In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Jef van Kempen

«« Previous page · Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren · Walter Breedveld over Antoon Coolen · Tymen Trolsky & Jasper Mikkers & Guido Gezelle · Goropius Becanus en de taal van God · Ed Schilders over Thomas a Kempis · Balzac aan De Dommel · Rooie brillejood · Gerard Reve: Nader tot U · Jef van Kempen: De nalatenschap van Cornelis Verhoeven · Walter Breedveld over Frans Babylon · Jef van Kempen: De poort naar de hel · Pater Piet Cools

»» there is more...

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

story z

D E   V R O U W 

DEZE SCHERF UIT HET PARADIJS

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

Door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Pieter van der Meer de Walcheren.

“Zeker zijn er mannen geweest met avontuurlijker ondervindingen eer de avond kwam of de dood hun leven sloot. (…) Maar het is wel een grandioos avontuur geweest in spirituele betekenis”, schreef Walter Breedveld naar aanleiding van zijn bezoek aan de toen tachtigjarige monnik Pieter van der Meer de Walcheren in de Paulusabdij in Oosterhout.

Hij doelde daarbij op het curieuze levensverhaal van Pieter van der Meer, die in 1880 in Utrecht werd geboren in een protestants gezin. In 1904 deed Van der Meer van zich spreken door zijn socialistische roman Licht en duisternis. In die tijd balanceerde hij, zoals hij zelf zei, op de rand van krankzinnigheid, zelfmoord en christendom. Onder invloed van de katholieke Franse schrijver Léon Bloy bekeerde hij zich in 1911 tot het katholicisme. Zijn bekeringsverhaal legde hij vast in zijn dagboeken, die door een groot lezerspubliek werden gewaardeerd.

Pieter van der Meer had als redacteur van het tijdschrift De Nieuwe Eeuw en als medeoprichter van Roeping en De Gemeenschap grote invloed op een nieuwe generatie jonge katholieke schrijvers, zoals Antoon Coolen, Anton van Duinkerken en Jan Engelman.

In 1933 trad Pieter van der Meer in bij de orde van de Benedictijnen, zijn vrouw Christine bij de Benedictinessen. Ze konden deze zelfgekozen scheiding niet aan en twee jaar later kwam het echtpaar weer samen. In 1953 overleed de vrouw waar hij meer dan veertig jaar zielsveel van had gehouden. Het jaar daarna trad Pieter van der Meer de Walcheren opnieuw in bij de Benedictijnen; in 1956 werd hij tot priester gewijd.

“De zon kan nauwelijks binnendringen in de rustige sfeervolle spreekkamer van de abdij en toch is haar licht helder en weldadig warm. Dom Pieter van der Meer is nog dezelfde als toen wij hem ruim tien jaar geleden een bezoek brachten in zijn fraaie woning aan de rand van het Mastbos in Breda. Verouderd weliswaar, witter geworden, doch nog even beweeglijk en tierig.
(…) Hij vertelt uit zijn leven en keert telkens terug tot God”.

Ter gelegenheid van zijn priesterwijding zei Pieter van der Meer over zijn vrouw Christine: “Zij lag in die laatste nacht diep te ademen als klom zij de bergen in. Het was alsof haar lichaam langzaam zich verwijderde, van mij weg ging, terwijl haar ziel duidelijk zichtbaar werd…Ik dacht in dit hoge nachtelijke uur: de vrouw, deze scherf uit het paradijs, het enig fragment uit het verloren paradijs dat de man mee kon nemen uit Gods tuin naar de woestenij van de wereld. In de vrouw leeft heviger voort de onverdelgbare herinnering van het verloren paradijs, het is immers haar geboortegrond; zij, en niet de man, is door de Schepper tot het leven geroepen in het paradijs. Maar zij heeft het verloren laten gaan en hààr priester faalde. Sindsdien klinkt uit de diepte de roep van de vrouw om de priester…”

Op 15 december 1970 volgde de priester zijn vrouw. Hij werd begraven op het kloosterkerkhof bij de abdij in Oosterhout.


(Brabants Dagblad 4 oktober 2001)

Walter Breedveld over Pieter van der Meer de Walcheren

• fleursdumal.nl magazine

More in: Anton van Duinkerken, Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Walter Breedveld over Antoon Coolen

Z I N G E N D   P R O Z A 

Door Jef van Kempen

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. Een korte serie belicht deze andere kant van Breedveld. Vandaag: Antoon Coolen.

“De roman is van alle vormen der woordkunst de meestomvattende manifestatie.” Walter Breedveld moet zichzelf een spiegel hebben voorgehouden in zijn artikel over de door hem zeer bewonderde romanschrijver Antoon Coolen. Breedveld is ronduit lyrisch over Coolen, in zijn ogen een van onze grootste woordkunstenaars.

“Zijn proza stijgt uit boven de koelheid van het woord dat alleen aanduidt en verklaart. Het heeft de muzikaliteit van de klank, doch meer om de wijze waarop het meezingt in het landschap dat hij beschrijft. De bomen zingen in het proza van Coolen, de murmelende beek zingt, de zon zingt als ze ‘s morgens uit het Oosten begint haar glanzen uit te schijnen over het magere peelland, zij zingt als ze ‘s avonds bloedrood in het Westen ondergaat.”

In de romans van Antoon Coolen zijn de mensen van de Peel één geworden met het landschap. “Hun armoede had hetzelfde kenmerk als de turf, die snel verbrandt. Het moeizame zware zwoegen om de kost te winnen was gebonden aan de weerspannige grond en het zwarte stinkende water dat overbleef als zij het schrale brood van de aarde hadden losgerukt. In hun behoedzame duldende geest was geen plaats voor opstand tegen het lot. Hier was hun plaats, hun werk en brood.”

Antoon Coolen (1897-1961) begon zijn loopbaan als journalist en was in de jaren dertig medewerker van het vernieuwende katholieke letterkundige tijdschrift De Gemeenschap. Zijn romans, zoals Kinderen van ons volk (1928) en De goede moordenaar (1931) worden door kenners gerekend tot de mooiste werken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Dorp aan de rivier (1934), zijn bekendste boek, was geïnspireerd door verhalen over de Deurnse huisarts Hendrik Wiegersma. Het werd later verfilmd. Grote indruk maakte zijn verzet tegen de Kultuurkamer tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog bestreed hij oorlogscollaborateurs en keerde hij zich tegen de in zijn ogen te snelle industrialisatie van Noord-Brabant. Dat werd hem niet door iedereen in dank afgenomen.

Met betrekking tot zijn dood zijn veel vragen altijd onbeantwoord gebleven. Op 11 oktober 1961 viel Antoon Coolen uit de trein van Amsterdam naar Eindhoven. Enkele weken later overleed hij. Hij werd begraven in zijn woonplaats Waalre.

(Brabants Dagblad, 20 september 2001)

Walter Breedveld over Antoon Coolen

• fleursdumal.nl magazine

More in: Antoon Coolen, Brabantia Nostra, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Tymen Trolsky & Jasper Mikkers & Guido Gezelle

 

T y m e n   T r o l s k y   &

J a s p e r   M i k k e r s   &

G u i d o   G e z e l l e

In de jaren zeventig publiceerde de Tilburgse schrijver en en dichter Jasper Mikkers, onder het pseudoniem Tymen Trolsky, twee romans en vier dichtbundels, die de nodige opschudding veroorzaakten. In literaire tijdschriften als ‘Raster’, ‘Maatstaf’ en ‘Revisor’ verscheen het ene gedicht na het andere van dit nieuwe onbekende talent. Jarenlang heeft het literaire wereldje in Nederland zich bezig gehouden met de vraag wie er achter de naam Trolsky schuil ging. Er werd gesuggereerd, dat het Gerrit Komrij zou zijn, of Martin Ros.

Na de onthulling van zijn pseudoniem heeft Jasper Mikkers nog uitsluitend onder eigen naam gepubliceerd.

Een van zijn laatste boeken is de verhalenbundel ‘De kleine jongen en de rivier’ (Bezige Bij, 1994). De verhalen zijn sterk autobiografisch. In het laatste verhaal gaat de hoofdpersoon, Henri Pafort, zoon van de veldwachter, naar het seminarie om priester te worden. Inmiddels heeft Jasper Mikkers bijna een nieuwe roman voltooid, die handelt over de periode waarin Henri Pafort in het seminarie verbleef.

Dat deze roman sterk autobiografisch getint is, zal duidelijk zijn als men weet dat ook Jasper Mikkers zeven jaren op het seminarie van de paters Capucijnen in Oosterhout heeft doorgebracht. Toen hij vijfien jaar was en in de derde klas zat begon Mikkers met het schijven van gedichten. Zijn eerste gedichten waren vrije verzen, waarbij hem enkele gedichten van Campert en Kouwenaar voor ogen stonden, die hij had gelezen in een blad voor de verkennerij.

Op zijn zeventiende jaar werd in de les het gedicht ‘De rave’ (VD T213) van Guido Gezelle behandeld. Dit gedicht, dat grote indruk maakte op de jonge student, kwam voor in een boek voor het vak Nederlands, tekstverklaring (‘Nederlands na 1600’, Dr. J. Karsemeijer en Dr. G. Kazemier, uitg. J.B. Wolters).

In die tijd was Jasper Mikkers hevig verliefd op een meisje, dat hij tijdens zijn vakantie had leren kennen. Onder invloed van Gezelles gedicht bedacht Mikkers ‘s nachts, in zijn chambret op de slaapzaal, een liefdesgedicht van twaalf strofen van vier regels. Het was onmogelijk om de tekst op te schrijven en hij repeteerde het gedicht net zo lang tot hij het helemaal van buiten kende. De seminarist was zo bang de regels te vergeten, dat hij tot half zes ‘s ochtends wakker bleef, steeds zijn nieuwe gedicht repeterend. Het gedicht bestaat niet meer. Jasper Mikkers heeft het persoonlijk aan het meisje Dolores overhandigd. Hij heeft haar nooit meer terug gezien.

Maar die nacht, vertelde Japer Mikkers mij, dat hij zijn eerste liefdesgedicht schreef, trad voor de eerste keer zijn hartstocht voor de poëzie naar voren. En als er één doorslagge­vende reden is voor het feit dat hij schrijft, moet die in die nacht gevonden worden.

In 1974 verscheen Trolsky’s dichtbundel: ‘Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin’. Voor die bundel schreef hij het gedicht ‘Guido Gezelle en ik’. Het is een herinnering aan zijn beide eerste grote liefdes: het meisje Dolores en de poëzie van Guido Gezelle.

 

 

GUIDO GEZELLE EN IK

l i t e r a t u u r l e s

 

Eerst Guido, zei ik

ja, eerst Guido, zei jij:

de bladerkens hangen wankel

te rinkelen van licht

belletjes van libelletjes de vleugels

witte fladderende vleermuizenteentjes

 

En nou jij, zei jij

nou ik dus:

rupsen marcheren over ‘t planken bruggetje

als over de snaren van ‘n viool

schreeuwend van woede staat ‘t mos

met ‘n riek naar algen te gooien

met uiterste krachtsinspanning tracht

‘n dennenaald ‘n eikel

uit z’n dop te lichten

‘n luis lacht lomp omdat ik in ‘n vlaag

van waanzin langzaam lig te zingen.

 

(Rijmtijd. Mededelingen van de Guido Gezellekring, april 1999)

kemp=mag poetry magazine

More in: Guido Gezelle, Jasper Mikkers, Jef van Kempen


Goropius Becanus en de taal van God

Goropius Becanus

en de taal van God

Door Jef van Kempen

In welke taal sprak God tot Adam en Eva in het paradijs? Wat is onze oertaal? Die vraag heeft vele theologen, filosofen en taalgeleerden eeuwenlang hoofdbrekens gekost. Van Maarten Luther tot Umberto Eco. Sprak God Hebreeuws of juist Arabisch? Naargelang het land van herkomst werd de taal van God geclaimd door Grieken, Fransen, Duitsers en Chinezen. Een van de meest curieuze theorieën over de vraag naar onze oertaal komt van een Brabander.

Jan Gerartsen van Gorp werd in 1519 geboren in Gorp, een gehucht bij Hilvarenbeek. Hij zou beroemd worden onder zijn Latijnse naam Johannes Goropius Becanus. Nadat hij was opgevallen als briljante leerling aan de school van de Broeders des Gemenen Levens in Den Bosch werd hij in 1538 toegelaten tot de universiteit van Leuven. Daar studeerde Goropius klassieke talen en filosofie. In 1550 promoveerde hij tot doctor in de medicijnen. Na enkele jaren in Brussel lijfarts te zijn geweest aan het hof van koning Karel V werd hij in 1554 aangesteld als stadsarts van Antwerpen. In deze functie had hij meer mogelijkheden om zich te wijden aan zijn grote liefde, de taalwetenschap. In 1569 verscheen bij Plantijn zijn omvangrijke studie: Origines Antwerpianae. Volgens Goropius waren vooraanstaande figuren uit het Oude Testament zoals Adam en Eva, Noach en Methusalem van Vlaamse origine. Het paradijs zou in de buurt van Antwerpen hebben gelegen en dat maakte de Nederlandse taal tot de oudste van de wereld. De naam van Adam zou zijn samengesteld uit de woorden ‘haat’ en ‘dam’ (een dam tegen de haat) en Eva uit ‘eeuw’ en ‘vat’ (een vat voor alle eeuwen). Het boek zou door enkelen worden geprezen en door velen verguisd. Na de dood van Goropius in 1572 waren zijn theorieën snel weer vergeten.

In Gorp en Rovert, een van de mooiste landgoederen van Brabant, gelegen tussen Goirle en Hilvarenbeek is nog steeds de oude Kempische boerderij De Leenhof te vinden, het geboortehuis van Goropius. Vlakbij ligt de paradijsbrug over de Rovertsche Leij en was vroeger de herberg ‘In het paradijs’ te vinden. Dat kan geen toeval zijn.

(Brabants Dagblad, 6 november 2003)

Jef van Kempen: Goropius Becanus en de taal van God

kemp=mag poetry magazine

More in: Jef van Kempen, Oude meesters


Ed Schilders over Thomas a Kempis

V e r z a m e l e n

door Ed Schilders

Het is slechts toeval dat mijnheer Van Kempen dezelfde achternaam heeft als de schrijver wiens boek hij verzamelt, Thomas van Kempen en diens ‘Navolging van Christus’. ‘Wij zijn geen familie’, zei hij, en ik begreep dat hij niet Christus maar Thomas bedoelde. En hij toonde mij alle honderd verschillende uitgaven, die hij in de loop der jaren verzameld had. Dat zijn collectie nog lang niet compleet was, wist hij, maar hij vond het niet erg; een complete collectie is immers het ergste dat de boekverzamelaar kan overkomen.

Ik vond het mooi om te zien, die honderd verschillende ‘Navolgingen’, een processie van gedrukte gelovigheid, onveranderd door de eeuwen. Ik heb het nooit gelezen, maar ik waardeer Thomas om het gevleugeld geworden woord dat hij onder zijn beeltenis liet schrijven: ‘Met een boeksken in een hoeksken.’

Ook dat is nooit meer veranderd.

Nu heeft zich kortelings aan mijnheer Van Kempen iets ernstigs voltrokken.

Hij kreeg een erfenis. In een bibliotheek die meer religieuze werken bezit dan God er gelezen heeft, kwam een kaartenbak te overlijden. De bibliothecaris sprak mij aan dat het kaartsysteem over Thomas van Kempen, na een flink gedragen ziekbed, toch nog schielijk het papieren leven verwisseld had voor het digitale hiernamaals. Ik zag een traan in zijn ooghoek, ik troostte hem. Toen dacht ik aan meneer Van Kempen als erfgenaam.

Van Kempen zit sindsdien stilletjes in het hoekske van zijn bibliotheek. Het kaartsysteem staat op het tafeltje: tweeduizend en meer verschillende uitgaven van ‘De navolging’. Aan hem heeft zich het ergste geopenbaard dat een verzamelaar kan treffen: het besef dat er geen eind is aan het verzamelen van boeken. Hij zegt: ‘Je wordt er nederig van, dat wel.’

(de Volkskrant van 29-05-1997, Pagina 29, column CICERO)

Ed Schilders over Thomas a Kempis

© Schilders, E.


fleursdumal.nl magazine

More in: Archive S-T, BOOKS. The final chapter?, Ed Schilders, Jef van Kempen, MONTAIGNE, Thomas a Kempis


Balzac aan De Dommel

BALZAC AAN DE DOMMEL

Door Jef van Kempen

De Franse schrijver Honoré de Balzac (1799–1850) was de auteur van een omvangrijk oeuvre. Hij schreef naast toneelstukken en verhalen meer dan negentig romans, die werden gebundeld onder de titel La comédie humaine. De temperamentvolle Balzac zou zijn leven lang, behalve door schuldeisers, achtervolgd worden door tragische liefdesgeschiedenissen. Zijn grootste liefde gold voor gravin Eveline Hanska. Balzac reisde haar jaren lang achterna door heel Europa. Pas achttien jaar na hun eerste ontmoeting zou hij met Eveline Hanska trouwen. Enkele maanden later stierf Balzac. Deze turbulente liefdesaffaire maakte hem tot een van de grote tragische literaire helden.

In 1891 kreeg de beeldhouwer Auguste Rodin opdracht van de Société des Gens de Lettres voor het maken van een standbeeld van Balzac. Rodin (1840-1917) had al naam gemaakt met beeldhouwwerken als De Denker, De kus en een standbeeld van Victor Hugo. Rodin ging degelijk te werk. Hij maakte meer dan vijftig voorstudies en verdiepte zich intensief in het werk van de schrijver. Maar zijn ontwerp: Balzac in zijn karakteristieke lange mantel en met getourmenteerde kop, werd weggehoond. Het beeld leek nergens op en zeker niet op Balzac. Nadat de opdracht in 1894 was ingetrokken, zou het tot 1939 duren voor het standbeeld een plaats kreeg in Parijs.

In 1963 kondigde de gemeente Eindhoven aan een kopie van het standbeeld van het Rodin Museum in Parijs te willen kopen. De kosten voor het bronzen beeld bedroegen 150.000 gulden plus nog eens 10.000 voor de betonnen sokkel. In Eindhoven rees een storm van protest op. Voor dat geld konden heel wat modernere beelden van mindere goden worden aangeschaft. B&W zetten toch door en in juli 1965 arriveerde het 1100 kilo wegende en bijna drie meter hoge beeld in Eindhoven. Men had een plaats gedacht bij het Van Abbemuseum. Maar de directie van het museum maakte bezwaar. Het beeld was niet spectaculair genoeg. Na een half jaar strijd werd Balzac alsnog voor het Van Abbe geplaatst. Naast de hoofdingang vlakbij de rivier De Dommel. Een van de mooiste schrijversbeelden die Nederland rijk is.

(Brabants Dagblad, 4 december 2003)

Jef van Kempen: Balzac aan De Dommel

k e m p = m a g  poetry magazine

More in: Auguste Rodin, FDM Art Gallery, Honoré de Balzac, Jef van Kempen, Oude meesters


Rooie brillejood

Rooie brillejood

door Jef van Kempen

‘Rooie, rooie, ik zal je gooien, met ‘n steen tegen je been’ zongen ze. En dan meestal nog in dat monsterlijke Tilburgse dialect. Vuurtoren riepen ze, en brillejood. Je zag hier toen nog maar heel weinig donker gekleurde mensen. De roodharige brildragers vormden in de jaren vijftig en zestig zonder twijfel de meest gediscrimineerde bevolkingsgroep.

Vanaf de eerste klas heb ik mijn belagers in blinde woede bestreden. Het heeft mij veel klappen en veel straf opgeleverd. Om nog maar te zwijgen van alle brillen, die in de strijd zijn gesneuveld. Die brillen werden gerepareerd met pleisters en met bisonkit. Tenslotte kwamen ze via een missionaris in Afrika terecht. In die onmetelijke wildernis, waar Stanley en Livingstone elkaar hebben ontmoet, liepen half blinde negerjongens rond met mijn oude brillen met glazen plus acht. Zouden zij ook voor brillejood zijn uitgescholden? In ieder geval werden ze niet voor vuurtoren uitgemaakt.

Mijn assertiviteit groeide met de jaren. Sommige jongens liepen een straatje om als ik minder goed gehumeurd was. Want ik kon zo lichtgeraakt zijn, dat iemand al een klap te pakken had, als ik alleen nog maar het vermoeden had, dat hij wel eens zou kunnen gaan schelden.

Vechten gold op de Sint Paschalis-school van Koningshoeven als een zwaar vergrijp. De schoolleiding kende geen pardon. Je ouders werden op het matje geroepen, en een paar weken nablijven om strafwerk te maken was niks bijzonders.

Wim de Bruyn had mij mijn hele schooltijd het leven zuur gemaakt. Hij kon je het bloed onder de nagels vandaan halen. Maar hij kon ook erg hard lopen. Dat had een confrontatie altijd heel moeilijk gemaakt. Hij was twee jaar ouder en zat samen met mij in de hoogste klas. Op een mooie dag kreeg ik deze kampioen der treiteraars eindelijk te pakken. Hij had mijn jongste broer aan het huilen gebracht door hem te pesten met de kleur van zijn haar. In een vlaag van broederliefde en als gevolg van jarenlange frustratie schopte ik hem, aangemoedigd door tientallen schoolgenoten, de hele speelplaats over. Ik maakte de poort open en smeet hem buiten. Nog natrillend van woede deed ik het spijlenhek achter hem dicht.

Toen ik me omdraaide zag ik het schoolhoofd staan. Hij stond bewegingsloos voor het raam, zijn handen op de rug. Hij had alles gezien. Na het speelkwartier ging ik als laatste naar binnen, in de hoop niet te worden opgemerkt. Nauwelijks had ik echter een voet over de drempel gezet, of ik voelde mijn arm in een ijzeren greep. Het schoolhoofd liet niet meer los voordat iedereen in de klaslokalen was verdwenen. Mijn hart klopte in mijn keel. Hij kwam wijdbeens voor mij staan. Hij vertrok geen spier van zijn gezicht. Plotseling gaf hij een klap op mijn schouder en zei zachtjes: ‘Goed gedaan jongen!’ Van Wim de Bruyn werd op school nooit meer iets vernomen.

(Geschreven stad, Tilburg 1999)

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens


Gerard Reve: Nader tot U

story z

Gerard Reve

N a d e r   t o t   U

 door Jef van kempen

Mijn vader was een metaalbewerker met als hoogste opleiding de Ambachtsschool. Hij was een arbeider met een passie voor literatuur en ik denk dat hij zeker wel meer dan tweeduizend boeken bezat. Zijn voorkeur ging uit naar schrijvers als Simon Carmiggelt, Willem Elsschot en Edgar Allen Poe. Omdat mijn vader in dit nieuwe jaar precies vijfentwintig jaar geleden is overleden, denk ik onwillekeurig meer aan hem terug dan anders.

In 1966, ik was toen 18 en woonde nog thuis, kocht ik het net verschenen geruchtmakende boek: Nader tot u van Reve, die zich toen nog Gerard Kornelis noemde. Het was een uitgave van Van Oorschot in de mooie Stoa-reeks. Ik bezit het boek nog steeds, maar het is een stukgelezen met plakband gerepareerd exemplaar.

Op een zondag kwam een van mijn ooms langs; een KVP-partijbons en wethouder in een Brabants dorp. Hij had nog geen twee stappen in de huiskamer gezet of hij leek door de bliksem getroffen. Hij zag het godslasterlijke Nader tot u op tafel liggen en begon een tamelijk vervelend twistgesprek met mijn vader, in bewoordingen die er niet om logen. Hij eiste, kennelijk in de veronderstelling dat het boek van mijn vader was, dat het boek uit ons huis, waar nog kinderen woonden, zou verdwijnen. Mijn vader kon als het er op aan kwam even driftig worden als mijn oom, maar hij bleef nu opmerkelijk rustig. Hij pakte mijn oom bij de arm en zette hem buiten met de woorden: ‘ Ik maak zelf wel uit wat hier in huis wordt gelezen’.

Ik geloof niet dat mijn vader Reve zelf ooit gelezen heeft, en ik heb er nooit meer met hem over gesproken, maar het komende jaar wil ik zeker Nader tot u, Reve’s mooiste boek nog eens herlezen.

Wanhopig drinkend onder keukenlicht

zie ik u buiten, Zegenvierende,

Zoon, die de Dood zijt, Troost, Vergetelheid.

(Uit: Dubbele vreugd, halve smart, Uitgave Stichting Dr. PJ Cools msc Tilburg 2002)

jef van kempen over gerard reve

• fleursdumal.nl magazine

More in: - Book Stories, Archive K-L, Gerard Reve, Jef van Kempen, Reading Room


Jef van Kempen: De nalatenschap van Cornelis Verhoeven

DE NALATENSCHAP VAN

CORNELIS VERHOEVEN

Door Jef van Kempen

De presentatie van een monografie over zijn leven en werk en de officiële opening van zijn bibliotheek in Studiecentrum Soeterbeeck betekenen een nieuwe fase in het voor toekomstige generaties veilig stellen van de geestelijke nalatenschap van Cornelis Verhoeven (1928-2001), een van Nederlands meest markante filosofen en schrijvers.

Bij het bekend worden van de toekenning van de P.C. Hooftprijs in 1980 stelden leerlingen van het Jeroen Bosch-College in Den Bosch, waar Verhoeven leraar was, aan collega-leraren de vraag of mijnheer Verhoeven echt zo’n groot denker was. Deze anekdote die prof. Dr. Wil Derkse afgelopen zaterdag vertelde tijdens de presentatie van de door hem geschreven monografie in de serie “Kopstukken filosofie” van uitgeverij Lemniscaat, is typerend voor Verhoeven. Cornelis Verhoeven was een geleerde, die niet de geleerde wilde uithangen. Hij was de filosoof van de verwondering, groot in het kleine. Als hij geen zin had in een diepgaand gesprek begon Verhoeven vrolijk aan een uiteenzetting over de ontwikkelingen in de soapserie “Goede tijden, slechte tijden”.   Aan het eind van de door de Radboud Universiteit Nijmegen en de Stichting Cornelis Verhoeven georganiseerde bijeenkomst in Studiecentrum Soeterbeeck in Ravenstein reikte Derkse de eerste exemplaren van zijn monografie uit aan Verhoeven’s kinderen Neeltje en Daan. De bibliotheek van Cornelis Verhoeven in het voormalige klooster van de zusters Augustinessen van Windesheim is bedoeld als werkbibliotheek voor geïnteresseerden in het oeuvre van Verhoeven en de achtergronden daarvan. De bibliotheek omvat enkele duizenden titels op het gebied van de geesteswetenschappen en de taalkunde.

Op de bijeenkomst werd ook aandacht besteed aan de bewaard gebleven bibliotheken van de grote Europese denkers Nicolaus Cusanus (1401-1464) en Romano Guardini (1885-1968). Volgens Inigo Bocken is de bibliotheek van Cusanus met vierhonderd handschriften en boeken de grootste bewaard gebleven particuliere bibliotheek uit de Middeleeuwen. Een bibliotheek aan het begin van een nieuwe cultuur, waar het weten een grotere rol zou gaan spelen dan het geloven. In de lezing van Stefan Waanders komt Guardini naar voren als een liefhebber van de schoonheid van het boek. Tegelijkertijd gaf Guardini net zo makkelijk boeken weg als hij ze kocht en koesterde. Een bibliotheek was in zijn ogen een levend ding, boeken komen en gaan.

En Cornelis Verhoeven? Prof. Dr. Jacques De Visscher is een van de weinigen die Verhoeven’s bibliotheek thuis in Den Bosch heeft mogen aanschouwen. Voor Verhoeven was het een heilige plaats, waar het denken gestalte kreeg door het schrijven.  Boeken als voorwerp moeten voor Verhoeven niet veel hebben betekend. Bij het lezen had hij de gewoonte om zijn boeken plat neer te leggen. Maar eerst knakte hij de rug van het boek, zoals hij aan De Visscher demonstreerde. Dat maakte zo’n mooi geluid. Zonder twijfel zal hij zich verkneukeld hebben in de reactie van zijn bezoeker

(Brabants Dagblad, 27 september 2004)


Jef van Kempen: De nalatenschap van Cornelis Verhoeven

fleursdumal.nl magazine

More in: Cornelis Verhoeven, Jef van Kempen


Walter Breedveld over Frans Babylon

Walter Breedveld (1901-1977) was lange tijd ongekend populair als schrijver van Brabantse volksboeken. Maar Breedveld deed meer. Zo maakte hij in 1959 en 1960 ruim vijftig portretten van Brabantse kunstenaars voor De Gelderlander. In deze serie o.a. aandacht voor Frans Babylon.

 

Nergens vond hij rust

Frans Babylon (1924-1968)

door Jef van Kempen

Op woensdag 21 augustus 1968 nam de bohémien-dichter Frans Babylon de trein van Amsterdam naar Zandvoort. Hij had een enkele reis gekocht. Op het strand kleedde hij zich uit, legde zijn kleren op een keurig stapeltje en liep de zee in. Het was zijn derde zelfmoordpoging. Diezelfde avond spoelde zijn lichaam aan op het strand bij Bloemendaal.

Wie het gedicht Existentie van Frans Babylon leest zal zich niet verbazen, dat uitgerekend dit gedicht na zijn dood het meest is geciteerd. Over de voorspellende waarde ervan is uitgebreid geschreven door o.a. Jeroen Brouwers en Wim Zaal.

Ik weet dat leven meest verdragen is

maar soms kan ik me wezenlijk verblijden

in ‘t weten, dat de dood me zal bevrijden

uit mijn doorzichtige gevangenis.

Misschien lag ik in deze levensnood

wel liever op de dorre bodem dood

dan altijd rond te zwemmen van verlangen.

Frans Babylon is het pseudoniem van de op 18 maart 1924 in Deurne geboren Frans Obers. Hij publiceerde meer dan twintig dichtbundels, aanvankelijk daarin gestimuleerd door de schrijver Anton Coolen en zijn leraar Nederlands Gerard Knuvelder. Maar zij zouden hem later allebei laten vallen om zijn gehaastheid en zijn gebrek aan diepgang.

Babylon voelde zich aangetrokken tot een leven als bohémien, de zwerver met een obsessie voor drank en vrouwen. Al op jeugdige leeftijd zwierf hij rond in Frankrijk, om zich na een leven van twaalf ambachten en dertien ongelukken te vestigen in Amsterdam.

Op 22 maart 1960 publiceerde Walter Breedveld een uitgebreid portret van Frans Babylon. Het stuk was gebaseerd op een aantal persoonlijke gesprekken. ‘Brabant kent weinig bohémiens; Frans Babylon, die pretendeert er een te zijn, is het meer omdat hij het per se wil zijn dan dat hij het van nature is.’ Breedveld nam ook het gedicht Existentie in zijn artikel op. ‘Hij kan ook plotseling in zich zelf keren en te voorschijn komen met een zeer duidelijke zelfprojektie, want hij is erg open van karakter’, schreef hij naar aanleiding van dit gedicht. En verder, heel opmerkelijk, acht jaar voor Babylon’s zelfgekozen dood: ‘Nergens vond hij rust behalve misschien in zijn gedichten.’

(Uit: Brabants Dagblad, 6 september 2001)
Walter Breedveld over Frans Babylon

fleursdumal.nl magazine

More in: Brabantia Nostra, Frans Babylon, Jef van Kempen, Walter Breedveld


Jef van Kempen: De poort naar de hel

Z I E K E N H U I S

De poort naar de hel

door Jef van Kempen

De oorlog in een vreemd land had hem veranderd. Hij had gevochten tegen de hele wereld en tegen zichzelf. Alles was voor niets geweest. Hij was verbitterd en onthecht geraakt. Tenslotte had de kanker hem vernederd en gebroken.

Hij was door de poort naar de hel gebracht. In de kleine duistere kamer hing een ondraaglijke lucht. Een mengsel van ether en lysol en urine. Zijn bed stond tegen een grauwe muur. Op het voeteind lag zijn beste vriend. Een rimpelig dik gedrocht met maar één oog, dat iedere dag opnieuw het ziekenhuis werd binnen gesmokkeld. Vanaf zijn kruis keek Jezus op hen neer, een palmtak triomfantelijk op de rug.

Weken lang had hij geweigerd om te eten. Zijn huid leek aan zijn schedel te zijn vastgekleefd. Hij had al sinds tijden geen woord meer gesproken. Af en toe, met steeds langere tussenpozen, aaide hij nog eens zijn oude hond. Verder had hij het leven voor altijd afgewezen.

Die nacht zat zijn kamer vol. Vriend en vijand verenigd in het laatste uur. Het theater van de dood. Zijn hond was hardhandig onder het bed gejaagd.Vanaf die plaats begluurde hij gelaten het aanwezige publiek. Op een tafeltje brandden twee kaarsen. Een priester diende de laatste sacramenten toe.

‘Door deze heilige zalving en door zijn vaderlijke liefdevolle barmhartigheid vergeve U de Heer al wat gij door het gezicht, door het gehoor, door de reuk, door de smaak en de spraak, door het gevoel, door te gaan, hebt misdaan.’ De priester maakte een kruis op de ogen, de oren, de neus, de lippen. ‘Per visum, per auditum, per odorátum, per gustum et locutiónem’.

Op datzelfde ogenblik herleefde hij zijn verloren jeugd, het concentratiekamp, de oorlog, die alles kapot had gemaakt. Hij leek uit een diepe slaap te zijn ontwaakt. Zijn ogen schoten vuur. Zijn hand zocht naar de hond. Toen hij die niet meer vond, vervloekte hij de wereld, het leven en de dood in het bijzonder. Plotseling was het stil. Vastberaden beet hij op zijn tong. Er kwam bloed uit zijn mond.

Zijn publiek reageerde hevig geschokt. De misdienaar wankelde. Er werd gegild en er vielen tranen. Iemand vluchtte de gang op. De priester, groot en grijs, leek onaangedaan. Hij kende zijn zondaars. Het monster onder het bed begon te janken. Eerst zachtjes, dan harder, tenslotte oorverdovend. Het klonk door alle gangen en zalen. Het ziekenhuis schudde op haar grondvesten.

Het was volbracht. Buiten, op de binnenplaats, stond een ambulance. De slagboom was gesloten. In zijn donkere kantoortje onder de poort bladerde de portier slaperig in zijn krant. In een tuin aan de overkant zong een nachtegaal.

Er was gewoon een nieuwe dag begonnen. Langzaam kwam het verkeer weer op gang. Midden op straat bleef de hond onbeweeglijk stil staan, kwispelend met zijn geamputeerde staart. Zijn enige oog staarde omhoog. Een vliegtuig trok een witte streep door de blauwe hemel.

(Uit: Geschreven stad 1999)

• fleursdumal.nl magazine

More in: Archive K-L, Jef van Kempen, Tales for Fellow Citizens


Pater Piet Cools

 

DE MISSIE VAN PATER COOLS

 

Over Dr. P.J. Cools MSC

door Jef van Kempen

‘Mocht blijken, dat u als zodanig ook kennis moet nemen van verboden boeken, dan vrage U Ons alsnog verlof, om deze te mogen lezen.’
Deze waarschuwing van de bisschop van ‘s-Hertogenbosch, Mgr. Mutsaerts, stond uitdrukkelijk vermeld in de brief van 21 september 1955, waarin hij pater dr. P.J. Cools M.S.C. benoemde tot censor van de Rooms Katholieke Openbare Leeszaal en Leesbibliotheek ‘St. Dionysius’ te Tilburg. Censuur voor de censor. Maar Cools had eigen opvattingen over lezen en leesbevordering. Dat blijkt uit een uitspraak die hij in 1959 deed tijdens een lezing voor het jaarlijkse Bibliotheekcongres in Middelburg:
‘Kinderen, die men hun leven lang van de straat houdt om ze niet in het verkeer te laten verongelukken, zullen nooit de menselijke zelfstandige en nodige beheersing in het verkeer leren. Maar het zullen ook geen volledige mensen worden. Bewust moeten ouders hen hier gevaar doen riskeren, ook al zullen zij hun wel op het gevaar wijzen en het hen met hen in het begin doen riskeren. Hetzelfde beginsel van opvoeding met gevaar moet men ook toepassen in het opvoeden tot lezen en in de mogelijkheid van boekenkeuze.’
Vrijheid van boekenkeuze, weliswaar een beperkte, en alle mogelijke daaraan verbonden gevaren van dien maar op de koop toe nemen. Pater Cools was een missionaris met een eigen missie: de wereld van het boek.

De uit Breda afkomstige Petrus Josephus Cools (1875-1941) was in Tilburg een eigen bedrijf begonnen als elektricien. Hij trouwde op 13 mei 1903 met Anna Maria Cornelia Boset (1881-1960). Op 13 april 1904 werd in de Clercxstraat, in de parochie Heuvel, hun eerste zoon geboren, die naar zijn vader werd genoemd. Het zou uiteindelijk een groot gezin worden, want Piet Cools jr kreeg er drie broers en zes zusters bij. Het grootste deel van zijn jeugd groeide Piet Cools op in de Hoefakkerstraat in de parochie Besterd. Op school stond hij bekend als een ijverige leerling en hij was, zoals zoveel van zijn leeftijdgenoten, misdienaar. Het verhaal van zijn roeping tot het priesterschap is opmerkelijk. Vaak neemt men voetstoots aan dat de oudste zoon, uit de katholieke gezinnen van die tijd, door de ouders automatisch werd voorbestemd voor het priesterschap. Bij Piet Cools was dat niet het geval. Samen met drie vrienden, ook misdienaar, had hij afgesproken om zich na de lagere school aan te melden bij de Missionarissen van het Heilig Hart in Tilburg. Dat deden ze gezamenlijk, zonder hun ouders te raadplegen. Tot grote trots van zijn ouders kwam Piet Cools, twaalf jaar oud, met de mededeling dat hij het besluit had genomen om missionaris te worden. Er moet voor Piet Cools en zijn vrienden een grote aantrekkingskracht zijn uitgegaan van de Missionarissen van het Heilig Hart. Vanuit het Missiehuis in Tilburg vertrokken missionarissen naar verre eilanden in de Stille Zuidzee, naar Nederlands-Indië, de Filippijnen en Brazilië. Avontuurlijke verhalen zoals die over de Tilburgse pater Henri Rutten, die in 1904 (het geboortejaar van Cools) de marteldood was gestorven ‘onder de wilden’ van Papoea-Nieuw-Guinea, moeten op de jongens grote indruk hebben gemaakt. Op 3 september 1916 deden Piet Cools en zijn vrienden hun intrede in de Apostolische school van de Missionarissen van het Heilig Hart in Tilburg.

De congregatie van de ‘Missionarissen van het Heilig Hart’ (oorspronkelijke naam: Missionarius Sacratissimi Cordis, afgekort M.S.C.) werd in 1854 gesticht door de Franse priester Jules Chevalier. Als gevolg van een door de Franse regering in 1880 uitgevaardigde wet, die alle niet-geautoriseerde kloostergemeenschappen verbood, vertrok een kleine groep kloosterlingen naar Nederland. Na een kort verblijf in Huize Gerra in Haaren vestigden zij zich in 1882 in het verlaten pand van een oude lakenfabriek in de wijk Veldhoven in Tilburg. In augustus 1890 werd aan de Bredaseweg in Tilburg een nieuw kloostergebouw in gebruik genomen, dat in de volksmond ook nu nog bekend staat als het ‘Missiehuis van de Rooi Harten’. De paters en broeders van de M.S.C. droegen vroeger namelijk een rood hart op hun zwarte toog. Van alle Missionarissen van het Heilig Hart werd uiteindelijk zo’n zestig procent ook daadwerkelijk naar de missiegebieden gezonden. Vanuit het Missiehuis in Tilburg werden tussen 1882 en 1982 in totaal 703 paters en broeders naar het buitenland gestuurd. Van hen vertrokken er 356 naar Indonesië, 174 naar de Philippijnen en 173 naar Brazilië.

In de tijd dat Piet Cools aan het klein-seminarie in Tilburg studeerde, was het aantal aanmeldingen zo groot (zo’n honderd per jaar), dat besloten werd om de hoogste klassen over te plaatsen naar Herlaar in St. Michielsgestel. Daar voltooide hij in 1922 zijn opleiding. Piet Cools legde op 21 september 1923 zijn Tijdelijke Geloften af in het klooster van de M.S.C. in Arnhem, waar hij een opleiding in de filosofie volgde. In 1925 vertrok hij uit Nederland, niet om naar de missie te gaan, maar om aan de Gregoriana in Rome filosofie en theologie te studeren.
Mensen die Cools hebben gekend, karakteriseren hem zonder uitzondering als iemand, die van zijn hart geen moordkuil maakte en als een man met een groot gevoel voor humor. Bovendien was enige eigenzinnigheid hem niet vreemd. Zijn aanmelding bij de M.S.C. is daarvan een treffend voorbeeld. Maar ook tijdens zijn studietijd in Rome bleek hij iemand te zijn die wist wat hij wilde. Cools woonde toen in het Internationaal Scholasticaat aan de Via Aventina. In dat huis waren alle jaloezieën van de kamers van de priesterstudenten naar boven gericht, zodat ze uitsluitend de lucht konden zien en niet wat zich op straat afspeelde. Maar Piet Cools wist het voor elkaar te krijgen dat op zijn kamer de jaloezieën de andere kant op wezen.
Op 29 juli 1928 werd hij in Rome tot priester gewijd. Piet Cools slaagde in zijn Romeinse tijd aan de Gregoriana tweemaal voor een doctorstitel. In 1927 legde hij met succes het examen af voor het doctoraat in de filosofie en op 3 juli 1929 behaalde hij de graad van doctor in de theologie. Datzelfde jaar keerde hij terug naar Nederland. Er bleek voor hem geen missie in een ver land te zijn weggelegd. Cools kreeg een aanstelling als theologiedocent in Arnhem.

In 1941 manifesteert pater Cools zich voor het eerst in de functie waarin hij de meeste bekendheid zou krijgen. Hij werd benoemd tot bibliothecaris bij de theologieopleiding van de M.S.C. in het Limburgse Stein. Bij zijn eerste optreden als bibliothecaris, gaf Cools al meteen blijk van een inventiviteit die hem later meer dan eens van pas zou komen. Tijdens de oorlogsjaren hadden de Duitse bezetters bepaald dat er geen nieuwe boeken aan de bibliotheek mochten worden toegevoegd. Maar Cools vond daar een oplossing voor en maakte een afspraak met zijn collega in het Belgische Bree, die met hetzelfde probleem zat. De twee bibliothecarissen kochten gewoon nieuwe boeken, maar in Bree zetten ze het stempel van Stein in de door hen gekochte boeken, en Cools voorzag zijn boeken met het stempel van Bree. Op deze manier werd de schijn gewekt, dat de boeken van elkaar waren geleend en niet toegevoegd aan de eigen bibliotheek.

Bij de Missionarissen van het Heilig Hart heeft naast het missiewerk altijd een levendige schrijf- en leescultuur bestaan, die een bijdrage moest leveren aan de verspreiding van het rooms-katholieke gedachtegoed. De congregatie beschikte over een eigen uitgeverij, die onder andere het tijdschrift De Annalen van O.L. Vrouw van het H. Hart liet verschijnen. In de topjaren telde dit maandblad, waarvan 81 jaargangen zijn uitgekomen, meer dan 20.000 abonnees. Het jaarboek De Almanak haalde een oplage van 50.000 en Jeugdjuweel een oplage van 90.000 boeken. Voor beide jaarboeken leverden vele bekende schrijvers en kunstenaars een bijdrage.
De congregatie van de M.S.C. heeft ook zelf een aantal prominente schrijvers en dichters voortgebracht. Bijvoorbeeld Jacques Schreurs: dichter en medewerker van het literaire tijdschrift De Gemeenschap. Hij was de schrijver van Kroniek eener parochie, een driedelige roman, die later voor de televisie bewerkt werd tot Dagboek van een herdershond. En Maurits Molenaar, medeoprichter en redacteur van het tijdschrift Roeping en schrijver van vooral heiligenlevens. Hij was de eerste Nederlandse vertaler van een werk van de Franse schrijver J.-K. Huysmans: het levensverhaal van Don Bosco.

In dit klimaat van studeren, schrijven en lezen voelde Piet Cools zich als een vis in het water. Hij bewerkte in 1947, samen met zijn congregatiegenoot dr. Adr. Drubbel, het in 1902 verschenen boek van Henri Lesêtre: Wegwijzer door het Evangelie. Verder schreef Cools artikelen in bibliotheektijdschriften als Boekenzaak en Bibliotheekleven en hield hij regelmatig lezingen. In zijn lezing Over het conserveren van boeken gaat hij uitgebreid in op de materiële kant van het boek. Maar voor Cools gaf toch vooral de inhoud betekenis aan het boek.
‘Cultuur wordt in vele zinnen gebruikt. Maar allereerst is het iets, dat in de mens zelf aanwezig is en dan bestaat in een aantal stoffelijke, geestelijke, godsdienstige, kunstzinnige waarden, die de mens in zijn totaliteit veredelen en verheffen. In die zin moet elke mens van jongs af met eigen veredeling beginnen en cultuur leren.’
Het lezen tot verheffing van de mens was het adagium van pater Cools. De verspreiding van het boek en in het bijzonder het belang van het bibliotheekwezen lagen hem zeer na aan het hart. Hoe meer boeken hoe beter! Zelfs het pocketboek had zijn zegen:
‘Door een soort gebruiksgoed te worden, is het boek als cultuurgoed in zich niet minder geworden.’
Toen, aan het einde van de jaren vijftig, de erkende boekhandels de gelederen sloten om de verkooppunten voor het boek te beperken, koos pater Cools dan ook voor de ruimst mogelijke verspreiding van het boek:
‘Indertijd is de oprichting van uitleenboekerijen al bestreden als een tekort doen aan de levensmogelijkheid van boekverkopers; de ervaring leerde evenwel anders. In Amerika zijn er ondanks de verkoop van vele boeken in warenhuizen en levensmiddelenbedrijven en derg. toch ook ontegenzeggelijk gespecificeerde booksellers en bookshops.’
Wat Cools betreft kon het niet gek genoeg; soms toonde hij zich een ware utopist:
‘Misschien komen we zelfs nog tot automatieken voor pocketboeken’.

De rol die pater Cools in het bibliotheekwezen speelde werd na de Tweede Wereldoorlog steeds belangrijker. In 1948 werd hij in een door de ‘Rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekwezen’ ingestelde commissie benoemd, die moest zorgen voor de herziening van de regels voor de titelbeschrijving. In deze commissie vertegenwoordigde Cools de katholieke bibliotheken, namens de ‘Vereniging voor seminarie- en kloosterbibliothecarissen’ (V.S.K.B.). Hij was een van de oprichters en bestuurslid van deze een jaar eerder opgerichte vereniging. De commissie voor de herziening van de regels voor de titelbeschrijving kwam in 1953 met haar eindrapport, waarin aanbevelingen stonden, die meer eenheid in de in Nederland gehanteerde titelbeschrijvingen tot stand moesten brengen en die tegelijkertijd ruimte lieten voor een aan de eigen behoefte aangepast systeem. Cools schreef daarover:
‘In het laatste ligt de reden van voorkeur voor soepelheid boven strengheid, n.l. het princiep, dat bibliotheken verschillend geaard zijn en dat de regels daarmee rekening moeten houden, wil men naar de aard van de bibliotheek een goede titelbeschrijving krijgen.’
Voor Cools was dat een belangrijke voorwaarde. De V.S.K.B. had overigens al sinds 1948 haar eigen systeem, speciaal voor katholieke bibliotheken.
De inbreng van pater Cools moet een zodanige gunstige indruk hebben gemaakt dat Cools in 1954 door de Kroon officieel werd benoemd tot lid van de ‘Rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekwezen’.
Het jaar 1954 was voor Cools toch al een bijzonder jaar. In januari werd hij door zijn overste aangesteld als bibliothecaris in het Missiehuis in Tilburg. Na 33 jaar was hij weer terug in zijn geboortestad.

Een van de aardige bijkomstigheden van de terugkeer naar Tilburg was, dat hij ook betrokken raakte bij het plaatselijke bibliotheekleven. Zijn benoeming tot censor van de Rooms Katholieke Openbare Leeszaal en Leesbibliotheek ‘St. Dionysius’ gaf hem weer een nieuwe taak: de bescherming van het katholieke volksdeel tegen het ‘lectuurgevaar’. De door de bisschop benoemde censor, had de opdracht om er op toe te zien dat de katholieke bibliotheken hun lezers verantwoorde lectuur aanboden.
‘Ten einde het lectuurgevaar te beperken heeft de Kerk een Boekenwet uitgevaardigd, welke de gelovigen, op straf van doodzonde, verbiedt bepaalde soorten van boeken (tenzij men, om gegronde redenen, een lectuur-toelating bezit) te lezen, te verspreiden of te bewaren. Onder deze wet vallen b.v. de geschriften die het geloof aantasten, de zedelijkheid ondermijnen, met heilige zaken de spot drijven.’
In ieder geval dienden boeken die op de Index (een lijst van door de Katholieke Kerk verboden boeken) stonden, te worden geweerd.
Om te bepalen wat verantwoorde lectuur was hadden de katholieke bibliotheken en boekhandels in 1937 een eigen recensiedienst in het leven geroepen, namelijk: de Informatie-Dienst Inzake Lectuur (IDIL), die toevallig ook in Tilburg was gevestigd. Voor IDIL werkten enkele honderden recensenten, die hun bevindingen gepubliceerd zagen in het maandblad IDIL-Tijdingen. En voor gebruik in de bibliotheken werden speciale recensiekaarten gedrukt. Voor de beoordeling van de boeken werden morele kwalificatiecijfers gehanteerd: I stond voor verboden lectuur, II streng voorbehouden lectuur, III voorbehouden lectuur, IV lectuur voor volwassenen alleen en IV-V lectuur ook voor rijpere jeugd bruikbaar. V was de kwalificatie voor: lectuur voor allen. In deze laatste categorie vielen de publicaties van pater Cools: Over het conserveren van boeken en De wegwijzer door het Evangelie.

In de tijd dat Cools censor werd, een taak die hij overigens op zijn eigen gemoedelijke maar plichtsgetrouwe wijze vervulde, raakte de positie van IDIL steeds meer omstreden. De morele veroordeling van een aantal romans van schrijvers als Simon Vestdijk, Louis Paul Boon en W.F. Hermans, en de daarmee verbonden weigering van katholieke bibliotheken en boekhandelaren om deze boeken in te kopen, zorgde voor veel ophef. W.F. Hermans karakteriseerde IDIL als het ‘rooms-katholieke halfondergrondse culturele terreurorgaan dat de sterk aan spionagediensten herinnerende naam draagt van Informatie-Dienst Inzake Lectuur’.
Maar ook in katholieke kringen groeide de weerstand. Anton van Duinkerken nam afstand van het kwalificatiesysteem en de Volkskrant omschreef IDIL als: ‘roomser dan de paus’. Opmerkelijk is de kritiek, die het tijdschrift Roeping, met in de redactie congregatiegenoot Maurits Molenaar, in maart 1956 had in een speciaal nummer over IDIL. Jos Panhuysen schreef:
‘Ik ben minder zeker van het nut aan te geven wat voor volksbibliotheken minder geschikt is. Dat zou in de criticus een kennis van het volk veronderstellen, die deze gemeenlijk niet bezit en dat komt meestal neer op een onderschatten van een bepaalde schoolse ontwikkeling.’
Deze opmerking sluit naadloos aan bij de ideeën van Cools. In de loop van deze turbulente jaren, waarin grote veranderingen plaatsvonden binnen de katholieke gemeenschap, omschreef pater Cools zijn taak steeds minder vaak als die van censor; hij noemde zich liever geestelijk adviseur.
In de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd ook de toon van IDIL gematigder:
‘Recenseren levert geen statisch geldige gegevens op, met de lezers veranderen ook de waardeschattingen, en hoe langer de beoordeling achter ons ligt, hoe groter de reserve waarmee men haar dient te benaderen.’
In juni 1967 verzocht Cools om zijn ontslag bij de openbare bibliotheek. In een brief aan het bestuur stelde hij onomwonden vast, dat hij zijn functie als achterhaald beschouwde:
‘Ik meen bovendien dat u geen moeite zult hebben met het zoeken naar een opvolger, omdat die wellicht niet meer nodig zal zijn in de tegenwoordige tijd, en de bisschop er niet op zal staan dat u een geestelijk adviseur, vroeger censor, benoemt.’
Datzelfde jaar begon pater Cools, op 63-jarige leeftijd, aan een nieuwe en zware taak. Hij werd benoemd tot bibliothecaris van de Theologische Faculteit Tilburg.

De Theologische Faculteit Tilburg (T.F.T.) werd in 1967 opgericht om te komen tot een centralisatie van de bestaande theologieopleidingen. Door het sterk verminderde aantal aanmeldingen bij de seminaries, werden een groot aantal opleidingen met sluiting bedreigd. De T.F.T. probeerde aansluiting te krijgen bij de Katholieke Hogeschool (later Katholieke Universiteit Brabant) en vestigde zich in de Willem II-straat in Tilburg.
Een groot probleem voor de nieuwe faculteit was het ontbreken van een bibliotheek. De meer dan vijfentwintig jaar bibliotheekervaring die pater Cools had als kloosterbibliothecaris, censor, leraar en examinator van opleidingen voor bibliothecarissen, als bestuurslid van de Vereniging voor seminarie en kloosterbibliothecarissen en als lid van de Rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekwezen, zou zijn waarde moeten bewijzen in zijn nieuwe functie.
De V.S.K.B. had al vroeg het probleem onderkend van de met opheffing bedreigde kerkelijke bibliotheken; men vreesde voor een ‘boekenvlucht’ uit het zuiden. Het protestantse dagblad Trouw schonk aandacht aan dit probleem in een artikel met de titel: ‘Brabant zoekt een bestemming voor oude bibliotheken’.
‘De kloosters, eens de wieg van de middeleeuwse beschaving, tot in onze tijd met hun seminaria behoeders van de moederkerk, in de ogen van de protestanten tot voor kort ‘kweekplaatsen van het rijke roomse leven’, staan lelijk op de tocht van de secularisatie. (…) De rooms-katholieke kerk werd zich bewust van haar verantwoordelijkheid voor de 2,5 miljoen boeken uit de met opheffing bedreigde kerkelijke bibliotheken.’

Vol enthousiasme stortte Cools zich op zijn nieuwe opdracht. Als een ware missionaris trok hij langs de Brabantse kloosterbibliotheken om anderen van de doelstellingen van zijn faculteit en van zijn bibliotheek te overtuigen. Curieus genoeg kwamen ook vooral de congregaties van missionarissen als eerste over de brug. Cools verwierf collecties in bruikleen van de Missionarissen van het Heilig Hart, van de Missionarissen van het Goddelijke Woord, de Missionarissen van de Heilige Familie en van de Minderbroeders Kapucijnen. In 1970 werd de bibliotheek van het Nederlands Liturgisch Centrum te Nijmegen overgenomen. Met deze aankoop van 5000 boeken, was een bedrag van 100.000 gulden gemoeid. Maar ook het boekenbezit uit de nalatenschap van theologen vond steeds vaker een plaats in de bibliotheek van de nieuwe theologische faculteit. Cools genoot van ieder succes.
In de laatste jaren van zijn leven woonde pater Cools, bij wijze van spreken, in zijn bibliotheek. Van de kelder tot de zolder had hij boeken opgeslagen. Soms was dat nog aanleiding voor discussie omdat voor Cools de ijzeren wet bestond dat collecties bij elkaar dienden te blijven. Bij schenkingen werd dat vaak ook bedongen. Van Cools moesten de boeken, koste wat kost, in dezelfde ruimte worden ondergebracht, ongeacht de interne verhuizingen en de eventuele bouwkundige aanpassingen die daar weer het gevolg van waren.

De voltooiing van zijn bibliotheek heeft pater Piet Cools niet meer kunnen meemaken. Hij stierf op 26 februari 1973 als gevolg van een hartaanval. Op zijn doodsprentje stond de tekst:
‘Hij heeft veel boeken als eerste geopend en gelezen en met graagte nam hij de inhoud tot zich. Wij bidden dat de Heer voor hem ‘een ander boek mag openen: het boek des Levens’ (Openb. 20,12) en dat hij, die van dit aardse leven zo aanstekelijk kon genieten, in de Auteur van dát Boek zijn volle vreugde mag vinden.’
Op 1 maart 1973 werd hij begraven op de begraafplaats van het Missiehuis in Tilburg.
In 1974 werden de bibliotheken van de Missionarissen van het Heilig Hart, van de Kapucijnen en van het grootseminarie Haaren, waarvoor pater Cools zich jaren lang sterk had gemaakt, overgedragen aan de Theologische Faculteit Tilburg. De bibliotheek heeft op dit ogenblik een collectie van bijna 500.000 boeken.

Bronnen:

Archief Missiehuis M.S.C. Tilburg; Archief Openbare Bibliotheek Tilburg; Bibliotheekleven, juli 1953, december 1959; Twan Geurts: ‘Met hoogrood aangelopen tonsuur. De katholieke recensiedienst IDIL, 1937-1970′, in SIC: nr 1&2, 1989; Lektuurkompas, 1937-1962; Lectuur-Repertorium, 1937-1978; Mededelingen van de Vereniging voor Seminarie- en Kloosterbibliothecarissen, 1948-1956; Ton van der Meer: ‘Bibliotheek Theologische Faculteit Tilburg (TFT) en kapucijnenboeken’, in: Bulletin Stichting dr. P.J. Cools MSC, nr 1, 1999; Het Nieuwsblad van het Zuiden, 1971, 1972; Regels voor de titelbeschrijving vastgesteld door de Rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekwezen, 1953; Roeping, maart 1956; Hans van Straten: Hermans. Zijn tijd. Zijn werk. Zijn leven. Soesterberg, 1999; Trouw, 1971.

Voor het verstrekken van allerlei informatie wil de schrijver de volgende personen bedanken: N. Akerboom msc, W. van Ameijde msc, F. Cools, A. Dekkers-Cools, A. van Dijk, A. Grob, A. van der Meer, N. Nissink fdnsc, M. Noordermeer fdnsc, T. Poos, M. van Santvoord msc, J. Schellekens, prof. dr. A. Smits ofm cap., A. Vriens msc, A. Zwart msc.

 

Jef van Kempen:  De missie van pater cools 

Gepubliceerd in:
Dr. P.J. Cools msc: Over het conserveren van boeken
Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Ed Schilders
Met een biografische schets van P.J. Cools door Jef van Kempen
Uitg. Stichting Dr. PJ Cools Tilburg 2000

Stichting Dr. PJ Cools organiseert sinds 1998 de jaarlijkse boekenmanifestatie BOEKEN ROND HET PALEIS  in Tilburg en verzorgt daarnaast publicaties over het boek

© kemp=mag – kempis poetry magazine

More in: - Book Stories, BOOKS. The final chapter?, Dr PJ Cools msc, Jef van Kempen


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature