Or see the index
`We moeten zo vlug mogelijk weg.’ Met een takje krast Tijger een tekening in de leemachtige oever.
`Liefst vandaag nog’, valt Thija hem bij.
`Hoelang is het vliegen? Jij weet dat toch?’ Het takje schiet uit en krast dwars door het getekende vliegtuigje. Het voorspelt niet veel goeds. `Een dag of vier’, zegt Thija. `Misschien een week. We moeten zeker tien keer tanken. In Rome. In Bagdad. In Bangkok. Alles is daar heel anders. Weet je dat ze in India hun doden verbranden? Zomaar, langs de rivier, in de openlucht. En dan vieren ze feest.’
Tijger veegt de tekening uit en begint opnieuw, met fermere strepen.
`In India hebben we weinig geld nodig’, zegt Thija, die de kas beheert. `Als je honger hebt, geeft iedereen je te eten. Uit dank hoeven we alleen maar voor de mensen te bidden.’
`Maar de dertien gulden die we hebben, is niks’, zegt Tijger. `Retour Peking kost vijfhonderd gulden. Per persoon. Zoveel geld krijgen we nooit bij elkaar. We moeten een bank overvallen.’ Hij praat te veel, waardoor zijn tweede vliegtuig een plomp ding wordt dat zeker nooit zal kunnen opstijgen. Het waarschuwt hen voor een ramp.
Mels voelt de zon op zijn huid, zo warm alsof een heet strijkijzer bij zijn vel wordt gehouden. Hij is niet alleen warm van de zon, maar ook van Thija, die vlak naast hem ligt, met haar kleine melkwitte borsten. Is dit de bekoring waarover de pastoor vaak praat in de godsdienstles?
Hij schopt zijn schoenen uit, stroopt zijn broek af, neemt een aanloop en duikt over het riet heen de beek in. Het water sist, alsof er een duivel in een wijwatervat valt.
Hij zwemt een stukje de stroom af, en dan weer terug. Als hij op de oever stapt, ziet hij dat Thija haar ogen heeft gesloten. Het lijkt of ze slaapt. In haar slaap heeft ze een arm op Tijgers borst gelegd.
Stilletjes pakt Mels zijn kleren bij elkaar en kleedt zich aan, verscholen achter het riet.
Hij kijkt uit over de Wijer, net zo lang tot het licht op het water pijn doet aan zijn ogen. Hij wacht tot ze hem missen en hem zullen roepen. Maar hoelang hij ook wacht, het blijft stil.
Zijn hart bonkt van de stilte. Of is het de pijn van de jaloezie, die soms als een spijker in zijn hoofd zit? Soms barst hij van de afgunst op Tijger, terwijl hij hem toch juist alles gunt.
Eindelijk, als hij denkt dat ze hem echt vergeten zijn, en de zon de bossen aan de horizon in brand zet en de rook in vette witte wolken naar het noorden drijft en er een kleine vogel voorbij ritselt, alleen om zijn eenzaamheid te benadrukken, hoort hij Tijger roepen.
`Mels, Mels! Kom je! We gaan varen!’
`Ik kom!’ Blij rent hij naar hen toe.
Thija en Tijger wachten al in de boot. Tijger staat op de plecht. Mels springt in het schuitje en grijpt de riemen. Thija zit tegenover hem, op haar schoot de reistas die haar rood met wit gespikkelde zomerrok wat optrekt, tot net over haar knieën. Haar albasten benen zijn net zo blauwwit als de handen en het gezicht van de Maria in de crypte. Thija lijkt wel gebeeldhouwd, zo glad is haar huid.
Het litteken op haar knie zit er nog. Het is net een kleine mond. Ze heeft het overgehouden van het ongeluk met de fiets, een jaar geleden. Ze zat bij hem achterop. Toen hij van het pad raakte en viel, sloeg ze met haar knie op de grond. Hij voelt zich nog steeds een beetje schuldig, maar toch vindt hij het litteken ook mooi. Telkens als ze het ziet, zal ze aan hem moeten denken.
`Kijk niet zo. Jouw spullen zitten ook in de tas, hoor. We vergeten je niet.’
`Dat dacht ik ook niet’, zegt Mels, maar hij dacht het juist wel.
`Als we in China zijn, gaan we over de Chinese Muur lopen. Die is net zo hoog als de Alpen en helemaal van kristal.’
`Koud’, zegt Tijger, die de boot met een stok van de oever weghoudt. `Nemen we winterkleren mee?’
`In China schijnt altijd de zon, ook in de winter.’
`En na die wandeling?’
`Het is meer dan duizend kilometer, dat is een maand lopen.’
`Daarna gaan we op bezoek bij de keizer, om uit te rusten’, zegt Tijger.
`Ze hebben allang geen keizer meer’, zegt Thija. `De communisten hebben de hele keizerlijke kliek in mootjes gehakt en aan de vissen in de Jangtsekiang gevoerd.’
`Als het waar is, is het gruwelijk’, zegt Tijger.
`Het ís waar. Nu eet geen mens meer vis uit die rivier omdat de vissen als mensen kunnen praten.’
`Lijkt me leuk, een pratende vis’, zegt Mels.
`Stel je voor, een vis die opeens tegen je begint te praten en om zijn leven smeekt. Wat zou je doen?’
`Teruggooien.’
`Forellen weten niet wat pijn is’, zegt Tijger. `Als je ze de kop afsnijdt, knipperen ze niet eens met de ogen.’
`Dat ze de keizer hebben vermoord, was zijn verdiende loon’, zegt Thija. `Hij was bijzonder wreed. De Chinezen die niet van hem hielden, liet hij onthoofden.’
`Kun je van iemand houden omdat het moet?’
`Dat kan.’
`Van wie hou jij dan?’
`Zoiets vraag je niet.’
Mels kan zijn tong wel afbijten. Soms is zijn tong vlugger dan zijn verstand.
Hij spuwt in zijn handen, om meer grip te hebben op de gladde handgrepen. Hij heeft meer eelt dan Tijger, want die roeit nooit. Mels is niet zo watervlug als Tijger, maar sterker. Zijn armspieren zijn zo hard als kabels. Eens zal hij alles terugwinnen.
Ton van Reen: Het diepste blauw (021)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Jaako ist 37, als sein Arzt ihm eröffnet, dass er keine Grippe hat, sondern sterben wird, und zwar sehr bald: Jemand hat ihn über längere Zeit hinweg vergiftet.
Das an sich ist schon geeignet, einem Mann so richtig den Tag zu verderben. Leider wird Jaako bei der Rückkehr nach Hause außerdem noch Zeuge, wie ihn seine Frau mit Petri betrügt, dem jungen, knackigen Angestellten ihrer gemeinsamen Firma. Der Firma, die in jüngster Zeit gefährlich Konkurrenz bekommen hat.
Jaako beschließt herauszufinden, wer ihn um die Ecke bringen will. Und er wird sein Unternehmen für die Zeit nach seinem Tod fit machen. Der Handel mit den in Japan zu Höchstpreisen gehandelten Matsutake-Pilzen läuft nämlich ausgezeichnet, und in Finnlands Wäldern wachsen nun einmal die besten. Doch das neue Konkurrenzunternehmen kämpft wirklich mit harten Bandagen.
Ist es da Jaakos Schuld, wenn es zu Toten kommt? Und hat er überhaupt Zeit für anderer Leute Sorgen? Denn so viel ist klar: Mit dem Tod vor Augen geht alles leichter, gilt es doch jede Minute zu genießen.
«Die letzten Meter bis zum Friedhof» ist nicht einfach ein Kriminalroman, sondern ein besonderes Buch: lustig und tragisch, berührend und skurril, lebensklug und nachdenklich, ein Roman, der trotz seines makabren Themas die Lebensgeister weckt, und eine schräge Lektüre, bei der man sich fühlt, als befände man sich in einem Film von Aki Kaurismäki.
Antti Tuomainen, Jahrgang 1971, ist einer der angesehensten und erfolgreichsten finnischen Schriftsteller. Er wurde u.a. mit dem Clue Award, dem Finnischen Krimipreis ausgezeichnet, seine Romane erscheinen in über 25 Ländern. Antti Tuomainen lebt mit seiner Frau in Helsinki.
Antti Tuomainen
Die letzten Meter bis zum Friedhof
Erscheinungstermin: 24.01.2018
384 Seiten
Hardcover
€19,95
Übersetzt von: Niina Wagner; Jan Costin Wagner
Verlag: Rowohlt
ISBN: 978-3-498-06552-2
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Lovers, - Book Stories, Archive S-T, Art & Literature News, CRIME & PUNISHMENT, Tales of Mystery & Imagination
Lucebert verscheen als een komeet, zo schreef Gerrit Kouwenaar, en maakte zich binnen vijf jaar als dichter en later als schilder waar. Tot op de dag van vandaag wordt hij gezien als een van de grootste dichters in ons taalgebied.
Kouwenaar schreef ook: ‘Wij zijn allemaal van de oorlog, het leed en hoge tonen.’ Wat dat voor Lucebert (1924-1994) betekende, beschrijft Wim Hazeu in deze meeslepende biografie, die voor een deel gebaseerd is op eerder ontoegankelijke of onbekende bronnen. Lucebert is het levensverhaal van een gepassioneerde dichter en beeldend kunstenaar.
Deze meeslepende en onthullende biografie is ook het schokkende verhaal van een allesbepalende oorlog die daaraan voorafging. Het is het verhaal van worsteling en succes. Het is het verhaal van het naoorlogse artistieke leven, waarin Lucebert verzet aantekent tegen autoriteiten die politiek en kunst bij het oude willen laten.
Het is het verhaal over de dichters en kunstenaars die Lucebert omringden: Bertus Aafjes, Armando, Hans Andreus, Karel Appel en talloze anderen. En het is een verhaal over liefde en geliefden, over avonturen in Amsterdam, Bergen, Berlijn, Frankrijk, Italië en Spanje. Het leven van Lucebert was complex, en dit stelde Wim Hazeu voor vraagstukken die hij als biograaf nog niet eerder had hoeven oplossen.
Wim Hazeu (1940) was na zijn studie Nederlands werkzaam als journalist, radio- en televisieprogrammamaker en uitgever.
Publiceerde naast verschillende romans en dichtbundels omvangrijke biografieën van Achterberg, Slauerhoff (bekroond met de biografieprijs van de Dordtse Academie), M.C. Escher en S. Vestdijk (op deze biografie is hij aan de Groningse Universiteit gepromoveerd).
Ook bezorgde hij de briefwisseling tussen S. Vestdijk en Henriëtte van Eyk, Wij zijn van elkaar (2007). In 2012 verscheen zijn biografie over Marten Toonder waarvoor hij toegang kreeg tot de nalatenschap van Marten en Jan Gerhard Toonder en Toonders vrouw Phiny Dick.
Auteur: Wim Hazeu
Titel: Biografie Lucebert
Aantal pagina’s: 976
Uitvoering: Gebonden
ISBN10 9403104708
ISBN13 9789403104706
Taal: Nederlands
Onderwerp: Literaire non-fictie
Uitgever: Uitgeverij De Bezige Bij b.v.
Druk: 1
Verwacht: 7 februari 2018
Prijs: €39,99
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: #Biography Archives, #Editors Choice Archiv, - Book News, - Book Stories, Archive G-H, Archive K-L, Archive K-L, Art & Literature News, Lucebert, Lucebert
Through these seven narrative poems, Grahn weaves real-life conditions with goddess mythology to construct modern interpretations of lamentation in nine parts.
Song and poem lamentations have a widespread history from all over the globe and carry a wealth of forms and a few requirements―they must read well out loud, they must address current pressing issues, and they must make every attempt to be truthful.
Here Grahn’s steadfast and rhythmic verse directs our eyes to crucial yet often buried tribulations of our times by critiquing white supremacy, honoring battered women, exalting the powers of menstruation, conflating all labor with birth imagery, and revealing lateral hostilities among potential allies―all in order to arouse a meaningful social critique.
Title: Hanging On Our Own Bones
Subtitle: Poems
Author: Judy Grahn
Publisher: Red Hen Press
Title First Published 15 August 2017
Format: Paperback
ISBN-10 0989036138
ISBN-13 9780989036139
Publication Date: 15 August 2017
Price: $18.95
new poetry books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive G-H, Archive G-H, Art & Literature News
From the best-selling author of Gratitude, On the Move, and Musicophilia, a collection of essays that displays Oliver Sacks’s passionate engagement with the most compelling and seminal ideas of human endeavor: evolution, creativity, memory, time, consciousness, and experience.
Oliver Sacks, a scientist and a storyteller, is beloved by readers for the extraordinary neurological case histories (Awakenings, An Anthropologist on Mars) in which he introduced and explored many now familiar disorders–autism, Tourette’s syndrome, face blindness, savant syndrome.
He was also a memoirist who wrote with honesty and humor about the remarkable and strange encounters and experiences that shaped him (Uncle Tungsten, On the Move, Gratitude).
Sacks, an Oxford-educated polymath, had a deep familiarity not only with literature and medicine but with botany, animal anatomy, chemistry, the history of science, philosophy, and psychology.
The River of Consciousness is one of two books Sacks was working on up to his death, and it reveals his ability to make unexpected connections, his sheer joy in knowledge, and his unceasing, timeless project to understand what makes us human.
Oliver Sacks was born in 1933 in London and was educated at Queen’s College, Oxford. He completed his medical training at San Francisco’s Mount Zion Hospital and at UCLA before moving to New York.
Familiar to the readers of The New Yorker and The New York Review of Books, Dr. Sacks spent more than fifty years working as a neurologist and wrote many books, including The Man Who Mistook His Wife for a Hat, Musicophilia, and Hallucinations, about the strange neurological predicaments and conditions of his patients.
The New York Times referred to him as “the poet laureate of medicine,” and over the years he received many awards, including honors from the Guggenheim Foundation, the National Science Foundation, the American Academy of Arts and Letters, The American Academy of Arts and Sciences, and the Royal College of Physicians. His memoir On the Move was published shortly before his death in August 2015.
The River of Consciousness
By Oliver Sacks
Hardcover
Oct 24, 2017
256 Pages
$27.00
Published by Knopf
5-1/2 x 8-3/8
ISBN 9780385352567
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive S-T, Art & Literature News, AUDIO, CINEMA, RADIO & TV, DRUGS & MEDICINE & LITERATURE, Natural history, Oliver Sacks, Psychiatric hospitals
Mels vraagt zich wel eens af wie hij in zijn leven het meest heeft gemist, Tijger of Thija. Hij had nóóit zonder hen willen leven, maar hij heeft altíjd zonder hen geleefd.
Hij ging vaak bij Tijger slapen. Of Tijger kwam bij hém slapen. In het kermisbed, zoals zijn moeder het uitklapbare logeerbed noemde. Urenlang lagen ze te praten over later. Ontdekkingsreizigers zouden ze worden, en schatten zouden ze vinden. Samen lazen ze de boeken van Jules Verne, die Mels van grootvader Rudolf had geleend, de grootvader die altijd thuis, maar in zijn hoofd altijd op reis was. Meestal las Tijger voor, maar als hij las, leek zijn verhaal uit een stripboek te komen omdat hij met gebaren van armen en benen probeerde duidelijk te maken wat er gebeurde. Mels luisterde en keek naar hoe hij toneelspeelde. Nog steeds weet hij precies hoe het putje in de huid bij Tijgers rechteroog eruitzag. Daar had hij hem ooit geraakt met een steen uit zijn katapult, schietend op iets wat bewoog in de struiken, niet wetend dat het zijn vriend was die hem wilde verrassen door hem als een tijger te besluipen. Na dat ongelukje had hij de naam Tijger gekregen.
De reis naar China zou hun eerste grote reis worden. Daarna zouden ze als eersten doordringen tot het diepste van de aarde, waar de gevallen engel Lucifer zijn duivelse driften botvierde op de door God naar de hel verwezen mensen. Tenminste, als de hel echt bestond en eruitzag als op de voorplaat van de catechismus: loeiende rode vlammen in zwarte spelonken, in het vuur de zielen van de verdoemden en woeste duivels die hen prikten met rieken en hooivorken.
Ze zouden onbekende eilanden ontdekken. Ze wilden bewijzen dat alles in de boeken van Jules Verne ook waar gebeurd had kunnen zijn. Alles wat door fantasie was ontdekt, zou volgens hen ook in het écht kunnen bestaan, als je maar wílde dat het waar was. Volgens Tijger was de fantasie de verbeeldingskracht die nodig was om het bestaan zelf te begrijpen. Een soort woordenboek van morsetekens die je moest leren ontcijferen. Tik-tik-tak. Tuut-tuut-tuut. `Hoor je mij? Ik ben Jules Verne. Ik ben het echt. Ik ben hier! Ik wacht op jullie. Waar ik ben? Ja, ik zou dat wel kunnen zeggen, maar dat moeten jullie zelf ontdekken. Als je fantasie niet toereikend is, ben je het ook niet waard mij te ontmoeten. Tot ziens.’ Zo klonken de berichten die hun bereikten. Net als de berichten van de verre radiostations die ze soms opvingen. Vreemde jank- en piepgeluiden. Ze wilden de betekenis ervan achterhalen. Ze wilden nieuwe zeeën ontdekken en onneembare bergen overwinnen, om te bewijzen dat ze écht bestonden.
Soms twijfelden ze, omdat Thija hun verhalen niet geloofde. In haar gedachten sloeg zij een heel andere weg in. Volgens haar was de fantasie een andere werkelijkheid. De dingen die waren beleefd door haar ziel, die ze door reïncarnatie van een ander had gekregen. In haar dromen herbeleefde ze de herinneringen aan een voorbije tijd. Dromen waren oerbelevenissen van een ziel, die net zo erfelijk waren als de kleur van de ogen of het talent om te zingen.
Vooral Tijger wilde zijn gelijk tegenover Thija bewijzen. En daarom las hij boeken over de ruimte omdat hij als eerste mens op de maan wilde staan. Het móést kunnen.
Tijger was ervan overtuigd dat de toren van Babel écht tot in de hemel had gereikt. En dat Jonas écht voortgeleefd had in de buik van de walvis. Tijger zou het allemaal bewijzen.
Als ze eindelijk gingen slapen, wisten ze dat alles mogelijk was. Zelfs een reis naar China.
Ton van Reen: Het diepste blauw (020)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Wie Elsschot zegt, denkt niet meteen aan poëzie. Toch zijn het juist enkele van zijn dichtregels die iedereen zal herkennen: ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’, bijvoorbeeld. Willem Elsschot. Dichter bevat alle gedichten uit Elsschots enige bundel.
Een select gezelschap van vijfentwintig scherpzinnige lezers geeft er commentaar bij, aangevoerd door Elsschotkenner Koen Rymenants en poëzie-expert Carl de Strycker. Ze verhelderen Elsschots proza met behulp van zijn poëzie en omgekeerd. Ze tonen ons Elsschot als gelegenheidsdichter en -vertaler en brengen onvermoede verwantschappen aan het licht: met Guido Gezelle en de gezusters Loveling, de Bijbel en Victor Hugo, maar ook met Herman de Coninck en Kees van Kooten.
Koen Rymenants (1977) promoveerde op een proefschrift over Elsschot: Een hoopje vuil in de feestzaal. Facetten van het proza van Willem Elsschot (2009). Hij publiceert over literatuur en is bestuurslid van het Willem Elsschot Genootschap.
Carl de Strycker (1981) is directeur van Poëziecentrum en hoofdredacteur van Poëziekrant. Met Yra van Dijk en Maarten De Pourcq stelde hij het boek Draden in het donker. Intertekstualiteit in theorie en praktijk (2013) samen
Willem Elsschot. Dichter
Auteur(s): Carl De Strycker, Koen Rymenants
ISBN 978-94-6310-290-2
Paperback
Formaat 140 x 215
Aantal pagina’s 304
Publicatiedatum 5 okt. 2017
€ 22,50
Pelckmans uitgevers
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive E-F, Archive E-F, Art & Literature News, Willem Elsschot
The poetry of Edgar Allan Poe has had a rough ride in America, as Emerson’s sneering quip about “The Jingle Man” testifies.
That these poems have never lacked a popular audience has been a persistent annoyance in academic and literary circles; that they attracted the admiration of innovative poetic masters in Europe and especially France—notably Baudelaire, Mallarmé, and Valéry—has been further cause for embarrassment. Jerome McGann offers a bold reassessment of Poe’s achievement, arguing that he belongs with Whitman and Dickinson as a foundational American poet and cultural presence.
Not all American commentators have agreed with Emerson’s dim view of Poe’s verse. For McGann, a notable exception is William Carlos Williams, who said that the American poetic imagination made its first appearance in Poe’s work. The Poet Edgar Allan Poe explains what Williams and European admirers saw in Poe, how they understood his poetics, and why his poetry had such a decisive influence on Modern and Post-Modern art and writing. McGann contends that Poe was the first poet to demonstrate how the creative imagination could escape its inheritance of Romantic attitudes and conventions, and why an escape was desirable. The ethical and political significance of Poe’s work follows from what the poet takes as his great subject: the reader.
The Poet Edgar Allan Poe takes its own readers on a spirited tour through a wide range of Poe’s verse as well as the critical and theoretical writings in which he laid out his arresting ideas about poetry and poetics.
Jerome McGann is University Professor and John Stewart Bryan Professor of English at the University of Virginia.
“McGann succeeds in forcing us to rethink Poe’s poetry… Poe’s sound experiments, especially his strange variations on meter, deserve, as McGann shows by citing numerous rhythmic anomalies, to be taken seriously… In an age of predominantly, and purposely, flat and prosaic ‘free verse,’ mnemonic patterning is perhaps re-emerging as the emblem of poetic power. In this sense, Poe is once again Our Contemporary… In making the case for the close link between the poetry and the aesthetic theory, [McGann] succeeds admirably: Poe’s reputation as poete maudit belies the fact that here was a poet who knew exactly what he was doing.” — Marjorie Perloff, The Times Literary Supplement
Jerome McGann
The Poet Edgar Allan Poe
Alien Angel
256 pages
2014
Hardcover
Harvard University Press
€23.00
ISBN 9780674416666
literary criticism books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, Archive O-P, Archive O-P, Art & Literature News, Edgar Allan Poe, Poe, Edgar Allan, Poe, Edgar Allan, Tales of Mystery & Imagination
Op weg naar de Wijer komen ze langs de Mariagrot in het processiepark bij de kerk. De grot is gebouwd van de kapotte stenen van de huizen die langgeleden hebben moeten wijken voor de bouw van de meelfabriek. De bewoners hebben rijtjeshuizen gekregen in het Rood Dorp, de wijk die nieuw werd gebouwd voor fabrieksarbeiders.
De buitenkant van de grot is witgekalkt. Een smalle gang loopt naar beneden. Daar, in de crypte, diep onder de grond, staat een beeld van de Moeder Gods met haar dode zoon op schoot. Soms gaan ze daar bidden. Dan vragen ze aan Maria om hun geld te sturen voor de reis naar China. En liefst niet te weinig en liefst een beetje vlug.
Mels gaat naar binnen, maar Tijger heeft vandaag geen zin.
`Maria heeft nog geen cent opgebracht’, zegt hij. `De dertien gulden die nu in de pot zit, hebben we zelf gespaard.’
`Ik geloof niet in wonderen’, zegt Thija. `Ik bid ook niet.’ Ze heeft een hekel aan de donkere kelderachtige ruimte waar ‘s nachts de ratten feestvieren, maar nog meer aan het beeld.
`Je hoeft niet bang te zijn, ik ben bij je.’ Mels zegt het zelfverzekerder dan hij is.
`Ik ben niet bang, al zouden er twaalf draken in de grot zitten. Maar het beeld verbeeldt de dood.’
`Een bedroefde moeder met een dood kind,’ zegt Mels, `dat is alles.’
`Maar ik krijg er nachtmerries van.’
`Dan ga ik wel alleen.’ Mels loopt de gang in. Aan hun voetstappen hoort hij dat ze hem toch volgen. Het geeft hem het gevoel van een overwinning.
De muren van de crypte zweten. De druppels glanzen in het licht van een paar brandende kaarsen. Het is een vochtig hol van cement met een plafond waaraan het door het beton sijpelende water kleine stalactieten heeft gevormd, groenig glinsterend, als hars aan dennenbomen. Het water druppelt in hun haar.
Voor het graf van Christus, met de zware rollende steen om het af te sluiten, zit de rouwende Maria. Ze houdt haar hoofd gekeerd naar haar gestorven zoon die, zijn hoofd en borst met bloed bevlekt, in haar armen ligt. Het op albast lijkende beschilderde gips brokkelt af bij de ogen van de moeder en bij de tenen van haar zoon.
`Waarom beelden ze Maria altijd af als een moeder van smarten?’ vraagt Thija. `Ze moet toch ook gelukkig zijn geweest, met een zoon die God is!’
`Ze heeft altijd geweten dat hij aan het kruis zou sterven’, zegt Tijger.
`Dat kruis’, zegt Thija. `Ik snap zulke gruwelijke beelden niet.’
Opeens begrijpt Mels waarom Thija bang is voor het beeld. Het verhaal van de man die moest sterven aan het kruis is zo alledaags dat niemand er nog bij stilstaat. Overal is de stervende Christus afgebeeld. In elke huiskamer, in elk klaslokaal. Niemand kijkt er nog naar.
Even zijn ze stil. Mels bidt. Niet om geld. Hij vraagt alleen maar aan Maria om niet eeuwig te rouwen om haar zoon, die na zijn dood rechtstreeks naar de hemel is gegaan. God is zeker in de hemel. Dat moet Maria toch beseffen. Mels wil dat zij ook gelukkig is.
Na het verlaten van de grot, schudden ze het water uit het haar, lopen over de brug en slaan het pad in dat langs de Wijer loopt.
De beek nadert het dorp vanuit het bos ten noorden van de watermolen. Zo glad als ijs komt ze uit de bosrand te voorschijn en kronkelt door weilanden en velden. Dan stroomt ze langs het weitje en de tuin van grootvader Bernhard, klatert over het molenrad, valt schuimend het dorp binnen, glijdt langs de vlonder bij het huis van grootvader Rudolf, stroomt onder de brug door en verlaat dan met witte schuimkoppen van haast het dorp aan de zuidkant, waarna haar vaart wordt afgeremd door een stuw die wordt bediend door boeren die hun land met haar water bevloeien. Daarna kabbelt de Wijer als een oude vrouw, bedaagd, breed en bezaaid met de in haast meegenomen bladeren en takken, verder naar de verte. Daar eindigt ze, vastgepind in de horizon, een speld in de wand tussen hemel en aarde.
`Wie het eerste bij de Wijer is!’ roept Tijger.
Ze pakken hun fietsen die vanaf de voorgaande avond op hen stonden te wachten in het voortuintje van grootvader Rudolf, zijn andere grootvader, die bij de brug woont en geen familie van Tijger is.
`Jij maakt van alles een wedstrijd’, zegt Mels pissig. `Jouw fiets is veel beter. Je bent een half hoofd groter. Jij wint altijd.’ Mels’ hoofd is al rood voordat hij zich heeft ingespannen, maar ditmaal is het vooral van ergernis.
`Je krijgt twintig meter voorsprong’, zegt Tijger.
`Goed, jij je zin.’ Mels geeft toe om van het gezeur af te zijn.
`Ik doe niet mee’, zegt Thija. `Het is me veel te heet.’
Bedaard stapt ze op haar fiets, slaat haar jurk over het zadel om hem niet onder haar billen te laten kreuken, en trapt fluitend naar het riviertje. De jurk bolt op door de wind, waait als een ballon achter haar aan en laat haar benen bloot tot aan de pijpjes van haar broekje. Hoe vaak ze de jurk ook terugslaat, de wind is vlugger dan haar handen en trekt hem pesterig steeds weer op. Dus laat ze het maar zo. Het moet prettig zijn, de zon op haar benen.
`Eén, twee, start!’ roept Tijger.
In een paar tellen heeft Mels Thija ingehaald. Hij moet remmen omdat Thija even omkijkt en daardoor begint hij een beetje te slingeren. Zijn voorwiel schiet in het gras langs het pad. Hij heeft moeite de fiets weer op het pad te krijgen en vaart te maken. Hij is zijn voorsprong kwijt. Tijger zoeft langs hem heen. Mels ziet de ijskoude blik in zijn ogen en vergeet bijna te trappen. Tijger is hem de baas. Zegevierend steekt die zijn handen al in de lucht. Mels is teleurgesteld. Het was ook stom van hem om meer naar Thija’s blote benen te kijken dan naar het pad.
`Mijn horloge’, zegt Tijger.
`Het is míjn horloge’, zegt Mels, maar hij doet het toch af en geeft het aan Tijger. `Ik win het terug, dat zul je zien.’
Eindelijk arriveert Thija. Ze ziet dat Mels zijn horloge weer verspeeld heeft.
Ze leggen de fietsen in het gras, gaan langs de beek zitten en trekken schoenen en kousen uit. Hun benen bengelen in de stroom. Mels voelt het water kietelen, precies op de grens tussen nat en droog.
De zon spiegelt zich in het water. Ze is nog steeds zo rood als een stuk ijzer dat uit het smidsvuur komt en gloeit op Mels’ knieën. Prettig, het randje waar de schaduw van het riet en de stralen van de zon om een stukje huid van zijn been vechten. De zon wint. De schaduw trekt zich langzaam terug.
`Zo warm heb ik het nog nooit gehad’, zegt Tijger, het zweet nog op zijn voorhoofd.
`Eigen schuld’, zegt Thija. `Je gedraagt je als een kater.’
`Ik ben gewoon de beste.’
`Wie het hardst holt, is het eerst dood.’
Zo, die zit. Zelf had Mels zijn vriend niet beter op zijn nummer kunnen zetten. Toch heeft hij ook met Tijger te doen. Ze zijn elkaars neven en elkaars beste vrienden, maar ze betekenen veel meer voor elkaar dan wanneer ze elkaars broers zouden zijn. Ze gunnen elkaar alles, ook dat wat ze allebei willen hebben. En soms zijn ze bang voor elkaar, heel even maar, als ze zich afvragen wie er echt gaat winnen als het erop aankomt.
Ton van Reen: Het diepste blauw (019)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
From the Nobel Prize-winning author of My Name Is Red and Snow, a large-format, deluxe, collectible edition of his beloved memoir about life in Istanbul, with more than 200 added illustrations and a new introduction.
Orhan Pamuk was born in Istanbul and still lives in the family apartment building where his mother first held him in her arms. His portrait of his city is thus also a self-portrait, refracted by memory and the melancholy–or hüzün–that all Istanbullus share: the sadness that comes of living amid the ruins of a lost empire. With cinematic fluidity, Pamuk moves from the lives of his glamorous, unhappy parents to the gorgeous, decrepit mansions overlooking the Bosphorus; from the dawning of his self-consciousness to the writers and painters–both Turkish and foreign–who would shape his consciousness of his city. Like Joyce’s Dublin and Borges’ Buenos Aires, Pamuk’s Istanbul is a triumphant encounter of place and sensibility, beautifully written and immensely moving.
Orhan Pamuk won the Nobel Prize for Literature in 2006. His novel My Name Is Red won the 2003 IMPAC Dublin Literary Award. His work has been translated into more than sixty languages. He lives in Istanbul.
Istanbul (Deluxe Edition)
Memories and the City
By Orhan Pamuk
Hardcover
Oct 24, 2017
624 Pages
$45.00
Published by Knopf
7 x 9-1/8
ISBN 9781524732233
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive O-P, Art & Literature News, Orhan Pamuk
L’histoire : Mai 45, libération du camp de Terezin. Un air de jazz siffloté par un petit tchèque aux oreilles en choux-fleurs bouleverse l’un des rescapés des camps qui vient d’échouer ici, au terme d’une longue marche de la mort.
L’enfant s’appelle Leo Radek. Il est le dernier enfant survivant de Terezin, antichambre de la mort pour des milliers de juifs, où les nazis parquèrent des artistes pour servir de vitrine en une sordide mascarade. Lui aussi est bouleversé par la rencontre qu’il vient de faire : cet homme décharné, fiévreux, au regard bienveillant et si transparent, parle ce français qu’il aime, et c’est un poète.
Il s’appelle Robert Desnos. Comme un grand frère protecteur, le poète qui se meurt, trouve encore une fois les mots. Une rencontre inoubliable où la poésie triomphe sur la barbarie, et où l’humour est plus fort que la mort.
Quand Ysabelle Lacamp écrit, c’est une vibration tellurique qui la parcourt, la transcende et la brûle. Lorsque cette fièvre s’empare d’elle, elle fait la fête au verbe, rêve puissamment ses personnages, et nous emporte avec eux. Voilà pourquoi sa rencontre avec Robert Desnos, le poète volcanique qui fit danser les mots et les morts jusqu’à son dernier souffle, est une évidence de la vie. Dans ce camp de Terezin où elle nous entraîne, l’émotion est toujours à fleur de rire. Elle est l’auteure de nombreux romans, dont L’Homme sans fusil (Seuil, 2002), Le Jongleur de nuages (Flammarion, 2008) et, plus récemment, Marie Durand, Non à l’intolérance religieuse (Actes Sud junior, 2012). Son roman Ombre parmi les ombres est paru aux Éditions Bruno Doucey en 2018.
Ysabelle Lacamp:
Ombre parmi les ombres
(Roman)
Pages: 192
Prix: €16
ISBN : 978-2-36229-165-4
Format : Broché
Dimensions : 14cm X 18cm
Date de parution : 04/01/2018
ISBN : 978-2-36229-165-4
EAN : 9782362291654
Doucey éditions
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive C-D, Archive K-L, Art & Literature News, Desnos, Robert, WAR & PEACE
Mels vraagt zich af waarom het in de verhalen die ze van Thija hoorden, altijd draaide om een slechte moeder.
De moeder die alles had, wilde nog één ding meer, de liefde van de mensen winnen. Maar die kon ze niet krijgen omdat haar hart te koud was en haar schoonheid daardoor ijzig en onbegrepen bleef. `Schoonheid moet van binnenuit komen’, had zijn moeder altijd gezegd. Schoonheid was niet te koop.
Slechte moeders had hij niet gekend. Hun moeders waren lieve moeders geweest. Eigenzinnig ook, met veel fantasie levend in hun eigen werelden, waardoor ze het in het dorp hadden kunnen volhouden.
Van Thija’s moeder had hij nooit hoogte gekregen. Was zij zo’n slechte moeder geweest?
Ton van Reen: Het diepste blauw (018)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature