In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Archive K-L

«« Previous page · In memoriam Boudewijn Büch · Jef van kempen: Jeruzalem was het paradijs · Ton van Reen: Klein volk · Walter Breedveld & De taal van de lezer · J.-K. Huysmans en de goede zeden · Gerardus Majella

In memoriam Boudewijn Büch

boudewijn büch (foto jef van kempen)

DICHTER ZONDER NOODREM

In memoriam

Boudewijn Maria Ignatius Büch

(1948-2002)

Door Jef van Kempen

Beste Boudewijn,

Jammer dat je er vandaag niet bij kon zijn in de bibliotheek aan de Prinsengracht in Amsterdam. Daarom even een brief. Op de dag van je 54ste verjaardag werd de oprichtingsbijeenkomst gehouden van het Boudewijn Büch Gezelschap Büchmania, voorheen The Blue Poet Society. Een half uur na de uitnodiging kwam jouw overlijdensbericht. Wat een vrolijke bijeenkomst had moeten worden, werd een dag van rouw. Louis Schouten, oprichter van Büchmania, schreef: “Er is een stukje van mijzelf afgestorven”.

Ornitholoog Peter Koomen sprak vandaag over jouw geliefde Dodo. Theodor Holman en Martin Ros waren er. Voorzitter Henk Spraakman presenteerde een nieuwe bibliofiele uitgave: Het verzamelparadijs geschreven door Louis Schouten en gedrukt in een oplage van 200. Het is een vermakelijk verhaal geworden over de belevenissen van een echte Büchverzamelaar.

Schouten, die waarschijnlijk de grootste verzameling van jouw werk in Nederland bezit, prees in een emotionele toespraak jouw schrijverschap. Je beheerste alle categorieën van de letteren. Al werd je niet door iedereen tot de grootste schrijvers gerekend, je was een fenomeen dat zijn lezers veel plezier heeft bezorgd. Je hebt hen met jouw jongensachtige enthousiasme naar alle uithoeken van de aarde gebracht. Je was populair onder alle lagen van de bevolking. Ook jouw tv-programma’s zijn inmiddels legendarisch. Ik hoorde dat er een levendige handel in gecopieerde videobanden van de uitzendingen van De wereld van Boudewijn Büch bestaat. Het zou de Vara tot eer strekken als men die programma’s op DVD zou zetten.

Menno Voskuil vertelde vandaag over zijn doctoraalscriptie “Genummerd en gesigneerd”. Hij heeft daarvoor 22500 catalogusnummers van antiquaren bekeken over de periode van 1980 tot 1999. Jij staat in de top tien van meest verzamelde auteurs op de 7de plaats. Maar als het gaat om het aantal bibliofiele uitgaven dan kom je met 45,5% aan titels van je totale oeuvre absoluut op de eerste plaats. De rest volgt op grote afstand.

Dat zal je misschien goed doen en veel van je verzamelaars waarderen ook wel de exclusiviteit van veel van die uitgaven. Maar er is ook het gevoel dat er rond jouw bibliofiele uitgaven veel windhandel wordt bedreven. De prijzen van jouw werk zijn volgens mij nu 2 weken na jouw dood verdubbeld. Een mapje met een paar vroege handschriften en typoscripten kost op het ogenblik 2 maandsalarissen.

Je was zelf een maniakaal verzamelaar. Jouw Bibliotheca Didina Et Pinguina is waarschijnlijk de allermooiste particuliere boekenverzameling van de lage landen. Vorige zomer heb je een tipje van de sluier opgelicht met de tentoonstelling Een heel huis vol in het Natuurmuseum in Rotterdam. Darwin, Von Humboldt, Linnaeus, Leeuwenhoek, Buffon, Bontekoe, jouw dodo-botje. We hadden er tot dan alleen maar over kunnen lezen. Wij zijn er allemaal heel bescheiden van geworden en hopen dat je verzameling intact blijft, ook al dacht je daar zelf anders over.

Boudewijn Büch in Tilburg  (foto jef van kempen)

De laatste weken werd soms op een schaamteloze manier gespeculeerd over de vraag of jouw romans op ware feiten zijn gebaseerd. De dood van jouw zoontje, de zelfmoord van jouw vader? Je kon daar nogal verongelijkt op reageren, tenslotte waren het romans. Volgens Theodor Holman schreef je steeds hetzelfde boek. Ik lees je Verzamelde gedichten als jouw, soms hartverscheurende, autobiografie. Een toekomstige biograaf zal het er nog druk mee krijgen.

Een mooie zomerdag enkele jaren geleden. “Jouw mooiste gedicht” zei ik. Je keek me meewarig aan. Toch wilde je “Railway deep-south” uit de bundel Dood kind wel voordragen. Je vertelde dat je het gedicht geschreven had in het meest zuidelijke treinstation van de wereld, in Nieuw-Zeeland.

Wij spoorden samen met de trein.

Jij werd gedicht en hartstocht later,

woonde jaren in mijn doodstheater

totdat wij doolden over dor domein.

Uit weemoed kon ik niet ontsporen.

(Ik wachtte op een somber kopstation

vanwaar jouw zonnereis begon.)

De railverbinding was verloren.

Dit is een spoorboek zonder tijdtabel.

Over vastgevroren wissels raast pijlsnel

de dichter zonder noodrem met die ene reisgezel:

een vaal valies waarin een treurig wagenspel.

Na afloop zei je nog: “Je hebt gelijk. Ik ben een groot dichter.”

Vorige week stelde een van de leden van Büchmania voor om een eilandje te kopen ergens in de Stille Oceaan en het naar jou te noemen. Ik ben daar voor. Dat zal de kop niet kosten. We herbegraven jou daar dan met dat dodo-botje uit jouw eigen verzameling. Dat is wel het minste wat we kunnen doen voor een groot dichter als jij.

Zaterdag, 14 december 2002.

(Gepubliceerd in: Brabants Dagblad, 16 december 2002)

© photos jef van kempen

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Boudewijn Büch, In Memoriam, Jef van Kempen


Jef van kempen: Jeruzalem was het paradijs

JERUZALEM WAS HET PARADIJS

door Jef van Kempen

De huizen waren wit, de bomen waren groen en de luchten waren altijd blauw. Jeruzalem was het paradijs.

Ik was twaalf jaar en dikke Robbie was mijn beste vriend. Zijn achternaam ben ik vergeten. Aan Robbie was alles kolossaal. Hij was even oud als ik en woog zeker honderd kilo. Hij had last van kortademigheid en bronchitis en ging snotterend, hoestend en proestend door het leven. Maar hij was mijn held. Hij durfde alles en was slimmer dan iedereen die ik kende. Het was ook zijn ontdekking dat je met maar één Belgische frank een pakje sigaretten kon trekken uit de automaat. Een pakje van tien, Miss Blanche of Chief Whip. ‘Chief Whip op ieders lip’, zo ging in die tijd de reclame.

Na schooltijd trokken we ons regelmatig terug, langs het kanaal bij Franken-Donders of nog verder weg, in ons oerwoudje achter de Leij op Koningshoeven. Tussen vijf en zes rookten we een pakje sigaretten helemaal op. Mee naar huis nemen was er niet bij; de kans op ontdekking was veel te groot. Meestal begon Robbie al na een halve sigaret blauw aan te lopen. Aan mij de zware last om de rest op te roken.

Op de dag dat wij zijn gestopt met roken hadden we ons met ons pakje sigaretten verborgen in de struiken op het viaduct van de Meierijbaan, toen nog de rijksweg van Breda naar Eindhoven. De rook, die uit de struiken kwam, moet ons hebben verraden. Boven het geraas van het verkeer uit, klonk het gevloek van de wijkagent, die in zijn lange leren jas het talud op probeerde te klimmen.

Nooit van mijn leven, heb ik iemand zo hard zien lopen als dikke Robbie. Als een reusachtige ballon, zweefde hij naar beneden en verdween in de richting van het kanaal. De agent was bijna boven. Voor mij was er nog maar één uitweg mogelijk. Met gevaar voor eigen leven, zonder op of om te kijken, rende ik de rijksweg over, het viaduct naar beneden, door de IJsclubweg, over de Ringbaan Oost, terug naar Jeruzalem. De wout, de juut, de vethol, was nergens meer te bekennen.

Na een pakje sigaretten en een halve marathon draaide alles voor mijn ogen. Mijn moeder stond in de keuken. ‘Wat heb jij gedaan?’ vroeg ze. Een moeder ontgaat nu eenmaal niets. ‘Niks, alleen maar hard gelopen’. Ik rook onraad en bovenal voelde ik me helemaal niet lekker. Ik trok me zo snel mogelijk terug op mijn kamer en ging uitgeput op bed liggen.

Er werd gebeld. Het was de arm der wet, in zijn lange leren jas. Hij gaf mijn moeder mijn signalement door. ‘Dat is mijn oudste zoon’ bekende ze. ‘Weet u dat hij stiekem rookt?’ vervolgde de wout, met een zwaar Hollands accent. Dat laatste zou hem noodlottig worden. Ik hoorde het allemaal aan en wist dat de zaak in mijn voordeel was beslist.

Mijn moeder komt uit een dorp. Ze komt uit een kleurrijk Brabants geslacht, dat een hekel heeft aan mensen, die gewichtig doen. En zeker als ze geüniformeerd zijn en ook nog uit Holland komen.

‘Mijn kinderen doen niets stiekem’ zei ze. ‘Mijn zoon rookt al jaren. Zeker een pakje per dag’.

‘Een pakje per uur’ bedacht ik nog, vanaf mijn bed. ‘Je had moeten zeggen: een pakje per uur!’

(gepubliceerd in: Geschreven Stad, 1999)

Jef van Kempen: Jeruzalem was het paradijs

• fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens


Ton van Reen: Klein volk

VERBANNEN NAAR HET EINDE VAN DE WERELD

Door Jef van Kempen

Toon d’n Dwerg liep alles drie keer. Toon was schaapsherder en dreef een handeltje, al weet niemand meer waarin. Op zijn zwerftochten door De Peel zeulde hij altijd twee pakken koopwaar mee. Omdat die voor hem te zwaar waren, legde hij eerst een pak honderd meter verderop neer en ging dan het andere pak ophalen. Toon is zonder twijfel de meest legendarische dwerg uit De Peel. Hij heeft zelfs een eigen monument in Oploo.

Het onmetelijke, ruige landschap van De Peel is het toneel van de verhalen van Antoon Coolen en Toon Kortooms. En van de vaak eeuwenoude volksverhalen over dwaallichtjes en weerwolven, geesten en spoken, heksen en elfjes, reuzen en kabouters. Soms komen die volksverhalen in een ander licht te staan, zoals de verhalen over reuzen. De reuzen van De Peel waren misschien wel de ondergedoken deserteurs van een Pruisisch regiment van uitsluitend lange mensen, het reuzenregiment, waarvan men nog overblijfselen heeft gevonden. Is na de recente ontdekking van het bestaan van een kleine mens van nauwelijks een meter lang op het Indonesische eiland Flores, de kabouter nog fictie? De kabouters die boer Wullum Roosen heeft ontmoet, waren niet de verzonnen kabouters van Rien Poortvliet en Anton Pieck, maar kabouters van vlees en bloed: : “Ik schatte ze tussen de veertig en vijftig jaar, maar ik denk dat ze er meestal ouder uitzagen dan ze waren. Ze hadden zo’n hoge mutsjes op. Zo’n rode mutsjes. Voor de rest droegen ze gewone kleren. Gewoon als een werkman. Donkere kleren. Hier en daar een scheur erin.”

Ton van Reen (Waalwijk 1941) is een van onze laatste grote volksschrijvers. Hij publiceerde de afgelopen veertig jaar meer dan vijftig romans, verhalenbundels en boeken voor de jeugd. In februari verschijnt een verzamelbundel van zeven van zijn ‘roomse romans’. Van Reen woont al bijna zijn hele leven aan de Limburgse kant van De Peel. Een van zijn meest tot de verbeelding sprekende boeken is: Klein volk. De geschiedenis van de kabouter.

Duivel

Tussen Kessel en Helden liggen de gehuchten Donk, Onder en Het Eindt. Het Eindt werd omzoomd door eindeloze bossen waar niemand een voet durfde te zetten. De bossen waren het terrein van de heidenen en de wolven. In de buurt van Helden werden in 1829 nog drie kinderen door wolven verscheurd. Het Eindt was niet meer of minder dan het einde van de wereld. Er woonden door de eeuwen heen hooguit tien tot twintig gezinnen in armetierige lemen boerderijtjes, omgeven door een verschansing. Zelden kwamen de mensen uit hun verschansing. Ze trouwden binnen het eigen gehucht, vaak met neven en nichten, soms zelfs met eigen broers en zusters. De invloed van de katholieke kerk was in dit afgelegen gebied gering. De meeste dorpen hadden voor 1900 zelfs geen kerk. De inteelt had de geboorte van veel kinderen die leden aan het syndroom van Down tot gevolg, vele malen meer dan in de dorpen en steden. Ton van Reen herinnert zich uit zijn jeugd nog een gezin met zeven zwakzinnige kinderen.

Wat niet gaaf was, was zeker niet gaaf in de ogen van God en moest verstoten worden. In het volksgeloof hadden de mongooltjes het uiterlijk van de duivel. De duivel zou de vader zijn en om die reden konden ze niet worden gedoopt. Tijdens de heksenprocessen in de Zestiende en Zeventiende Eeuw zijn veel van deze kinderen, samen met hun moeders, op de brandstapel omgebracht. Omdat ook een mongoloïde kind kon werken in deze door armoede en honger geteisterde gehuchten, werden ze zo lang mogelijk thuis gehouden. Als ze groter werden en onhandelbaar, werden ze alsnog verstoten en naar de kobolds of de kabouters, zoals ze in de volksmond werden genoemd, in het bos gebracht. Maar ze bleven wel werken in de boerderijen, meestal ’s nachts. In de door Van Reen opgetekende verhalen is een steeds terugkerend thema de boer die vraagt: “Waar kom je vandaan?” Waarop de kabouter antwoordt: “Weet je dan niet dat ik in hetzelfde bed geboren ben als jij?”

Galg

Met Ton van Reen sta ik bij Het Eindt op een kruispunt van vier wegen, naar Kessel, Helden, Baarlo en Maasbree. Achter ons het kabouterbos en voor ons de Heiespoos, de heidense plaats waar eeuwenlang de galg heeft gestaan. Dit was het einde van een wereld, waar de heidenen een halt werd toegeroepen. Wie verder ging, liep het risico te worden gegrepen en opgehangen. Het was een handelsplaats voor de verstotelingen, de marskramers en de zigeuners. Van de zigeuners die hier bivakkeerden zouden de kabouters hebben geleerd hoe ze ketels moesten lappen, ook een steeds terugkerend thema in de volksverhalen.

Van Reen hoorde de verhalen over het kabouterbos al in de jaren vijftig van zijn grootmoeder. In die jaren begon hij, samen met landbouwvoorlichter Graad Engels die kind aan huis was bij de boeren, de verhalen te verzamelen. Zo kwamen de plaatsen boven water waar de kabouters hebben gewoond. Bij hoge uitzondering mag ik die bezoeken, want uit angst voor vandalisme geven Van Reen en andere ingewijden zo weinig mogelijk details. De uitgegraven kuilen waarop de kabouters hun plaggenhutten bouwden, liggen in de luwte van een aantal heuveltjes. Een ooggetuige: “Die zaten met acht manskerels in zo’n hol. En daar waren drie vrouwen bij. Drie van die kleine vrouwen.” Het is er oorverdovend stil. Op deze plaats zouden tijdens de Tweede Wereldoorlog ook onderduikers hun kamp opslaan. Er zijn in deze omgeving meer sporen van de kabouters terug te vinden, zoals de nabijgelegen zestiende-eeuwse boerderij Lormans. In de schuur werkten de kabouters ’s nachts en kregen door een nog steeds te bezichtigen luikje eten en drinken toegeschoven.

Aan de andere kant van het bos zo’n tien kilometer van Het Eindt, bij de Eikenpeel, is ook een Heiespoos. De galgenberg was het hoogste punt van de omgeving. Hier heeft men uitzicht op een eeuwenoude verschansing die als uitkijkpost heeft gediend voor de soldaten, die probeerden het gebied rond De Maas te controleren tijdens de twisten tussen de heren van Kessel en Horn. Achter deze galgenberg leefden de verstoten kinderen van Baarlo, Kessel en Neer. Er zijn waarschijnlijk vier van deze kolonies geweest in deze bossen. Ton van Reen wijst op achtergebleven afval in de kuilen waar de kabouters en onderduikers hebben gewoond. Afgelopen zomer verbleven hier nog illegale landarbeiders uit Oost-Europa, de verstotelingen van onze tijd. De geschiedenis herhaalt zich keer op keer.

Eerdmennekes

Frits Engels (1917), broer van Graad Engels, woont al zijn hele leven in Het Eindt op een steenworp afstand van het kabouterbos. Hij is de laatste die de kabouters nog in levende lijve heeft gezien. Als kind durfde hij nooit de bossen in. De kabouters waren niet makkelijk, vertelden de ouderen, daar kon je beter wegblijven. Frits Engels spreekt liever over Eerdmennekes, net als zijn vader. In de winter van 1929, op Aswoensdag, was hij met zijn moeder, broer en zus in de vroege ochtend in Helden naar de mis geweest. Het vroor dat het kraakte, alles was met sneeuw bedekt en het was aardedonker. Bij het Schanskruis op een kruispunt tussen Het Eindt en Onder verstijfde hij van schrik. “In het veld, bij het Schanskruis, kwamen we ze onverwacht tegen. Drie kleine mannen, net als wij met elke pas wegzakkend in de hoge sneeuw. Ze waren kleiner dan ik en zagen er oud uit. Ze hadden lange grijze baarden en gewone werkmanskleren aan. Ze schrokken van ons en keken recht voor zich uit.” Frits Engels heeft ze later nooit meer teruggezien.

In het begin van de Twintigste Eeuw ontstond het ene klooster na het andere, ook in de dorpen. Veel congregaties van broeders en zusters zouden zich toe gaan leggen op het onderwijs en de verpleging. Er werden gestichten gebouwd om de verstandelijk gehandicapten op te vangen. De ene na de andere kabouter werd uit het bos geplukt. Vooral de jongeren. De ouderen zouden nog lang rondzwerven. In de jaren dertig waren de kabouters van De Peel nagenoeg uitgestorven. Bij boer Sef Bruynen was nog wel ooit zomaar een kabouter komen aanlopen. Die heeft nog jaren met hart en ziel voor de schapen gezorgd. Buurtgenoot Graad van de Beucken herinnert zich: “Hoe oud die kabouter was, weet ik niet. Hij is jaren bij Bruynen geweest. Maar hij was totaal versleten. Hij kon haast niet meer lopen” Wat er met die kabouter is gebeurd weet niemand zeker. De overlevering wil dat hij is afgevoerd naar een gekkenhuis.

Ton van Reen: Klein volk. De geschiedenis van de kabouter
Uitgeverij De Geus. ISBN 90 445 02220 EUR 17,50

In februari 2005 verschijnen bij De Geus de zeven roomse romans van Ton van Reen in één band:
Rijke levens. ISBN 90 445 05734 EUR 24,90
(Gepubliceerd in: Het Brabants Dagblad, 8-9 januari 2005)

foto’s: jef van kempen fdm
• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book News, - Book Stories, Archive K-L, Archive Q-R, Art & Literature News, Jef van Kempen, Natural history, Reen, Ton van, Reen, Ton van, Tales of Mystery & Imagination, Ton van Reen


Walter Breedveld & De taal van de lezer

DE TAAL VAN DE LEZER

over Walter Breedveld

Door Jef van Kempen

Op 25 juli is het honderd jaar geleden dat de schrijver Walter Breedveld in Den Bosch werd geboren. Walter Breedveld was het pseudoniem van Petrus Martinus Franciscus van den Bogaert. Na een opleiding aan de handelsavondschool ging Piet van den Bogaert bij Vroom & Dreesman werken. Hij trouwde in 1928 met Helena de Kort. Ze kregen negen kinderen: zes dochters en drie zonen. In 1946 verhuisde het gezin naar Tilburg, waar Van den Bogaert door V&D tot personeelschef was benoemd. Maar zijn ambities reikten verder. In 1938 debuteerde hij met de roman De avond van Rogier de Kortenaer. Walter Breedveld bleek over een grote schrijf- en verteldrang te beschikken; er zouden nog meer dan dertig boeken volgen. Hij vond dat hij zich als auteur van volksboeken tot zijn lezers diende te richten in een taal, die was aangepast was aan de taal van een groot publiek.

Het verschijnen van De avond van Rogier de Kortenaer bleef niet onopgemerkt. Het is opvallend dat juist literatuurcriticus Menno ter Braak, iemand die er geen moeite mee had om zowel debutanten als gevestigde reputaties te breken, als eerste een lans brak voor de jonge Brabantse schrijver: ‘Het romandebuut van de katholieke schrijver Walter Breedveld lijkt mij typisch het debuut van een natuurtalent. Deze schrijver mag een natuurtalent heten, omdat hij een natuurlijke aanleg voor het vertellen heeft; hij is ook niet belast met een voorkeur voor ingewikkelde speculaties of psychologische subtiliteiten, hij heeft kijk op mensen en weet daarvan boeiend verslag te doen in zijn stijl, die eenvoudig is en ongecompliceerd, maar ‘van nature’ geenszins grof of bot’.

Breedveld had zich dan ook laten kennen als een rasverteller: ‘De Kortenaer stond in het gele, natte zand en keek in den kuil. Hij zag de blanke, eiken kist en het zwaar vernikkelde beslag. In zijn hoofd was het kalm en zijn hart klopte rustig. Daar lag de oude Verhoeven in zijn onvergankelijke rust, zijn uitgeleefde lichaam omsloten door sterk, geurend hout. Hoelang zou het weerstand bieden? ‘t Kwam er niet op aan.’

Anton van Duinkerken, de literaire voorman uit het katholieke kamp, deelde de mening van zijn opponent Ter Braak. Hij vond De avond van Rogier de Kortenaer: ‘het meest verrassende roman-debuut, sedert de eerste romans van Anton Coolen en de eerste novelle van Albert Kuyle het licht zagen’. Volgens Van Duinkerken leek Walter Breedveld de aangewezen man om de goede katholieke volksroman in ere te herstellen. Walter Breedveld maakte die belofte uiteindelijk niet waar.

Achterstand

Al in het begin van de jaren dertig had Piet van den Bogaert het ene verhaal na het andere gepubliceerd, onder meer in de Katholieke Illustratie. Dankzij Gerard Knuvelder kreeg hij de gelegenheid om in het katholieke culturele tijdschrift Roeping te publiceren. Hij zou de invloedrijke literatuurhistoricus Knuvelder altijd dankbaar blijven, ook al omdat die hem in contact had gebracht met andere Brabantse schrijvers. In Roeping verscheen in afleveringen de novelle Een schip vergaat en het verhaal waarop zijn romandebuut zou worden gebaseerd: De avond van Rogier de Kortenaer. Zijn uitgever vond het pseudoniem Reinier de Muntel, dat Piet van den Bogaert tot op dat moment gebruikte, niet aansprekend genoeg. Daarom bedacht Van den Bogaert zelf zes nieuwe pseudoniemen, waaruit de vrouw van zijn uitgever de naam Walter Breedveld koos.

Walter Breedveld was een onvermoeibaar werker. Hij vertelde eens dat het niet het belangrijkste was om zijn werk gedrukt te zien, maar om te voldoen aan zijn grote schrijf- en verteldrang. Tussen 1938 en 1972 publiceerde hij dertig romans, een kinderboek onder het pseudoniem Han Serro, een boek over de Witte Paters en vele honderden artikelen en verhalen voor verzamelbundels, tijdschriften en kranten. Het archief Breedveld, dat is ondergebracht in het Stadsarchief van Den Bosch, telt zes meter manuscripten en knipsels.

Zijn romans, die veelal gesitueerd zijn in dorpen in de buurt van zijn geboortestad Den Bosch, zoals Heusden, Bokhoven, Vught en St. Michielsgestel, kenden een grote populariteit. Een schip vergaat (1941), De Kieviten (1952), Hexspoor (1954) en Meerwijk (1965) werden keer op keer herdrukt. Verschillende van zijn romans werden in het Duits en in het Pools vertaald. De menselijke thema’s die Breedveld behandelde, hebben altijd een groot publiek aangesproken. Er is eigenlijk maar één thema: de strijd tussen recht en onrecht en het geloof dat de mens van nature tot het goede is geneigd.

Vanaf het begin van zijn schrijverscarrière was hij zich bewust van de achterstand die zijn voornamelijk katholieke lezerspubliek had; een publiek dat niet gewend was om te lezen. In sommige streken in Zuid-Nederland had de geestelijkheid generaties lang geprobeerd te verhinderen dat gewone mensen de krant lazen, laat staan zoiets verderfelijks als een roman. Walter Breedveld gaf in de jaren vijftig al zijn eigen grenzen aan, toen hij schreef dat zijn verantwoordelijkheidsgevoel anders gericht moest zijn dan bij de meer literaire auteurs. Als auteur van volksboeken diende hij zich tot zijn lezers te richten in een taal, die was aangepast was aan de taal van een groot publiek. En de inhoud van zijn romans moest nooit aan het niveau van de geestelijke ontwikkeling van zijn lezers voorbijgaan.

Censuur

Zijn romans Gerda Göppertz (1939) en Gerda Castel-Göppertz (1940) werden door de katholieke censuur aangemerkt als ‘streng voorbehouden’. Dat betekende dat die boeken in de Brabantse bibliotheken alleen verkrijgbaar waren voor gevormde volwassenen. De reden voor het voorbehoud was, dat in deze romans sprake was van een buitenechtelijk kind.

Breedveld heeft wel meer problemen gehad bij het publiceren van een roman, zoals in 1956 met Hall en Hefferley. In deze roman komt een zelfmoord voor en pas nadat deze passage werd geschrapt kon de Duitse vertaling verschijnen. De houding van Breedveld ten opzichte van de in katholieke kringen heersende opvattingen over wat geschikte literatuur was, werd in de loop van de jaren steeds kritischer. In een lezing die hij in de jaren zestig hield over de romankunst, gaf hij onomwonden zijn mening: ‘Er zijn zoveel zaken waar thans openlijk over gepraat wordt, waar vroeger hoogstens binnenskamers over gefluisterd werd. Wat de pastoor zei was goed, wat de bisschop zei stond boven iedere twijfel en wat de paus zei was heilig. Zo is het niet meer en is dat goed of fout? Ook in de literatuur gebruikt men woorden, z.g. schuttingwoorden, die vele mensen vroeger niet eens kenden. Nu weet men alles, men wordt geconfronteerd met homosexualiteit, met bloedschande, met lesbische vrouwen, met lustmoorden en met allerlei ander kwaad in de wereld op een openlijke manier. Is dat goed of is dat fout? Ik geloof dat het ondanks de tegenzin die het soms oproept niet fout is. De tijd van de halve waarheden is voorbij, men wil nergens meer omheen draaien. Een modern mens dient het ganse leven te kennen en dan oordelen hoe hij zelf wil leven. Dat zal voor de een heel anders zijn dan voor de ander.’

Portretten

In 1959 nam Walter Breedveld een drastisch besluit: hij nam ontslag bij V&D. Omdat er in die tijd nog geen sprake was van vervroegd pensioneren moest hij zien te leven van de inkomsten van zijn publicaties en van subsidies uit letterenfondsen. Hij ging meer lezingen houden en zijn verhalenproductie voor tijdschriften en kranten werd groter dan ooit tevoren. Daarbij sloeg Breedveld af en toe interessante zijwegen in. ‘Ik heb eens een groot aantal kunstenaars geïnterviewd om daarna een psychologisch portret van hen te schrijven. Er was van alles bij: beeldende kunstenaars, componisten, dichters en schrijvers, van allerlei leeftijd en levensovertuiging.’ Breedveld doelde op de ruim vijftig kunstenaarsportretten, die hij in 1959 en 1960 voor het dagblad De Gelderlander schreef. Deze serie geeft een aardig tijdsbeeld van het Brabantse kunstleven van toen. Er kwamen mensen aan bod als dichter Frans Babylon, fotograaf Martien Coppens, architect Jos Bedaux, schilder Theo Swagemakers en componist Louis Toebosch. Soms leek het wel om een zelfportret te gaan, zoals zijn bijdrage over Anton Coolen.

‘De prozaïst, de verteller van verhalen en romans, betrekt het leven in zijn werk in al haar aspecten: de humor, de apartheid van het individu, de kleine mens en het grote sterke karakter, de haat en de liefde, de gebondenheid aan de natuur, de religieuze innigheid en de ongodsdienstigheid, de sociale structuur en vooral de psyche van de mens. De invloed van de literatuur op het leven in het algemeen en op de enkele mens in het bijzonder, is dan ook onmeetbaar groot.’ Op die laatste uitspraak kwam hij aan het eind van zijn leven toch terug. In een interview ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag gaf hij toe dat hij zijn opvatting, mensen met zijn schrijven te kunnen bekeren, had opgegeven. De moderne mens maakt en vormt zichzelf. Daar komen geen romans aan te pas.

Miskenning

Zijn latere romans en met name In den Soeten Boterbabbel (1970) en De majorette van Eereberg (1971) hebben zijn reputatie als schrijver geen goed gedaan; de kritiek was soms genadeloos. Gebrek aan zelfkritiek en het gebruik van cliché-romantiek waren de belangrijkste verwijten. In zijn allerlaatste roman De Meiers (1972) die gaat over een warenhuis, een wereld die hij als geen ander kende, revancheert hij zich: ‘In zo’n warenhuis hing een eigenaardig prettige geur. Een mengeling van reukzeep, eau de cologne – op zeer warme dagen werd eau de cologne gespoten wat erg in de smaak viel bij de winkelende dames, want het was heerlijk fris – mahoniehout, manufacturen en verder alles wat geur verspreidt. Thans snuift men deze geur nergens meer op. Het is voorbij, zoals zoveel is voorbij gegaan’. Die laatste woorden waren bijna profetisch, want er kwam met zijn boek De Meiers ook een einde aan zijn schrijverschap. De laatste vijf jaar van zijn leven leed hij in steeds ernstiger mate aan de ziekte van Parkinson. Niet meer kunnen schrijven was zo ongeveer het ergste wat hem had kunnen overkomen. Op 18 december 1977 overleed Walter Breedveld. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Bredaseweg in Tilburg, achter de calvarieberg.

In zijn bidprentje stond: ‘Hij was geen romanticus die heen en weer geworpen werd tussen uitersten. Nog minder was hij de man, die koos voor het een of ander, met de vuist op tafel, van het eeuwige gelijk. Integendeel, hij heeft in zijn persoon uitersten kunnen samenbrengen. En juist dit vermogen maakte hem tot een man die hield van zijn medemensen.’

Walter Breedveld heeft zich miskend gevoeld door de literatuurkritiek en dat heeft hem veel pijn gedaan. Maar er was één troost: zijn lezers hebben hem nooit in de steek gelaten. En zijn boeken worden ook nu nog steeds gelezen en verzameld.

(Uit: Het Brabants Dagblad, 21 juli 2001)

Jef van Kempen: De taal van de lezer. Over Walter Breedveld

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Archive A-B, Archive K-L, Jef van Kempen, Walter Breedveld


J.-K. Huysmans en de goede zeden

MET HET OOG OP DE KWETSING VAN DE GOEDE ZEDEN
Joris-Karl Huijsmans en een zigeunerkamp in Tilburg

Door Jef van Kempen

Op een mooie augustusavond in 1873 arriveerde, met veel rumoer, een grote groep zigeuners op het Piusplein in Tilburg. Volgens de Tilburgsche Courant: “ boezemden dezelve wegens hunne smeerigheid en havelooze kleederdragt (sommige waren slechts gedeeltelijk met lompen gedekt) een waren afkeer in.” De Parijse schrijver Joris-Karl Huijsmans (1848-1907) logeerde die maand bij zijn oom, de kunstschilder en tekenleraar Constantijn Huijsmans, die aan het Piusplein een woning met atelier had. Joris-Karl Huijsmans stond aan het begin van een glansrijke literaire carrière, als schrijver van geruchtmakende boeken als A Rebours en Là -Bas. Hij was bevriend met Emile Zola en Paul Verlaine. Enkele jaren later legde Huijsmans zijn ervaringen in Tilburg vast in een verhaal: Un campement de Bohémiens (Een zigeunerkamp).

In tegenstelling tot zijn collega van de Tilburgsche Courant had de jonge Franse schrijver genoten van het schouwspel: Vrouwen met flonkerende ogen, met blinkende tanden, gekleed in onbeschrijflijke lompen, in haveloze hemden die door hun scheuren naakt blank vlees lieten doorschemeren. (…) Prachtig was dit schelmenkamp bij het schijnsel van het vuur. De gezichten lichtten plotseling op bij het knetteren van houtblokken, en van allen leek de licht gekleurde huid als van een vloeibaar goud doordrongen.

Enkele dagen later, bij de aftocht van de zigeuners, schreef de krant vol venijn: “Wij wenschen hun een goede reis, in de hoop hen nooit weer terug te zien, niet alleen wegens hunne brutale bedelarij, maar vooral met het oog op de kwetsing van de goede zeden.” Huijsmans had vooral oog voor een mooie zigeunerin: Ik wandelde rond de tenten, toen een jonge vrouw van een aanbiddelijke schoonheid, mijn hand greep en zei: “Mijnheer, geef me tien stuivers!” Ik aarzelde, dat beken ik, toen ze zich een weinig bukkend mijn hand kuste met haar geheel met wondermooie tanden versierde mond, als druppels kwikzilver die dartelen in een rozeblad! Die augustusnacht zou hij van haar dromen. Op de plaats waar de zigeuners destijds bivakkeerden, staat nu een wanstaltige Amerikaanse hamburgertent.

(Gepubliceerd in: Het Brabants Dagblad, 2002)

 

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, J.-K. Huysmans, Jef van Kempen, Joris-Karl Huysmans, Literaire sporen


Gerardus Majella

 

GERARDUS MAJELLA

door Jef van Kempen

Op het eerste gezicht is het niet meer dan een versleten linnen zakje, bruin met rode stiksels. Vaag is nog de afbeelding van een kruis te zien. En van een hart. Er moet een stukje stof in zitten, dat door de heilige zelf werd gedragen. Het is een relikwie van Gerardus Majella, die ik veertig jaar lang heb bewaard. Van de ene op de andere dag werd ik ongenees­lijk ziek bevonden en wegge­stopt in de spelonken van een ziekenhuis. “Benijdt hem zijn geluk niet als God het nu eens anders be­slist”, waren de weinig troostvolle woorden die mijn heeroom aan mijn ouders schreef, om ze op mijn dood voor te bereiden.

Ook mijn grootvader was een godvruchtig man, hoewel God hem veelvuldig op de proef had gesteld. Twee vrouwen dood in het kraambed en op z’n eentje zes kinderen grootgebracht. Maar hij was uit een ander hout gesneden dan mijn heeroom. In mijn herinnering lijkt mijn grootvader op Peppone, de burgemeester en temperamentvolle opponent van Don Camillo in de films met Fernan­del. Waar de medische stand het liet afweten en mijn heeroom mijn lot al had bezegeld, wist hij raad. Hij had een blindelings vertrouwen in Gerardus Majel­la, de jong gestorven Italiaanse heilige, die gold als de patroonheilige van “hopeloze zaken”. “En als ‘t plechtig uur zal naderen, het laatste plechtig uur der dood; als ‘t koude bloed reeds stolt in d’adren, Gerardus! helpt ons in de nood”. Deze weinig opwekkende tekst van een devotieprentje is mij altijd bijgebleven.

gerardus

 

Mijn grootvader liet de relikwie van Gerardus aan mijn ziekbed bezorgen. Ze moest onder mijn kussen worden gelegd. Ze heeft er maanden lang haar werk gedaan. Maar dat was nog maar de halve maatre­gel. Op een bloedhete zomerdag stapte mijn grootva­der, in zijn beste pak, op de fiets, en ging op bede­vaart naar het heiligdom van Gerardus Majella in het Limburgse Wittem. Hij had daar gebeden, schreef hij, dat zijn kleinzoon zou blijven leven. Hij had daar gesmeekt, dat hij zelf zijn plaats wilde innemen. Hij was maar een oude man. Hij kon met een gerust hart sterven.

De zomer was voorbij. De kerk van de parochie Trouwlaan, toege­wijd aan Gerardus Majella, was tot de laatste plaats bezet. Ik zat op de voorste bank. Er werd een mis opgedra­gen ter ere van mijn wonder­baar­lijke genezing, die werd toegeschreven aan de voorspraak van Gerardus. De priester roemde zijn goe­de werken en zijn laatste wonder in het bijzonder.

Ik voelde ieders ogen op mij gericht. En ik voelde mij schuldig. Gerardus Majella bleek onverbiddelijk. Mijn grootvader was er niet bij. Zijn oude hart had het begeven.

(Uit: Jef van Kempen, OLV van de Veestraat en andere verhalen, Art Brut, 2001)

 kemp=mag poetry magazine

More in: Archive K-L, CATHEDRALS, Jef van Kempen


« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature