hun plaggenhutten bouwden, liggen in de luwte van een aantal heuveltjes. Een ooggetuige: “Die zaten met acht manskerels in zo’n hol. En daar waren drie vrouwen bij. Drie van die kleine vrouwen.” Het is er oorverdovend stil. Op deze plaats zouden tijdens de Tweede Wereldoorlog ook onderduikers hun kamp opslaan. Er zijn in deze omgeving meer sporen van de kabouters terug te vinden, zoals de nabijgelegen zestiende-eeuwse boerderij Lormans. In de schuur werkten de kabouters ’s nachts en kregen door een nog steeds te bezichtigen luikje eten en drinken toegeschoven.
Aan de andere kant van het bos zo’n tien kilometer van Het Eindt, bij de Eikenpeel, is ook een Heiespoos. De galgenberg was het hoogste punt van de omgeving. Hier heeft men uitzicht op een eeuwenoude verschansing die als uitkijkpost heeft gediend voor de soldaten, die probeerden het gebied rond De Maas te controleren tijdens de twisten tussen de heren van Kessel en Horn. Achter deze galgenberg leefden de verstoten kinderen van Baarlo, Kessel en Neer. Er zijn waarschijnlijk vier van deze kolonies geweest in deze bossen. Ton van Reen wijst op achtergebleven afval in de kuilen waar de kabouters en onderduikers hebben gewoond. Afgelopen zomer verbleven hier nog illegale landarbeiders uit Oost-Europa, de verstotelingen van onze tijd. De geschiedenis herhaalt zich keer op keer.
Eerdmennekes
Frits Engels (1917), broer van Graad Engels, woont al zijn hele leven in Het Eindt op een steenworp afstand van het kabouterbos. Hij is de laatste die de kabouters nog in levende lijve heeft gezien. Als kind durfde hij nooit de bossen in. De kabouters waren niet makkelijk, vertelden de ouderen, daar kon je beter wegblijven. Frits Engels spreekt liever over Eerdmennekes, net als zijn vader. In de winter van 1929, op Aswoensdag, was hij met zijn moeder, broer en zus in de vroege ochtend in Helden naar de mis geweest. Het vroor dat het kraakte, alles was met sneeuw bedekt en het was aardedonker. Bij het Schanskruis op een kruispunt tussen Het Eindt en Onder verstijfde hij van schrik. “In het veld, bij het Schanskruis, kwamen we ze onverwacht tegen. Drie kleine mannen, net als wij met elke pas wegzakkend in de hoge sneeuw. Ze waren kleiner dan ik en zagen er oud uit. Ze hadden lange grijze baarden en gewone werkmanskleren aan. Ze schrokken van ons en keken recht voor zich uit.” Frits Engels heeft ze later nooit meer teruggezien.
In het begin van de Twintigste Eeuw ontstond het ene klooster na het andere, ook in de dorpen. Veel congregaties van broeders en zusters zouden zich toe gaan leggen op het onderwijs en de verpleging. Er werden gestichten gebouwd om de verstandelijk gehandicapten op te vangen. De ene na de andere kabouter werd uit het bos geplukt. Vooral de jongeren. De ouderen zouden nog lang rondzwerven. In de jaren dertig waren de kabouters van De Peel nagenoeg uitgestorven. Bij boer Sef Bruynen was nog wel ooit zomaar een kabouter komen aanlopen. Die heeft nog jaren met hart en ziel voor de schapen gezorgd. Buurtgenoot Graad van de Beucken herinnert zich: “Hoe oud die kabouter was, weet ik niet. Hij is jaren bij Bruynen geweest. Maar hij was totaal versleten. Hij kon haast niet meer lopen” Wat er met die kabouter is gebeurd weet niemand zeker. De overlevering wil dat hij is afgevoerd naar een gekkenhuis.
Ton van Reen: Klein volk. De geschiedenis van de kabouter
Uitgeverij De Geus. ISBN 90 445 02220 EUR 17,50
In februari 2005 verschijnen bij De Geus de zeven roomse romans van Ton van Reen in één band:
Rijke levens. ISBN 90 445 05734 EUR 24,90
(Gepubliceerd in: Het Brabants Dagblad, 8-9 januari 2005)
foto’s: jef van kempen fdm
• fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive K-L, Archive Q-R, Art & Literature News, Jef van Kempen, Natural history, Reen, Ton van, Reen, Ton van, Tales of Mystery & Imagination, Ton van Reen
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature