Jef van kempen: Jeruzalem was het paradijs
JERUZALEM WAS HET PARADIJS
door Jef van Kempen
De huizen waren wit, de bomen waren groen en de luchten waren altijd blauw. Jeruzalem was het paradijs.
Ik was twaalf jaar en dikke Robbie was mijn beste vriend. Zijn achternaam ben ik vergeten. Aan Robbie was alles kolossaal. Hij was even oud als ik en woog zeker honderd kilo. Hij had last van kortademigheid en bronchitis en ging snotterend, hoestend en proestend door het leven. Maar hij was mijn held. Hij durfde alles en was slimmer dan iedereen die ik kende. Het was ook zijn ontdekking dat je met maar één Belgische frank een pakje sigaretten kon trekken uit de automaat. Een pakje van tien, Miss Blanche of Chief Whip. ‘Chief Whip op ieders lip’, zo ging in die tijd de reclame.
Na schooltijd trokken we ons regelmatig terug, langs het kanaal bij Franken-Donders of nog verder weg, in ons oerwoudje achter de Leij op Koningshoeven. Tussen vijf en zes rookten we een pakje sigaretten helemaal op. Mee naar huis nemen was er niet bij; de kans op ontdekking was veel te groot. Meestal begon Robbie al na een halve sigaret blauw aan te lopen. Aan mij de zware last om de rest op te roken.
Op de dag dat wij zijn gestopt met roken hadden we ons met ons pakje sigaretten verborgen in de struiken op het viaduct van de Meierijbaan, toen nog de rijksweg van Breda naar Eindhoven. De rook, die uit de struiken kwam, moet ons hebben verraden. Boven het geraas van het verkeer uit, klonk het gevloek van de wijkagent, die in zijn lange leren jas het talud op probeerde te klimmen.
Nooit van mijn leven, heb ik iemand zo hard zien lopen als dikke Robbie. Als een reusachtige ballon, zweefde hij naar beneden en verdween in de richting van het kanaal. De agent was bijna boven. Voor mij was er nog maar één uitweg mogelijk. Met gevaar voor eigen leven, zonder op of om te kijken, rende ik de rijksweg over, het viaduct naar beneden, door de IJsclubweg, over de Ringbaan Oost, terug naar Jeruzalem. De wout, de juut, de vethol, was nergens meer te bekennen.
Na een pakje sigaretten en een halve marathon draaide alles voor mijn ogen. Mijn moeder stond in de keuken. ‘Wat heb jij gedaan?’ vroeg ze. Een moeder ontgaat nu eenmaal niets. ‘Niks, alleen maar hard gelopen’. Ik rook onraad en bovenal voelde ik me helemaal niet lekker. Ik trok me zo snel mogelijk terug op mijn kamer en ging uitgeput op bed liggen.
Er werd gebeld. Het was de arm der wet, in zijn lange leren jas. Hij gaf mijn moeder mijn signalement door. ‘Dat is mijn oudste zoon’ bekende ze. ‘Weet u dat hij stiekem rookt?’ vervolgde de wout, met een zwaar Hollands accent. Dat laatste zou hem noodlottig worden. Ik hoorde het allemaal aan en wist dat de zaak in mijn voordeel was beslist.
Mijn moeder komt uit een dorp. Ze komt uit een kleurrijk Brabants geslacht, dat een hekel heeft aan mensen, die gewichtig doen. En zeker als ze geüniformeerd zijn en ook nog uit Holland komen.
‘Mijn kinderen doen niets stiekem’ zei ze. ‘Mijn zoon rookt al jaren. Zeker een pakje per dag’.
‘Een pakje per uur’ bedacht ik nog, vanaf mijn bed. ‘Je had moeten zeggen: een pakje per uur!’
(gepubliceerd in: Geschreven Stad, 1999)
Jef van Kempen: Jeruzalem was het paradijs
• fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens