In this category:

    FICTION & NON-FICTION - books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
    BOOKS
    BOOKS. The final chapter?
    - Book News
    FICTION & NON-FICTION - books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
    BOOKS
    Ton van Reen
    - Het diepste blauw
    FICTION & NON-FICTION - books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
    FICTION & NONFICTION ARCHIVE
    Archive Q-R
    FICTION & NON-FICTION - books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
    FICTION: SHORT STORIES
    Reen, Ton van

New on FdM

  1. Marriage Morning by Alfred Lord Tennyson
  2. Christine de Pisan: Belle, ce que j’ay requis
  3. Marina Abramović in Stedelijk Museum Amsterdam
  4. Spring by Christina Georgina Rossetti
  5. Kira Wuck: Koeiendagen (Gedichten)
  6. Paul Bezembinder: Na de dag
  7. Wound Is the Origin of Wonder by Maya C. Popa
  8. Woman’s Constancy by John Donne
  9. Willa Cather: I Sought the Wood in Winter
  10. Emma Lazarus: Work

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE (11)
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV (217)
  3. DANCE & PERFORMANCE (59)
  4. DICTIONARY OF IDEAS (178)
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc. (1,496)
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets (3,761)
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc. (4,685)
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence (1,602)
  9. MONTAIGNE (110)
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung (54)
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter (177)
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST (136)
  13. MUSIC (216)
  14. PRESS & PUBLISHING (90)
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS (111)
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens (16)
  17. STREET POETRY (46)
  18. THEATRE (185)
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young (346)
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women (222)
  21. WAR & PEACE (124)
  22. · (2)

Or see the index



  1. Subscribe to new material: RSS

Het diepste blauw (108) door Ton van Reen (Slot)

De ballon strijkt neer op het dak van de silo. Thija stapt uit.

`Dat jij er ook weer bent’, zegt Mels verbaasd. Hij herkent haar aan het litteken op de knie. Het is net een kleine mond. Hij heeft er een mensenleven lang naar gezocht.
Net als Tijger is ze ouder geworden. Grijs. Bijna wit.

`Bij die film,’ zegt ze, `bij dat fragment op de vrachtwagen, Tijger kwam uit de pagode naar buiten kruipen, waar was jij?’
`Ik zat ook op die wagen. Ik had net zo’n punthoed op als jij.’
`Dat ik dat totaal vergeten ben.’
`Ik ving je op toen je over een touw viel. Je zou van de wagen zijn gevallen.’

Ze buigt zich naar hem toe en geeft hem een kus. Het is alsof ze nooit uit het dorp vertrokken is. Opeens herkent hij alles aan haar, haar een beetje schuinstaande ogen. Haar oorschelpen waar je doorheen kunt kijken. Om iets van haar gedaan te krijgen, moest je het haar verbieden. Als je wilde dat ze je kuste, moest je zeggen dat je dat juist niet wilde. Dan kuste ze je extra lang, zo lang tot haar oorschelpen van porselein werden. Als je tegen haar wilde zeggen dat je haar mooi vond, kon je beter zeggen dat je bloemen mooi vond, of hemelbeestjes. Soms wist ze dan dat je haar bedoelde.

`Je hebt me lang alleen gelaten’, zegt Mels.
`Natuurlijk wist ik dat je verliefd op me was’, zegt ze. `Maar ouders houden daar geen rekening mee als ze gaan verhuizen.’

`Je had me toch kunnen schrijven! Ik weet nog steeds niet of je voor Tijger had gekozen, als hij niet was verongelukt.’

`Dat weet ik ook niet’, zegt ze. `Toen Tijger nog in leven was, deed ik altijd raadselspelletjes om erachter te komen van wie ik het meest hield, van jou of van hem. Ken je het aftelversje “Koning Karel had geen brood en daarom sloeg hij een van zijn soldaten dood” nog? Het blad dat overbleef aan de tak was koning Karel, maar altijd vergat ik of jij of Tijger koning Karel was. Toen Tijger dood was, vond ik het niet eerlijk dat ik niet meer voor hem kon kiezen. Dat was ook niet eerlijk tegenover jou, want misschien had ik later gedacht dat ik toch voor Tijger had moeten kiezen. Daarom vond ik het ook goed dat mijn ouders gingen verhuizen, ook al was ik toen heel verdrietig om jou. Omdat ik nooit een keus heb kunnen maken, had het nooit meer álles kunnen zijn.’

`Dat is waar’, zegt Mels. `Ik heb gezien hoe je gehuild hebt toen Tijger dood op straat lag. Zo kun je maar één keer in je leven huilen.’
`Die dag herinner ik me nog goed.’
`We hadden verhalen verteld’, zegt Mels. `Jij kon het best vertellen. Jij vertelde altijd prachtige verhalen over China.’
`Ik ben nooit in China geweest’, zegt ze. `Dat maakte ik jullie wijs. Om interessant te zijn. Ik kon er wel alles over verzinnen.’
`Je moeder wel?’
`Zij wel, ze is er geboren, maar ze is er al jong vertrokken. We hebben altijd heimwee gehad naar een land dat we niet kenden.’
`Met jou waren we overal naartoe gegaan.’
`Ik heb de dood van Tijger nog vaak opnieuw beleefd’, zegt Mels. `Maar altijd alleen tot aan het moment van de begrafenis. Ik weet dat de stoet naar de kerk trok. Daarna weet ik niets meer.’

`Je viel flauw’, zegt Thija. `Ze hebben je naar huis gebracht en de dokter heeft je een slaapmiddel gegeven. Ik heb een hele dag aan je bed gezeten terwijl je sliep.’
`Dat ik dat niet meer weet?’
`Je hebt toen zeker twee dagen geslapen.’
`En toen?’
`We zijn samen naar het kerkhof gegaan, om naar de bloemen te kijken op het graf.’
`En toen?’
`Kort daarna zijn we verhuisd.’
`Naar Rotterdam, zei je. Naar China had je op een briefje geschreven. Naar een van de twee China’s. Naar welk China?’
`Naar het China in mijn hoofd. Ik wist zelf ook niet wat er gebeurde. Ik wist niets van China.’
`Daarna was ik helemaal alleen’, zegt Mels. `Ik had niemand meer.’
`Net als ik. Precies, net als ik.’
`Hoe is het je later vergaan?’ vraagt hij.
`Dat doet er niet meer toe. Ik weet ook niet veel over jou, al weet ik dat je altijd hier bent gebleven. En dat je een dochter hebt. En kleinkinderen.’
`Ja’, geeft Mels toe. Hij denkt aan Afke. Hij hoort zijn dochter in de straat. Ze praat tegen iemand.

`Hoor je die stem? Dat is mijn dochter. Ze lijkt op mij, maar ze vindt me lastig. Door die rolstoel. Alleen mijn kleindochter houdt van me. Afke heeft me nooit anders gekend dan in een rolstoel. Ik vertel haar vaak over ons. Hoe wij vroeger waren, jij, Tijger en ik.’
`Hoe kwam je in die rolstoel terecht?’
`Aangereden door een auto. Ik kwam uit het café. Ik had wat gedronken. Dat neemt Lizet me nu nog kwalijk. Meer is er niet over te vertellen. Vanaf toen was ik alleen. Ik wist niet dat een mens zo eenzaam kon zijn.’
Ongerust, omdat hij het ademen van de baby niet meer hoort, buigt hij zich over de rand. Hij hoort alleen nog het soezen van de kat, die in de wagen opgeschoven is tot op de buik van het kind.

Moet hij schreeuwen? Nee. Naar hem luisteren ze niet. Van zo hoog horen ze hem trouwens niet.
Hij wacht, terwijl het zweet hem uitbreekt. Hij weet dat het een ramp kan worden.
Hij ziet dat zijn dochter naar de slagerij loopt. Nu hoort hij ook de stem van Kemp. Het gesprek is vrolijk. Hij hoort Marjan ongegeneerd lachen, zoals ze altijd lacht als ze met haar schoonvader praat. Ze is zich niet bewust van de rampen die haar vandaag kunnen treffen. Hij hoort ook Kemp lachen. Zoals hij altijd tegen vrouwen lacht.

In de eerste tijd dat hij in zijn rolstoel zat, stak Kemp zijn hand op als hij hem naar de brug zag rijden, maar later deed hij dat niet meer. Vanaf dat moment keek hij ook nooit meer naar de winkel van de slager, maar reed hij recht door naar de brug. Meestal probeerde hij het er zo lang mogelijk vol te houden, uitkijkend over de Wijer. In het begin om met de passerende mensen te praten. Toen dat was afgelopen, vooral om zo lang mogelijk thuis weg te zijn.

Alleen zijn was het enige dat hij in de laatste jaren nog verdroeg. Alleen zijn, zonder eeuwig dankbaar te moeten zijn voor hulp. Zonder het alledaags gekijf aan te hoeven horen. Niet meer te hoeven horen dat hij lastig is. Dat hij te zwaar wordt om op te tillen. En dat het jammer is dat ze hem in het revalidatiecentrum niet terug willen.

Hij hoort een gil. Het is de stem van zijn vrouw. Tussen zijn voeten door ziet hij haar bij de wieg staan. Ze houdt de baby in haar armen en rent ermee de straat op, naar haar dochter, die staat te lachen met Kemp.
Lizets stem slaat barsten in alles.
`De kat lag op zijn buik! Hij had dood kunnen zijn!’
Zijn dochter neemt de baby in de armen.
`Waarom let je niet beter op het kind!’ schreeuwt Lizet.
`Hij lag te slapen’, zegt Marjan.
`Je vader heeft het al zo vaak gezegd! Hij zegt altijd dat je op de kat moet letten.’
`Waar is vader?’
Mels schrikt van de haat in de stem van zijn dochter. Zo’n diepe haat.
`Hij behekst die kat’, zegt Marjan.
`Hoe kan dat nou’, hoort Mels zijn vrouw zeggen. `Die man kan niks meer. Hij is aan het dementeren.’

Zijn hart krimpt. Het is de eerste keer dat hij het haar hardop hoort zeggen. Hij heeft het haar vaak zien denken. Met de hoop in de ogen dat het ook waar zou zijn, zodat ze hem dan naar een verpleeghuis kon afschuiven.
`Die kat moet kapot’, roept Kemp. `Ze is gevaarlijk voor het kind.’ Met zijn hakbijl loopt hij naar het beest dat zich, nietsvermoedend en lekker lui, uitstrekt op de stoep. Met één klap hakt hij haar kop in tweeën, pakt het stuiptrekkende dier bij de staart en gooit het kreng in een vuilniston.

Opeens ruikt Mels versgebakken brood. Hij ziet de schoorsteen van de bakker roken. Het water staat hem in de mond.
Het is zes uur. Etenstijd. Tijd om naar huis te gaan. Elke dag zit zijn vrouw op hem te wachten. Ongeduldig. Kwaad. De mond al bijna open voor de uitval.
`Ik moet naar huis’, zegt hij. `Lizet wacht op me.’
`Ik begrijp het’, zegt Thija.
`Het leven dwingt’, zegt Tijger.

De gedachte aan haar kwade gezicht dwingt Mels tot haast. Hij haalt de handrem los. De wind krijgt vat op hem. De stoel rolt naar voren en valt over de rand. Hij duikelt over de kop en valt recht naar beneden. Een schok. Even blijft de stoel hangen op een richel. Genoeg tijd voor Mels om te veranderen in een vogel. Op vleugels zo groot als van een adelaar wiekt hij over het dorp. Van zo hoog ziet hij hoe de rolstoel verder naar beneden tuimelt, op een zuigslang van de silo stuitert en op straat valt.

De mensen schieten toe. Terwijl hij hoog over het dorp vliegt, weet hij dat ze nu allemaal aan hem denken. Hij vliegt over de rode, blauwe en grijze daken die glinsteren in het lage zonlicht. Hij vliegt over akkers en weilanden, tot aan de boorden van de Wijer, en ploft in de boot.

`Wat hebben wij lang op jou moeten wachten’, zegt Tijger, die voor op de plecht zit.
`Ben ik nog op tijd?’
`Natuurlijk’, zegt Thija. `Jij hoort erbij. Zonder jou zouden wij niet naar China gaan.’
Mels grijpt de riemen en roeit.
`De Wijer stroomt flink’, zegt Tijger vergenoegd.
`Het heeft hard geregend’, zegt Thija. `Kijk maar eens hoe groen de weilanden zijn, en dat midden in de zomer.’

Ze heeft de reistas op haar knieën. Hij ziet het roze litteken in de vorm van een mondje op haar knie. Het nodigt hem uit om het te kussen, maar hij houdt zich in. Straks, in China.
Ze glijden naar de brug toe. Hij ziet hoe zijn moeder op de brug staat, samen met de twee grootvaders en de moeder van Thija en van Tijger.
`We gaan naar China!’ roept hij naar zijn moeder als ze bijna bij de brug zijn. `Ik breng een rode lampion voor je mee! En een zijden jurk! En een gouden haarspeld met een drakenkop!’

Zijn moeder roept wat terug, maar hij hoort haar niet, net zomin als hij de andere roepende mensen hoort die als mist verdampen in het licht van de zon.
De boot glijdt onder de brug door. Als ze in het halfdonker zijn, die toverachtige plek waar lichtgevende polsdikke slakken kleven op muren die druipen van het vocht, verandert de boot in een klein vliegtuig. Brullend schiet het toestel onder de brug uit en klimt de lucht in.

`Waar vliegen we heen?’ vraagt Mels.
`Ik weet een mooie plaats bij de Wijer’, roept Tijger boven het lawaai van de brullende motor uit. `Het weitje achter het huis van grootvader Bernhard. Daar komt nooit iemand.’
`Als er niemand komt, kan er zich ook niemand aan storen dat ik van jullie allebei evenveel hou’, zegt Thija, terwijl ze zich aan Mels vasthoudt omdat het vliegtuig als een jong hert door de lucht springt.

`Ik heb daar spullen begraven’, roept Tijger.
`Ik dacht dat we naar China zouden gaan’, zegt Mels.
`Dat gaan we ook.’
`China ligt toch niet aan de Wijer?’
`Toch’, zegt Thija. `Tijger heeft gelijk. We hebben er lang over gedaan om erachter te komen dat China zo dichtbij is.’

Het vliegtuig landt op de weg voor de watermolen, waar vroeger de paardenkarren stonden, die het graan brachten. Ze staan er weer. Dikke, knokige trekpaarden met hondstrouwe ogen, voor platte karren.
`Dat die paarden er weer zijn’, zegt Mels.
`Hoezo?’ vraagt Tijger. `Ze zijn nooit weggeweest. Ik heb ze nooit gemist.’
`Later zijn ze vervangen door vrachtwagens en tractors. Dat heb jij niet meer meegemaakt.’
`Wel! Ik ben vaak met de vrachtwagen van grootvader Bernhard mee geweest. Net als jullie.’
Ze lopen naar het weitje.

Tijger weet het nog precies, de plek waar hij zijn schat begraven heeft. Tien meter vanaf de achterdeur van het molenhuis, vijf meter vanaf het bruggetje. Nadat hij op het oog heeft gemeten, begint hij te graven. Even later schuurt de schop over het metaal van een kist. Een blauwe, aan de hoeken verroeste gereedschapskist.
Tijger graaft hem uit. Het deksel is vastgeroest. Tijger klopt erop met de schop. Het slot springt open, met een geluid of er binnen in de kist een veer knapt.

Hij opent de kist. Pakjes in cellofaanpapier. Hij pakt een van de pakjes uit. Het papier knispert. Er zitten ballonnen in. Ze blazen ze op. Ze zijn vreemd blauw en rood. Het lijkt meer op waterverfblauw en op tomatenrood. Kleuren van toen. Zelfs kleuren blijken anders te zijn geworden.

Tijger pakt een ander pakje uit. Het is de harmonica die hij van Mels heeft gekregen.
`Zie je, hij is nog helemaal goed. Alleen een beetje roestig.’
Hij blaast erop. Het ding doet het nog. Een paar schrille tonen, een beetje vals.

`Geeft niet’, zegt Thija. `Een mondharmonica mag best een beetje vals zijn. Als je van muziek wilt huilen, moet het juist een beetje anders klinken. Zuiver zingen komt alleen de vogels toe.’
`Vogels zijn er hier genoeg’, roept Tijger. `Wielewalen, koolmeesjes, hoor maar, alles.’

Tijger begint weer te spelen, met langgerekte, droevig klinkende halen. Ze kennen het lied. Het gaat over een moeder die in de kerk komt bidden voor haar zoon die ze heeft verloren. `Achter in het stille klooster, weent een moeder om haar kind.’ Terwijl Mels zingt, hoort hij de stem van zijn moeder, die het lied honderden keren heeft gezongen. Hij vraagt zich af of hij het kind was waarover ze zo vaak gezongen heeft. Een kind dat er was en van wie ze hield maar dat er niet had mogen zijn. Heeft hij geleefd in de plaats van een ander? Hij voelt zich schuldig aan het verdriet van zijn moeder.

`Kom, we gaan langs het water zitten’, zegt Thija. `Het is nu geen tijd voor melancholie.’
Ze lopen naar de beek en gaan op de oever liggen, in het zachte, groene gras.
Tijger speelt een ander deuntje. Ze zingen het mee, zacht. `Er waren eens twee koningskinderen. En ze hadden elkander zo lief.’

Terwijl ze zingen en naar de muziek luisteren, speuren ze naar forellen, die vadsig, vol ingehouden snelheid, in de stroom liggen. Om ze te vangen is het zaak om niet alleen net zo vadsig, maar ook net zo snel als zij te zijn.
Langzaam strekt Mels zijn arm over het water, bijna zonder te bewegen. Onder zijn hand schurkt de forel zich aan het in de stroom langgerekte wier. Het is zaak om de hand, voordat de schaduw over de forel valt, als een speer door het water te laten schieten.

Plots, zonder dat het water spat, schiet Mels’ hand uit. Beet. In één haal grijpt hij de forel en gooit hem op de kant.
`Wat nu?’ vraagt Thija.
`Vraag het maar aan de vis’, zegt Mels. `Misschien kan hij praten. Net als de vissen uit jouw sprookjes.’
`Kom vis, zeg hoe je heet.’ Thija kietelt hem onder zijn openstaande bek.

De vis zegt niets. Zijn grote, wijdopen ogen staren naar de hemel.
`Hij verstaat ons niet’, zegt Mels. `We eten hem op.’
`Daar is hij veel te mooi voor.’
`Je bent week.’

Het spijt Mels direct dat hij dat heeft gezegd. Hij ziet hoe Thija wegkijkt als hij de vis bij de staart pakt en hem met zijn kop op een steen doodslaat.
`Durf je hem wel te eten?’
`Dood is hij nog net zo mooi’, zegt Thija. `Denk je er wel eens aan dat wij ook doodgaan? Dat wij hier net zo liggen als die vis?’
`Welnee’, zegt Tijger. `Wij toch niet. Wij leven eeuwig.’
`Kom, we gaan thuis de vis braden’, zegt Mels.
Ze springen op de fiets.

`Zullen we doen wie het eerst bij de kerk is?’ roept Tijger.
`Jij maakt altijd van alles een wedstrijd’, zegt Mels.
`Dat zeg je omdat je niet durft. Om jouw horloge?’
`Goed. Jij je zin.’
`Je krijgt tien meter voorsprong.’
Ze schieten weg. Mels trapt als een bezetene, hij wil zijn horloge houden, maar even later zoeft Tijger al langs hem heen.
`Die gek’, zegt Thija. `Hij fietst zich nog eens dood.’

EINDE

Ton van Reen: Het diepste blauw (108 – slot)

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van

Previous and Next Entry

« | »

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature