Ton van Reen gedicht: De terminator van het Vondelpark
De terminator van het Vondelpark
door Ton van Reen
Op een late verslapen zondagnamiddag, rond het uur van herkauwen,
gebeurt er een wonder, in een dommelend stadspark in Amsterdam
zachte grassen, bewasemd door gefilterd fijnstof van eeuwen
onder de koelte van bomen, soorten uit alle windstreken geroofd
Dames en heren van stand en van stadsadel wandelen over de paden
van faam dromend, zichzelf en elkaar uitroepend tot beroemdheden
zoals schrijvers met haast Vergeten Namen als Huygens, Vondel en Cats,
kooplieden als Polak en van Gennep, Van Oorschot en Lubberhuizen
koningen met bloed aan de handen en moordenaars als Van Heutz en Piet Hein
minzaam kijken ze vanaf de wollige wolken die op deze namiddag overdrijven neer
op het Amsterdams herenvolk, dat bij daglicht bedeesd lijkt, en proper
en verschoond blijft van de hoeren, de horken en de heiligen van de nacht
ver van de morgensterren die zich vroeg in de middag, moe van het ochtendwerk
in hun bakfietsen, op het zomergras of in de perken te slapen hebben gelegd
beschenen door een wulpse zon, gesneden uit een schilderij van Van Gogh
waar het licht honingzoet, geiler dan geel en in wellust vanaf druipt
Geen mens is er op bedacht dat dit het moment is van een wonder
maar toch, net als rampen gebeuren ook wonderen steeds onverwacht,
de aarde knalt als een fles champagne die wordt ontkurkt
men schrikt en ziet: Ho! Kan dit? Opeens is er het kind
zo maar ligt het daar op het pad, een kind klein als een konijn
alsof het uit de grond komt, uit een rattenhol of een molshoop
het bevrijdt zich van de scherven van baarmoeder aarde en kijkt rond
Blind is het niet. Het heeft ogen die de ogen van mensen doorboren
en hen recht in hun hart treffen. Ze voelen zich schuldig
woorden heeft het te over, zijn mond is een open boek
waaruit een kreet klinkt die als een woord door het park galmt
de mensen huiveren, bang als ze zijn voor woorden die iets betekenen
Bang zijn ze, want niemand wil zich verantwoorden voor deze geboorte
zo onvoorzien, niemand wil het ouderschap dragen van zo maar een kind
geen vrouw heeft het willig gedragen, geen man wil de verwekker zijn
van een kind dat geboren wordt op een onvermoed moment in een stadspark
waar mensen rusteloos rondwandelen om zich aan elkaar te vertonen
– ‘Goedemiddag meneer Em. Dag mevrouw Pee. Hoe gaat het met Ha?’ –
maar er niet zijn om betrokken te raken bij een kind, zo klein, zo teer
dat hen zo maar voor de voeten wordt geworpen om te worden gevoed
en om liefde vraagt
Het kind schuiert de moederkoek van aarde van zich af
tweehandig, bekwaam, naakt vraagt het om te worden gekleed
maar de mensen zijn besluiteloos, niemand voelt zich aangesproken
het is makkelijker om over liefde te schrijven dan om liefde te geven
aan een kind, een beetje vies, dat zo maar, onverwacht op deze lome namidddag
wordt geboren en waar men de handen niet aan vuil wil maken
Het kind kijkt rond, het verwacht te worden omarmd om dat wat het is: kind
maar het vindt geen warmte in de ogen van de aarzelende omstanders
die niet begrijpen dat het wonder hen nodig heeft om een wonder te zijn
en, bang voor eigen verantwoording, bang voor plichten
bekvechten over een kind dat te vondeling zou zijn gelegd in het gras
over een moeder die ontaard is en haar kind in de steek heeft gelaten
Niemand praat over de noden van het kind, over voeding en kleding
niemand die begrijpt dat het kind de examinator van hun leven is
de ijkmeester van hun gedrag, de terminator van hun gevoelens
Het kind keert zich van hen af en kruipt door perken en gras weg
als een slak laat het een spoor van nat zilver achter zich
glimmend, zacht, als de tranen van de vroedmeesterpad
alsof het bewust een spoor nalaat en hoopt dat toch nog iemand het wil vinden
Het kruipt weg van de mensen die geen weet hebben van de liefde
waarover ze hun mond vol hebben, liefde is voor hen de borrelpraat
waarmee ze hun liefdeloze boeken over eigenliefde vol plempen
de kassakrakers die het teken zijn van een harteloze tijd en lege letteren
het volk dat stikt van eigendunk, mannen en vrouwen zonder hart
die er van dromen dat ze hier later in brons zullen staan, kil en harteloos
net als al de vereeuwigde moordenaars en de pratende apen van de tv
zoals ze in leven al blijken te zijn, leeglopers, als mens afgedankt
Ze horen het kind huilen en roepen dat iemand voor het wicht moet zorgen
maar niemand die de zorg op zich neemt, hun schrijverstijd is te kostbaar
zij zijn altijd bezig met zichzelf, hun woordenbrij, hun driftige geschriften
Het kind verdwijnt, maar als iedereen opgelucht is en weer beleefd wordt
– ‘Er is niets gebeurd meneer Em, een klein incident.,
Het moet een hoer zijn geweest die haar kind te vondeling heeft gelegd.’
‘Gelukkig hebben we daarvoor het Leger des Heils, mevrouw Pee.
Die in God gelovende idioten zijn toch nog ergens goed voor.’
‘Zeg dat wel, meneer Em, ze ruimen het menselijk vuil.’
‘Maar jij, je schrijft toch ook over hoeren? En jouw man…?’
‘Ach meneer Em, jij snapt dat toch wel, wat ik schrijf is literatuur.’ –
zien de mensen hoe uit het park een ster ten hemel stijgt, glanzend
en recht op de gloeiende zon van Van Gogh afgaat, het licht oogst
en het met bakken tegelijk op de welwillende wandelaars uitgiet
zoveel licht dat het de mensen blind maakt,
– ‘Meneer Em, waar ben je?’
‘Mevrouw Pee, ik ben hier’ –
zo verblindt dat ze in het volle licht in het donker staan en elkaar moeten aanraken
in de nanacht van hun leven, in de verduistering van hun geweten
Nog minuten lang hangt het licht als een bolbliksem boven het park
een ster door de aarde verwekt en aan de mensen ontstegen
boven de hoofden van hulpeloze lieden die te laat begrijpen
dat ze de sloper van hun hart hebben gezien die kwam om hen te oordelen
God, zo iemand of zoiets, die hen te licht heeft bevonden en hen voor goed
in het donker, in de leegte van hun bestaan achterlaat
Zo zal God keer op keer weer verschijnen
onverwacht, vermomd als een kind dat zich aan de aarde ontworstelt
en de modderkorst van menselijk vuil van zich afwast
en oordeelt
Ton van Reen: De terminator van het Vondelpark
KEMP=MAG – kempis poetry magazine
More in: Archive Q-R, Reen, Ton van