Or see the index
Hoofdstuk 4
De rode bessentrossen en de heldergroene bladeren van de meidoorn schitterden fel in de zon en kleurden het licht dat getemperd als door een zeef op het plein viel. In zijn eentje zorgde de boom voor de nodige schaduw. Op sommige plaatsen reikte zijn lover tot aan de daken van de huizen, zelfs tot aan de struiken in de caféhof. Sommige takken waren zo zwaar dat ze doorzakten en scheuren vertoonden aan de stam. Men had ze moeten stutten. Vanaf zijn hoge post in de top van de meidoorn kon de tamme buizerd het hele dorpsplein overzien. Het café. De kerk daartegenover.
De huizen waaraan begin noch eind te ontdekken viel omdat de daken in elkaar overliepen. Op alle raamdorpels bakken vol hanggeraniums, die rood langs de gevels naar beneden vloeiden. Tegenover de huizen, aan de andere kant van het plein, een drietal boerderijen. Schuren, stallen en mesthopen waaruit donkere zeik in een goot dreef die verderop in een weiland verliep. De lege gebouwen van Chiles Plaats, de verlaten boerderij waaraan iedereen zich ergerde, vooral door de overlast van het ongedierte dat er huisde. De vogel zag de vrouwen in hun zwarte kleren en met gazen sluiers voor het gezicht. Net als in een toneelstuk leken ze hysterische taferelen uit te beelden rond het bed. En daarin het kind. Klein, maar nog levend. Bleek als een kaars, maar nog ademend. En zich van zijn leven bewust. Een kind dat nooit zou begrijpen waarom het sterven moest. De jongen zag de buizerd met de muis. Die had de vogel gevangen voor de adder. Omdat zijn baasje het voedsel niet kwam halen, vrat de vogel de muis zelf maar op. Met het rood voor de ogen ontbrak het de jongen aan elk gevoel voor werkelijkheid en verhouding. Zo zag hij vol afschuw hoe de muis het lijf van de vogel openscheurde en opvrat. Wat hem hoog en hard deed gillen. Tenslotte was het zijn vogel! De buizerd die hij getemd had door hem aan een ketting te leggen. Waartegen hij dagen en dagen had gepraat, net zo lang tot het dier zich bij hem op zijn gemak had gevoeld. De vogel die hij, nadat hij hem getemd had, trots als een overwinnaar door het dorp had gedragen, op zijn pols. Waarmee hij de waswijven rond de pomp zo’n schrik aanjoeg dat ze alles in de steek lieten en het op een lopen zetten. Waarmee hij de stilzwijgende bewondering oogstte van de mannen die niet begrepen hoe het een kleine jongen was gelukt een roofvogel te temmen. De vogel die hij de eerste tijd had gevoerd met stukjes spek en ingewanden van varkens. De rover die hij vaak in zijn armen had. Van wie hij de zachte veren en de harde bek zo goed kende. De krachtige harde bek die zo ontroerend en tegelijk zo beangstigend was. De kraaien, die zich in hun slecht zittende zwarte kleren rond zijn bed bewogen, holden af en aan met koude verbanden die ze op zijn polsen en voorhoofd legden. Relieken van alle soorten heiligen werden op zijn borst gespeld of onder zijn kussen verborgen. Werden, omdat het wonder uitbleef, verwisseld voor nieuwe relieken van weer andere heiligen die het dan ook maar eens moesten proberen. Net zo lang tot de hele voorraad uit de kerk en de her en der bij elkaar gezochte religieuze aftreksels opgebruikt waren. Maar zonder een verbetering in de toestand van de jongen te bewerkstelligen. Wat de kraaien had moeten doen twijfelen aan de wonderdoeners. Nee, hun hoop verflauwde niet. En alsof ze nog niet genoeg hadden gebeden, kropen ze op hun knieën rond het bed, het gezicht naar de grond en naar alles wat zich daarop voortbewoog. Met hun schelle stemmen baden ze de litanie van alle heiligen. Maar ook die lieten het afweten. De kraaien hadden beter kunnen weten. Wanneer een jongen in veertien dagen tijd van tweeëndertig kilo terugviel naar negentien, wanneer hij het tot pap gekookte eten niet langer dan een paar minuten in zijn lijf kon houden, wanneer hij onophoudelijk ijlde en over iedereen dingen uitschreeuwde waar hij eigenlijk geen weet van mocht hebben, zodat velen zich in hun hemd gezet voelden, dan was er geen kans meer voor een kind. Dan kon zijn vader met zekerheid een kist voor hem maken uit planken van grof vurenhout. Niet dat de timmerman het zijn kleine jongen gunde dat hij er zo beroerd aan toe was. Maar het stemde hem wel gerust. Dat gesodemieter met dieren in huis zou mooi afgelopen zijn als hij de knaap had gekist en het deksel kon dichtspijkeren. Dat was dan in één keer afgelopen.
Hij moest er niet aan denken dat die jongen erdoor zou komen. Als die knul eens een jaar of veertien zou zijn, wat zou hij dan in huis halen? Beren? Tijgers soms? Een roofvogel, een slang en een boskat waren al erg genoeg. Dat had de adder wel bewezen. En moest je daar die verrekte buizerd in de meidoorn zien zitten, het kreng. Zeker vijftien kippen had hij uit de ren in het achtertuintje gepikt en voor de ogen van de timmerman opgevreten. Zijn beste hennen was hij kwijt. Wie zou hem die beesten vergoeden? De kleine rotjongen die daar op apegapen lag zeker niet. Die had niks. Die zou ook nooit meer iets krijgen. En daarom knalde de timmerman er flink op los. Bij elke knal van de hamer klopte de koorts tegen de schedel van de jongen en trokken de schellen voor de ogen van de buizerd met een schrikbeweging dicht. De vogel begreep dat hij bij de timmerman uit de buurt moest blijven. Bovendien voelde hij zich op zijn eigen plek op de bovenste tak van de meidoorn veel prettiger dan beneden. Want daar liep hij de kans dat kinderen zich aan hem zouden opdringen. Dat konden ze maar niet laten. Al de keren dat hij op de arm van de jongen werd rondgedragen, hadden ze hem lastiggevallen.
Ton van Reen: Landverbeuren (22)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Jacob Ramesz keek met ogen vol smeulende haat naar de wijven rond het bed van de jongen. De lelijke dorpsvrouwen met hun verzuurde gezichten hadden geen cent meer over voor hem. Vroeger, toen was het anders geweest. Toen hij nog jong was en achter de boerenwijven aan zat. Terwijl hun kerels tussen de koeien of de kroten zaten, maakte hij hun het hof. Op hun eigen zolders naaide hij hen dat het sap hen in de schoenen liep. Die wijven wilden ook wel eens wat anders dan steeds maar weer hun eigen boer! Dat waren nog eens tijden!
Zelfs de vrouwen daar rond het bed, die er in hun zwarte kleren uitzagen als kraaien, zouden het niet kunnen ontkennen. Bij dat groepje waren er drie die hij had mogen pakken. Aha! Al hadden ze toen nog niet van die harde smoelen en waren ze een jaar of dertig jonger geweest. Ze leken het zich nauwelijks te herinneren, want voor hen was hij nu lucht. Godverdomme, hij zou nog eens zo jong moeten zijn als de gek die daar met de dochter van de slager zat te spelen. Dan zou hij nog eens van zich laten horen. Kaffa, zou die zijn lul wel echt gebruiken? Kaffa had niet het minste idee van wat de vlooientemmer allemaal over hem dacht. Hij had al zijn aandacht nodig bij het spel. Hoewel Angela eigenlijk geen partij voor hem was, wist ze toch al razend goed met het mes om te gaan. Ze had aanleg, al kon ze daar als meisje weinig mee doen, want alleen mannen deden dit spel. Vrouwen telden daarbij niet mee. Die deden andere dingen voor hun vertier. Niemand anders dan Kaffa zou zich dan ook verlaagd hebben om tegen een meisje te spelen. Toen Kaffa met zijn laatste slag zoveel van het land van Angela inpikte dat zij er haar koning niet meer in kwijt kon, had ze verloren. Kaffa wilde nieuwe landen uitzetten, maar Angela had geen zin meer. Een paar keer verliezen vond ze meer dan genoeg. Ze veegde de grenzen uit, trok Kaffa speels aan zijn haren en holde naar haar zusjes, die zich bij de spoelbak amuseerden. Ze wilde ook het water in, maar ze durfde haar kleren niet uit te trekken. De eerste keer in haar leven dat ze daarmee aarzelde. Ze voelde dat Kaffa naar haar keek. Besluiteloos bleef ze bij de pompbak staan, jaloers op de kinderen die zich eindeloos amuseerden. Kaffa klikte het mes dicht, stond op en liep een rondje om het plein. De slagerij passerend zag hij hoe het varken aan de ladder hing, vanbinnen al voor een groot deel leeggehaald, maar nog gekleed in zijn witte spekjas. En met de ogen open, alsof het toekeek hoe het leeggeplunderd werd.
Ton van Reen: Landverbeuren (21)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De wonderen bleven uit. Tot grote droefenis van het dorp ging iedere zieke die zijn hulp inriep tóch dood. Tot helemaal heilig zou de gelukzalige het nooit kunnen brengen als hij het zo duidelijk liet afweten, ook al droeg hij op zijn portret reeds een aureool van wit licht. Hij leek voorgoed ingeslapen op het kerkhof van Solde, tussen bemoste muren en groene linden. Een zware, natuurstenen tombe, hem geschonken door het dorp, drukte zijn lijf steeds verder het grondwater in. De geur van heiligheid waarnaar hij zijn hele leven had gestreefd, bleek hem verder koud te laten. Misschien had hij zich daar in die bossen, waar nooit iemand hem zag, toch vaker afgetrokken dan voor een echte heilige mogelijk werd gehouden. De in het zwart geklede vrouwen kregen het algauw warm in de kleine kamer van de jongen. Toen het zweet hun uitbrak, vonden ze een oplossing door de zieke jongen met bed en al naar buiten te verplaatsen. Enkelen namen hem op bij armen en benen en droegen hem door de werkplaats naar buiten, terwijl de anderen het bed door het raam naar buiten wurmden. Ze zetten hem op een mooie plaats in de schaduw van de meidoorn. Voor het kind was het daar een stuk beter dan in zijn benauwde kamer. Met zijn door koorts halfblinde ogen keek de jongen om zich heen. Zocht naar dingen die hij kon herkennen, maar hij slaagde daar niet in. Hij viel in slaap, moe van het licht dat, na een wekenlang verblijf in een donkere kamer, vol geweld op hem afkwam. Een schijnslaap. Het soort slaap waarin ook opoe Ramesz voortdurend verkeerde.
Jacob Ramesz droeg haar naar buiten en zette het uitgeleefde vrouwtje in een rieten leunstoel. Aan het kindse wijfje was niet meer te zien of ze sliep of wakker was. Als ze niet in haar stoel zat, lag ze in bed; meestal had ze een onwezenlijke glimlach op haar gezicht. Haar ogen stonden altijd open. Ze had het altijd koud, in zomer en winter. Zelfs bij deze hoge temperaturen klopte ze de vlooientemmer de laatste centen uit de zak voor de aanschaf van kolen voor haar voetstoofje. Jacob zette het stoofje vol gloeiende vetkool onder haar voeten en hing er haar rokken overheen. De warmte trok in haar kleren. De rook kroop tussen kraag en mouwen in kleine kringetjes naar buiten, zodat het leek of ze in brand stond. Ze lachte erbij. Kon niets anders meer dan lachen. Alle andere dingen die haar ooit hadden beziggehouden was ze zo goed als vergeten. Niets hinderde haar meer. Zo ging dat met een oud mens dat zelfs haar herinneringen verloren had en dat niet eens meer zag wat er om haar heen gebeurde. Ze had er geen notie van dat op een paar passen afstand een jongen lag te sterven. Een kind dat nog een heel leven voor zich zou moeten hebben, een leven om te vullen met al de dingen die opoe alweer kwijt was. Haar bleef alleen een doelloze vrolijkheid over. Zo gerust als opoe Ramesz waren ook de drie jongere zusjes Azurri, die in de spoelbak van de pomp speelden. Naakt. Hun kleren lagen in het gras. Ze sloegen in het water of ze lagen languit in de drinkgoot en schreeuwden om het hardst. Zonder ook maar een moment te denken aan de jongen die ze zo goed kenden en met wie ze zo vaak samen waren geweest. Huid aan huid. Een paar weken geleden konden ze hem nog nauwelijks missen in hun spel. Nu waren ze hem al haast vergeten, omdat zijn lijf al bijna dood was.
Ton van Reen: Landverbeuren (20)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Zoals het gebruik hun voorschreef in gevallen van ziekte en dood, waren de vrouwen gehuld in zwarte, naar eenzelfde model gesneden jurken. In deze rouwkleding bleven ze bij de jongen om hem in zijn laatste uren te troosten en zijn sterven te verlichten. Het geklep van de kerkklok klonk over het dorp. Zo driftig en zo verward dat iedereen zich verbaasd afvroeg wat de pastoor op deze ochtend zo kwaad had gemaakt. Eerst had hij de timmerman afgeblaft en nu moest ook de klok eronder lijden. Het felle luiden joeg ook de laatste slapers uit hun nest. Oude mannen die van hun bed naar het schijthuis struikelden, de handen aan hun kloten om het niet in hun broek te doen. Hoewel de pastoor met zijn gelui de mensen naar de kerk wilde lokken, bleek er onder de gelovigen weinig animo te bestaan om zich met het onderhoud van hun ziel of met dank aan God bezig te houden. Alleen een paar oude vrouwtjes liepen naar de kerk, als kleine meisjes, hand in hand. Niemand wist precies waar die twee vandaan kwamen. Tegen de tijd dat de mis begon, arriveerden ze op het plein.
Twee magere verschijningen die feitelijk niks met het dorp te maken hadden, omdat niemand hen kende. Zelf spraken ze met geen woord over hun afkomst. Sommigen meenden dat ze nonnen waren die uit een klooster waren gevlucht. Het heette dat ze, te oud om te werken, alle dagen in hun cellen moesten doorbrengen. Omdat ze er geen zin in hadden als kaarsjes op te branden, zouden ze zijn uitgebroken. Volgens een heel ander verhaal hadden de twee al bedelend en hoererend hun leven lang kermissen en feesten afgereisd. Het gerucht ging dat ze in de bossen een hut hadden opgetrokken, dicht bij de plek waar eertijds de kluis van een heremiet had gestaan. Misschien hoopten ze door boete te doen op die gewijde plaats de voorspraak van de een halve eeuw geleden gestorven kluizenaar te verkrijgen, zodat die hen na hun zondige leven de hemel zou kunnen binnenloodsen. Grond voor dit gerucht was dat men hen daar vaker in de buurt had aangetroffen.
Even later klonk het zingen van pastoor Andrade op uit de kerk. Woedend gezang, omdat er zoveel aan het geloofsleven van zijn mensen bleek te schorten. Voor de oude wijven, die niet eens tot zijn parochie behoorden, moest hij de mis opdragen. Het maakte hem kwaad dat zelfs het voorbeeld van de plaatselijke kluizenaar, wiens portret in een van de zijbeuken hing, zijn parochianen niet tot meer godsvrucht kon aanwakkeren. De heremiet, wiens nagedachtenis de trots van het dorp was, had zijn hele leven in de bossen van Solde gewoond. In een geur van heiligheid. Volgens de overlevering werd hij dagelijks en vooral ‘s nachts door de duivel gekweld, die hem tot zondigen trachtte te verleiden. Na zijn dood zou hij enkele wonderbaarlijke genezingen hebben verricht. De Kerk had de wonderen op hun kwaliteit onderzocht. Nadat een heel leger in rood, paars en goud geklede hoogwaardigheidsbekleders het dorp Solde en de schuilplaats van de kluizenaar had bezocht, werd hij in het gilde der gelukzaligen opgenomen. De eerste stap op weg naar de heiligverklaring. Wanneer hij het helemaal tot heilige zou brengen, kon dat belangrijke gevolgen voor hem hebben. Zijn beeltenis zou in miljoenvoud in hout en gips verspreid worden. De gelovigen der gehele Kerk zouden eens per jaar zijn patroonsdag vieren. Meer nog! Hij zou benoemd worden tot beschermheilige van alle mogelijke schutterijen, fokverenigingen, boerinnenclubs en dranklokalen. En zeker zou hij patroon worden van de plaatselijke kerk, die nu nog was gewijd aan Christoffel. Een heilige van wie eigenlijk niemand wist of hij ooit bestaan had, maar van wie verteld werd dat hij eens het kind Jezus over de rivier had gedragen. De beelden van Christoffel zouden in vergeten hoeken onder het stof raken. En ook de glas-in-loodramen die taferelen uit het leven van Christoffel toonden, zouden uit hun sponningen worden geslagen en vervangen worden door gebeurtenissen uit het leven van de kluizenaar. Zichzelf martelend om de vanachter struiken loerende duivel op afstand te houden. Aangezeten aan een diner van gras, klaver en sprinkhanen. Slapend op een bed van brandnetels.
Ton van Reen: Landverbeuren (19)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Nog half slapend kwam pastoor Joachim Andrade uit zijn aan de kerk grenzende pastorie. Wat gammel koerste hij recht op de werkplaats van de timmerman af. Hij was driftig. Voor de zoveelste keer moest hij de dronkelap erop wijzen dat het kerkdak nog niet hersteld was. De pastoor had een grote fout gemaakt. Maanden geleden had hij de timmerman een voorschot op de reparatie gegeven, omdat de man had gezegd geld nodig te hebben om materialen voor het karwei te kopen. In plaats van hout had hij er drank voor gekocht. Deze dronkelap kon je alleen na afloop van zijn werk betalen. Voor het geld dat hij al verteerd had, ging hij niet meer aan de slag.
Zo zag de pastoor met zorg de herfst tegemoet. De regen kon met bakken tegelijk de kerk binnenvallen. Alle gipsen heiligen zouden door het water worden aangevreten en op de puinplaats belanden. En ook de houten beelden konden van het vocht lijden. De heilige Franciscus was al van kop tot kont opengebarsten omdat hij onder de drup had gestaan. De pastoor, die zich liep op te vreten over zoveel lapzwanzerij bij de timmerman, riep de dronkelap naar buiten en foeterde hem stevig uit. Naar lucht happend en met een kop zo rood als een kalkoen beende hij terug naar de kerk, het paleis van God dat hevig door de tand des tijds werd aangevreten. De timmerman, die op deze dag toch al niet wist wat voor of achter was, bleef verbouwereerd in zijn deurgat achter. Met een smartelijke trek op zijn gezicht keek hij de opgeblazen zwartrok na. Gewoontegetrouw stak hij zijn handen in zijn zakken en speelde met zijn lul. De pastoor ergerde zich gruwelijk. Hij had hart voor zijn kerk. Het uit hardsteen opgetrokken gebouw werd door zijn parochianen verwaarloosd. Jaar na jaar zag het gebedshuis er slechter uit. De kerk had vooral in de laatste oorlog veel geleden. Een strijd die niet aan Solde voorbij was gegaan, hoewel de mensen het hoe en waarom ervan nooit hadden begrepen. Zoals ze ook nooit het verschil hadden gezien tussen de eigen troepen en de andere. Die anderen spraken een voor hen onverstaanbare taal, maar de eigen soldaten waren net zo vreemd gebleven. Ook zij gedroegen zich als varkens, vielen meiden lastig en stalen als de raven. Net voordat Joachim Andrade de kerk wilde binnengaan, talmde hij even. Hij zag dat de slager het schoongeschraapte varken omhoog takelde.
Omdat Azurri de ogen van de pastoor op zich gericht voelde, tekende hij, zoals het gebruik wilde, met de punt van het mes een kruis over de gespannen witte buik om Gods zegen over het eten af te smeken. Daarna sneed hij het beest in één haal open. De ingewanden vielen naar buiten. Strengen karbonades en lagen spek werden zichtbaar. In gedachten kon de geestelijke de geur van het gebraad al ruiken. Zijn hoofd was al bij het eten. Helemaal niet meer bij de Heer die hem zijn werk verschafte en die daar zielig en alleen in de kerk huisde, in zijn huisje van goud, achter witte gordijntjes. De pastoor vond dat de slager een bijzonder gebed verdiende wanneer de man hem een stuk van de karbonade zou aanbieden. Daarom zwaaide hij meer dan vriendelijk naar Azurri. Daarna ontsloot hij met enige tegenzin de rijk met houtsnijwerk versierde maar door houtworm aangetaste deur van de kerk. Voor hij naar binnen ging, zag hij nog net dat een aantal vrouwen zich voor de deur van de timmermanswerkplaats verzamelde. Naar oud gebruik zorgden de vrouwen van het dorp voor iedere zieke in de gemeenschap. Het twaalftal, uit alle buurtjes bij elkaar getrommeld, wisselde de laatste nieuwtjes uit en begaf zich toen naar binnen. Met zijn allen liepen ze door naar de kamer van het zieke kind en stelden zich op rond het bed. Om de hitte zo veel mogelijk te weren sloten ze de luiken die door de cafémeid waren opengezet. De jongen lag er op dit moment vrij rustig bij. Hij werd niet meer gekweld door zijn nachtmerrie, ook al leek hij soms te ijlen. Toch zag men wel dat zijn toestand in de afgelopen nacht verslechterd was. Hij hoestte bloed. Spatten zaten op de lakens. De vrouwen begrepen dat hij het niet lang meer zou maken. De tijd was aangebroken om hem voor te bereiden op zijn reis naar de eeuwigheid. De weg naar het paradijs, die hij met deze bloedhitte zou moeten afleggen. De hemel, waar hij het wellicht beter zou hebben dan hier bij zijn vader.
Ton van Reen: Landverbeuren (18)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De slager wist niet goed hoe hij haar bij die vent vandaan kon houden. Hij wist dat hij Kaffa op stang zou jagen als hij haar nu binnenhaalde. Die liet zijn plezier door niemand verstoren. Wie daar het lef toe had, tekende voor oorlog. Het veiligste was om de zaak nu maar zo te laten en er eerst eens met Angela over te praten. Dat kind moest toch voor rede vatbaar zijn?
Hij zou haar duidelijk moeten maken hoe gevaarlijk die zwerver was. En was dat gescharrel tussen hen niet afgelopen, dan hield hij haar voortaan gewoon in huis. Zijn vrouw moest maar beter op het kind gaan letten. Maar de vrouw van de slager, die vanachter het gordijn in de woonkamer haar spelende dochters in de gaten hield, had geen enkel bezwaar tegen het gedrag van Angela. Ze mocht Kaffa wel, ook al sprak ze nooit met hem. Ze voelde aan dat Kaffa haar ook wel mocht. Hij kon haar vaak zo indringend aankijken dat het leek of hij begreep hoe ze te lijden had van die bruut van een echtgenoot. Terwijl voor haar toch een ander soort leven bestemd had geleken. Iets zachters en warmers, hoewel ze niet precies kon omschrijven waarnaar ze verlangde. Het was een droom waarvan ze steeds wist dat hij er was geweest, maar telkens bij het ontwaken was ze de belangrijkste stukken eruit vergeten. Ze zag dat Angela en Kaffa zich goed amuseerden, maar ook hoe het groepje vrouwen over de twee praatte.
Met die vrouwen sprak ze nooit. Ze leefde teruggetrokken en was bang hen te ontmoeten. Net als de kraaien, waarvoor ze zelfs angst had. Ze zou graag wat voor de zieke jongen willen doen, maar alleen al het idee dat ze onder de ogen van die vrouwen zou moeten komen, weerhield haar. Ze zou ook wel eens met Kaffa willen praten, maar ze wist niet precies hoe ze dat moest aanleggen. Eigenlijk deed het haar goed dat Angela wel contact met hem had.
Kaffa won het spel gemakkelijk. Angela wilde revanche. Ze zette twee nieuwe landen uit, nog onhandig manoeuvrerend met het mes. Omdat ze het vorige spel had verloren was zij het eerst aan de beurt. Tot verbazing van Kaffa en zeker van haarzelf gooide ze het mes zo diep in het land van Kaffa dat ze hem direct een groot deel kon afpikken. Hoewel Kaffa nooit een makkelijker spel had gespeeld, werd dit voor hem een van de plezierigste spellen. De aanwezigheid van Angela wond hem op. Af en toe kwam ze zo dicht bij hem dat haar haren zijn gezicht raakten. Angela keek hem vrij en open aan. Aan de blikken van de vrouwen zag ze wel dat die er schande van spraken dat zij met hem omging. Dat kon haar niks schelen. Ze begon steeds meer de pest aan de dorpsvrouwen te krijgen. Hoe ouder ze werd, des te meer besefte ze dat ze later een ander leven zou willen dan hun miezerige bestaan. Dat Kaffa volgens hen gevaarlijk was, beschouwde ze als kletspraat. Haar deed hij in elk geval niks. Hij was een vriend van Céleste en Céleste was haar vriendin. Dus was hij ook háár vriend. Dat sprak voor haar vanzelf. Ze zag hoe venijnig haar vader naar haar keek. Ook dat liet haar koud. Die man interesseerde haar niet veel. Die zou zich eerst wat meer om haar moeder moeten bekommeren voordat hij met recht een grote bek kon opentrekken.
Ton van Reen: Landverbeuren (17)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Zijn zaak draaide uitstekend en daar ging het maar om. Sinds zijn dochter achter de bar stond, was de omzet zelfs verdubbeld. In zijn tent werd gezopen als nooit tevoren. Die meid had goud in haar lijf. De kastelein wist maar al te goed dat de meeste mannen alleen voor háár kwamen. De kerels wilden in haar buurt zijn. Daar hadden ze wat voor over. Soms vochten ze om een plaats aan de bar, waar ze het beste zicht op haar hadden. Ruzies waar de kastelein nooit tussen kwam. Hij kon er echter met veel plezier vanuit de deuropening van zijn keuken naar kijken. Hij riep naar Céleste of ze koffie wilde. Zoals gewoonlijk gaf ze geen antwoord. Of ze had hem niet gehoord of ze vond het niet nodig hem iets te zeggen. Ze stond in de deuropening van de kroeg en keek naar de vrouwen uit de straatjes die, zoals gewoonlijk op dit uur, naar het plein kwamen om inkopen te doen. Dorpsvrouwen met krullers in het haar, al dan niet met hoofddoeken, schorten of sloffen, maar allen met dezelfde bleke gezichten, alsof de zon voor hún nooit scheen.
Op weg naar bakker of slager bleven ze met elkaar praten en vormden ze een steeds wisselend groepje op het plein waarbinnen het gonsde als in een bijenkorf. Vooral de gebeurtenissen die zich in de vroege ochtenduren in en rond de werkplaats van de timmerman hadden afgespeeld, gingen van mond tot mond. Hoe die geile beer achter de cafémeid had aangezeten met een stuk hout omdat hij haar wilde naaien. Dat was een schandalige streek van hem, maar eigenlijk vroeg die meid er ook om. Zo uitdagend als ze altijd deed. En hoe ze gekleed ging! Ze liep toch altijd halfnaakt door het dorp! Dat zou niet lang meer ongestraft kunnen blijven. En toen was Kaffa ertussen gesprongen. Hij zou de timmerman hebben vermoord als de cafémeid hem niet op het nippertje had weten te kalmeren. Kaffa had zijn mes al in de aanslag gehad om het die timmerman in het hart te steken. Moest je eens kijken hoe hij daar onder die meidoorn met zijn mes zat te spelen. Die deed net of er niks was gebeurd. Die speelde maar raak, al gooide hij zijn mes heftiger dan gewoonlijk. Alsof hij er spijt van had dat hij de timmerman niet om zeep had gebracht.
Hadden die twee wat met elkaar, Kaffa en die cafémeid? Kon dat dan allemaal maar zo? Een halvegare met een hoerige meid? Zo’n gek was toch nog minder dan een kind. Daar moest je toch ook met je handen van afblijven! En terwijl ze onder het praten druk bewogen in hun rokken die hen als aardappelzakken om het lijf hingen, zagen de vrouwen hoe Angela Azurri, in een denkbeeldig touw springend, naar Kaffa ging. Hoe het wicht bleef kijken hoe de gek dan weer links, dan weer rechts stukken land veroverde, met de rechterhand als winnende partij. Hoe Angela zich groot genoeg leek te voelen om een spelletje mee te doen, tegenover Kaffa hurkte en het mes greep. Terwijl de vrouwen hun koppen steeds dichter bij elkaar staken en het gegons toenam, koos Angela voor het gehavende land van de linkerhand. Ze wierp het mes met zoveel kracht in het land van de rechterhand dat zelfs Kaffa verrast was en tegen haar lachte. Wat in hemelsnaam bezielde die meid om een wedstrijd uit te lokken tussen haar en de gek? Zou hij haar een kans geven om te winnen? Hoe ongedwongen ze met Kaffa omging! Hoe was het mogelijk dat zo’n jong ding zich met de gek afgaf en spelletjes met hem deed? Landverbeuren nog wel. Een mannenspel. Meisjes deden zoiets niet. Dat was ongehoord. De laatste tijd hadden ze het kind wel vaker bij die zwerver gezien. Heel gevaarlijk. Zou die vent zijn handen thuis kunnen houden? Onbegrijpelijk dat de slager net deed of hij niks zag. Dat dachten de vrouwen maar. Azurri begreep maar al te goed waar dat troepje vrouwen het over had. Hij zag heel goed hoe zijn dochter zich met Kaffa zat te vermaken. Uit ergernis sloeg hij de vleeshaken veel dieper door de poten van het varken dan nodig was. Die twee hadden het samen heel prettig. Als Angela miskleunde met het mes, klonk vrolijk gelach.
Ton van Reen: Landverbeuren (16)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Ze leken die teerhartigheid van hun moeder te hebben geërfd. Die kon ook geen bloed zien. Ze kwam nooit ofte nimmer in de slagerij. Om de meiden te verjagen knipte Azurri de staart van het varken en aaide hen onverwachts met de vette krul door het gezicht. Geschrokken gingen ze ervandoor, woedend om de vuile streek van hun vader. De man lachte vrolijk om de verontwaardigde gezichten van de kleine meisjes. Daarbij trok hij zijn bek breed open, van oor tot oor, alsof zijn mondhoeken waren uitgesneden. De kinderen zochten een plaats bij de pompbak. Hand in hand op de granieten rand gezeten fluisterden ze elkaar steeds gemenere scheldwoorden voor hun vader in het oor.
De aandacht van de meisjes Azurri werd afgeleid door de melkkar die het plein op hobbelde. Ze holden eropaf. Terwijl de kar even stilstond en de voerman de volle melkbussen oplaadde, aaiden de kinderen de sullige paarden van het tweespan over hun bestofte koppen. Ze spraken hen toe, alsof ze hen wilden opbeuren, om hen bestand te doen zijn tegen hun dagelijkse slavenarbeid. Maar de beesten werden koud noch warm van de liefkozingen. Ze hadden alleen donkere dingen in hun kop. Het gewicht van de kar. Het verrekte bit in hun mond. Het grote aantal kilometers dat ze elke dag moesten afleggen tussen de dorpen en de melkfabriek. Het was eigenlijk te veel gevraagd voor de twee versleten hengsten.
Omdat de voerman zijn route binnen een vastgestelde tijd moest rijden, kregen ze dan ook voortdurend ransel. De strepen van de zweep liepen dik over hun magere ruggen. En ze hadden geen tijd om te vreten. Gras kregen ze zelden te zien en van haver mochten ze alleen dromen. Ook Kaffa had met de beesten te doen. Hij kon het leed van de paarden niet aanzien en wendde zijn blik van hen af. Hij wist dat hij niets aan hun toestand kon veranderen. In zichzelf grommend ging hij verder met het spel en wierp het mes met zoveel kracht dat het tot aan het heft in de grond verdween. Vanuit het café zag Céleste Kaffa’s woede. Even dacht ze erover naar hem toe te gaan, om hem te kalmeren, maar ze begreep dat het beter voor hem was als hij uit zichzelf tot rust kon komen.
Ze hoorde haar vader de trap af stommelen en het vuur in het fornuis oprakelen. Hij hoestte of hij elk moment de pijp uit kon gaan. Zo hoestte hij elke ochtend en al jarenlang. Je zag hem nooit zonder sigaret. Even verscheen hij in de deur van de keuken, bromde iets onduidelijks en ging verder met het opstoken van het vuur. De keuken was het domein van de kastelein. Hij verbleef er het grootste deel van de dag. Hij had toch niet veel meer te doen dan voor zijn eigen eten zorgen. Hoogst zelden kwam het voor dat hij iets klaar moest maken voor zijn klanten. Meer en meer liet hij het werk in het café over aan zijn dochter, terwijl hijzelf koffie met cognac zoop en het vuur stookte, onverschillig of het zomer of winter was. Vroeger had hij zich met alles en iedereen bemoeid, maar de laatste tijd trok hij zich steeds meer terug. Hij wist dat velen hem niet mochten. Dat was zijn eigen schuld. Hij was er een van het soort voor wie alleen geld telde, de rest kwam er niet zo op aan. Al was hij altijd een goed kastelein geweest, wat schenken betrof, toen hij nog achter de bar stond. Hij kon een glas bier met het schuim precies twee vingers breed op de toog zetten en zijn glazen jenever waren tot de rand toe gevuld, maar hij had de mensen vaker dronken gevoerd dan ze zelf wel wilden. En dikwijls had hij hen te veel laten betalen, al wist hij het achteraf steeds als een vergissing te verkopen als iemand erachter was gekomen. Wat de mensen van hem zeiden, was hem allemaal geen zorg meer.
Ton van Reen: Landverbeuren (15)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Alleen Josanna, de kleine heks, had net zulke varkensachtige oogjes als de slager en kon net zo onbeheerst tegen alles tekeergaan als dat in haar opkwam. De anderen hadden alles van de moeder, die hen vanuit de winkeldeur nakeek. De vrouw verwende haar kinderen. Dat was alleen al aan hun kleren te zien, die veel mooier waren dan nodig was. De manie van een vrouw die in haar kinderen de eigen jeugd weerspiegeld zag. Waar ze heimwee naar had, omdat haar jeugd haar meer beloofd had dan wat er in werkelijkheid van haar leven terecht was gekomen. Nooit had iemand begrepen hoe deze vrouw met slager Azurri had kunnen trouwen. Was ze aan hem verkocht voor een koe en een half varken? Hoe in jezusnaam kon een mooie vrouw het haar leven lang uithouden bij een ongelikte beer voor wie het niks betekende om dieren af te maken? Kwam zij, die zo naar tederheid hunkerde, geen liefde te kort bij een vent die niet veel meer dan een moordenaar was? Ze had veel behoefte aan warmte. Hoe kon ze dan naar bed gaan met een man voor wie ze niet veel meer was dan een stuk inventaris van zijn bloederige bedrijf?
Hoewel ze nog maar kinderen waren en hoewel het er eigenlijk veel te warm voor was, waren de meisjes Azurri in uitdagend lange kleren gehuld die hun voeten bedekt hielden en die in wijde plooien tot op het gras vielen. Ze leken als vlinders rond te fladderen in hun veelkleurige jurken die met gouddraad waren afgezet en die hun smalle meidenlijven meer dan genoeg verborgen. Bij Angela echter was de lichte zwelling van haar borstjes onder de stof te zien. Soms hoorden ze hoe de zieke jongen in zijn bed om iets leek te roepen. Dat deuntje kenden ze vanbuiten. Dat hoorden ze al dagenlang. Zo hard waren kinderen. Indien nodig zouden ze alles wat hen in hun jonge leven bezig had gehouden, in één tel opzij kunnen zetten.
Alleen Angela, met haar dertien jaar de oudste van het vierspan, luisterde een ogenblik naar de jongen. Ze zou wel naar hem toe willen gaan om hem te vragen waar hij zo onophoudelijk om riep. Ze durfde niet. Ze was bang voor de timmerman die woedend kon uitvallen en die haar misschien ook nu zou wegsturen. Hij joeg kinderen altijd weg, omdat ze hem voor de voeten liepen. Eens had hij haar zelfs geslagen toen hij haar en de jongen had betrapt bij het spelen tussen de krullen in zijn werkplaats. Josanna van elf, die altijd al een heks was geweest, deed bekkentrekkend het zieke kind na. Ze hield van pestspelletjes en kon de grootste lol hebben met het doodslaan van jonge vogeltjes of het verbranden van in papier gewikkelde kikkers. Die lage trek in haar karakter had ze van haar vader, die in de dieren die hij slachtte ook hulpeloze tegenstanders had.
Angela vond het bekkentrekken van haar zus ongepast. Ze waarschuwde Josanna niet te spotten met de zieke jongen. Door spotternij met het leed van een ander zou je diens ellende wel eens kunnen aantrekken. Toen de heks echter een gezicht trok of ze kotsen moest en het hulpeloze schreeuwen van de jongen nog eens nadeed, gaf Angela haar een draai om de oren. Maar Josanna trok zich daar geen moer van aan. Ze vond het extra leuk nu ze wist dat haar zus zich er zo aan ergerde. Gelukkig voor de jongen, voor wie dit alles bedoeld was, dat hij er geen weet van had. Margarita, een nimf van negen, en de kleine Irma van zes keken vol weerzin naar hun vader, die het levenloze varken met kokend water overgoot en de haren van de spekhuid schraapte. Er steeg een vette walm op van het dier. Voelde de slager aan, misschien in zijn onderbewuste, dat hij iets weerzinwekkends deed? In elk geval voelde hij zich gehinderd door de blikken van de meisjes, die het allemaal afschuwelijk vonden. Hoewel de kinderen haast elke dag dit schouwspel meemaakten, konden ze er niet aan wennen.
Ton van Reen: Landverbeuren (14)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Omdat velen er naar vragen, organiseert Ton van Reen weer eens de kaboutertocht, ditmaal langs de overblijfselen, restanten en sporen in het landschap van de in het begin van de twintigste eeuw verdwenen kabouters/kaboten/kobolden.
In het boek KLEIN VOLK, over het leven van de kabouters, is de tocht beschreven op blz. 68.
De tocht is niet alleen een speurtocht naar de kabouters, maar vertelt ook veel over andere uit ons leven verdwenen mensen die vroeger de gehuchten op het platteland bezochten, zoals de rondreizende Teuten die stoffen verkochten, bijvoorbeeld de families Vroom, Dreesmann, Lampe, Voss en Brenninkmeyer. Hier vergaarden ze hun eerste kapitaal door het haar van de boerinnen op te kopen en het te verkopen aan hoge heren die er pruiken van maakten. En de Hessen die ijzerwaren verkochten en de wandelende joden met hun handelswaar. Maar ook de Roma en Sinti, die in Duitsland voor Ziehgauner werden uitgescholden, een scheldwoord dat in onze maar ook in de Duitse taal tot zigeuner werd verbasterd. Ze werden ook wel Egyptenaren (Engels: gypsies) genoemd.
Het is ook een tocht door de geschiedenis van de mensen die leefden in de gehuchten en kleine dorpen tussen Peel en Maas, en een kennismaking met het door de geschiedenis gevormde landschap.
Samenkomst bij de historische boerderij Lormans, Baarloseweg 34 te Helden-Dorp. Het huis is nu vooral een ruïne, wat des te jammer is omdat het een erkend monument is. In de boerderij zijn nog de zeldzame, met het in kleur variërend blauwsel van blauwknollen, beschilderde kalkmuren te zien. Deze blauwknollen werden vroeger gevonden in de voormalige moerassen tussen Helden en Baarlo, het gebied dat nu nog De Meeren wordt genoemd. In het boek Klein Volk staan foto’s van deze boerderij op blz. 63.
De wandeling duurt ongeveer 2 tot 3 uur. Begin en einde van de tocht is bij boerderij Lormans. Voor wie niet kan wandelen, de te bezoeken plekken zijn ook per fiets en auto te bereiken. Dat houdt in dat deelnemers op de fiets of met de auto van locatie naar locatie kunnen rijden en op de plekken kleine wandelingen kunnen maken.Tip voor de wandelaars: de plekken waar kabouters tot in de twintigste eeuw hebben gewoond, liggen in het bos. Daarom liever geen blote benen of open schoenen in verband met in het bos groeiend struweel.
Aan de wandeling zijn geen kosten verbonden.
De organisatie is in handen van de Bibliotheken Maas en Peel.
Zie ook het artikel van Jef van Kempen uit het Brabants Dagblad van 8 januari 2005: Klein Volk. Verbannen naar het einde van de wereld.
Link naar dit artikel op deze website
WANDELEN IN HET SPOOR VAN DE VERDWENEN KABOUTERS
Datum: zondag 14 december. Vertrek bij de oude boerderij: om 13.00 uur.
Voor meer informatie: E: tonvanreen@planet.nl – www.tonvanreen.nl
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, Art & Literature News, Reen, Ton van, Ton van Reen
HOOFSTUK 3
De vogels die de nacht hadden doorgebracht op het plein, vlogen alleen of in zwermen achter de karren aan die beladen met manden en rieken naar de velden reden. In deze tijd van de oogst stonden de boeren elke dag met hun koppen naar de grond om de aardappels te rooien. Zo konden lijsters, meeuwen en kauwen zich te barsten vreten aan wormen en ander gedierte dat uit het donker werd gewroet. Elysee kwam uit de bouwvallen van Chile naar buiten lopen. Hij knipperde tegen het zonlicht, vond het licht erg lastig en verdween weer naar binnen. De zwerver Elysee, die als waarzegger zijn kostje bij elkaar scharrelde, deed Solde vaker aan dan men daar nodig vond. Hij leek er graag te komen, hoewel niemand hem mocht. Hij was erg opdringerig en zocht vaak ruzie, vooral op dagen dat het slecht ging met zijn handel in illusies. Hij wist de mensen dan ook nooit anders te voorspellen dan dat het slecht met hen af zou lopen. Daarom vond men het niet meer nodig nog iets over de toekomst te horen.
Elysee had een van de vertrekken van Chiles Plaats als slaapkamer ingericht. Daar sliep hij meestal zijn roes uit. Levensgevaarlijk, want de pannen van het dak lagen los en konden bij slecht weer door het plafond van leem en riet naar beneden slaan. En ook de muren helden gevaarlijk over. Soms dook hij dagenlang niet op. Dan wist men toch dat hij er was, omdat de ezel rond de gebouwen van Chile bleef grazen; een eigenaardig dier met poten zo krom als hoepels. Als men Elysee dan ging zoeken, bang dat er iets met hem was gebeurd, vond men hem meestal stomdronken op zijn kamertje. In gezelschap van een rits lege flessen en rattenkeutels. Dreigend met een stok, omdat hij wenste met rust te worden gelaten. Toch kwam zijn dronkenschap op niemand vreemd over.
In dit dorp, waar men zich vaak stom verveelde, was drank een van de weinige mogelijkheden tot ontspanning. Kerels zopen zich het lazarus, om opgewassen te zijn tegen de sleur van het bestaan. Kaffa was een van die weinigen met wie Elysee contact had. Ze hadden veel dingen gemeen. Ze bezaten niets. Geen dak konden ze het hunne noemen. Als zwerver hadden ze vaak dezelfde moeilijkheden te overwinnen. Maar vrienden waren ze nooit geworden. Hun verschillen waren te groot. Kaffa wist niet beter dan dat hij zwerver was. Hij wilde niet anders.
Elysee echter had nooit zwerver willen zijn. Hij verfoeide zijn bestaan. Maar al zijn pogingen om zich op te werken haalden niets uit. Het enige wat hij kon, was aan anderen de toekomst voorspellen. Voor ander werk was hij ten enenmale niet geschikt. En zijn werk bracht nu eenmaal mee dat hij van het ene dorp naar het andere moest zwerven. Om aan zijn ellende te ontkomen zoop hij zich steeds ladderzat. Zo was voor hem de cirkel van zijn bestaan als zwerver rond. Misschien was het daarom dat hij zich agressief tegen iedereen opstelde en zich de haat van velen op de hals haalde. Daardoor leek hij kwaadaardiger dan hij in werkelijkheid was. De kinderen Azurri kwamen naar buiten. Nog geurend naar hun nest, door de ochtend nog ongewoon stil voor hun doen. Ze bekeken de dingen waar ze de dag tevoren mee bezig waren geweest, maar waar ze nu nog nauwelijks interesse voor hadden. Een lange nacht vol dromen had hen van de vorige dag vervreemd. Alles moest opnieuw verkend worden. Ze drentelden wat rond en sierden het plein op. Hun blonde haren vielen tot ver over de schouders, zodat het was alsof hun smalle gezichten in hooi waren ingelijst. Ze leken in niets op hun vader.
Ton van Reen: Landverbeuren (13)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Als de kastelein beneden was geweest, zou hij het niet gedurfd hebben koffie te maken. Dan zou hij hebben gewacht tot Céleste hem zijn koffie bracht. Toen de koffie lang genoeg had getrokken, schonk hij twee koppen in en ging terug naar de gelagkamer. Céleste zat droef voor zich uit te staren. Ze dacht nog steeds aan de jongen die door zijn vader zo schandalig verwaarloosd werd. De man was te vaak bezopen en had geen tijd en vooral geen zin om zich echt met het kind bezig te houden. Waarom was hij er dan niet blij mee dat Céleste het kind zo veel mogelijk verzorgde? De knaap kwam toch al veel genegenheid te kort. Zij ving hem op, zoveel ze kon. Ze praatte vaak met hem. Kende al zijn moeilijkheden. Hij vertrouwde haar en vertelde haar alles over de dingen die hem bezighielden. Ook zijn donkerste gedachten over leven en dood hield hij niet voor haar verborgen. De vroegtijdige dood van zijn moeder had hem aan het denken gezet, zodat hij vaak veel ernstiger was dan andere kinderen van zijn leeftijd. En vooral over zijn dieren vertelde hij.
Ze waren zijn beste vrienden. Voor Céleste bleef het onbegrijpelijk dat de slang gebeten had. Was het enkel spel van het diertje geweest? Had hij er de jongen aan willen herinneren dat hij nog een muis te goed had? Of dat hij een muis méér wilde hebben, één om op te vreten en één om mee te spelen? Had de jongen er beter aan gedaan de slang de giftanden uit te trekken? In dat geval had het dier geen kwaad meer kunnen doen. Misschien had de jongen onbewust gerekend op zijn vriendschap voor het reptiel. Hij had het onnodig gevonden de adder te vernederen door hem de tanden te trekken. Zonder zijn natuurlijke wapens zou de slang weerloos zijn en nauwelijks prooi kunnen bemachtigen. De slang moest in zijn waarde blijven. In zijn eigen kracht. Het dier zelf was ooit door de jongen halfdood op de hei gevonden. Hulpeloos en ernstig gewond. Zijn lijf zat vol gaten, alsof een egel met hem had gespeeld. De eerste tijd had de jongen de slang met vliegen en torren gevoed. Toen hij groter werd, met de muizen die de buizerd voor hem ving. Hoewel de meeste mensen angst voor een adder hadden, was de slang toch altijd aardig voor de jongen geweest. Voor zover je bij een slang van dit soort gevoelens kon spreken. Hij werd goed verzorgd door de jongen en leek daar tevreden over, ook al moest hij meestal in een kist onder het bed verborgen blijven, omdat de timmerman hem niet mocht vinden.
Céleste wist dat de jongen de adder steeds vaker onder zijn trui het huis uit had gesmokkeld om hem te laten spelen op de hei. Hij moest wennen aan de omgeving waarin hij ooit terug hoorde te keren. Zijn eigen milieu. De jongen was van plan om de slang, wanneer die voor zichzelf zou kunnen zorgen, op de hei vrij te laten. Tenslotte hoorde zo’n dier daar thuis. Goedmoedig klopte Kaffa haar op de schouders en reikte haar de koffie aan. Ze dronk. Het leek haar goed te doen. Kaffa liep naar de open deur, ging tegen de pui zitten en slurpte zijn kop leeg. Hij haalde een jonge kat aan, die op jacht naar vliegen tussen de struiken in de caféhof rondsloop. De ezel van Elysee, die meestal wat rondkuierde als zijn baas sliep, wandelde het plein op. Hier en daar plukken klaver happend kwam hij in de buurt van Kaffa. Hij gaf het dier een vriendelijke klap op de schoft. Dat kwam op de ezel, die heel wat slaag te verwerken kreeg, verkeerd over. Hij maakte een luchtsprong, nam een verdedigende houding aan en begon te balken, alsof hij zijn belager wilde verdrijven. Kaffa pestte hem door hem met een grasspriet in zijn neus te kietelen. Door de kriebel gehinderd ging de ezel ervandoor en verdween luid protesterend achter de bouwvallen van Chile. Kaffa keek naar Jacob Ramesz, die meer gebogen dan ooit in het deurgat van zijn krot stond. Jacob Ramesz, dat slonzige mannetje met de aard van een wezel, dat niets liever deed dan zuipen.
Toch was hij tegenwoordig vaak nuchter, want hij had nog zelden geld op zak. Hij kwam weinig uit de schaduw van zijn huis. In het dorp had men de schurft aan hem. En dat wist hij. Om toch te weten wat de mensen deden, stond hij dag in dag uit in zijn deuropening. Hij was te oud om met zijn reizend vlooientheater door stad en land te trekken. Het hele circus, waar hij zoveel succes mee had gehad en dat precies in een sigarenkistje paste. Een paar jaar geleden had hij het van de hand moeten doen, omdat het reizen te zwaar voor hem werd. Alleen de sterren van zijn gezelschap had hij behouden, omdat hij daar maar moeilijk afstand van kon doen. Jacob zag dat Kaffa naar de meidoorn liep, tegen de stam hurkte en verderging met het spelletje landverbeuren, met als spelers zijn linker- en zijn rechterhand. Nu Kaffa’s linkerhand trilde, stevende zijn rechter regelrecht op de overwinning af. Bij elke ingooi van links leek het mes te aarzelen, viel scheef of sloeg soms neer buiten de twee landen.
Ton van Reen: Landverbeuren (12)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature