In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Archive Q-R

«« Previous page · Ton van Reen: Vlucht uit Montaillou. Roman · Ton van Reen: Eigen Wijs. Nieuwe bundel Korte verhalen · Jean-Joseph Rabearivelo: Lilas (poème) · The Discomfort of Evening from Marieke Lucas Rijneveld on 2020 International Booker Prize Shortlist · The Penguin Book of Oulipo: Queneau, Perec, Calvino and the Adventure of Form by Philip Terry (Editor) · Les étrennes des orphelins par Arthur Rimbaud (Poème) · Blandine Rinkel: Le nom secret des choses · Quichotte (novel) by Salman Rushdie · Het diepste blauw (108) door Ton van Reen (Slot) · Ton van Reen: Het diepste blauw (107). Een roman als feuilleton · Ton van Reen: Het diepste blauw (106). Een roman als feuilleton · Ton van Reen: Het diepste blauw (105). Een roman als feuilleton

»» there is more...

Ton van Reen: Vlucht uit Montaillou. Roman

De befaamde en onsterfelijke Franse schrijver Boris Vian zit op het terras van Café La Coupole in Parijs, een plek waar schrijvers en kunstenaars graag vertoeven.

Zijn oog valt op een bericht in de krant. ‘Bij het plaatsje Montaillou heeft een beer de wolven verjaagd die het 17-jarige herderinnetje Claire Soubirous dreigden aan te vallen. De beer liet het meisje met rust.’ Boris leest het summiere bericht drie keer. Het ontroert hem. Beren zijn z’n lievelingsdieren. Ze hebben het uiterlijk van knuffels en het innerlijk van prijsvechters. Zal hij een boek kunnen schrijven met in de hoofdrol een beer? Een beer met menselijke eigenschappen, zoals kinderen hun knuffelberen zien als hun beste vriendjes en met hen praten?

Hij pakt een lijntjesschrift uit zijn tas en schroeft de dop van zijn pen. Opeens is het er weer, na lange jaren, het geluk van het schrijven. Het eerste hoofdstuk waarin de beer, die Napoleon heet, en Claire besluiten op reis te gaan naar Parijs, vloeit als vanzelf op het papier.

Aan zijn tafeltje op het terras van La Coupole schrijft Boris elke dag een hoofdstuk, vaak in het bijzijn van schrijvers en lezers. Een van hen is de schrijver Ton van Reen, een bewonderaar van het werk van Boris Vian, die een dagboek bijhoudt over de gebeurtenissen. Al vlug ontdekt men dat wat Boris schrijft ook in het echt gebeurt. De pers duikt erop. Frankrijk staat op zijn kop. De toekomst van het land vloeit uit de pen van Boris.

Quotes uit de Franse pers:
Tja, wat moet ik er van zeggen? Een roman over de liefde? Onzin natuurlijk. Maar het leest lekker weg. En dat ik een rol speel in een boek van Boris Vian? Dat streelt me wel natuurlijk.’ – Michel Houellebecq in Le magazin Houellebecq

‘Boem. Pats. Zo kennen we Boris Vian weer. IJzersterk in het absurde. En toch heel geloofwaardig, ook omdat het leven van de mens nu eenmaal ongerijmd is. Een boek waarin ik van de eerste tot de laatste letter geloof. Ontroerend is de kleine rol die facteur Ferdinand Cheval speelt in dit heerlijke verhaal, waarin ook ik op mijn plaats word gezet.’ – Jean Paul Sartre in L’Echo du Cimétière de Montmartre

‘Iedere goede roman is een dwaalspoor door het leven. Dit is zo’n roman. Een waar doolhof waar je niet uit wilt raken, een tuin vol verhalen en sprookjes. Ik zit er nog middenin.’ – Françoise ‘Tristesse’ Sagan in L’heure du Femme de Campagne

Aad Nuis schreef in de Haagsche Post: ‘Ton van Reen is een schrijver met karakter. Hij gaat zijn eigen weg, los van de wisselingen van de literaire mode. Hij schrijft graag sprookjes, waarbij de toon onverhoeds kan omslaan van Andersen op zijn charmantst in Grimm op zijn gruwelijkst.’

Vlucht uit Montaillou is zo’n sprookje.

Ton van Reen
Vlucht uit Montaillou
De reis van Claire en Napoleon naar Parijs
Boris Vian-roman
ISBN 978-90-6265-504-5
Eerste uitgave 14 juli 2019
Gebrocheerd in omslag met flappen,
438 blz.
€ 22,00

• fleursdumal.nl magazine

More in: # Music Archive, - Book News, - Book Stories, Archive Q-R, Archive Q-R, Archive U-V, Art & Literature News, Reen, Ton van, Ton van Reen, Vian, Boris


Ton van Reen: Eigen Wijs. Nieuwe bundel Korte verhalen

Eigen Wijs bevat vijftig korte en zeer korte verhalen waarin de achtenzeventigjarige schrijver Ton van Reen terugkijkt op zijn leven en het korte pad verkent dat hem nog wacht.

Hij beseft dat de verhalen die hij vroeger hoorde van zijn in 1876 geboren grootmoeder Jaantje van Asperen, dochter van een turfschipper uit de Peel, hem hebben gevormd tot schrijver en verteller. Tijdens het kaarten aan de keukentafel riep zij de wonderen van de wereld in hem op. Daarom komt zij veel voor in deze verhalen. Net als zijn moeder, die al heel jong weduwe werd. En de vader die stierf toen Ton tien jaar oud was.

De verhalen springen op en neer, van vroeger naar nu, van het eigenzinnige meisje uit de Peel dat grootmoeder werd, van de moeder die haar eigen weg ging, van het kind dat Ton zelf was naar de grootvader die hij nu is. Samen vormen de verhalen het levenspad van de schrijver. Het zijn verhalen over een wereld die totaal is veranderd, over de jaren vijftig waarin hij in Limburg opgroeide, waarin de kerk nog absolute macht had, tot de tijd van nu, waarin diezelfde kerk een achterhoedegevecht levert. De jaren waarin de heren met de hoeden en de vrouwen met de bontjes, samen met de pastoor, in het dorp de dienst uitmaakten.

Maar er zijn ook verhalen over het avontuur van het lezen, de kunst van het vertellen en de voldoening van het schrijven, tegen de stroom in, vanaf het kleine zolderkamertje waar Ton sliep als kind en waar hij zijn schrijftafeltje had, tot op de dag van vandaag, in zijn werkplaats, de voormalige koeienstal, vol duizenden boeken.

Deze verhalen sluiten naadloos aan bij de eerdere boeken die Ton van Reen schreef over de jaren vijftig, zoals Het winterjaar, In het donkere zuiden, Thuiskomst en Roomse meisjes. Eigen Wijs past prima bij het thema van de Boekenweek 2020: ‘Rebellen en dwarsdenkers.’ Bij uitgeverij In de Knipscheer verschenen van Ton van Reen onder meer De verdwenen stad, Dochters, De Lichtverkoper en Vlucht uit Montaillou.

Ton van Reen
Eigen Wijs
Korte verhalen
Nederlands
Gebrocheerd in omslag met flappen
200 blz.
ISBN 978 90 6265 790 2
NUR 303
Eerste druk 2020
Uitgeverij In de Knipscheer

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Book Stories, Archive Q-R, Archive Q-R, Art & Literature News, Reen, Ton van, Ton van Reen


Jean-Joseph Rabearivelo: Lilas (poème)

 

Lilas

Ce n’est pas seulement l’annonce printanière
en cette terre où l’arbre a toujours sa verdure
et dédie à l’amour fleuri de la lumière
sa cime qui résiste à la grande froidure,

ni l’union au bleu rose des crépuscules
du mauve parfumé qui jaillit de ta sève,
que m’apportent, ce soir, tes primes panicules,
ô lilas où la nuit fait retentir son rêve !

Plus encor, la saison ranime en ma mémoire
les plaisirs que j’avais sous ta frondaison noire
à deviser avec mes amis en-allés !

Et suscitée, hélas ! par ta seule venue,
ma jeunesse surgit, découronnée et nue,
de ton ombre où j’entends quels appels désolés !

Jean-Joseph Rabearivelo
(1901? 1903? – 1937)
Lilas (poème)

• fleursdumal.nl magazine

More in: #Editors Choice Archiv, Archive Q-R, Archive Q-R, Jean-Joseph Rabearivelo


The Discomfort of Evening from Marieke Lucas Rijneveld on 2020 International Booker Prize Shortlist

The International Booker Prize is awarded annually for a single book, translated into English and published in the UK or Ireland.

The vital work of translators is celebrated, with the prize money divided equally between the author and translator.

The judges of the 2020 International Booker Prize have revealed the six shortlisted books of the International Booker Prize which celebrates the finest translated fiction from around the world.

The 2020 International Booker Prize shortlist is as follows:

◊ The Enlightenment of the Greengage Tree by Shokoofeh Azar (Farsi-Iran), translated by Anonymous, published by Europa Editions

◊ The Adventures of China Iron by Gabriela Cabezón Cámara (Spanish-Argentina), translated by Iona Macintyre and Fiona Mackintosh, published by Charco Press

◊ Tyll by Daniel Kehlmann (Germany-German), translated by Ross Benjamin, published by Quercus

◊ Hurricane Season by Fernanda Melchor (Spanish-Mexico), translated by Sophie Hughes, Published by Fitzcarraldo Editions

◊ The Memory Police by Yoko Ogawa (Japanese-Japan), translated by Stephen Snyder, published by Harvill Secker

◊ The Discomfort of Evening by Marieke Lucas Rijneveld (Dutch-Netherlands), translated by Michele Hutchison, published by Faber & Faber

The shortlist was chosen by a panel of five judges, chaired by Ted Hodgkinson, Head of Literature and Spoken Word at Southbank Centre. The panel also includes: Lucie Campos, director of the Villa Gillet, France’s centre for international writing; Man Booker International Prize-winning translator and writer Jennifer Croft; Booker Prize longlisted author Valeria Luiselli and writer, poet and musician Jeet Thayil, whose novel Narcopolis was shortlisted for the Man Booker Prize in 2012.

◊ The Winner will be announced on 19 may 2020

# More information on website Booker Prize

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Lovers, - Book News, Archive Q-R, Archive Q-R, Awards & Prizes, Rijneveld, Marieke Lucas, TRANSLATION ARCHIVE


The Penguin Book of Oulipo: Queneau, Perec, Calvino and the Adventure of Form by Philip Terry (Editor)

Brought together for the first time, here are 100 pieces of ‘Oulipo’ writing, celebrating the literary group who revelled in maths problems, puzzles, trickery, wordplay and conundrums.

Featuring writers including Georges Perec, Raymond Queneau and Italo Calvino, it includes poems, short stories, word games and even recipes. Alongside these famous Oulipians, are ‘anticipatory’ wordsmiths who crafted language with unusual constraints and literary tricks, from Jonathan Swift to Lewis Carroll.

Philip Terry is a translator, and a writer of fiction and poetry. He has translated the work of Georges Perec, Stéphane Mallarmé and Raymond Queneau, and is the author of the novel tapestry, shortlisted for the Goldsmiths Prize.

His poetry volumes include Oulipoems, Shakespeare’s Sonnets, Dante’s Inferno (a Times Literary Supplement Book of the Year, London Review Bookshop Book of the Week, and recipient of a Society of Authors Travelling Scholarship Prize), Quennets, and Dictator, a version of the Epic of Gilgamesh in Globish.

He is currently translating  Ice Age signs from the caves at Lascaux.

• ‘Philip Terry’s collection is packed with fabulous, wide-ranging work that displays the full ingenuity, brio and originality of Oulipian ideals in action. An exhilarating feat of in-depth reading, and translating, it takes its place as the definitive anthology in English for decades to come.’ – Marina Warner

• Philip Terry’s playful selection will appeal to lovers of word games, puzzles and literary delights.

The Penguin Book of Oulipo
Queneau, Perec, Calvino and the Adventure of Form
Edited by Philip Terry
Imprint: Penguin Classics
Published: 31/10/2019
ISBN: 9780241378427
Hardcover
Length: 576 Pages
Dimensions: 240mm x 49mm x 162mm
RRP: £25.00

# new books
The Penguin Book of Oulipo
Queneau, Perec, Calvino and the Adventure of Form
Philip Terry (Edited by)

• fleursdumal.nl magazine

More in: #Archive Concrete & Visual Poetry, - Book Lovers, - Book News, - Objets Trouvés (Ready-Mades), Archive C-D, Archive O-P, Archive Q-R, Art & Literature News, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, Carroll, Lewis, Dadaïsme, Georges Perec, OULIPO (PATAFYSICA), Surrealisme, Swift, Jonathan


Les étrennes des orphelins par Arthur Rimbaud (Poème)

  

Les étrennes des orphelins

I
La chambre est pleine d’ombre ; on entend vaguement
De deux enfants le triste et doux chuchotement.
Leur front se penche, encore alourdi par le rêve,
Sous le long rideau blanc qui tremble et se soulève…
– Au dehors les oiseaux se rapprochent frileux ;
Leur aile s’engourdit sous le ton gris des cieux ;
Et la nouvelle Année, à la suite brumeuse,
Laissant traîner les plis de sa robe neigeuse,
Sourit avec des pleurs, et chante en grelottant…

II
Or les petits enfants, sous le rideau flottant,
Parlent bas comme on fait dans une nuit obscure.
Ils écoutent, pensifs, comme un lointain murmure…
Ils tressaillent souvent à la claire voix d’or
Du timbre matinal, qui frappe et frappe encor
Son refrain métallique en son globe de verre…
– Puis, la chambre est glacée… on voit traîner à terre,
Épars autour des lits, des vêtements de deuil
L’âpre bise d’hiver qui se lamente au seuil
Souffle dans le logis son haleine morose !
On sent, dans tout cela, qu’il manque quelque chose…
– Il n’est donc point de mère à ces petits enfants,
De mère au frais sourire, aux regards triomphants ?
Elle a donc oublié, le soir, seule et penchée,
D’exciter une flamme à la cendre arrachée,
D’amonceler sur eux la laine et l’édredon
Avant de les quitter en leur criant : pardon.
Elle n’a point prévu la froideur matinale,
Ni bien fermé le seuil à la bise hivernale ?…
– Le rêve maternel, c’est le tiède tapis,
C’est le nid cotonneux où les enfants tapis,
Comme de beaux oiseaux que balancent les branches,
Dorment leur doux sommeil plein de visions blanches !…
– Et là, – c’est comme un nid sans plumes, sans chaleur,
Où les petits ont froid, ne dorment pas, ont peur ;
Un nid que doit avoir glacé la bise amère…

III
Votre coeur l’a compris : – ces enfants sont sans mère.
Plus de mère au logis ! – et le père est bien loin !…
– Une vieille servante, alors, en a pris soin.
Les petits sont tout seuls en la maison glacée ;
Orphelins de quatre ans, voilà qu’en leur pensée
S’éveille, par degrés, un souvenir riant…
C’est comme un chapelet qu’on égrène en priant :
– Ah ! quel beau matin, que ce matin des étrennes !
Chacun, pendant la nuit, avait rêvé des siennes
Dans quelque songe étrange où l’on voyait joujoux,
Bonbons habillés d’or, étincelants bijoux,
Tourbillonner, danser une danse sonore,
Puis fuir sous les rideaux, puis reparaître encore !
On s’éveillait matin, on se levait joyeux,
La lèvre affriandée, en se frottant les yeux…
On allait, les cheveux emmêlés sur la tête,
Les yeux tout rayonnants, comme aux grands jours de fête,
Et les petits pieds nus effleurant le plancher,
Aux portes des parents tout doucement toucher…
On entrait !… Puis alors les souhaits… en chemise,
Les baisers répétés, et la gaîté permise !

IV
Ah ! c’était si charmant, ces mots dits tant de fois !
– Mais comme il est changé, le logis d’autrefois :
Un grand feu pétillait, clair, dans la cheminée,
Toute la vieille chambre était illuminée ;
Et les reflets vermeils, sortis du grand foyer,
Sur les meubles vernis aimaient à tournoyer…
– L’armoire était sans clefs !… sans clefs, la grande armoire !
On regardait souvent sa porte brune et noire…
Sans clefs !… c’était étrange !… on rêvait bien des fois
Aux mystères dormant entre ses flancs de bois,
Et l’on croyait ouïr, au fond de la serrure
Béante, un bruit lointain, vague et joyeux murmure…
– La chambre des parents est bien vide, aujourd’hui
Aucun reflet vermeil sous la porte n’a lui ;
Il n’est point de parents, de foyer, de clefs prises :
Partant, point de baisers, point de douces surprises !
Oh ! que le jour de l’an sera triste pour eux !
– Et, tout pensifs, tandis que de leurs grands yeux bleus,
Silencieusement tombe une larme amère,
Ils murmurent : » Quand donc reviendra notre mère ? »

V
Maintenant, les petits sommeillent tristement :
Vous diriez, à les voir, qu’ils pleurent en dormant,
Tant leurs yeux sont gonflés et leur souffle pénible !
Les tout petits enfants ont le coeur si sensible !
– Mais l’ange des berceaux vient essuyer leurs yeux,
Et dans ce lourd sommeil met un rêve joyeux,
Un rêve si joyeux, que leur lèvre mi-close,
Souriante, semblait murmurer quelque chose…
– Ils rêvent que, penchés sur leur petit bras rond,
Doux geste du réveil, ils avancent le front,
Et leur vague regard tout autour d’eux se pose…
Ils se croient endormis dans un paradis rose…
Au foyer plein d’éclairs chante gaîment le feu…
Par la fenêtre on voit là-bas un beau ciel bleu ;
La nature s’éveille et de rayons s’enivre…
La terre, demi-nue, heureuse de revivre,
A des frissons de joie aux baisers du soleil…
Et dans le vieux logis tout est tiède et vermeil
Les sombres vêtements ne jonchent plus la terre,
La bise sous le seuil a fini par se taire …
On dirait qu’une fée a passé dans cela ! …
– Les enfants, tout joyeux, ont jeté deux cris… Là,
Près du lit maternel, sous un beau rayon rose,
Là, sur le grand tapis, resplendit quelque chose…
Ce sont des médaillons argentés, noirs et blancs,
De la nacre et du jais aux reflets scintillants ;
Des petits cadres noirs, des couronnes de verre,
Ayant trois mots gravés en or : » A NOTRE MÈRE ! «

Arthur Rimbaud
(1854 – 1891)
Les étrennes des orphelins
Poème

• fleursdumal.nl magazine

More in: Archive Q-R, Archive Q-R, Arthur Rimbaud, Rimbaud, Arthur, Rimbaud, Arthur


Blandine Rinkel: Le nom secret des choses

Tu avais l’âge de quitter ton enfance, l’âge où on se sent libre et où, dans le train pour Paris, on s’assoit dans le sens de la marche.

Dès ton arrivée, tu t’es sentie obligée de devenir quelqu’un d’autre. Quelqu’un qui n’oserait plus dire « je ne sais pas ». C’était la ville qui t’imposait ça, dans ce qu’elle avait à tes yeux de violent et de désirable : sa culture .
Puis tu as rencontré Elsa.
Elle avait le goût des métamorphoses.

Blandine Rinkel (1991) est une journaliste, musicienne et écrivaine française.

Après des études de lettres et de philosophie, elle intègre la classe d’écriture de l’ENSATT et la quitte pour l’EHESS. En parallèle, elle écrit portraits et critiques littéraires pour la presse écrite (Le Matricule des Anges, Gonzai, Brain Magazine, Inferno, France Inter, Citizen K…) et imagine des fictions radiophoniques.

Blandine Rinkel a fait une entrée en littérature très remarquée avec L’abandon des prétentions , paru chez Fayard en 2017. Le nom secret des choses est son deuxième roman.

Le nom secret des choses
Blandine Rinkel
Editeur : Fayard
Collection : Littérature Française
Langue : Français
Paru le: 21 Août 2019
Format: 135 x 215 mm
Broché : 304 pages
ISBN-10 : 2213712905
Prix : 19.00 €

# new books
Le nom secret des choses
Blandine Rinkel

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Book Stories, Archive Q-R, Art & Literature News, PRESS & PUBLISHING


Quichotte (novel) by Salman Rushdie

This image has an empty alt attribute; its file name is quicotte-rushdie.jpegIn a tour-de-force that is both an homage to an immortal work of literature and a modern masterpiece about the quest for love and family, Booker Prize-winning, internationally bestselling author Salman Rushdie has created a dazzling Don Quixote for the modern age.

Inspired by the Cervantes classic, Sam DuChamp, mediocre writer of spy thrillers, creates Quichotte, a courtly, addled salesman obsessed with television, who falls in impossible love with the TV star Salman R. Together with his (imaginary) son Sancho, Quichotte sets off on a picaresque quest across America to prove worthy of her hand, gallantly braving the tragicomic perils of an age where ‘Anything-Can-Happen’. Meanwhile his creator, in a midlife crisis, has equally urgent challenges of his own.

Just as Cervantes wrote Don Quixote to satirise the culture of his time, Rushdie takes the reader on a wild ride through a country on the verge of moral and spiritual collapse, with the kind of storytelling magic that is the hallmark of his work. The fully realised lives of DuChamp and Quichotte intertwine in a profoundly human quest for love and a wickedly entertaining portrait of an age in which fact is so often indiscernible from fiction.

Salman Rushdie is the author of thirteen previous novels – Grimus, Midnight’s Children (for which he won the Booker Prize and the Best of the Booker), Shame, The Satanic Verses, Haroun and the Sea of Stories, The Moor’s Last Sigh, The Ground Beneath Her Feet, Fury, Shalimar the Clown, The Enchantress of Florence, Luka and the Fire of Life, Two Years, Eight Months, and Twenty-Eight Nights, and The Golden House – and one collection of short stories: East, West.

He has also published four works of non-fiction – Joseph Anton, The Jaguar Smile, Imaginary Homelands, and Step Across This Line – and co-edited two anthologies, Mirrorwork and Best American Short Stories 2008.

He is a member of the American Academy of Arts and Letters and a Distinguished Writer in Residence at New York University. A former president of PEN American Center, Rushdie was knighted in 2007 for services to literature.

Quichotte
Salman Rushdie (Author)
Imprint: Jonathan Cape
Published: 29/08/2019
ISBN: 9781787331914
Length: 416 Pages
Dimensions: 240mm x 37mm x 162mm
RRP: £20.00

LONGLISTED FOR THE BOOKER PRIZE 2019

# new books
Quichotte
by Salman Rushdie

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Book Stories, Archive Q-R, Art & Literature News, Don Quichotte, Salman Rushdie


Het diepste blauw (108) door Ton van Reen (Slot)

De ballon strijkt neer op het dak van de silo. Thija stapt uit.

`Dat jij er ook weer bent’, zegt Mels verbaasd. Hij herkent haar aan het litteken op de knie. Het is net een kleine mond. Hij heeft er een mensenleven lang naar gezocht.
Net als Tijger is ze ouder geworden. Grijs. Bijna wit.

`Bij die film,’ zegt ze, `bij dat fragment op de vrachtwagen, Tijger kwam uit de pagode naar buiten kruipen, waar was jij?’
`Ik zat ook op die wagen. Ik had net zo’n punthoed op als jij.’
`Dat ik dat totaal vergeten ben.’
`Ik ving je op toen je over een touw viel. Je zou van de wagen zijn gevallen.’

Ze buigt zich naar hem toe en geeft hem een kus. Het is alsof ze nooit uit het dorp vertrokken is. Opeens herkent hij alles aan haar, haar een beetje schuinstaande ogen. Haar oorschelpen waar je doorheen kunt kijken. Om iets van haar gedaan te krijgen, moest je het haar verbieden. Als je wilde dat ze je kuste, moest je zeggen dat je dat juist niet wilde. Dan kuste ze je extra lang, zo lang tot haar oorschelpen van porselein werden. Als je tegen haar wilde zeggen dat je haar mooi vond, kon je beter zeggen dat je bloemen mooi vond, of hemelbeestjes. Soms wist ze dan dat je haar bedoelde.

`Je hebt me lang alleen gelaten’, zegt Mels.
`Natuurlijk wist ik dat je verliefd op me was’, zegt ze. `Maar ouders houden daar geen rekening mee als ze gaan verhuizen.’

`Je had me toch kunnen schrijven! Ik weet nog steeds niet of je voor Tijger had gekozen, als hij niet was verongelukt.’

`Dat weet ik ook niet’, zegt ze. `Toen Tijger nog in leven was, deed ik altijd raadselspelletjes om erachter te komen van wie ik het meest hield, van jou of van hem. Ken je het aftelversje “Koning Karel had geen brood en daarom sloeg hij een van zijn soldaten dood” nog? Het blad dat overbleef aan de tak was koning Karel, maar altijd vergat ik of jij of Tijger koning Karel was. Toen Tijger dood was, vond ik het niet eerlijk dat ik niet meer voor hem kon kiezen. Dat was ook niet eerlijk tegenover jou, want misschien had ik later gedacht dat ik toch voor Tijger had moeten kiezen. Daarom vond ik het ook goed dat mijn ouders gingen verhuizen, ook al was ik toen heel verdrietig om jou. Omdat ik nooit een keus heb kunnen maken, had het nooit meer álles kunnen zijn.’

`Dat is waar’, zegt Mels. `Ik heb gezien hoe je gehuild hebt toen Tijger dood op straat lag. Zo kun je maar één keer in je leven huilen.’
`Die dag herinner ik me nog goed.’
`We hadden verhalen verteld’, zegt Mels. `Jij kon het best vertellen. Jij vertelde altijd prachtige verhalen over China.’
`Ik ben nooit in China geweest’, zegt ze. `Dat maakte ik jullie wijs. Om interessant te zijn. Ik kon er wel alles over verzinnen.’
`Je moeder wel?’
`Zij wel, ze is er geboren, maar ze is er al jong vertrokken. We hebben altijd heimwee gehad naar een land dat we niet kenden.’
`Met jou waren we overal naartoe gegaan.’
`Ik heb de dood van Tijger nog vaak opnieuw beleefd’, zegt Mels. `Maar altijd alleen tot aan het moment van de begrafenis. Ik weet dat de stoet naar de kerk trok. Daarna weet ik niets meer.’

`Je viel flauw’, zegt Thija. `Ze hebben je naar huis gebracht en de dokter heeft je een slaapmiddel gegeven. Ik heb een hele dag aan je bed gezeten terwijl je sliep.’
`Dat ik dat niet meer weet?’
`Je hebt toen zeker twee dagen geslapen.’
`En toen?’
`We zijn samen naar het kerkhof gegaan, om naar de bloemen te kijken op het graf.’
`En toen?’
`Kort daarna zijn we verhuisd.’
`Naar Rotterdam, zei je. Naar China had je op een briefje geschreven. Naar een van de twee China’s. Naar welk China?’
`Naar het China in mijn hoofd. Ik wist zelf ook niet wat er gebeurde. Ik wist niets van China.’
`Daarna was ik helemaal alleen’, zegt Mels. `Ik had niemand meer.’
`Net als ik. Precies, net als ik.’
`Hoe is het je later vergaan?’ vraagt hij.
`Dat doet er niet meer toe. Ik weet ook niet veel over jou, al weet ik dat je altijd hier bent gebleven. En dat je een dochter hebt. En kleinkinderen.’
`Ja’, geeft Mels toe. Hij denkt aan Afke. Hij hoort zijn dochter in de straat. Ze praat tegen iemand.

`Hoor je die stem? Dat is mijn dochter. Ze lijkt op mij, maar ze vindt me lastig. Door die rolstoel. Alleen mijn kleindochter houdt van me. Afke heeft me nooit anders gekend dan in een rolstoel. Ik vertel haar vaak over ons. Hoe wij vroeger waren, jij, Tijger en ik.’
`Hoe kwam je in die rolstoel terecht?’
`Aangereden door een auto. Ik kwam uit het café. Ik had wat gedronken. Dat neemt Lizet me nu nog kwalijk. Meer is er niet over te vertellen. Vanaf toen was ik alleen. Ik wist niet dat een mens zo eenzaam kon zijn.’
Ongerust, omdat hij het ademen van de baby niet meer hoort, buigt hij zich over de rand. Hij hoort alleen nog het soezen van de kat, die in de wagen opgeschoven is tot op de buik van het kind.

Moet hij schreeuwen? Nee. Naar hem luisteren ze niet. Van zo hoog horen ze hem trouwens niet.
Hij wacht, terwijl het zweet hem uitbreekt. Hij weet dat het een ramp kan worden.
Hij ziet dat zijn dochter naar de slagerij loopt. Nu hoort hij ook de stem van Kemp. Het gesprek is vrolijk. Hij hoort Marjan ongegeneerd lachen, zoals ze altijd lacht als ze met haar schoonvader praat. Ze is zich niet bewust van de rampen die haar vandaag kunnen treffen. Hij hoort ook Kemp lachen. Zoals hij altijd tegen vrouwen lacht.

In de eerste tijd dat hij in zijn rolstoel zat, stak Kemp zijn hand op als hij hem naar de brug zag rijden, maar later deed hij dat niet meer. Vanaf dat moment keek hij ook nooit meer naar de winkel van de slager, maar reed hij recht door naar de brug. Meestal probeerde hij het er zo lang mogelijk vol te houden, uitkijkend over de Wijer. In het begin om met de passerende mensen te praten. Toen dat was afgelopen, vooral om zo lang mogelijk thuis weg te zijn.

Alleen zijn was het enige dat hij in de laatste jaren nog verdroeg. Alleen zijn, zonder eeuwig dankbaar te moeten zijn voor hulp. Zonder het alledaags gekijf aan te hoeven horen. Niet meer te hoeven horen dat hij lastig is. Dat hij te zwaar wordt om op te tillen. En dat het jammer is dat ze hem in het revalidatiecentrum niet terug willen.

Hij hoort een gil. Het is de stem van zijn vrouw. Tussen zijn voeten door ziet hij haar bij de wieg staan. Ze houdt de baby in haar armen en rent ermee de straat op, naar haar dochter, die staat te lachen met Kemp.
Lizets stem slaat barsten in alles.
`De kat lag op zijn buik! Hij had dood kunnen zijn!’
Zijn dochter neemt de baby in de armen.
`Waarom let je niet beter op het kind!’ schreeuwt Lizet.
`Hij lag te slapen’, zegt Marjan.
`Je vader heeft het al zo vaak gezegd! Hij zegt altijd dat je op de kat moet letten.’
`Waar is vader?’
Mels schrikt van de haat in de stem van zijn dochter. Zo’n diepe haat.
`Hij behekst die kat’, zegt Marjan.
`Hoe kan dat nou’, hoort Mels zijn vrouw zeggen. `Die man kan niks meer. Hij is aan het dementeren.’

Zijn hart krimpt. Het is de eerste keer dat hij het haar hardop hoort zeggen. Hij heeft het haar vaak zien denken. Met de hoop in de ogen dat het ook waar zou zijn, zodat ze hem dan naar een verpleeghuis kon afschuiven.
`Die kat moet kapot’, roept Kemp. `Ze is gevaarlijk voor het kind.’ Met zijn hakbijl loopt hij naar het beest dat zich, nietsvermoedend en lekker lui, uitstrekt op de stoep. Met één klap hakt hij haar kop in tweeën, pakt het stuiptrekkende dier bij de staart en gooit het kreng in een vuilniston.

Opeens ruikt Mels versgebakken brood. Hij ziet de schoorsteen van de bakker roken. Het water staat hem in de mond.
Het is zes uur. Etenstijd. Tijd om naar huis te gaan. Elke dag zit zijn vrouw op hem te wachten. Ongeduldig. Kwaad. De mond al bijna open voor de uitval.
`Ik moet naar huis’, zegt hij. `Lizet wacht op me.’
`Ik begrijp het’, zegt Thija.
`Het leven dwingt’, zegt Tijger.

De gedachte aan haar kwade gezicht dwingt Mels tot haast. Hij haalt de handrem los. De wind krijgt vat op hem. De stoel rolt naar voren en valt over de rand. Hij duikelt over de kop en valt recht naar beneden. Een schok. Even blijft de stoel hangen op een richel. Genoeg tijd voor Mels om te veranderen in een vogel. Op vleugels zo groot als van een adelaar wiekt hij over het dorp. Van zo hoog ziet hij hoe de rolstoel verder naar beneden tuimelt, op een zuigslang van de silo stuitert en op straat valt.

De mensen schieten toe. Terwijl hij hoog over het dorp vliegt, weet hij dat ze nu allemaal aan hem denken. Hij vliegt over de rode, blauwe en grijze daken die glinsteren in het lage zonlicht. Hij vliegt over akkers en weilanden, tot aan de boorden van de Wijer, en ploft in de boot.

`Wat hebben wij lang op jou moeten wachten’, zegt Tijger, die voor op de plecht zit.
`Ben ik nog op tijd?’
`Natuurlijk’, zegt Thija. `Jij hoort erbij. Zonder jou zouden wij niet naar China gaan.’
Mels grijpt de riemen en roeit.
`De Wijer stroomt flink’, zegt Tijger vergenoegd.
`Het heeft hard geregend’, zegt Thija. `Kijk maar eens hoe groen de weilanden zijn, en dat midden in de zomer.’

Ze heeft de reistas op haar knieën. Hij ziet het roze litteken in de vorm van een mondje op haar knie. Het nodigt hem uit om het te kussen, maar hij houdt zich in. Straks, in China.
Ze glijden naar de brug toe. Hij ziet hoe zijn moeder op de brug staat, samen met de twee grootvaders en de moeder van Thija en van Tijger.
`We gaan naar China!’ roept hij naar zijn moeder als ze bijna bij de brug zijn. `Ik breng een rode lampion voor je mee! En een zijden jurk! En een gouden haarspeld met een drakenkop!’

Zijn moeder roept wat terug, maar hij hoort haar niet, net zomin als hij de andere roepende mensen hoort die als mist verdampen in het licht van de zon.
De boot glijdt onder de brug door. Als ze in het halfdonker zijn, die toverachtige plek waar lichtgevende polsdikke slakken kleven op muren die druipen van het vocht, verandert de boot in een klein vliegtuig. Brullend schiet het toestel onder de brug uit en klimt de lucht in.

`Waar vliegen we heen?’ vraagt Mels.
`Ik weet een mooie plaats bij de Wijer’, roept Tijger boven het lawaai van de brullende motor uit. `Het weitje achter het huis van grootvader Bernhard. Daar komt nooit iemand.’
`Als er niemand komt, kan er zich ook niemand aan storen dat ik van jullie allebei evenveel hou’, zegt Thija, terwijl ze zich aan Mels vasthoudt omdat het vliegtuig als een jong hert door de lucht springt.

`Ik heb daar spullen begraven’, roept Tijger.
`Ik dacht dat we naar China zouden gaan’, zegt Mels.
`Dat gaan we ook.’
`China ligt toch niet aan de Wijer?’
`Toch’, zegt Thija. `Tijger heeft gelijk. We hebben er lang over gedaan om erachter te komen dat China zo dichtbij is.’

Het vliegtuig landt op de weg voor de watermolen, waar vroeger de paardenkarren stonden, die het graan brachten. Ze staan er weer. Dikke, knokige trekpaarden met hondstrouwe ogen, voor platte karren.
`Dat die paarden er weer zijn’, zegt Mels.
`Hoezo?’ vraagt Tijger. `Ze zijn nooit weggeweest. Ik heb ze nooit gemist.’
`Later zijn ze vervangen door vrachtwagens en tractors. Dat heb jij niet meer meegemaakt.’
`Wel! Ik ben vaak met de vrachtwagen van grootvader Bernhard mee geweest. Net als jullie.’
Ze lopen naar het weitje.

Tijger weet het nog precies, de plek waar hij zijn schat begraven heeft. Tien meter vanaf de achterdeur van het molenhuis, vijf meter vanaf het bruggetje. Nadat hij op het oog heeft gemeten, begint hij te graven. Even later schuurt de schop over het metaal van een kist. Een blauwe, aan de hoeken verroeste gereedschapskist.
Tijger graaft hem uit. Het deksel is vastgeroest. Tijger klopt erop met de schop. Het slot springt open, met een geluid of er binnen in de kist een veer knapt.

Hij opent de kist. Pakjes in cellofaanpapier. Hij pakt een van de pakjes uit. Het papier knispert. Er zitten ballonnen in. Ze blazen ze op. Ze zijn vreemd blauw en rood. Het lijkt meer op waterverfblauw en op tomatenrood. Kleuren van toen. Zelfs kleuren blijken anders te zijn geworden.

Tijger pakt een ander pakje uit. Het is de harmonica die hij van Mels heeft gekregen.
`Zie je, hij is nog helemaal goed. Alleen een beetje roestig.’
Hij blaast erop. Het ding doet het nog. Een paar schrille tonen, een beetje vals.

`Geeft niet’, zegt Thija. `Een mondharmonica mag best een beetje vals zijn. Als je van muziek wilt huilen, moet het juist een beetje anders klinken. Zuiver zingen komt alleen de vogels toe.’
`Vogels zijn er hier genoeg’, roept Tijger. `Wielewalen, koolmeesjes, hoor maar, alles.’

Tijger begint weer te spelen, met langgerekte, droevig klinkende halen. Ze kennen het lied. Het gaat over een moeder die in de kerk komt bidden voor haar zoon die ze heeft verloren. `Achter in het stille klooster, weent een moeder om haar kind.’ Terwijl Mels zingt, hoort hij de stem van zijn moeder, die het lied honderden keren heeft gezongen. Hij vraagt zich af of hij het kind was waarover ze zo vaak gezongen heeft. Een kind dat er was en van wie ze hield maar dat er niet had mogen zijn. Heeft hij geleefd in de plaats van een ander? Hij voelt zich schuldig aan het verdriet van zijn moeder.

`Kom, we gaan langs het water zitten’, zegt Thija. `Het is nu geen tijd voor melancholie.’
Ze lopen naar de beek en gaan op de oever liggen, in het zachte, groene gras.
Tijger speelt een ander deuntje. Ze zingen het mee, zacht. `Er waren eens twee koningskinderen. En ze hadden elkander zo lief.’

Terwijl ze zingen en naar de muziek luisteren, speuren ze naar forellen, die vadsig, vol ingehouden snelheid, in de stroom liggen. Om ze te vangen is het zaak om niet alleen net zo vadsig, maar ook net zo snel als zij te zijn.
Langzaam strekt Mels zijn arm over het water, bijna zonder te bewegen. Onder zijn hand schurkt de forel zich aan het in de stroom langgerekte wier. Het is zaak om de hand, voordat de schaduw over de forel valt, als een speer door het water te laten schieten.

Plots, zonder dat het water spat, schiet Mels’ hand uit. Beet. In één haal grijpt hij de forel en gooit hem op de kant.
`Wat nu?’ vraagt Thija.
`Vraag het maar aan de vis’, zegt Mels. `Misschien kan hij praten. Net als de vissen uit jouw sprookjes.’
`Kom vis, zeg hoe je heet.’ Thija kietelt hem onder zijn openstaande bek.

De vis zegt niets. Zijn grote, wijdopen ogen staren naar de hemel.
`Hij verstaat ons niet’, zegt Mels. `We eten hem op.’
`Daar is hij veel te mooi voor.’
`Je bent week.’

Het spijt Mels direct dat hij dat heeft gezegd. Hij ziet hoe Thija wegkijkt als hij de vis bij de staart pakt en hem met zijn kop op een steen doodslaat.
`Durf je hem wel te eten?’
`Dood is hij nog net zo mooi’, zegt Thija. `Denk je er wel eens aan dat wij ook doodgaan? Dat wij hier net zo liggen als die vis?’
`Welnee’, zegt Tijger. `Wij toch niet. Wij leven eeuwig.’
`Kom, we gaan thuis de vis braden’, zegt Mels.
Ze springen op de fiets.

`Zullen we doen wie het eerst bij de kerk is?’ roept Tijger.
`Jij maakt altijd van alles een wedstrijd’, zegt Mels.
`Dat zeg je omdat je niet durft. Om jouw horloge?’
`Goed. Jij je zin.’
`Je krijgt tien meter voorsprong.’
Ze schieten weg. Mels trapt als een bezetene, hij wil zijn horloge houden, maar even later zoeft Tijger al langs hem heen.
`Die gek’, zegt Thija. `Hij fietst zich nog eens dood.’

EINDE

Ton van Reen: Het diepste blauw (108 – slot)

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van


Ton van Reen: Het diepste blauw (107). Een roman als feuilleton

Stil luistert hij naar de zangerige stem van de juf. Luisterend naar de beschrijving van de duivel, die er in zijn nette pak nog deftiger uitzag dan de burgemeester, droomt Mels weg.

Zijn hoofd zakt op de klep van zijn lessenaar. Vaag ziet hij de bloemen op de vensterbank. De juf kweekt ze zelf. De bloemen die nog geen naam hebben, geeft ze namen van de meisjes in de klas. Alina is een plant die Mels ook kent als wilde aardbei.

`Niet’, zegt de juf.

`Wel’, zegt Mels.

Melanie lijkt op een vergeet-mij-niet maar is het niet.
De bloem die naar Thija is genoemd is een wild viooltje met gele blaadjes. Lizet is een snijgeranium. Micha is een roos in een nieuwe kleur rood.

Door het vertellen wordt de klas om hem heen een grote ballon die uit het dorp opstijgt en, net als de zeppelin die ze pas hebben gezien, over de Wijer weg zweeft.

Hij ziet zichzelf kleiner worden, tot hij tussen de wolken zweeft en hij er nog alleen maar, hand in hand, in zit met Thija. Ze draagt een lange rok die tot over haar schoenen hangt en ze heeft een strik in het haar die zo groot is dat ze onder zijn neus kriebelt als ze zich naar hem toe buigt.

Precies zoals op de dag van haar vertrek.

Ton van Reen: Het diepste blauw (107)
wordt vervolgd

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van


Ton van Reen: Het diepste blauw (106). Een roman als feuilleton

`Ken jij dat verhaal nog, over die koopman?’ vraagt Mels. `Het verhaal dat de juf voorlas?’

`Ik ken het nog’, zegt Tijger. `Het verhaal van de man in het zwart, die als een koopman langs de huizen ging. Als de mensen aan de deuren kwamen, lichtte hij zijn hoed, zodat ze de horentjes op zijn hoofd zagen.

Niemand durfde de duivel te weigeren iets van hem te kopen. Maar wat hij te koop aanbood, maakte hen bang. Het waren lege zakken, lege dozen en holle vaten met niks erin. Voor veel geld had je niks gekocht. De duivel verkocht alleen maar lucht. Daar betaalden de mensen voor, uit angst door hem te worden meegenomen. De duivel was de patroon van de kooplui, hun leermeester en hun voorbeeld.’

`Precies, zo ging dat verhaal’, zegt Mels. `Vroeger kende ik het vanbuiten.’
`Daarin was jij beter’, geeft Tijger toe. `Je had een open oor voor verhalen. Maar met sporten was ik beter. Ik heb vaak van je gewonnen.’
`Je kon niet tegen je verlies. Erger was dat je altijd beloond wilde worden. Mijn zakmes, mijn vulpen, jij pikte het allemaal in.’
`Kleine dingen maar. Weet je nog dat we onder de brug door voeren en Lizet op de brug stond. Weet je dat ik je bij de volgende overwinning de kousenband van Lizet had willen vragen?’

`Daar was ik nooit op ingegaan’, zegt Mels een beetje driftig. `Ik kon Lizet niet uitstaan.’
`Je kon je ogen niet van haar afhouden.’
`Hou op.’
`Ik vind het niet gek dat je met haar getrouwd bent.’
`En Thija?’
`Nu denk ik dat het ook een wedstrijd was.’
`Voor jou?’
`Ja, zeker voor mij.’
`En jij zou hebben gewonnen?’
`Ik won toch altijd alles?’

Ton van Reen: Het diepste blauw (106)
wordt vervolgd

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van


Ton van Reen: Het diepste blauw (105). Een roman als feuilleton

`Knikkeren?’ vraagt Tijger.
`Heb je penningen?’
`Twee. Ik zet. Jij gooit.’
Tijger gaat op zijn kont zitten, de benen uit elkaar, de penning, met de beeltenis van de Duitse keizer, staat op zijn rand. Mels probeert hem te raken, maar alle knikkers gaan er langs. Ze rollen Tijgers broekspijpen in.

De schoolbel maakt een einde aan het spel. Fluisterend lopen ze door de gang naar het natuurkundelokaal. Binnen ruikt het naar krijt en naar de meisjes die in het uur daarvoor les hebben gehad. Meisjes krijgen altijd apart natuurkundeles, omdat ze iets moeten leren wat jongens niet mogen weten.

Juf Elsbeth zet de fles kikkervisjes op haar lessenaar en begint te praten over het wonder van de schepping. Haar stem zakt weg in het geluid van motoren buiten. De ruiten van de klas trillen van het zware gebrom van de vrachtwagens die door de slurf van de silo worden leeggezogen. Een man staat op het dak van de silo en draait met een handel de slurf hoger op. Hij schreeuwt tegen de stem van de juffrouw in. `Joehoe, joehoe!’ Niemand lijkt hem te horen. Een van de ruiten van het klaslokaal protesteert tegen het lawaai op deze zonnige middag, waarop het rustig hoort te zijn, en springt met een knal in tweeën. Splinters spatten over de leerlingen, als kleine stukjes ijs.

Ton van Reen: Het diepste blauw (105)
wordt vervolgd

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature