Or see the index
`Als we China hebben gezien, zullen we pas begrijpen hoe nietig het hier allemaal is’, zegt Tijger.
`Hoe klein het dorp is, hoe smal de beek, hoe de fabriek stinkt.’
`Jij hoeft helemaal niet op reis te gaan om dat te ontdekken’, zegt Thija. `Jij weet het nu al.’
`Na de zomervakantie gaan we ieder naar een andere school’, zegt Tijger.
`Het is ellendig’, zegt Mels. `Ik wil helemaal niet naar een andere school. We moeten bij elkaar blijven.’
`We hebben er niets over te zeggen’, zegt Tijger. `Het is allemaal al beslist.’
`Stom’, zegt Thija. `Ik zal jullie maanden niet zien.’
`Dat is het ergst van alles,’ zegt Mels, `dat jij naar kostschool moet.’
`Ik wil het niet. Mijn váder wil het.’
`Ons vragen ze niets’, zegt Mels.
Ton van Reen: Het diepste blauw (085)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Hij heeft geen idee waar Jacob begraven is. Toen heeft hij er niet naar gevraagd.
Hebben ze met z’n drieën nooit bloemen willen brengen naar zijn graf? Hij weet het niet meer. Er was te veel afstand tussen de zigeuners en de dorpelingen. Ze werden gedoogd, daar hield het mee op. Je ging er niet mee om. Dat wilden ze zelf waarschijnlijk ook niet. Ze bleven onder elkaar.
Hij rijdt door naar huis. Het is bijna twaalf uur.
Met moeite kan hij bij de bel.
Lizet doet open.
`Dat werd tijd. Ik zit op je te wachten.’
`Het is nog geen twaalf uur.’
`Ik wil de boel aan kant hebben. Hoe was het?’
`Geen mens. Jij niet. Niemand.’
Over die hoerenmadam praat hij niet.
Hij rijdt door naar de keuken. De tafel is gedekt. In een hoek staat de kinderwagen. De baby van zijn dochter slaapt. De kat ligt in het mandje onder in de wagen.
Lizet legt een beboterde snee brood op zijn bord en doet er een omelet op.
Hij neemt een hap. Het ei is koud. Hij schuift het bord terug.
`Is het niet goed?’
`Het smaakt niet als het koud is.’
Buiten slaat de torenklok twaalf uur. Hij rolt zijn stoel terug.
`Eet je niet?’
`Nee.’
`Doe ik daar al die moeite voor?’
`Vanochtend gooide je mijn koffie weg. Nu is het ei koud.’
`Je was beter af in dat revalidatiecentrum’, gooit ze eruit.
`Ik ben blij dat je het gezegd hebt.’
`Zo bedoel ik het niet.’
`Je krijgt je zin.’
`Dram niet zo door.’
`Ik geef je gelijk.’
Ze weet dat ze te ver is gegaan. Nu heeft hij haar in de tang, ook al is het maar voor een paar tellen.
Met de lift gaat hij naar boven. Hij kijkt niet naar de schilderijen van de Wijer bij de trap. Hij wil niets zien.
Als hij van buiten komt, ziet hij elke keer hoe klein zijn kamer is. Ze lijkt steeds kleiner te worden. Een cel. Hij wil hier weg.
Hij kijkt niet in de spiegel. Hij wil zijn kwade hoofd niet zien.
Zijn bed is niet opgemaakt. Hij sluit zijn ogen en houdt de handen voor zijn oren, om de woede in hem te bedaren. Hij moet rustig worden. Aanvallen van woede kunnen het tekort aan bloed in zijn hoofd verergeren, zodat hij een aanval van verwardheid kan krijgen. Hij wil het niet. Hij moet overeind blijven. Als hij een aanval krijgt, laat ze hem in zijn vet gaar koken. Dan komt ze niet eens naar zijn kamer om hem te verzorgen.
Ze heeft hem al eens een hele nacht in zijn rolstoel laten zitten, voor straf. Hij was zo duizelig dat hij niet bij machte was om zelf in bed te komen. Toen hij naar het toilet ging, was hij naast de pot gevallen. Pas toen had ze hem geholpen. De vernedering had meer pijn gedaan dan de blauwe plekken.
Toch moet hij eventjes gaan liggen. Plat liggen is het best voor de bloedtoevoer naar zijn hoofd. Hij glijdt vanuit de rolstoel op bed en valt achterover. Het is gelukt. Hij rukt de plaid uit de rolstoel en trekt die over zijn hoofd. Donker verzacht zijn woede.
In huis is het stil. Zijn woorden hebben pijn gedaan, daar is hij zeker van. Hij heeft het niet gewild, maar hij heeft het ook niet kunnen voorkomen.
Hoe moet hij hier weg? Nergens zitten ze te wachten op een man die thuis nog een vrouw en dochter heeft die hem kunnen verzorgen. Maar de grens is bereikt.
Kan hij zijn manuscripten meenemen? Al die mappen? Het zijn stofnesten. Daar hebben ze de pest aan in zo’n verpleeghuis.
Hij zal het dorp missen. En de kleine rivier. De kleuren en de geuren van de Wijer.
Ton van Reen: Het diepste blauw (084)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
`Doe de deur achter je dicht en loop maar naar boven’, roept Tijgers moeder, de lieve roodharige heks.
Mels holt de trap op, zijn vingers roffelend langs de spijlen. De deur van Tijgers slaapkamer staat open. Thija is er al. Ze zit op het hoofdeinde naast Tijger, haar arm om zijn hals. Hun ogen zijn gericht op iets wat voor Tijger op het bed ligt, maar Mels kan het niet zien.
Ze hebben hem niet gehoord. Geruisloos gaat Mels achterwaarts de trap af, opent zacht de voordeur en sluipt naar buiten. Met kloppend hart loopt hij naar de Wijer, de handen gebald in zijn broekzakken, alsof hij iemand wil wurgen.
Pas laat komt hij thuis. Het is al donker. Zijn moeder vraagt niets, ze begrijpt altijd alles.
Ze geeft hem thee met een stapel biscuitjes en wacht tot hij tot rust is gekomen.
`Ik heb slecht nieuws’, zegt ze dan. `Wil je het horen. Of is het voor vandaag te veel?’
`Zeg maar.’
`Die zigeunerjongen is gestorven.’
`Hij wilde nog lang niet dood.’ Mels is geschokt. En kwaad. `Het is niet eerlijk.’
`In het leven is niets eerlijk. Wat je graag wilt hebben, krijg je nooit.’
Denkt ze aan zijn vader? Hij vindt het verschrikkelijk dat die twee zo verschillend zijn en bijna nooit met elkaar praten. Zou zijn moeder gelukkiger zijn geweest met een andere man?
Omdat zijn vader er niet is, kan hij wat tegen zijn moeder aanhangen op de bank, op zoek naar troost. Zijn vader wil nooit dat hij zich door haar laat aanhalen. Hij vindt het iets voor moederskindjes.
Die nacht kan hij niet slapen. De hele nacht klinkt er vioolmuziek van heel ver. Woedende muziek. Alsof er wolven naar de maan huilen.
Als het nog donker is, staat hij al op en zoekt op de radio naar verre zenders. Vier uur. Tijd voor nachtraven. De fluitende en joelende tonen die van wie weet waar komen, stemmen hem rustig. Hij weet zeker dat het geheime boodschappen zijn. Misschien zijn er berichten bij uit China. Van de Chinese communisten voor de communisten hier die in het land geheime cellen opzetten, om later, samen met de Chinese legers, de macht te grijpen. Grootvader Rudolf weet zeker dat het ooit zover komt. Hij heeft visioenen van horden grijnzende gele mannetjes die het land onder de voet lopen. Voor elk van hen die sneuvelt komen er tientallen anderen.
Volgens grootvader hebben de Chinezen meer ruimte nodig in de wereld omdat ze met zo veel zijn. `Ze planten zich voort als ratten’, zegt hij. `Alleen maar om de wereld te overheersen. Wij zijn hier al bijna net zover. In het Rood Dorp zijn ook gezinnen met tien of twaalf kinderen. Die leggen rode lopers voor hen uit. Heel Europa zal worden platgewalst door het Gele Gevaar.’ `Is dat net zoiets als de gele verf?’ `Jazeker, mijn jongen, alleen wat erger.’ Maar grootvader Bernhard denkt er precies het tegenovergestelde van. Hij zegt juist dat de Chinezen liever in China blijven en dat China groot genoeg voor hen is. `En als ze dan toch zullen komen, dan zal ik ze vriendelijk ontvangen. In China heb ik alleen maar aardige mensen gezien.’
Mels probeert de code van een zender die een aantal verschillende pieptonen laat horen, te ontcijferen. Drie pieptonen in veel verschillende combinaties. Hij schrijft zijn vingers blauw op een velletje papier, maar alle rijtjes naast elkaar laten geen enkel verband met elkaar zien. Is het een zender die er juist voor bedoeld is om de vijand in de war te brengen? Hij komt er niet eens achter van wie de zender is en uit welk land hij zendt.
Al vroeg staat hij bij Thija aan de deur. Tijger heeft hem voorbij zien komen en volgt hem op de voet.
`Waar was je gisteren?’ vraagt Thija.
`Ik kon niet’, zegt hij. `Heb jij vannacht die viool ook gehoord?’
`Ik heb niets gehoord.’
`Jacob is dood’, zegt Mels. `Het moet zijn vader zijn geweest.’
`We wisten dat hij doodging.’
`We hadden vaker naar hem toe moeten gaan.’
`Stom, om zoiets achteraf te zeggen’, zegt Thija.
Ton van Reen: Het diepste blauw (083)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels klopt zijn schouders af, een routinehandeling, altijd bang dat Lizet roos op zijn jas vindt. Ze heeft een hekel aan roos. Vaak borstelt ze de schouders van zijn jas af. Op straat moeten de mensen weten dat ze voor hem zorgt.
Op weg naar huis passeert hij het voormalige huis van Tijger, waarin nu de jongere zus van Tijger woont. Met haar heeft hij nauwelijks contact. Ze groeten elkaar. Soms maken ze een praatje, maar nooit over vroeger. Er zijn voor haar weinig mooie herinneringen overgebleven.
Haar vader die overleden is toen ze net geboren was. Tijger die ze nauwelijks heeft gekend. Haar moeder die gek was geworden van verdriet en zichzelf had opgeknoopt op de zolder, waar haar dochter, nog net geen zestien, haar had gevonden. Misschien dat de dochter zich daarom nooit aan iemand heeft kunnen hechten. Drie keer is ze getrouwd geweest, drie keer zijn de mannen vertrokken.
Hij kijkt altijd weer naar die deur. Nog steeds dezelfde deur, dezelfde vorm, maar in de loop der jaren met vele kleuren verf bestreken, vaak er afgebrand en weer opnieuw geschilderd.
Alle kleuren heeft de deur gehad, passend bij de stemming van de bewoners. Grijs in de jaren van Tijgers jeugd. Paars toen de jongere zus er woonde met een jonge man die aan yoga deed en elke dag op zijn kop voor het raam stond. Groen toen ze er woonde met een langharige man die dag en nacht blokfluit speelde en die haar twee kinderen naliet toen hij vertrok voor een wereldreis waarvan hij nooit was teruggekomen. Rood toen ze met een andere man ging samenwonen. En weer grijs, omdat die man zomaar verdwenen was en haar met een derde kind liet zitten. Al haar kindjes heeft ze rood haar meegegeven, als eerbetoon aan haar moeder.
Ton van Reen: Het diepste blauw (082)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Tijger grijpt de punterstok om de boot uit het riet te houden. Grootvader Bernhard staat voor zijn molenhuis en zwaait hen na.
`Je zult zelf zien dat de Chinezen op hun handen lopen’, roept hij. `Ze eten met hun voeten.’
`Ik stuur u een kaart van het paleis van de keizer’, roept Mels.
Hij roeit. Hij roeit altijd. De taken zijn verdeeld. Tijger is stuurman en piloot.
Iemand moet de leiding hebben. Dat is altijd Tijger. Tijger die op de kracht van Mels vertrouwt. Mels is matroos en machinist tegelijk. Het roeien gaat hem makkelijk af. Hij hoeft zich nauwelijks in te spannen. Het water in de Wijer staat hoog en stroomt flink, alsof het haast heeft zich onder de brug door te wurmen en uit het dorp weg te komen. De boot gaat als vanzelf.
`Moet je zien hoeveel mensen ons uitzwaaien’, zegt Thija. `Het hele dorp is uitgelopen om afscheid te nemen.’
Ze zijn al bijna bij de brug. Opeens ziet hij Lizet, die haar tong uitsteekt tegen Thija. Haar been dat ze op de reling zet. De kanten strik rond haar dij. De slip die haar billen bijna bloot laat. Thija doet of ze het niet ziet.
Ze glijden onder de brug door. In de geheimzinnige grot onder de brug wordt opeens alles anders. De natte wanden glinsteren groen, om aan te kondigen dat er een wonder staat te gebeuren. In het schemerdonker veranderen hun stemmen en nemen alle dingen andere vormen aan. Als een dartel klein vliegtuig komt de boot onder de overkapping te voorschijn en vliegt omhoog. Een kleine pipercub op weg naar China, die opstijgend onophoudelijk van vorm en kleur verandert.
De mensen juichen. Mels ziet zijn moeder met haar beide handen wuiven, net of ze zelf ook mee wil. Hij zwaait terug.
`Ik breng zijden bloemen voor je mee’, roept hij naar zijn moeder. `En voor jou breng ik een … een …’ roept hij naar zijn vader, die hem in zijn deftigste zwart nawuift. `Een … een …’ probeert hij nog, maar hij weet niet wat hij voor zijn vader mee moet brengen, want ook als hij jarig is, weet hij nooit wat hij voor hem moet kopen.
`We gaan!’ schreeuwt Tijger enthousiast vanuit de cockpit. Hij heeft het nog maar net geroepen, of het vliegtuig klapt tegen de starre, dode muur van de graansilo. Meel stuift in het rond. Alles is wit. De zwaaiende mensen stuiven onder, maar ze blijven doorgaan met zwaaien, alsof ze niet hebben gezien dat het vliegtuig voor hun ogen uit elkaar is gespat. Ze blijven zwaaien tot het allemaal sneeuwpoppen zijn geworden, met zwarte hoeden en verkoolde ogen.
Ton van Reen: Het diepste blauw (081)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Nu Mels zelf grootvader is, lijkt het soms of hij zijn leven heeft gedroomd. Net als zijn moeder. Hij weet nog hoe ze zong terwijl ze frambozen plukte. Hij twijfelt aan de waarheid van de dingen die hij zich herinnert. Soms bleken ze achteraf heel anders. Hij herinnerde zich zijn vader als een groot man tegen wie hij opkeek, maar toen hij later in de kast de overjas van zijn vader vond en hem paste, bleek die hem te klein.
En zijn moeder? Was ze echt zo meisjesachtig? Jammer dat hij geen foto’s van haar heeft zoals hij zich haar herinnert, haar mond rood van frambozensap. Alle foto’s die hij van haar heeft zijn in zwart-wit.
Daardoor missen ze ook de geuren die bij haar hoorden. Rijp fruit. Gras. Appelgebak. Hij bewaart een paar foto’s van haar in zijn portefeuille, samen met die van Tijger en Thija. Hij haalt ze te voorschijn, zoals hij bijna elke dag even doet. Zijn moeder, lachend, op het weitje achter het huis waar ze de was te bleken legt, een beetje verrast door de fotograaf. Was dat zijn vader geweest? Of haar eigen vader, grootvader Bernhard?
Een andere foto toont haar op haar paasbest, samen met zijn vader, in het zwart, de voordeur achter zich dichttrekkend. Op weg naar de kerk. In dat grijs is ze veel te deftig voor de moeder uit zijn herinnering. De zondagse kleren zitten haar zelfs op de foto onwennig. Na de mis gooide ze die altijd direct uit, om wat luchtigs aan te trekken, om de bossen in te gaan, samen met Mels en vaak ook met Tijger en Thija. Maar altijd zonder vader. Die zat op zondag in zijn zwarte kleren deftig zondags te wezen in het café.
Of gewoon in de kamer, slapend in zijn stoel. Niet voor niets was hij een zoon van grootvader Rudolf. Hij stond stijf van de regels.
Een foto waar ze allemaal op staan: grootvader Bernhard, moeder, Thija, Tijger en hijzelf. Geen vader. Allemaal tot de knieën in een zee van gras aan de oever van de Wijer. Toen was zijn vader er nog. De foto moet door hem genomen zijn. Hij moet nog hebben geprobeerd de compositie van de foto te redden, maar daarbij heeft hij het hele groepje een beetje scheef gefotografeerd.
Of misschien was hij gewoon dronken, zoals vaak op zondag. De Wijer stroomt in de richting van de brug een beetje omhoog, net alsof ze allemaal wankel staan. Thija staat vooraan, met opgeschorte jurk, bang dat haar onderrok onder het stuifmeel van de oeverlelies komt te zitten. Haar benen dun, maar sterk. Alles aan haar is sterk. Haar lach, haar houding. Hoe klein en spichtig ze ook is, niemand is altijd en overal zo nadrukkelijk aanwezig als zij. Tijger staat naast haar, een arm om haar hals. Hij trekt haar een beetje naar zich toe. Zelf staat Mels vlak bij zijn moeder, die troostend een hand op zijn schouder legt.
Een foto van Tijger alleen, stoer, in starthouding op zijn fiets, als op een motor.
En de adembenemend mooie foto van Thija op de dag van haar plechtige communie. Voor de bloementuin van de kerk. In haar roze jurk, die zelfs op de zwartwitfoto, in de speciale tint grijs, laat zien hoe roze die is. In haar hand draagt ze een boeket van margrieten en Gipskruid, in haar andere hand het nieuwe missaal. Haar ogen staan groot, maar voor haar doen wat verlegen. Ze vertolkt de hoofdrol in een toneelstuk. Het hele dorp was erbij toen alle communicanten, een voor een, door de fotograaf werden gekiekt, allemaal in dezelfde houding, voor de bloementuin tussen de kerk en de pastorie.
Nog altijd herinnert Mels zich dat moment. Hoe stil het werd; het was al stil toen ze naar de plek liep. De ogen waarmee ze naar de fotograaf keek, haar grote wat verbaasde ogen. Het bleef maar duren. Ze trok het toneelstuk helemaal naar zich toe. Maar de fotograaf moest verder. Andere meisjes stonden te dringen.
Mels weet nog precies hoe het was; hoe ze hem heel even aankeek. Maar later zei Tijger dat ze naar hem had gekeken en zo had iedereen gedacht dat ze naar hem of naar haar keek, zelfs zijn moeder.
Hij stopt de foto’s terug in de portefeuille en kijkt uit over de Wijer die er, vanaf dit punt gezien, nog net zo bij ligt als een halve eeuw geleden.
Ton van Reen: Het diepste blauw (080)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Het schuurtje achter het huis van grootvader Rudolf is een klein oorlogsmuseum. Er staan een paar ingevette geweren van Duitsers en Engelsen. Militaire uitrustingen. Helmen. Blinkend opgepoetste koperen hulzen van granaten.
De helm van vliegenier John Wilkington heeft een apart plaatsje onder een glazen stolp. Daarnaast ligt een handgeschreven vel met de informatie die grootvader over het leven van John Wilkington bij elkaar heeft gezocht. En een carbonkopie van de getypte brief die grootvader naar Engeland heeft gestuurd, waarin hij de laatste weken van het leven van Wilkington heeft beschreven.
Daar heeft hij een dankbrief voor teruggekregen van een majoor Kirk Harlewood, die hem ook het thuisadres van Wilkington heeft gegeven. Waarna zijn schoondochter, Mels’ moeder, bij wie Wilkington in huis was geweest, een brief naar de weduwe heeft gestuurd. Met grootvaders toestemming, omdat hij zelf niet in staat was om emoties op papier te zetten.
Verder bevat het museum veel foto’s in lijstjes. Vooral kiekjes van vrolijke Engelse tommy’s, boven op tanks en in jeeps, met meisjes met opgetrokken rokken op schoot. Door al die vrolijke soldaten en glunderende meisjes lijkt de oorlog vooral op een groot feest.
Bij sommige meisjes heeft grootvader een kruisje op het voorhoofd gezet.
`Waar dient dat kruisje voor?’ vraagt Mels, die de gezichten van de meisjes bestudeert.
`Het is een brandmerk’, zegt grootvader. `Het waren meiden die met Duitse soldaten liepen en later met de tommy’s. Het betekende dat ze voor onze eigen jongens afgeschreven waren. Maar ze trouwden het eerst. Het geheugen van de mensen is kort. De oorlog waren we vlug vergeten.’
`Waarom bewaart u die spullen dan?’
`Omdat ik wil onthouden waar wij angst voor hebben gehad.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (079)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels herinnert zich het gesprek op het kerkhof als de dag van gisteren.
Nog geen twee dagen later vonden ze grootvader Bernhard dood in zijn stoel. Met de kat op schoot, die misschien niet eens wist dat hij dood was of dat misschien niet wilde weten.
Hij was zo maar ingeslapen, nog geen uur nadat Mels’ moeder bij hem op bezoek was geweest en zijn bed had opgemaakt met schone lakens.
Misschien vond hij het bed te schoon en te wit om erin te sterven en was hij liever in zijn onopgemaakte holletje doodgegaan.
Grootvader Rudolf heeft hem twintig jaar overleefd. Die is bijna honderd geworden. Hij heeft Bernhard zo lang overleefd dat hij zelfs vergeten was dat hij zijn hele leven ruzie met hem had gemaakt. Toen hij stokoud was, sprak hij alleen nog maar over zijn jeugd, over toen hij en Bernhard nog vrienden waren en alles samen deden en voor eeuwig vrienden wilden zijn. De ouderdom zette in het hoofd van grootvader Rudolf alles op zijn kop.
In het jaar dat hij stierf, was zijn lijf net zo uitgewoond als het grijze kostuum dat hij dertig jaar had gedragen en dat hij nooit meer had willen vervangen, maar in zijn hoofd was hij een jongeman van achttien die de hele wereld aankon. Alles wat er na zijn achttiende gebeurd was, was hij vergeten. De nette man was allang dood. Hij riep naar de meiden op straat en was lastig voor de verpleegsters die hem kwamen wassen en aankleden. Na een lang keurig leven bewees hij in zijn dementie dat hij geen haar was veranderd.
Ton van Reen: Het diepste blauw (078)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Aanstaande woensdag, 7 november, geeft schrijver Ton van Reen een lezing in de jaarlijkse lezingencyclus van het Dr. Winand Roukens Fonds, aan de Universiteit van Maastricht.
De lezing vindt plaats in de Karl Dittrichzaal van de Universiteit te Maastricht, in het voormalige Bonnefantenklooster, Bonnefantenstraat 2 te Maastricht.
Het thema van de lezingencyclus van het WRF is in dit studiejaar ‘Vreemd in Limburg’.
De eerste lezing werd gehouden door prof. Joep Geraets, hoogleraar genetica en celbiologie over ‘vreemd DNA in Limburg’. De tweede werd gehouden door Dr. Lotte Thissen, cultureel antropoloog, en had als thema de taal waarin wij met elkaar omgaan. De derde lezing is door Ton van Reen. De vierde lezing, over arbeid door buitenlanders zoals Polen, wordt gehouden door Karolina Swoboda, eigenaar van een van de grootste organisaties voor arbeidsbemiddeling in Europa.
In zijn lezing zal Ton van Reen vooral vertellen over de mensen die niet bij ons mochten horen, de vreemdelingen in eigen huis. Omdat ze door de katholieke kerk benoemd waren tot kinderen van de duivel: de kubla walda, de kaboten, de kabouters. In het kort, de door de rk Kerk verstoten kinderen, zoals de kinderen die werden geboren met het syndroom van Down, die volgens de kerk duivelskinderen waren, omdat hun vader de duivel zou zijn en hun moeder omgang had met de duivel.
De rk Kerk heeft altijd de mensen die haar niet goed gezind waren, of van wie ze niet wilden dat ze katholiek werden, in verband gebracht met de duivel, zoals joden, roma en sinti, vrouwen die van hekserij werden beschuldigd, enzovoort.
De duivel zou een geest zijn die zelf niet kon handelen , maar handlangers op aarde nodig had om zijn kwalijke werken uit te voeren, zoals misoogsten, uitbraken van pest en andere plagen, veeziektes , die tot hongersnoden hebben geleid, kinderroof, en zo meer.
Meer dan tien eeuwen lang heeft de kerk de mensen angst aangepraat voor alles wat anders was in de ogen van priesters en voor iedereen die anders dacht of een ander geloof aanhing.
Duizenden mensen, alleen al in het huidige Limburg, waren het slachtoffer van deze vervolgingen door een organisatie die zich boven alles verheven voelde en beschikte over leven en dood.
In de hele wereld werden er miljoenen mensen geslachtofferd en vaak na gruwelijke martelingen vermoord door een organisatie die zegt liefde te prediken maar haat heeft gezaaid en mensen tegen elkaar heeft opgezet.
Aanstaande woensdag, 7 november 2018, lezing van schrijver Ton van Reen in de jaarlijkse lezingencyclus van het Dr. Winand Roukens Fonds, aan de Universiteit van Maastricht.
De lezing vindt plaats in de Karl Dittrichzaal van de Universiteit te Maastricht, in het voormalige Bonnefantenklooster, Bonnefantenstraat 2 te Maastricht. De aanvang is om 16.00 uur. Graag iets eerder aanwezig. Einde om 18.00 uur. Iedereen is welkom.
# lezingen
Ton van Reen
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Lovers, - Book Stories, Archive Q-R, Art & Literature News, Literary Events, Reen, Ton van, Reen, Ton van, The Art of Reading, Ton van Reen
Toen grootvader Bernhard na zijn pensionering het baantje van doodgraver had aanvaard, was grootvader Rudolf koster geworden.
Zo doet hij ook wat voor de kerk. Omdat de een binnen werkt en de ander buiten, hoeven ze elkaar nooit te treffen, terwijl ze toch dezelfde Heer dienen.
Als grootvader Mels ziet aankomen, gaat hij op de rand van het gat zitten, om even uit te blazen. Mels springt in het gat en graaft verder.
`Wie is er dood?’ vraagt Mels, terwijl hij de kluiten over de rand werpt.
`We krijgen een man die in zijn jeugd naar Curaçao is vertrokken en die hier nooit meer terug is geweest. Dat gebeurt steeds vaker. Laatst was er een vrouw die na de oorlog is weggevlucht.’
`Was ze bang?’
`Ze zou met Duitsers hebben gelopen. Haar fout was dat ze altijd aardig was geweest tegen iedereen, ook tegen de Duitsers. Daarom noemden ze haar een moffenhoer. Ik begrijp niet dat ze hier wil rusten, tussen de mensen die haar kaal hebben geschoren.’
`Misschien heeft ze hen vergeven.’
`Dat moet het zijn, jongen. Mensen moeten niet blijven leven met wraakgevoelens.’
`Kent u die man uit Curaçao?’
`Een merkwaardig iemand. Hij is door toeval als militair op Curaçao terechtgekomen en is daar nooit meer weggegaan, maar hij heeft in zijn testament laten zetten dat hij hier begraven wil liggen. Liever dood thuis dan nooit thuis. De wensen van overledenen moeten worden gerespecteerd.’
`Denkt u wel eens over doodgaan?’
`Waarom zou ik?’
`Omdat u oud bent.’
`Mijn beste jaren komen nog.’
`Grootvader Rudolf zegt dat de doden wachten op de verrijzenis.’
`Zo’n bovenmeester weet dat het beste’, lacht grootvader. `Sommigen liggen hier al zo lang dat er niets meer van hen over is. Als de engelen het Laatste Oordeel aankondigen, zal het voor velen knap lastig worden om uit het graf te verrijzen. Veel doden liggen boven elkaar begraven. Dan komt er iemand met de armen van de een en met de benen van een ander te voorschijn.’
`Grootvader, u spot met de doden. U mag ze de hoop niet afnemen.’
`Ik denk dat we het niet zo precies moeten nemen. Het lichaam dat we hier achterlaten, zal hier heus wel blijven. In welke gedaante wil je verrijzen? Als je oud was, wil je dan terugkomen als een jongeman? Ik geloof niet in die verrijzenisideeën. In de hemel is geen plaats voor de afgedragen pakken die onze lijven zijn. Voor de zielen is weinig plaats nodig. Alle zielen van de wereld kunnen in mijn handpalm.’
`Misschien is de hemel op aarde.’
`Precies. De bijbel bestaat uit plaatjes en praatjes die de mensen moeten kunnen begrijpen. Maar God houdt zich niet met het gekronkel van ons aardwormen bezig. Hij heeft wel wat anders te doen. Kijk vanavond naar de Melkweg. Dat heb ik geleerd op zee, van me af kijken. Beseffen dat alles eindeloos is. Ook God. Het enige wat ons past is afwachten wat God met ons wil.’
Grootvader neemt de schop over en graaft fluitend verder. Zijn twijfel over de eindigheid doet hem niet twijfelen over het nut van de dag van vandaag en over het nut van mooie graven.
Mels veegt het zand van zijn kleren.
`Wat zijn hoeren?’
`Hoe kom je daarbij?’
`Zojuist had u het over een moffenhoer.’
`Hoeren zijn vrouwen die de liefde bedrijven voor geld.’
`En die meisjes in de havens, vroeger?’
`Niet alle vrouwen die van de liefde leven, zijn hoeren. Zij waren de plaatsvervangsters van onze eigen meisjes en moeders. Troostmeisjes.’
`Zijn hier ook hoeren?’
`Nee, hier weten de mensen te veel van elkaar.’
`Ik heb Thija’s borsten gestreeld.’
`Heb je daar spijt van?’
`Nee.’
`Gelukkig maar. Strelen hoort bij de liefde. Toen ik zo oud was als jij droomde ik ook van meisjes. Ik moet je eerlijk bekennen, ik heb mijn meisje ook over haar borsten gestreeld, ook al werd me verteld dat het een doodzonde was. Ik ging liever naar de hel dan het te laten. Meisjes zijn er om gestreeld te worden. Ze hebben een zachte huid, dat is de natuur. Zonder strelen komt er geen nieuw leven. Paarden in de wei aaien elkaar ook. Denk jij dat die ooit hebben gehoord over doodzonde?’
Ton van Reen: Het diepste blauw (077)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels rijdt langs de kerk en vandaar, over het kerkhofpad, naar het kerkhof.
Aan de ene kant de muur rond de pastorietuin, aan de andere kant de verwilderde heg die de gronden van de parochie scheidt van die van de gemeente.
Achter de heg staat de gemeenteloods.
‘s Avonds is het pad in gebruik bij vrijers die door de heg kruipen en onder de oude, nooit gesnoeide appelbomen in de pastorietuin de kunstjes van de liefde leren.
Ook de heksen komen hier bij elkaar. Grootvader Bernhard vertelde dat ze vanaf het kerkhofpad naar Duitsland vlogen, om met de duivel te vrijen.
Maar als ze terugvlogen naar het dorp en spijt kregen, strafte de duivel ze door hen dwars door alle heggen en struiken te laten vliegen, zodat ze de volgende dag kenbaar waren aan hun schrammen en builen.
Het pad eindigt bij de poort van het kerkhof.
Ton van Reen: Het diepste blauw (076)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Voor ze naar binnen gaan, plukken ze dikke ijspegels van het afdakje boven de deur, om op te sabbelen.
Binnen maken ze een vuurtje van houtblokken. Als het een beetje warm is, trekken Mels en Tijger hun schoenen en sokken uit om ze bij het vuur te drogen. Hun tenen zijn zo wit als die van hun grootmoeder toen ze opgebaard lag en haar voeten net iets onder het laken uit staken. Mels had het niet kunnen laten om er even in te knijpen. Hij weet zeker dat ze even de ogen opende en dat ze heel zacht `au’ had gezegd. Zijn grootmoeder hield van grapjes, daaraan kon de dood niets veranderen. Maar van zijn vader had hij een draai om zijn oren gekregen.
Daardoor weet Mels het nog. Veel meer dan dat voorval heeft hij niet van haar onthouden: hij was nog klein toen ze doodging. Ze kennen haar vooral uit de verhalen van grootvader Bernhard. En ze weten dat ze van paarse viooltjes hield, want hij zorgt ervoor dat haar graf altijd vol paarse viooltjes staat.
`Ik zal jullie voeten warmen’, zegt Thija. Ze wrijft hun tenen warm met sneeuw, net zo lang tot ze gloeien als ijzer in smidsvuur. Ondertussen vertelt ze over de winter in China, waar het heel gewoon is dat de sneeuw zo hoog ligt dat de mensen er tunnels in aanleggen en de dorpen in de winter op vestingen lijken, met daken van ijs waar de zon doorheen schijnt.
`Er was eens een meisje in China dat in een gevangenis zat’, begint Thija.
`Waarom?’
`Omdat haar moeder niet van haar hield. Ze zat niet in een echte gevangenis, voor haar gevoel was het zo. Om lief voor haar moeder te zijn, plukte ze bloemen. Maar toen ze de bloemen aan haar moeder gaf, vond die de kleur niet mooi. Toen bakte ze een taart voor haar moeder, maar die lustte de taart niet omdat ze in plaats van suiker per ongeluk zout had gebruikt. Een lieve moeder had tegen haar kind gezegd: “O, wat heb jij een lekkere taart gebakken. Geef me nog maar een stukje.” Maar in haar zenuwachtigheid deed het meisje alles fout. Op een keer, toen haar moeder weer tegen haar schreeuwde, werd het meisje heel boos. Toen haar moeder sliep, pakte ze het taartmes en sneed haar het hoofd af. Ze stopte het in een taartdoos en stuurde het naar de keizer, omdat de keizer oud en alleen en blind en een beetje zielig was. Ze dacht: Als hij de doos opent en het haar van mijn moeder voelt, vindt hij er misschien troost in door het te strelen. Zo was haar moeder dan toch nog ergens goed voor. De rest van het lichaam sneed ze in stukken en gooide die in zee.’
`En toen?’
`Dit is alles.’
`Dit verhaal is niet af’, zegt Mels. `Krijgt ze straf? Wordt die moeder weer heel en krijgt ze dan spijt?’
`Vertel jij het verhaal maar verder.’
`Goed. Op een dag toen de keizer het haar van de moeder zat te strelen, merkte hij dat het alleen een hoofd was. Dat deed hem verdriet. Hij wilde het hele lichaam van de vrouw kunnen strelen. Hij liet in het land omroepen dat wie hem het lichaam van de vrouw bracht, een beloning zou krijgen.
Op een dag vonden een paar vissers de stukken van het lichaam in hun netten. Ze brachten ze naar de keizer. Die was blij. Vurig wenste hij dat de vrouw weer tot leven kwam. Maar toen de keizerlijke dokters haar in elkaar aan het zetten waren, ontdekten ze dat ze geen hart had. Daarom gaven ze haar het hart van een slang. Ze begon weer te leven. De vrouw was verbaasd toen ze zichzelf in de armen van de keizer terugvond.’
`En toen?’ vraagt Tijger.
`Dan is het verhaal afgelopen.’
`Dat kan niet. Ik weet hoe het verdergaat. De vrouw wil zich wreken op haar dochter. En ze is sluw omdat ze nu het hart heeft van een slang. Op een nacht glijdt ze, in de gedaante van een slang, het huis van haar dochter binnen en probeert haar te wurgen. Maar de dochter herkent haar aan haar ogen. Die zijn nog altijd even vals. Nu kan haar moeder haar slangengedaante niet meer afleggen, want wie in valse vermomming herkend wordt, moet voor altijd in die gedaante blijven huizen en kan nooit meer zichzelf worden. De moeder vlucht naar het bos. Daar woont ze nu nog, als een gevaarlijke slang. Alle kinderen die in het bos komen, eet ze op.’
Zo is het genoeg’, zegt Thija. `Zwarte sprookjes eindigen altijd met opgegeten kinderen.’
De schoenen en sokken zijn weer droog. Het vuur is al bijna uit. Ze gooien een paar emmers sneeuw op de nog gloeiende as die sissend protesteert, alsof de duivel zelf zich in de resten van het vuur ligt te warmen.
Ze gaan naar de zolder. Het raampje van de molenzolder is wit van de sneeuw. De binnenkant van het glas is geëtst met ijsbloemen die lijken op het suikerwerk op een abrikozenvlaai.
Het is alsof ze onder een stolp zitten. Om elkaar te verstaan is fluisteren meer dan genoeg. Hun stemmen komen met wolkjes uit hun mond. De woorden bevriezen bijna op hun lippen, de letters vallen als spelden zo zacht op de vloer, maar maken toch nog genoeg geluid om elkaar onder deze stolp van stilte te kunnen verstaan.
Tijger blaast zijn handen warm. Het klinkt oorverdovend luid.
`Stil’, zegt Thija. `We zijn hier om te luisteren naar de stilte.’
Ze durven bijna niet meer te ademen.
Plotseling horen ze een kreet. Ver weg. Het is net alsof hij over een enorme vlakte naar hen toe komt.
`Dat is iemand die bang is’, zegt Thija.
`Het is die zigeunerjongen’, zegt Mels. `Jacob.’
`Is hij dan nog niet dood?’
`Hij zit in die wagen om beter te worden. Hij roept zo hard omdat hij alleen is. Het is mijn schuld. Ik heb beloofd dat ik terugkwam.’
`Dan gaan we nu’, zegt Thija.
Ze verlaten de stille stolp van de molen en lopen langs de Wijer het dorp uit.
Door het dikke zuigende pak sneeuw duurt de tocht eindeloos lang.
De woonwagens en de kleine keet staan nog steeds op dezelfde plaats, aan het eind van een bosweg.
Iemand tikt op het beslagen raam van het keetje. Ze moeten goed kijken. Het is Jacob.
`Ik dacht dat je me vergeten was’, roept hij.
`We konden je tot in het dorp horen roepen’, zegt Mels. `Als het koud is, draagt een stem heel ver.’
`Ik was even buiten’, zegt de jongen. `Om door de sneeuw te lopen. Ik geloof niet dat ik beter word door in dit hok te blijven zitten. Daarom schreeuwde ik zo hard. Niet van kwaadheid, hoor. Van blijdschap omdat ik de sneeuw voelde.’
Jacobs moeder komt uit haar woonwagen naar buiten. Ze kennen haar goed. Mels’ moeder heeft zeker al twintig vingerhoeden van haar gekocht, maar ze gebruikt er nooit een. Ze zien Jacobs vader achter de ruit zitten, zijn hoofd in de rook van een sigaret.
`Ik ben blij dat jullie Jacob opzoeken’, zegt ze.
`Hoelang is hij al ziek?’
`Al heel lang. Kom even binnen, ik heb thee.’
In de wagen moeten ze zich voorzichtig bewegen om de porseleinen engelen en adelaars en de kristallen vazen niet om te stoten. De wagen staat propvol.
Ze drinken thee.
`Het gaat niet goed met Jacob’, zegt zijn moeder. `Ik zeg het eerlijk, het is een wonder dat hij nog leeft. Hij wil niet dood. Misschien haalt hij de lente. Dan kan het nog lang duren.’
Jacobs vader zucht, inhaleert diep en blaast de rook uit in kringetjes.
`Als hij niet beter wordt, dan mag hij toch wel uit dat keetje?’ vraagt Mels.
`Als we tegen hem zeggen dat hij eruit mag, weet hij dat het afgelopen is.’
`Dank u voor de thee’, zegt Mels. `We willen nu graag naar Jacob.’
Jacobs vader dooft de sigaret, kijkt hen een voor een aan, lijkt iets te willen zeggen, slikt, alsof hij een brok in zijn keel heeft, zegt niets en rolt een nieuwe sigaret.
Door de sneeuw lopen ze terug naar de kleine wagen.
Jacob nodigt hen naar binnen. Dat mag nu dus ook.
In de wagen ruikt het naar schoonmaakmiddelen. Zijn het de medicijnen die zijn longen beter moeten maken?
Jacob zit op het bed. Zijn gezicht is wit als sneeuw.
`Zien zieke kinderen er allemaal zo uit als ik?’ vraagt hij.
`Als je beter bent, krijg je net zo’n rode kleur van de kou als wij’, zegt Mels. `Straks, als je weer naar school gaat.’
`Op scholen houden ze niet van zigeuners.’
`Bij ons wel’, zegt Mels. `We hebben ook een meisje uit China in de klas.’
`Zij?’ Jacob kijkt naar Thija.
`Als je van verhalen houdt, kun je vriend van ons worden’, zegt Thija.
`Zigeuners kennen veel verhalen’, zegt Jacob. Hij vertelt over hoe de zigeuners door de eeuwen heen door de Kaukasus trokken en door Europa en ten slotte hier zijn aangekomen. Hij heeft een boek over de lange reis. Het staat vol platen. Zigeuners op feesten. Dansende meisjes met wijde rokken. Kampvuren. Vrouwen die levende egels opblazen door ze een strootje in hun gat te steken, ze in klei rollen en ze levend in het vuur roosteren.
`Bah, dat jullie egels eten’, zegt Mels.
Jacob zwijgt. Hij is moe. Ze staan op.
`Komen jullie weer terug?’
`Zeker’, zegt Mels.
Zachtjes gaan ze naar buiten. De sneeuw lijkt nu nog witter. Hij knarst onder hun voeten.
Zwijgend lopen ze terug naar huis.
`Raar dat Jacob blauwe ogen heeft’, zegt Thija. `En blond haar.’
`Zou het dan toch waar zijn dat zigeuners kinderen roven?’ vraagt Tijger.
`Er zijn ook blonde Chinezen’, zegt Thija.
`Bestaat niet.’
`Wel. Afstammelingen van gestrande scheepsbemanningen. En van Marco Polo. Die kreeg honderd vrouwen van de keizer.’
`Als je in de Middeleeuwen een zigeuner doodsloeg kreeg je een beloning’, zegt Mels.
`Veel?’ vraagt Tijger.
`Als je een gezin uitmoordde was je rijk. Dan kon je een kasteel kopen.’
`Jammer dat we niet in de Middeleeuwen leven’, zegt Tijger. `Dan hadden we genoeg geld om naar China te vliegen.’
Thija kijkt hem verbijsterd aan.
`Natuurlijk hadden we hen dan doodgeslagen’, zegt Tijger. `Als we toen hadden geleefd, hadden wij ook gedacht als middeleeuwers.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (075)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature